Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
27 Mei '16. No. 2031
Een Nieuw Plaatwerk
Onder de vele openbare en particuliere
instellingen in Nederland genieten de Kunst
en Kultuurhistorische Musea in geenen deele
de belangstelling, die zij inderdaad ver
dienen., De voornaamste oorzaak van dit
verschijnsel is wel, dat zij te weinig bekend
zijn; men kan waarlijk niet zeggen, dat de
museumschatten het geestelijk bezit zijn
geworden van alle beschaafde Nederlanders!
Maar tevens moet men erkennen, dat de
weg tot nadere kennismaking den belang
stellenden niet gemakkelijk gemaakt wordt.
Wel, geven de meeste musea jaarverslagen
uit, soms zelfs met afbeeldingen der be
langrijkste aanwinsten, maar deze bereiken
slechts een beperkten kring van lezers. Het
zelfde geldt voor de eigenlijke
museumpublicaties, die bovendien verre van volledig
zijn; er zijn groote musea, waaruit bijna
niets is gepubliceerd. Omvangrijke geïl
lustreerde werken Over den inhoud van ver
schillende verzamelingen kunnen om hun
kostbaarheid slechts door enkelen worden
aangeschaft en voldoen bovendien in som
mige gevallen niet door
eenzijdig-aesthetischen opzet. De vaktijdschriften brengen in
den regeUlechts over bizondere onderwerpen
materiaal bij elkaar en zijn meestal uitslui
tend voor vakkundigeh bestemd."
Aldus luidt de aanhef van het prospectus,
waarmede een nieuw tijdschrift, dat den
titel draagt: de Nederlandsche Musea, zich
aanbeveelt.
Het prospectus vertelt ons verder, dat, om
aan ,hjet aesthetisch-merkwaardige en het
kuflsthistorisch-belangrijfce utt de musea van
Nederland meer bekendheid te geven, de
heeren dr. mr. S. Muller Fzn.»rijks- en
gemeentearchivaris te Utrecht, en prof. dr.
W. Vogelsang, op initiatief van de
uitgeversfirma Bie.gelaar «ft Jansen te Utrecht, het plan
hebben ontworpen tot liet uitgeven van dit
tijdschrift, 'dat in den trant der bekende
buitenlandsche publicaties .Das Museum en
Les Musées de Frqnce voornamelijk uit losse
platen zal bestaan. Tot het aaivaarden der
redactie noodigden zij uit jonkvrouwe C.
Engelen, conservatrice van het Stedelijk
Museum te Zutphen, en dr. H. P. Coster,
commies aan het Rijksarchief in
NoordBrabant te 's Hertogenbosch.
Als medewerkers vermeldt het omslag:
'dr. H. J. Holwerda, dr. H.H. Juynboll; A.O.
van Kerkwijk; prof. dr. W. Martin; dr. mr.
S. Muller Fzn.; dr. A. Pit en prof. dr. W.
Vogelsang.
Het nieuwe tijdschrift wil alle Nederland
sche Musea omvatten; het zal derhalve geen
onderscheid maken tusschen grootere en
kleinere verzamelingen, rijks- en
gemeenteinstellingen, kunst- en wetenschappelijke
musea. Ook belangrijke particuliere verza
melingen zullen als musea beschouwd
worden, evenzoo alle kunstschatten bezit
tende openbare en particuliere gebouwen.
De Nederlandsche Musea zal vier maal
's jaars verschijnen in afleveringen, bestaande
uit 10 a 12 losse platen, autotypieën in
kwarto-formaat, van de meest belangrijke
museumvoorwerpen, nieuwe aanwinsten zoo
wel als stukken uit den bestaanden inven
taris. Korte zakelijke bijschriften (geen
kritiek inhoudende), gedrukt op losse bladen,
zulten de afbeeldingen toelichten. Indien
echter bij afbeeldingen van gelijksoortige
voorwerpen, bijv. een nieuw inzicht in den
ouderlingen samenhang tot meer uitvoerige
beschouwing aanleiding geeft, zal ook een
langere toelichting niet achterwege blijden;
St. Maarten met den kreupe,e
(Verkleinde proeve van illustratie)
llllllllllllllllllllllUHMIIIimillllllHIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllHllllllimi
Het Drama van Morgen
i
Ons tooneel is er eigenlijk nog niet erg
op vooruitgegaan. Terwijl schilderkunst en
muziek zich laten voorstaan op het zoeken
en langzaam aan ook vinden van nieuwe
vormen ten gevolge van nieuwe idealen, die
hun grond hebben in een eerlijk, diep en
smartelijk beleven van de levensverschijn
selen, weet het tooneel vooralsnog niet veel
anders te doen, dan op de van ouds bekende
manier burgerlijke gevalletjes burgerlijk met
meer of minder (meestal valsch) pathos uit
te werken en den volke als dramatische
kunst voor te zetten.
