De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 27 mei pagina 6

27 mei 1916 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 27 Mei '16. No. 2031 Een Nieuw Plaatwerk Onder de vele openbare en particuliere instellingen in Nederland genieten de Kunst en Kultuurhistorische Musea in geenen deele de belangstelling, die zij inderdaad ver dienen., De voornaamste oorzaak van dit verschijnsel is wel, dat zij te weinig bekend zijn; men kan waarlijk niet zeggen, dat de museumschatten het geestelijk bezit zijn geworden van alle beschaafde Nederlanders! Maar tevens moet men erkennen, dat de weg tot nadere kennismaking den belang stellenden niet gemakkelijk gemaakt wordt. Wel, geven de meeste musea jaarverslagen uit, soms zelfs met afbeeldingen der be langrijkste aanwinsten, maar deze bereiken slechts een beperkten kring van lezers. Het zelfde geldt voor de eigenlijke museumpublicaties, die bovendien verre van volledig zijn; er zijn groote musea, waaruit bijna niets is gepubliceerd. Omvangrijke geïl lustreerde werken Over den inhoud van ver schillende verzamelingen kunnen om hun kostbaarheid slechts door enkelen worden aangeschaft en voldoen bovendien in som mige gevallen niet door eenzijdig-aesthetischen opzet. De vaktijdschriften brengen in den regeUlechts over bizondere onderwerpen materiaal bij elkaar en zijn meestal uitslui tend voor vakkundigeh bestemd." Aldus luidt de aanhef van het prospectus, waarmede een nieuw tijdschrift, dat den titel draagt: de Nederlandsche Musea, zich aanbeveelt. Het prospectus vertelt ons verder, dat, om aan ,hjet aesthetisch-merkwaardige en het kuflsthistorisch-belangrijfce utt de musea van Nederland meer bekendheid te geven, de heeren dr. mr. S. Muller Fzn.»rijks- en gemeentearchivaris te Utrecht, en prof. dr. W. Vogelsang, op initiatief van de uitgeversfirma Bie.gelaar «ft Jansen te Utrecht, het plan hebben ontworpen tot liet uitgeven van dit tijdschrift, 'dat in den trant der bekende buitenlandsche publicaties .Das Museum en Les Musées de Frqnce voornamelijk uit losse platen zal bestaan. Tot het aaivaarden der redactie noodigden zij uit jonkvrouwe C. Engelen, conservatrice van het Stedelijk Museum te Zutphen, en dr. H. P. Coster, commies aan het Rijksarchief in NoordBrabant te 's Hertogenbosch. Als medewerkers vermeldt het omslag: 'dr. H. J. Holwerda, dr. H.H. Juynboll; A.O. van Kerkwijk; prof. dr. W. Martin; dr. mr. S. Muller Fzn.; dr. A. Pit en prof. dr. W. Vogelsang. Het nieuwe tijdschrift wil alle Nederland sche Musea omvatten; het zal derhalve geen onderscheid maken tusschen grootere en kleinere verzamelingen, rijks- en gemeenteinstellingen, kunst- en wetenschappelijke musea. Ook belangrijke particuliere verza melingen zullen als musea beschouwd worden, evenzoo alle kunstschatten bezit tende openbare en particuliere gebouwen. De Nederlandsche Musea zal vier maal 's jaars verschijnen in afleveringen, bestaande uit 10 a 12 losse platen, autotypieën in kwarto-formaat, van de meest belangrijke museumvoorwerpen, nieuwe aanwinsten zoo wel als stukken uit den bestaanden inven taris. Korte zakelijke bijschriften (geen kritiek inhoudende), gedrukt op losse bladen, zulten de afbeeldingen toelichten. Indien echter bij afbeeldingen van gelijksoortige voorwerpen, bijv. een nieuw inzicht in den ouderlingen samenhang tot meer uitvoerige beschouwing aanleiding geeft, zal ook een langere toelichting niet achterwege blijden; St. Maarten met den kreupe,e (Verkleinde proeve van illustratie) llllllllllllllllllllllUHMIIIimillllllHIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllHllllllimi Het Drama van Morgen i Ons tooneel is er eigenlijk nog niet erg op vooruitgegaan. Terwijl schilderkunst en muziek zich laten voorstaan op het zoeken en langzaam aan ook vinden van nieuwe vormen ten gevolge van nieuwe idealen, die hun grond hebben in een eerlijk, diep en smartelijk beleven van de levensverschijn selen, weet het tooneel vooralsnog niet veel anders te doen, dan op de van ouds bekende manier burgerlijke gevalletjes burgerlijk met meer of minder (meestal valsch) pathos uit te werken en den