Historisch Archief 1877-1940
N»2031
Zaterdag 27 Mei
A°, 1916
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS,
Mr. E. S. O R O B I O DE C A S T R O Jr. en Dr. FREDERÏK VAN EEDEN
Abonnement per 3 maanden f 1.65
. Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.125
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1 5 regels /l. 25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
. . ?0.25
. . ,0.30
INHOtTI»! Bladz. 1: Politieke Gevangenschap.
Ia zake De Toekomst, door v. H. Bnitenl.
Overzicht, door G. W. Kernkamp. 2; Een Jabileam
in den Amsterdamschen Gemeenteraad, door Een
van de Tribune. Posthuma's Wanhopige
Voedinggpolitiek, door H. < Spiekman.
Anti-LuohtVaaitgeschnt, J. K. Trjebatt, o.i. Krekelzangen,
door J. H. Bpeenhofi. 3: De Vrjjheid van het
Woord, door J. H. Boas. Feuilleton: Maairo (slot)
door Ohristine Hoekstra. 5: Voor Vrouwen, door
Elis. M. Bogge. Het Nederl. Sohoolmuseum, door
Th. M. K. 6: Een nienw plaatwerk, door M. A. S.
Prijsvraag Lente. By' van Wisselingh. Tentoon
stelling Labarre, door H. Het Drama van
Morgen, door Arn. Saalborn. 7: Boekbespreking,
door H. Brugmans. Concertgebouw.?Amsterdam
III, door Plassohaert. 9: Schilderijen voor Musea,
door Plasschaert. Van Vlaanderen: De Belgische
Taalgroepeering, door R. Verdeyen.?11: Fin. en Eco
nomische Kroniek, door J. D. Santilhano.
Eantteekeningen van een Laudstormplichtige, door
Melis Btoke, met teekeningen van Henri T. d.
Velde. 12: De Macht der kleine Staten,
teekening van Joh. Braakensiek. Schaak rubriek, red.
dr. A. G, OUand. Damrnbriek, red. E. de Jonge.
Bijvoegsel: Zaad voor een Nienwe Toekomst.
Het Naturalisatie-Ontwerp aangenomen, teekening
van Johan Braakensiek.
POLITIEKE
GEVANGENSCHAP
Een van de geschenken, welke de oor
log ook aan de neutrale landen heeft
gebracht, zijn: politieke gestraften".
Het anti-militairistische manifest heeft
verschillende veroordeelingen van pre
dikanten en geestverwanten tengevolge
gehad, wegens dór hen geuite meeningen.
Wanneer de volgende week de
advocaat-generaal bij het Gerechtshof
te Amsterdam zijnen zin krijgt, dan
wordt ook de hoofdredacteur van een
Amsterdamsen dagblad, wegens hetgeen
door hem is geschreven, in den vorm
van eene kritiek op de regeering, tot
een jaar celstraf veroordeeld. En zoo
meer.
De groep van beklaagden, die wegens
het ten beste geven van hunne menschelijke
meeningen en denkbeelden terecht staan,
is gelukkig in een land als het onze
onder normale tijdsomstandigheden
uiterst klein, zoo niet nihil. Zeer zeker
kunnen verkondigde meeningen erg
gevaarlijk zijn, en de openbare orde ge
voeliger treffen, dan de gemiddelde in
braak of vechtpartij, waartegen zich de
justitie in al hare gestrengheid richt.
Maar de ervaring heeft geleerd, dat men
het eene gevaar met strafvervolgingen
kan bestrijden, terwijl het andere er
door wordt gestijfd. De vrijzinnige staats
gedachte heeft ervaren, dat het met be
denkelijke opinie's en met opstandige
kritiek, evenals met jonge wijn, 't beste
is ze in de open lucht te laten
doorgisten. Het goede komt dan meer en
meer naar boven, en het kwade wordt
onderdrukt, door deaej twee
alleruitstekendste genezers: den tijd en het
gezonde verstand.
** *
Intusschen kan het niet weggecijferd,
dat het porlogstijdvak ook hier weer
krasser overheidsoptreden in het leven
heeft teruggeroepen. De vrijzinnige geest
berust op de uiteindelijke macht van het
goede. De oorlog daarentegen heeft in
alle opzichten de onmiddellijke macht
van het kwade, verhonderdvoudigd.