Het burgerlijk tooneelspel is een schepping
van de laatste decenniën der 18e eeuw en
toenmaals een reactie geweest tegen de ver
starring der def tig-adellijke, verheven, ethisch
en poëtisch, in strenge vormen geconcipi
eerde fransch-classieke tragedie.
Diderat, Nivelle de la Chaussée, Mercier,
in Engeland Llllo al veel vroeger (zijn
Merchant of London is van 1731) in Duitsch
land eindelijk Lessing, die de
franschclassieke tragedie een geweldigen nekslag
toebracht met zijn Shakespeare studies, in
zijn Dramaturgie en door middel van zijn
eigen tooneelproeven, zijn maarenkelen van
de lange reeks auteurs, die het nieuwe genre
propageerden. Proza in plaats van hoog
dravende alexandrijnen, burgers in plaats
van prinsen en koningen,
gewoon-menschelijke conflicten en beslommeringen, in plaats
van de formalistische, moraliseerende
hofdialectiek en intrigues der f ransche classieken,
dat ware de alleszins begrijpelijke idealen.
Men kreeg finantieele kwesties op het tooneel,
hartstochtelijkheid van de huiskamer, jonge
dochters contra strenge vaders, burgerdeugd
en vriendentrouw, ondeugende zoons, die be
rouwvol tot den huiselijken haard terugkeeren,
trouwe liefde van eenvoudige meisjes"
en kantoorklerken, verleidingskunsten van
adellijke heeren en dood-onschuldige jonge
dochters, enz. enz. Alles met de echt 18e
eeuwsche saus der overgevoeligheid begoten,
tranen zonder eind, tranen van rampspoedige
vaders, tranen van berouwvolle zondaars en
zondaressen, tranen zelfs van verleiders en
snoodaards en tranen ten slotte van de uit
verkochte zalen.
Daarnaast de melodrama's, waarin het
romantische element in den menschelijken
geest zich uit kon leven, moorden, schakin
gen, vonnissen, onmogelijkheden zonder
einde, met geschreeuw, getoeter en getrom
mel bij emmers erin gegoten," en geslikt,
met graagte met koorts, met vervoering
geslikt en verduwd door de groote massa
van het kijk-grage publiek.
Dat bleef tot ongeveer 1850, toen werden
ze terug gedreven tot liefhebberijtooneel en
yolksschouwburg. Op het oogenblik is Dertig
jaren of het leven van een Dobbelaar" en
verscheiden andere nog op het repertoir.
Maar ten minste niet officieel.
Officieel is het nog altijd het burgerlijk
tooneelspel. Want de classieke tragedie
heeft het in de 19e eeuw niet kunnen bol
werken. De pogingen van Klijn, Wiselius
en anderen misten alle eigen beleven.
Het waren doodgeboren kindertjes - met
ouwemannetjesgezichten en kromme
ruggetjes.
Ook het historische drama en het goede
romantische treurspel zijn in den loop der
eeuw overleden. Schimmel had niet de
genialiteit van een Schiller, die de
eeuwigheidswaarden wist te pakken. En de ge
schiedenis heeft bewezen, dat men dichter
en universeel moet zijn van aanleg om in
een historisch drama meer daji een naar
boeken riekend maakwerk te geven. Goede
wil en uitgebreide kennis doen hier niets.
Zoodat we ten slotte, evenals trouwens
Frankrijk en Engeland, alleen het burgerlijk
tooneelspel overhouden als eenig dramatisch
genre der 19e eeuw, dat zich dan ook ont
wikkeld en gedifferentieerd heeft en het in
zijn soort tot zekere volmaaktheid heeft
gebracht.
Het is het tooneel der bourgeoisie, waar
aan andere idealen dan geld verdienen en
een goed huwelijk doen feitelijk vreemd zijn.
Het tooneel draagt er de sporen van.
Zoowel de Fransche salon- overspel- en
ministeriestukken der Brieux, Bernsteins,
Bourgets, als de Engelsche Society
milliteiten, waar het in hoofdzaak zelfs bij een
vinnigerd als Shaw, om een lady like
tennisflirt en een fijne afternoon-tea met
komkommersandwiches te doen is, zijn zoo door
en door de volwassen kinderen van het 18e
eeuwsche burgerlijk treurspel, dat men zich
afvraagt, hoe lang de bourgeoisie zich nu
nog langer met zich zelf zal laten voor den
mal houden.