volke als dramatische kunst voor te zetten. Het burgerlijk tooneelspel is een schepping van de laatste decenniën der 18e eeuw en toenmaals een reactie geweest tegen de ver starring der def tig-adellijke, verheven, ethisch en poëtisch, in strenge vormen geconcipi eerde fransch-classieke tragedie. Diderat, Nivelle de la Chaussée, Mercier, in Engeland Llllo al veel vroeger (zijn Merchant of London is van 1731) in Duitsch land eindelijk Lessing, die de franschclassieke tragedie een geweldigen nekslag toebracht met zijn Shakespeare studies, in zijn Dramaturgie en door middel van zijn eigen tooneelproeven, zijn maarenkelen van de lange reeks auteurs, die het nieuwe genre propageerden. Proza in plaats van hoog dravende alexandrijnen, burgers in plaats van prinsen en koningen, gewoon-menschelijke conflicten en beslommeringen, in plaats van de formalistische, moraliseerende hofdialectiek en intrigues der f ransche classieken, dat ware de alleszins begrijpelijke idealen. Men kreeg finantieele kwesties op het tooneel, hartstochtelijkheid van de huiskamer, jonge dochters contra strenge vaders, burgerdeugd en vriendentrouw, ondeugende zoons, die be rouwvol tot den huiselijken haard terugkeeren, trouwe liefde van eenvoudige meisjes" en kantoorklerken, verleidingskunsten van adellijke heeren en dood-onschuldige jonge dochters, enz. enz. Alles met de echt 18e eeuwsche saus der overgevoeligheid begoten, tranen zonder eind, tranen van rampspoedige vaders, tranen van berouwvolle zondaars en zondaressen, tranen zelfs van verleiders en snoodaards en tranen ten slotte van de uit verkochte zalen. Daarnaast de melodrama's, waarin het romantische element in den menschelijken geest zich uit kon leven, moorden, schakin gen, vonnissen, onmogelijkheden zonder einde, met geschreeuw, getoeter en getrom mel bij emmers erin gegoten," en geslikt, met graagte met koorts, met vervoering geslikt en verduwd door de groote massa van het kijk-grage publiek. Dat bleef tot ongeveer 1850, toen werden ze terug gedreven tot liefhebberijtooneel en yolksschouwburg. Op het oogenblik is Dertig jaren of het leven van een Dobbelaar" en verscheiden andere nog op het repertoir. Maar ten minste niet officieel. Officieel is het nog altijd het burgerlijk tooneelspel. Want de classieke tragedie heeft het in de 19e eeuw niet kunnen bol werken. De pogingen van Klijn, Wiselius en anderen misten alle eigen beleven. Het waren doodgeboren kindertjes - met ouwemannetjesgezichten en kromme ruggetjes. Ook het historische drama en het goede romantische treurspel zijn in den loop der eeuw overleden. Schimmel had niet de genialiteit van een Schiller, die de eeuwigheidswaarden wist te pakken. En de ge schiedenis heeft bewezen, dat men dichter en universeel moet zijn van aanleg om in een historisch drama meer daji een naar boeken riekend maakwerk te geven. Goede wil en uitgebreide kennis doen hier niets. Zoodat we ten slotte, evenals trouwens Frankrijk en Engeland, alleen het burgerlijk tooneelspel overhouden als eenig dramatisch genre der 19e eeuw, dat zich dan ook ont wikkeld en gedifferentieerd heeft en het in zijn soort tot zekere volmaaktheid heeft gebracht. Het is het tooneel der bourgeoisie, waar aan andere idealen dan geld verdienen en een goed huwelijk doen feitelijk vreemd zijn. Het tooneel draagt er de sporen van. Zoowel de Fransche salon- overspel- en ministeriestukken der Brieux, Bernsteins, Bourgets, als de Engelsche Society milliteiten, waar het in hoofdzaak zelfs bij een vinnigerd als Shaw, om een lady like tennisflirt en een fijne afternoon-tea met komkommersandwiches te doen is, zijn zoo door en door de volwassen kinderen van het 18e eeuwsche burgerlijk treurspel, dat men zich afvraagt, hoe lang de bourgeoisie zich nu nog langer met zich zelf zal laten voor den mal houden. Er is niet de mttlste evolutie te zien. De voor de maatschappelijke orde ten slotte diep knipmessende sarcasmen van Shaw zijn volstrekt niet geestiger of wereldschokkender dan die van zijn veel fijner landgenoot Sheridan. De these-stukken der Franschen bereiken hetzelfde effect, als die van hun