Overdrijving blijft een gevaar. Nog
immer zijn wij van meening dat bij voor
beeld voor de onvaderlandsche denk
beelden onzer anti-militaristen minder
propaganda zou zijn gemaakt, indien
men ze zonder gewag had laten begaan,
in stede van vervolgingen en veroor
deelingen.
Maar de tegenwoordige eisenen van
weerkracht en buitenlandsche veiligheid
kunnen toch soms een onmiddelijk
krachtdadig ingrijpen onvermijdelijk
maken. Het kalf mocht anders soms
verdrinken, terwijl op de reddende
engelen: tijd en gezond vers'and, te
lang moest worden gewacht!
Zoo heeft de werkelijkheid de deur weer
geopend voor allerlei vervolgingen en
veroordeelingen wegens vergrijpen van
staatkundigen tint: drukpersdelicten,
meeningsdelicten, enz.
En men komt weer goedschiks of
kwaadschiks te zitten met politiekege
straften en met politieke bestraffingen.
Hiermede is tevens de vraag weer
praktisch geworden: welke bestraffing
dan.
Opmerkelijk is, hoe reeds bij de ver
oordeelingen wegens het dienstweige
ringsmanifest, de rechters blijkbaar hier
met de handen eenigszins in het haar
hebben gezeten.
Slechts noode is de oplossing gezocht
in de straf, die ten onzent toch als de
regelmatige ook daarvoor is gedacht: de
gewone celstraf. Een ware uitkomst bood
de zoo juist ingevoerde voorwaardelijke
veroordeeling." Maar of deze nu eigen
lijk op haar plaats is, tegenover personen
die niet bij vergissing of uit lichtzinnig
heid, doch uit overtuiging hebben ge
handeld? Bovendien helpt zij slechts als
rste waarschuwing.
Men heeft het ook met de geldboete
geprobeerd. Doch daargelaten dat deze
op zulke ethische" overtredingen al
zeer weinig indrukwekkend terugslaat,
hebben tevens de veroordeelden het
in hunne hand, en daarvan is reeds
gebruik gemaakt ook, toch de ellen
dige hechtenis uit te zitten.
Dit nu: de gewone celstraf en de hech
tenis, zijn toch zeker al zeer ongeluk
kige en ook ondoelmatige middelen,
om de voor zulke feiten gestraften te
treffen. Terecht heeft het Weekblad van
het Recht hierop ook reeds gewezen.
Ongelukkig: omdat zij noodeloos kren
kend zijn, en het karakter van de be
wuste handelingen, ook van de daders,
miskennen. Ondoelmatig, omdat zij daar
door tevens slechts martelaarschap en
verbittering kweeken.
Om te gevoelen, hoe in gevallen als
deze, de toepassing van de gewone
celstraf kan misstaan, verbitteren en
wrevel wekken, is het goed, b.v. de geschie
denis nog eens na te lezen van de inder
tijd door den heer Domela Nieuwenhuis
ondergane straf, waarvan zijne eigen
biografie en Vliegen's Dageraad der
Volksbevrijding'' levendige beschrijvingen
geven.
Men kan niet zeggen, dat de behan
deling in onze tegenwoordige gevange
nissen inhumaan zou zijn. Maar de rege
ling van de celstraf brengt, bij al het reeds
noodwendig onaangename van de straf,
toch nog zooveel bijkomstigheden mede:
de verplichte gevangeniskost, het toilet,
de weinige lucht, de meubileering van de
cel, de levenswijze, dat het altijd iets
onaannemelijks blijft, deze toe te passen
op lieden, alleen omdat zij, ofschoon dan
dwalende, voor eene eerlijke, mensche
lijke overtuiging opgekomen zijn.
Toch laat de ijzeren en ijzig eenvor
mige wettelijke regeling van ons gevan
genisstelsel daarvan geene afwijking toe.
juist deze nvormigheid was immers
de grondgedachte, waarop men bij de
invoering groot is gegaan. Geen onder
scheid des persoons. Ook: geen onder
scheid naar de daad. Strafbaar feit is
strafbaar feit, en men opent maar den
weg van willekeur, indien men verschillen,
of gunsten, of 't verkrijgen van gemak
ken met eigen geld, toelaat.