Er is niet de mttlste evolutie te zien.
De voor de maatschappelijke orde ten
slotte diep knipmessende sarcasmen van
Shaw zijn volstrekt niet geestiger of
wereldschokkender dan die van zijn veel fijner
landgenoot Sheridan. De these-stukken der
Franschen bereiken hetzelfde effect, als die
van hun voorgangers in de 18e eeuw. En
de veel geroemde burgerlijke tragiek van
het realisme (neem als beste specimen bij
ons Heyermans, in Duitschland Sudermann,
Hauptman) is even banaal en even goed
koop" als de stukken van Lillo, Mercier en
van der Winden, die onze
betovergrootouders de tranen van gevoel" ontlokten.
Ik wil ze daarmee niet veroordeeld hebben.
Integendeel. Veroordeelen is niet het werk
van den historicus. Ik stel slechts vast en
kan van een ontwikkeling niet anders spre
ken dan wat enkele onderdeelen betreft. Er
is meer psychologisch bijwerk, meeren beter
uitgewerkte couleur locale, er is verfijning
van den smaak gekomen, ook geven sommige
auteurs blijk van een breeder en dieper in
zicht, maar, wanneer we twee Nederland
sche tooneelschrijvers nemen, die tot aan
het jaar des Heeren 1916 een efemere
beroemdheid hebben verkregen, wier stukken
hun evenveel finantieel succes als bewon
dering bij de nette en ontwikkelde, menschen
hebben bezorgd, Fabricius en Roelvink (al
mag de laatste niet in n adem met den,
de platen echter blijven hoofdzaak. Jaarlijks
worden de korte bijschriften herdrukt en met
de meer uitvoerige opstellen tot een bundel
samengevoegd.
Bij wijze van proef drukken wij een der
afbeeldingen, die bij het prospectus van deze
belangrijke uitgave was gevoegd, af. Het is een
beeldhouwwerk in steen (omstreeks 1480),
uit het Stedelijk Museum te Utrecht, voor
stellende St. Maarten met den kreupile, af
komstig van de graftombe van bisschop
Rudolf van Dlepholt in den Dom te Utrecht
en vermoedelijk vervaardigd door den
Dombouwmeester Cprnelis de Wael, welks merk
waardige geschiedenis met die van een vier
tal andere beeldjes, eveneens van deze graf
tombe afkomstig, door dr. mr. Muller in de
eerste aflevering besproken zal worden.
M. A. S.
imilllllllllimiHtimiMIIIIIIIMIIHIIIIIIIinmilllimilllllllllllllllllimillll
Bij van Wisselingh
In den Larenschen kunsthandel
Men ziet bij van Wisselingh een groot
schilderij van den Spanjaard Ignacio Zuloaga:
de Wijnoogst. Spaansche boeren keeren van
den arbeid terug, twee met manden vol
druiven, een derde met een wijnzak, van
geitenvel gemaakt. Achter hen een dor, leeg,
steenachtig landschap. Er is een enorm kun
nen, een. groote kracht in dit schilderij. De
opvatting is totaal anders dan wij die ge
wend zijn. Zuloaga schildert geen menschen
die n zijn met de natuur om hen, hij
schildert figuren met een landschap tot
achtergrond. Daarin bereikt hij groote vir
tuositeit en men bewondert tot op zekere
hoogte de kracht en de combinatie der
geheel locale kleuren, maar toch vooral het
vermogen de technische begaafdheid om
zoo plastisch de figuren neer te zetten op
het doek. Men komt voor dit schilderij eer
der tot een hoe is het mogelijk", dan tot
het gelukkiger gevoel van ontroering. In
tusschen hebben wij Hollanders misschien
verleerd kunst als deze op haar goede waarde
te schatten. Zij heeft eigenschappen die de
onzen te zeer missen: monumentaliteit en
een vitaliteit die met alle over-verfijning
en over-gevóeligheid spot. Kernachtig is
zij zeker.
Men kan Garfs naam moeilijk in dit
vtrband noemen toch verdient hij vermel
ding om enkele schilderijtjes die de
Larensche kunsthandel van hem ten toon
stelt. Daaronder een warm geschilderd
naakt figuurtje. Het is alles met zorg afge
wogen en met charmeerende kleurtjes op
gefleurd. Niet grbatsch, niet machtig, op
den duur misschien zelfs niet boeiend.