Veel van dit beginsel blijft ook waar.
De opmerking is wel eens gemaakt, dat
juist door die gelijkheid, de celstraf
ongelijk treft, omdat de heer haar veel
harder zal ondervinden dan de kerel.
Doch deze ongunstige positie is slechts
een gevolg van de grootere gunsten, die
iemand van de vrije maatschappij geniet,
en die zijn verantwoordelijkheidsgevoel
toch ook des te grooter hadden behooren
te maken.
Maar het is iets anders, wanneer naarde
algemeene opvatting, de feiten en de
daders een geheel bijzonder karakter
hebben.
Men kan er ook pp aan, dat de be
volking immer zal blijven weigeren, het
uitspreken van overtuigingen, hoe kritisch
en omwentelingszuchtig dezen ook mogen
zijn, onder de algemeene misdaden" te
verstaan. Er mogen naar den eisch der wet
veroordeelingen op volgen, het ver
schil met de gewone schuldigen praat
toch niemand uit het hoofd. De onder
scheiding tusschen strafbare handelingen,
verricht uit egoïstische drijfveeren, en die,
uit zucht om het goede te bevorderen,
had de rechtswetenschap niet behoeven
op te sporen, om het rechtsgeweten haar
te doen verstaan.
Eene andere behandeling van deze ge
straften is zeker wél billijk en gewenscht,
omdat 't weliswaar als uiterste middel
noodig kan zijn, door de straf het staats
gevaarlijke van hunne uitingen tegen
te gaan, maar tevens hun recht en hunne
drijfveeren moeten worden gerespecteerd.
Andere landen kennen dan ook nog
altijd voor veroordeelden, die uit poli
tieke of ethische overtuiging gehandeld
hebben, wegens druk'persdelicten enz.,
bijzondere gematigde straffen. In Enge
land legt de rechter hun een afzonder
lijk régime in de gevangenis op, met
meer vrijheid en een beschaafdere levens
wijze. Het Fransche wetboek noemt voor
die delicten eene afzonderlijke strafinrich
ting, evenals dat van België (van
welks instellingen wij ten onzent ook
in 't algemeen veel te weinig op de
hoogte zijn geweest). De Duitsche
Festungshaft" heeft er eveneens iets van.
Overal werkt hier het beginsel door,
dat men deze veroordeelden niet met de
gewone gevangenen gelijk moet stellen.
Ook ten onzent kan het weer noodig
worden, hieraan de gedachten te geven,
en de noodige regelingen te treffen. In
beginsel zou slechts door wetsherziening
een bijzonder soort van gevangenschap
voor zulke bijzondere gevallen inge
voerd kunnen worden. En het is dan
ook zaak, deze in overweging te nemen.
Zelfs als er slechts weinigen of zér
weinigen voor in aanmerking mochten
komen, en dit blijft te hopen, is 't
van belang. Want het is en blijft onrecht,
ook aan weinigen, aan een, of twee, te
kort te doen. En men vergete niet :
zulke politieke bestraffingen spreken luid.
Ongetwijfeld kan voorts onder de gel
dende regeling, door het Departement
van Justitie reeds langs den administra
tieven weg een en ander worden gedaan.
Ook daaraan mag wel zijn gedacht, wan
neer het noodig mocht blijken.
De belangrijkste wr.,sch evenwel is
altijd weer deze: dat er voor dit alles
weinig noodzaak moge zijn, en dat de
Nederlandsche staat zoo gelukkig en
verstandig blijve, van weinig politieke"
vervolgingen, het Nederlandsche volk
even gelukkig en verstandig, van weinig
politieke delicten op te leveren.
v. H.
* * ?
In zake De Toekomst"
Steeds schandelijker
Men herinnert zich onze mededeeling: dat
De Toekomst ingevolge overleg van den heer
Sleeswijk met de Duitsche regeering, voor
rekening van deze, en o p har e aanwijzing, in
honderden exemplaren naar
NederlandschIndië is gezonden geworden, om daar de
bekende on-nederlandsche propaganda te
helpen voeren.
Wij publiceerden eenige brieven, die aan
wezen, dat het adresboek voor
NederlandschIndië daartoe door de administratie van de
Toekomst werd gezonden naar Berlijn, aan
den strooman, den heer F. J. J. van der Kolk,
Budapesterstrasse 14, met wien men de zaak
was gaan bespreken, en van waaruit de
adressen voor Java zijn opgegeven.