Maar er is bekoring in, zooals in sommige
stukjes van Deutmann. Men zou hem alleen
mannelijker, en ook geestiger, puntiger,
luchtiger wenschen. Alfred Stevens van wien
de firma van Wisselingh juist weer een
typisch staaltje bezit, zou hem daarin een
voorbeeld kunnen zijn.
H.
lllllllllllllMIIIMIUIIIIIIIIItllllllllllllllllMMIinilllllllMIIIIIMIIMMlMIIIIIII
Tentoonstelling Georges Labarre
(MARNIXSTRAAT)
De verdienste van den heer Labarre zit
hem nog niet in de schilderijen. Hij is nog
te kort aan den gang, is nog te vol van
herinneringen aan Bteitner en Witsen om
daarin iets eigens te leveren. Wat men van
een vreemdeling zou wenschen, een nieuwen
kijk op iets wat Hollandsche schilders ons
IIIHHIIIIIItlllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllllllllllllltllllllllll
eerste worden genoemd) dan blijkt toch wel
hoe banaliteit en oppervlakkigheid voorals
nog zegevieren, en hoe ver ons tooneel nog
af is zelfs van de conceptie van eenig edeler
ideaal dan dat der ordinaire burgerlijkheid.
Het is zeer de vraag, of wij het classieke
treurspel weer terug moeten verlangen.
Pogingen daartoe ia Duitschland aangewend
door Lublinski en Paul Ernst (?Weg zur
Form", den Menschen mit seinem Ethos
und Pathos in den Middelpunkt stellen")
zijn niet veel meer dan theorie gebleven.
Hun stukken vermochten zich niet te hand
haven. Ook voor het historische en roman
tische drama is de tijd voorloopig voorbij.
Het laatste bleek in de categorie van het
symbolische omgezet, eenige levensvatbaar
heid te bezitten (Maeterlinck, Hauptmann's
Machendramen").
Dat het tooneel zich echter een hooger
ideaal moet gaan stellen dan de
alledaagschheden van het realistische en naturalistische
drama staat wel vast. Trouwens enkele stem
men, die naar bevrijding snakken, roepen
al om een nieuwe romantiek 1). Dit bewijst
onder anderen ook, hoe de mensch altijd
weer de kunst nuodig heeft, om aan zich
zelf en zijn middelmatigheid te ontkomen.
Dat is altijd het wezen en het doel der
romantiek geweest.
Maar ik vrees, dat de 20e eeuw te ont
wikkeld" zal blijken, om in romantische
idealen verlossing te vinden.
De 19e eeuw was geweldig zwaar histo
risch belast, al was het alleen al door den
weergaloozen opbloei der en vereering voor
de historische wetenschappen.
Romantiek is vooral ook historische visie.
Romantiek kan niet buiten dat typische
orgaan van een Hugo en een Van Lennep
voor het historische, dien blik, die het his
torische in een wolk van verre schoonheid
ziet.
En wanneer de teekenen ons niet
bedrie.gen, wanneer we, hoe voorzichtig ook, eenige
gevolgtrekkingen mogen maken uit datgene,
wat de op het oogenblik leidende kunsten,
de muziek en de beeldende, schijnen te mani
festeeren, dan is dat zeer beslist een tendens
tegen het historische, een verlangen bevrijd
te worden van die historische ballast en een
geheel nieuwe kunst te scheppen ver boven
de puinhoopen van het historisch
gewordene uit.
En als we een fijnzinnig dichter als Hugo
von Hof mannthal hooren zuchten:
Oanz vergessner Völker Müdigkeiten
Kann ich nicht abtun von meinen Lidern,
Noch weghalten von der erschrockenen Seele
Stummes niederfallen ferner Sterne,
hooren we daarin dan niet een klacht en een
verlangen naar bevrijding, maar tegelijk, in
de mystieke laatste beide regels het komen
van iets, dat er nog niet is geweest?
Aldus, ook voor ons tooneel nieuwe banen
zoekend, niet terwille van het nieuwe, let wel,
maar om te ontkomen aaneen sleur.die schoon
heid noch wijsheid brengen kan, wil het mij
voorkomen, dat wij ons moeten afkeeren van
PRIJSVRAAG LENTE
fret tx>eE0fflfi
Door het veertiendaagsch tijdschrift Lente" is een prijsvraag uitgeschreven voor een affiche.
Aan ons bureau is, blijkbaar bij vergissing, bovenstaand ontwerp ingezonden.
iiiiiiiiiliiiiiiiliiiimiiiiiinMiiiMiiiiiiiMniiMiiliiliiiniiiliniiliiiiiiiiiimiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
op zijn Hollandsch afdoende vertolkt hebben,
geeft hij niet. Hij is een Engelschman die
heeft leeren zien door Hollandsche oogen,
wiens talent vooral nog aanpassingsvermogen
is en die een groote gemakkelijkheid en veel
flair in zijn voor- en zijn nadeel haeft Om
een schilder van beteekenis te worden, moet
hij misschien meer af- dan aanleeren. Maar
onder zijn waterverfteekeningen, waarin hij
zich meer liet gaan, zijn aardige frissche
dingen. Daartoe behooren een aquarel in
aanleg, voorjaar in 't Vondelpark en een
vijftal gewasschen naaktstudies, waarin iets
warms is en meer verdieping dan in zijn
overige werk. Want het is geen toeval dat
aanzetten en studies dezen schilder het
voordeeligst doen kennen, 's Heeren Labarre's
kunst is er nog geen van bezonkenheid,
van bepeinzing, van doordringen. De eerste
indruk moet het hem doen en de vlugge
vlotte waterverf helpt hem dien het best
vasthouden. Intusschen maakte hij in Meisje
met Cigarette (No, 48) ook in olieverf een
verdienstelijke studie.
Vermelding verdient ook zijn kleine ets
Noordermarkt.
Wie dit blaadje met het binnenhuis van
van een paar jaar te voren vergelijkt, proeft
liitMiimmiiiimmiMMiiiliiiiiiMiiiiii
mondaine en modieuze onbenulligheden, zelfs
al wordt er menschelijkheid" aangeroerd
in een of ander gemakkelijk en goedkoop
conflict. Ik wil niet zeggen, dat we nu n,
twee, drie een nieuwe kunst moeten scheppen,
dat zou een dwaasheid zijn, alles komt zoodra
de tijd rijp is. En zoo is ook dit verweer
niets dan een voelhoorn, een eerste oogopslag
voor een nieuw ontwaken. Er dient op ge
wezen, dat de tragische kunst vastgeloopen
is in de moerassen van het realisme. Zij
moet daaruit weer verlost. Want het is geen
eindpunt. Dit tenminste zullen allen wel
begrijpen. En de gemakkelijkheid, waarmede
wij ons een kunstvaardigheid laten aanleunen,
die in het minst geen voeling houdt met
hooger, geestelijke waarden, is minstens
laakbaar.
Van de tragiek der algemeene,
grootmenschelijkheid is het drama afgedaald tot
die der bijzondere, klein-bekrompen bur
gerlijkheid, en alleen waar problemen aan
geroerd of ontleed zijn betreffende den mensen
in zijn verhouding tot zichzelf, tot zijn
evenmensch, tot de maatschappij of tot de
wereld, (zooals bij Ibsen dikwijls en de
Russen) daar waar het drama worstelde met
de betrekkelijkheid,* en de bijzonderheid als
middel gebruikte, om de algemeenheid te
benaderen, alleen daar konden wij ook
geestelijk ontroerd worden. En merkwaardige
maar heel verklaarbare coïncidentie, tot nog
toe was het alleen het classieke drama,
Sofocles, Corneille, Vondel, dat een hooger
werkelijkheid en dus een hooger waarheid
aandurfde.
Of we daar weer heen zullen, durf ik
niet te beslissen. Misschien zal het zijn,
als Schnitzler, Hofmannsthal, Maeterlinck
hebben beproefd: de weg der innerlijke
ervaring: het van binnen uit scheppen, lijden
aan en soms overwinnen van nieuw-gestelde,
eeuwen-oude problemen. Misschien is dit
een nieuwe vorm, of wellicht een overgangs
vorm : het stille woord, dat bang is, de
gedachte, die twijfelt aan zichzelf en daar
door tragisch is: de tragedie der onzeker
heid is een verschijnsel van algemeen
menschelijke beteekenis. Dieper dan een verleide
dienstmeid ontroert ons de mensch, die
alle noodlottigheden overwonnen heeft en
toch nog twijfelt aan zijn zaligheid.
Dit zij wellicht een parool voor het
moderne drama, dat immers alle historische
mogelijkheden en de geheele burgelijke
moraal en gevoeligheid heeft doorgemaakt
zonder ons twijfelende zoekers te bevredi
gen : het zoeken van de tragische idee niet
in de betrekkelijkheid, maar in de absoluut
heid, niet scheppen uit en door middel van
de verschijnselen, maar uit en door den
geest zelf, waaruit ook zij voortkomen.