De bestuurders van De Toekomst poogden
onze verzekering te weerspreken, en 't geval
onschuldig voor te stellen. Zij schreven woor
delijk, zondermeer:
de lijsten uit Berlijn voor de zending
van proefnummers naar Ned. Indië ontvingen
wij van een aldaar (te Berlijn) woonachtigen
met onze overzeesche gewesten goed be
kenden landgenoot, met wien wij in cor
respondentie staan. Van Duitsche invloeden
in deze is ons niets bekend",
welke verklaring werd gegeven door de
heeren Sleeswijk, Van Vredenburch en Van
Heeckeren. >
't Zou ons allerminst verbazen, indien zij
ook nog verder trachten door te gaan op
deze voorstelling, die zoo mooi, zoo onschul
dig, zoo Nederlandsch en ... zoo geloof
waardig klinkt.
Maar .....
Inderdaad is genoemde heer Van der Kolk
vroeger in Indië in de cultuur werkzaam
geweest.
Wat echter is het door ons genoemde
adres : Budapesthersirasse 14 te Berlin? Niet :
de particuliere woning van dezen aldaar
woonachtigen Nederlander", maar : het
o ff ideële bureau v and e
Presseabteilung zur B eeinflüssung
der Neutrale n", staande onder leiding
van het bekende lid van den Rijksdag
E r zb er g er,
Van daaruit werden de draden gesponnen
om in de verschillende neutrale landen
Duitsche propaganda en agitatie te voeren.
Daar is het, dat de heer Sleeswijk terecht
moest zijn, en is gekomen, om De
Toekomst nauwer in den dienst der Duit
sche regeering te stellen, en ter bewerking
van Nederlandsch-lndie" de handen steviger
ineen te slaan.
En de heer Van der Kolk ? Is niets anders
dan: de leider van de afdeeling
Nederland" op die Abteilung.
De onschuldige vriend, met Indië zoo goed
bekend en van uit Berlijn de verspreiding
van De Toekomst in ons Indië dirigeerend
een vast geëmployeerde van de
Duitsche regeering, hier als stroo
man dienend voor zaken der propaganda
en agitatie als welke De Toekomst voor die
regeering verricht.
Men vergelijke dit eens met de
bovenaangehaalde onschuldige verklaring, in De Toe
komst gegeven. Men zal weer eens zien, hoe
men bedot en belogen wordt door die Toe
komst, en hare leiders, die het n met de
vaderlandsliefde, en met de waarheid zoo
bijzonder licht blijken te nemen.
Wij onthouden ons ook thans verder van
commentaar.
Nederland zal toch wel uit zichzelf in
zien, ook langzamerhand degenen die het
klandestiene gescharrertot dusverre nog toe
gefelijker hebben aanschouwd, wat voor
vleesch wij hier met zulke lieden in de kuip
hebben.
En welke consequentie's daaruit moeten
worden getrokken ?
Ons komt het voor, dat ieder, die nog op
een goeden naam onder ons, landgenooten,
prijs stelt, zich van de leiders van deze
onoprechte knoeipartij behoort los te ma
ken, en hen alleen te laten staan met hun
armzalig en verachtelijk, doch gevaarlijk
bedtijf. Ook onder de Toe/iromsr-medewerkers
zijn er nog sommigen, die nauwlettender
voor hunne reputatie zorgen moesten en die
zich misbruiken laten.
Er zit ook natuurlijk nog veel meer en veel
erger. Het moddert door. Slechts een uiterst
scherpjustitieel onderzoek zou,?en dan alleen
nog: misschien! de landsverraderlijke
knoei- en complotteerpartij, die daar van
uit Den Haag onder hooge diplomatieke
leiding nog steeds voortgaat, in den vollen
omvang kunnen vaststellen, en uitroeien.
Maar ons aller verontwaardiging verwijst
hen reeds thans uit ons midden, en spoort
ons tot nauwer aaneengesloten waakzaam
heid aan.
v. H.