Zooals ook de'Oedipus, de Antigone, Goethe's
Iphigenie, uit den geest, den kern aller
menschelijkheid zelf geboren blijken.
Een nieuwen vorm zullen wij waarschijn
lijk moeten vinden, maar dat is een taak,
die Heijermans, Fabricius en Roelvink wel
nooit zullen volbrengen. Zij zullen er zelfs
om lachen en niet begrijpen, dat wij geen
vrede meer mogen hebben met hun
hopeden vooruitgang in kunnen, in durf, in kijk,
in uitdrukkingsvermogen. In dit opzicht
verloochent de heer Labarre zijne afkomst
niet. Zijn land is er een van goede etsers en
hij schijnt op weg hierin een goed vader
lander te worden.
H.
IIIIMIIIIIIIIIHIIIIIIHIIIItllllimillllMIII tllltllllllilllllllllllmlIltlllllMIIII
versehillende modellen
direct leverbaar
Garage NEFKENS
Jacob Obrechtstraat 26
TELEFOON ZUID 2507
loos beperkt kunnen. Maar misschien
voelen zij wel (R. hoeft niet eens meer te
luisteren) dat er eenig onderscheid bestaat
tusschen een handig episodenfabrikant 2) en
een universeel tragicus. Wij missen al te
zeer la grande tragédie en het gemis wordt
voelbaar.
Het moderne intérieur, de goed gekleede
dames en heeten, de verborgen snik en het
onschuldige aardigheidje doen ons niets meer
op het tooneel. We kunnen er niets van
leeren, het brengt ons niet verder, hooger,
het opent geen vergezichten, het schiet geen
bressen in de zelfgenoegzame, weëe, dorre
middelmatigheid. De heeren critici brengen
ons lederen morgen het poovere relaas van
de pijnlijk onbeduidende gevalletjes, die er
nu weer met of zonder charme, met of zonder
talent achter het voetlicht vertoond worden.
De acteurs zijn kantoorheeren geworden, die
de kansen van hun maatschappelijke positie
afwegen naar de al of niet gunstige critiek,
die hun waar verkoopen aan den meest
biedende en met hun kleermaker meer succes
hebben dan met hun talent. De actrices zijn
afternoon-tea-dames geworden, die liever
deftige families" frequenteeren dan lijden
en strijden voo_r hun kunst 3).
Maar het nieuwe moet niet van deze
lieden komen. Zij zijn en blijven tenslotte
maar de uitvoerders van een hoogeren wil.
Den grooten tragischen geest hebben we
noodig, die breken durft met de al of niet
gestileerde alledaagsche stumperigheid ; hoe
fraai ge uw tooneel ook uitdoscht, Verkade
en Roijaards en Roelvink, de meest ge
waagde kleurcombinatie, de meest engelsche
Chesterfield fauteuil, het meest knusse haard
vuur en reuze leukste" tuinameublementje
kan de leegheid en de verveling niet ver
drijven, zoolang de man niet komt die de
menschen-tragiek groot en diep kan uitbeel
den, de man, die geleerd heeft van het
geweldige, dat deze tijd te leeren geeft,
geleerd heeft uit het verleden, geleerd heeft
uit de. toekomst-idealen, die de menschen
thans met kanonnen willen dwingen naar
hun hangen wil.
Ik snak naar het nieuwe drama, dat ons
bevrijden zal, intenser verlossen dan de muziek
en de schilderkunst ooit zullen kunnen, om
dat het drama de synthese van het leven
zelf is en die andere kunsten slechts de
synthese eener theorie.
Daarom ook konden deze zich vroeger
en luider manifesteeren dan de dramatische
kunst, omdat dit het moeilijkst is: zich van
zich zelf te verlossen. ARN. SAALBORN
.1) Ten onzent. In Duitschland fulmineerde
Richard Dehtnel reeds in 1892 tegen de
Alltagstragödie. Verdichtung u. Steigerung
der Wirkhchkeit wil hij en Umwertung von
Rohstoffen, . nicht blosse Wiedergabe. In
Frankrijk rekent Huysmans met het natu
ralisme in den roman af (cf. La Bas, Pr
face, 1891).
2) Verg. bijv. het valsche en opzettelijke
pathos van een van Riemsdijk.
3) Er zijn gelukkig vele gunstige uit
zonderingen.