De Deensche bevolking van
Noord-Sleeswijk
Gedurende dezen oorlog heeft het
officieele Duitschland zijn sympathie voor de
Vlamingen luid doen klinken; het scheen
bijna, of men te Berlijn van niets zoozeer
overtuigd was als hiervan, dat het goed
recht van een stam, om zijn eigen taal en
eigen beschaving te behouden, moet worden
ontzien.
Inderdaad had men reeds vroeger van deze
gezindheid blijk gegeven wanneer het
Duitschers betrof, die door een ander volk
werden overheerscht; zoo had men veront
waardiging getoond over de maatregelen
der Russische regeering, toen deze, in de
dagen van Tsaar Alexander III, de taal en
de cultuur van de Duitschers in de
Oostzeeprovinciën aanrandde.
Maar tegenover de vreemde stammen,
binnen eigen grenzen, vond men het de
natuurlijkste zaak van de wereld, dat deze
zich hadden te schikken naar de belangen
van het Duitsche Rijk. De Polen en de
Fransche bevolking van Elzas-Lotharingen
verkeerden immers in een geheel ander geval
dan de Duitschers in de Russische
Oostzeeproviüciën; de laatsten werden verrussischt,
de eersten verduitscht; en daar het
verduitschen een weldaad is voor elk volk, ook al
begrijpt het dit zelf nog niet dadelijk, wordt
deze verheffing tot een hooger staat des
levens niet te duur gekocht met het verlies
van eigen taal.
Aan dit verduitschings-proces is het taaist
weerstand geboden door de Deensche be
volking van Noord-Sleeswijk, ook toen zij
reeds lang de hoop had moeten opgeven
om weder met Denemarken te worden
vereenigd.
Die hoop mocht zij koesteren krachtens
artikel 5 van den vrede van Praag, die in
1866 een einde maakte aan den oorlog tus
schen Pruisen en Oostenrijk.
Pruisen en Oostenrijk hadden zich in
1864 samen meester gemaakt van
SleeswijkHolstein; de definitieve regeling van het lot
dezer gewesten werd de aanleiding tot den
broederstrijd" van 1866; bij het genoemde
artikel stond de Keizer van Oostenrijk aan
den Koning van Pruisen zijn rechten op
Sleeswijk-Holstein af, onder dit voorbe
houd, dat de bevolking der noordelijke
districten van Sleeswijk met Denemarken
vereenigd zal worden, wanneer zij dooreen
vrije .stemming den wensch daaitoe zal te
kennen geven."
Dit voorbehoud was in het vredestractaat
opgenomen door toedoen van Keizer Napo
leon III, den man van het nationaliteits
principe. De overgroote meerderheid der
bevolking van Noord-Sleeswijk bestond uit
Denen; er was dus alle reden te verwach
ten, dat Noord-Sleeswijk niet bij Pruisen
zou worden ingelijfd.
Bismarck schijnt daarop ook niet te heb
ben gestaan; maar de Koning van Pruisen
verlangde heel Sleeswijk in zijn bezit te
houden; Bismarck had reeds zooveel moeite
gehad, hem te bewegen om geen gebieds
afstand van Oostenrijk te eisenen, dat hij
het geraden achtte, geen nieuw conflict met
den Koning uit te lokken; dit was de
NoordSleeswijksche quaestie hem niet waard.
De bewoordingen van artikel 5 boden
gelegenheid om de bedoeling van Keizer
Napoleon te verijdelen. Er was een tijd
bepaald, waarop de stemming zou worden
gehouden; evenmin was precies aangegeven,
voor welk gedeelte van Sleeswijk het voor
behoud eigenlijk gold; over dit laatste
moest met Denemarken worden onderhandeld.
Bij die onderhandelingen, in Mei 1867 te
Kopenhagen aangevangen, bleek al spoedig
de onwil der Pruisische regeering om tot
een billijk resultaat te geraken. Zij stelde
zulke hooge eischen ter waarborging van
de belangen der Duitsche minderheid in de
Noord-Sleeswijksche districten, dat Dene
marken deze niet kon inwilligen, zonder
bloot te staan aan de kans, dat de Russische
regeering zich voortdurend zou bemoeien
met de aangelegenheden van de Duitschers,
die Duitsche onderdanen zouden worden.
Zoo werden de partijen het niet eens. De
zaak hokte.
In 1878 heeft Oostenrijk, op verzoek van
Pruisen, er in toegestemd, dat het ten op
zichte van Noord-Sleeswijk gemaakte voor
behoud als vervallen zou worden beschouwd.
Herhaaldelijk vindt men in Deensche ge
schriften de bewering, dat Pruisen de op
heffing van deze clausule aan Oostenrijk
heeft verzocht, om den Koning van Dene
marken te straffen, en wel hiervoor, dat
hij zijne toestemming had gegeven tot het
huwelijk van zijne dochter Thyra met den
hertog van Cumberland, die nog altijd aan
spraak maakte op den troon van Hannover,
zonder dat zooals aanvankelijk het plan
was geweest in de huwelijksacte de be
paling was opgenomen, dat de hertog zijne
aanspraken op Hannover zou laten varen.
Dit is echter onjuist; Pruisen had alle
reden om zich te laten ontslaan van de
verplichting ten opzichte van Noord-Slees
wijk, zonder dat dit juist een straf" voor
Denemarken behoefde te zijn; het kon in
1878 van Oostenrijk iets gedaan krijgen,
omdat het toen in de Balkan-politiek de
belangen van dit rijk verdedigde. Maar waar
is het, dat men In Pruisen het huwelijk van
de Deensche prinses als een bewijs van de
aan Pruisen vijandige gezindheid van Dene
marken heeft voorgesteld, om daardoor de
openbare meening te eerder te doen be
rusten in het onrecht, dat tegenover de
Denen in Noord-Sleeswijk werd gepleegd.
Want onrecht was het, al schond men
formeel het recht niet; de bepaling ten
opzichte van Noord-Sleeswijk was opge
nomen in een verdrag tusschen Pruisen en
Oostenrijk; formeel kon zij daaruit dus ook
wórden gelicht met toestemming der beide
contractanten. Maar moreel beging Pruisen
onrecht; de Deensche bevolking van
NoordSleeswijk had in artikel 5 van den vrede
van Praag de belofte gezien, dat zij zelf
zou mogen beslissen over de vraag, of zij
onder Pruisen dan wel onder Denemarken
zou staan; die belofte werd nu geschonden.
Vijftig jaren lang is Noord-Sleeswijk nu
onder Pruisisch bestuur, en nog altijd voelt
de meerderheid der bevolking er zich
Deensch, al werd op allerlei wijze getracht,
haar nationaliteitsbesef te vernietigen.
Het geduchtste wapen daartoe was het
haar opdringen van de Duitsche taal.
Aanvankelijk was het Duitsch alleen nog
maar een verplicht leervak op alle scholen,
behalve in de twee laagste klassen; maar
het onderwijs werd gegeven in het Deensch.
Sinds 1888 werd echter bepaald, dat alle
onderwijs in het Duitsch moest worden
gegeven; alleen voor de jongste kinderen
zou dit in het Deensch geschieden, maar
slechts zoolang als zij nog geen Duitsch
verstonden; ook bij het godsdienstonderwijs
bleef het Deensch geoorloofd.
Bovendien werd het Duitsch de officieele
taal in bestuur, rechtspraak en handelscon
tracten; de kerk werd verduitscht, van
regeeringswege werd zooveel mogelijk de
aanstelling van Duitsche predikanten bevor
derd en tegengegaan het stichten van vrije
gemeenten, die werden opgericht om de
godsdienstoefeningen in het Deensch te kun
nen houden.
Behalve school en kerk stonden de regee
ring nog andere middelen ten dienste om
Noord-Sleeswijk te verduitschen. Zij kocht
grond aan, en verpachtte de landerijen
op gunstige voorwaarden aan Duitsche
boeren; wel werd niet zooveel kapitaal hier
voor beschikbaar gesteld als in de Poolsche
provinciën geschiedde om de Poolsche
grondeigenaars te verdringen, maar toch
werd door dezen maatregel hét Duitsche
element in de bevolking meer en meer ver
sterkt. Ook de groote crediet- en hypotheek
banken stonden onder invloed van de regee
ring; meer dan eens werd om politieke
redenen" aan Denen een aanvraag om cre
diet geweigerd.
Langs administratieven weg werd het
scherpst opgetreden tegen de Sleeswijkers,
die aan hunne Deensche gezindheid getrouw