voorgangers in de 18e eeuw. En de veel geroemde burgerlijke tragiek van het realisme (neem als beste specimen bij ons Heyermans, in Duitschland Sudermann, Hauptman) is even banaal en even goed koop" als de stukken van Lillo, Mercier en van der Winden, die onze betovergrootouders de tranen van gevoel" ontlokten. Ik wil ze daarmee niet veroordeeld hebben. Integendeel. Veroordeelen is niet het werk van den historicus. Ik stel slechts vast en kan van een ontwikkeling niet anders spre ken dan wat enkele onderdeelen betreft. Er is meer psychologisch bijwerk, meeren beter uitgewerkte couleur locale, er is verfijning van den smaak gekomen, ook geven sommige auteurs blijk van een breeder en dieper in zicht, maar, wanneer we twee Nederland sche tooneelschrijvers nemen, die tot aan het jaar des Heeren 1916 een efemere beroemdheid hebben verkregen, wier stukken hun evenveel finantieel succes als bewon dering bij de nette en ontwikkelde, menschen hebben bezorgd, Fabricius en Roelvink (al mag de laatste niet in n adem met den, de platen echter blijven hoofdzaak. Jaarlijks worden de korte bijschriften herdrukt en met de meer uitvoerige opstellen tot een bundel samengevoegd. Bij wijze van proef drukken wij een der afbeeldingen, die bij het prospectus van deze belangrijke uitgave was gevoegd, af. Het is een beeldhouwwerk in steen (omstreeks 1480), uit het Stedelijk Museum te Utrecht, voor stellende St. Maarten met den kreupile, af komstig van de graftombe van bisschop Rudolf van Dlepholt in den Dom te Utrecht en vermoedelijk vervaardigd door den Dombouwmeester Cprnelis de Wael, welks merk waardige geschiedenis met die van een vier tal andere beeldjes, eveneens van deze graf tombe afkomstig, door dr. mr. Muller in de eerste aflevering besproken zal worden. M. A. S. imilllllllllimiHtimiMIIIIIIIMIIHIIIIIIIinmilllimilllllllllllllllllimillll Bij van Wisselingh In den Larenschen kunsthandel Men ziet bij van Wisselingh een groot schilderij van den Spanjaard Ignacio Zuloaga: de Wijnoogst. Spaansche boeren keeren van den arbeid terug, twee met manden vol druiven, een derde met een wijnzak, van geitenvel gemaakt. Achter hen een dor, leeg, steenachtig landschap. Er is een enorm kun nen, een. groote kracht in dit schilderij. De opvatting is totaal anders dan wij die ge wend zijn. Zuloaga schildert geen menschen die n zijn met de natuur om hen, hij schildert figuren met een landschap tot achtergrond. Daarin bereikt hij groote vir tuositeit en men bewondert tot op zekere hoogte de kracht en de combinatie der geheel locale kleuren, maar toch vooral het vermogen de technische begaafdheid om zoo plastisch de figuren neer te zetten op het doek. Men komt voor dit schilderij eer der tot een hoe is het mogelijk", dan tot het gelukkiger gevoel van ontroering. In tusschen hebben wij Hollanders misschien verleerd kunst als deze op haar goede waarde te schatten. Zij heeft eigenschappen die de onzen te zeer missen: monumentaliteit en een vitaliteit die met alle over-verfijning en over-gevóeligheid spot. Kernachtig is zij zeker. Men kan Garfs naam moeilijk in dit vtrband noemen toch verdient hij vermel ding om enkele schilderijtjes die de Larensche kunsthandel van hem ten toon stelt. Daaronder een warm geschilderd naakt figuurtje. Het is alles met zorg afge wogen en met charmeerende kleurtjes op gefleurd. Niet grbatsch, niet machtig, op den duur misschien zelfs niet boeiend. Maar er is bekoring in, zooals in sommige stukjes van Deutmann. Men zou hem alleen mannelijker, en ook geestiger, puntiger, luchtiger wenschen. Alfred Stevens van wien de firma van Wisselingh juist weer een typisch staaltje bezit, zou hem daarin een voorbeeld kunnen zijn. H. lllllllllllllMIIIMIUIIIIIIIIItllllllllllllllllMMIinilllllllMIIIIIMIIMMlMIIIIIII Tentoonstelling Georges Labarre (MARNIXSTRAAT) De verdienste van den heer Labarre zit hem nog niet in de schilderijen. Hij is nog te kort aan den gang, is nog te vol van herinneringen aan Bteitner en Witsen om daarin iets eigens te leveren. Wat men van een vreemdeling zou wenschen, een nieuwen kijk op iets wat Hollandsche schilders ons IIIHHIIIIIItlllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllllllllllllltllllllllll eerste worden genoemd) dan blijkt toch wel hoe banaliteit en oppervlakkigheid voorals nog zegevieren, en hoe ver ons tooneel nog af is zelfs van de conceptie van eenig edeler ideaal dan dat der ordinaire burgerlijkheid. Het is zeer de vraag, of wij het classieke treurspel weer terug moeten verlangen. Pogingen daartoe ia Duitschland aangewend door Lublinski en Paul Ernst (?Weg zur Form", den Menschen mit seinem Ethos und Pathos in den Middelpunkt stellen") zijn niet veel meer dan theorie gebleven. Hun stukken vermochten zich niet te hand haven. Ook voor het historische en roman tische drama is de tijd voorloopig voorbij. Het laatste bleek in de categorie van het symbolische omgezet, eenige levensvatbaar heid te bezitten (Maeterlinck, Hauptmann's Machendramen"). Dat het tooneel zich echter een hooger ideaal moet gaan stellen dan de alledaagschheden van het realistische en naturalistische drama staat wel vast. Trouwens enkele stem men, die naar bevrijding snakken, roepen al om een nieuwe romantiek 1). Dit bewijst onder anderen ook, hoe de mensch altijd weer de kunst nuodig heeft, om aan zich zelf en zijn middelmatigheid te ontkomen. Dat is altijd het wezen en het doel der romantiek geweest. Maar ik vrees, dat de 20e eeuw te ont wikkeld" zal blijken, om in romantische idealen verlossing te vinden. De 19e eeuw was geweldig zwaar histo risch belast, al was het alleen al door den weergaloozen opbloei der en vereering voor de historische wetenschappen. Romantiek is vooral ook historische visie. Romantiek kan niet buiten dat typische orgaan van een Hugo en een Van Lennep voor het historische, dien blik, die het his torische in een wolk van verre schoonheid ziet. En wanneer de teekenen ons niet bedrie.gen, wanneer we, hoe voorzichtig ook, eenige gevolgtrekkingen mogen maken uit datgene, wat de op het oogenblik leidende kunsten, de muziek en de beeldende, schijnen te mani festeeren, dan is dat zeer beslist een tendens tegen het historische, een verlangen bevrijd te worden van die historische ballast en een geheel nieuwe kunst te scheppen ver boven de puinhoopen van het historisch gewordene uit. En als we een fijnzinnig dichter als Hugo von Hof mannthal hooren zuchten: Oanz vergessner Völker Müdigkeiten Kann ich nicht abtun von meinen Lidern, Noch weghalten von der erschrockenen Seele Stummes niederfallen ferner Sterne, hooren we daarin dan niet een klacht en een verlangen naar bevrijding, maar tegelijk, in de mystieke laatste beide regels het komen van iets, dat er nog niet is geweest? Aldus, ook voor ons tooneel nieuwe banen zoekend, niet terwille van het nieuwe, let wel, maar om te ontkomen aaneen sleur.die schoon heid noch wijsheid brengen kan, wil het mij voorkomen, dat wij ons moeten afkeeren van PRIJSVRAAG LENTE fret tx>eE0fflfi Door het veertiendaagsch tijdschrift Lente" is een prijsvraag uitgeschreven voor een affiche. Aan ons bureau is, blijkbaar bij vergissing, bovenstaand ontwerp ingezonden. iiiiiiiiiliiiiiiiliiiimiiiiiinMiiiMiiiiiiiMniiMiiliiliiiniiiliniiliiiiiiiiiimiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii op zijn Hollandsch afdoende vertolkt hebben, geeft hij niet. Hij is een Engelschman die heeft leeren zien door Hollandsche oogen, wiens talent vooral nog aanpassingsvermogen is en die een groote gemakkelijkheid en veel flair in zijn voor- en zijn nadeel haeft Om een schilder van beteekenis te worden, moet hij misschien meer af- dan aanleeren. Maar onder zijn waterverfteekeningen, waarin hij zich meer liet gaan, zijn aardige frissche dingen. Daartoe behooren een aquarel in aanleg, voorjaar in 't Vondelpark en een vijftal gewasschen naaktstudies, waarin iets warms is en meer verdieping dan in zijn overige werk. Want het is geen toeval dat aanzetten en studies dezen schilder het voordeeligst doen kennen, 's Heeren Labarre's kunst is er nog geen van bezonkenheid, van bepeinzing, van doordringen. De eerste indruk moet het hem doen en de vlugge vlotte waterverf helpt hem dien het best vasthouden. Intusschen maakte hij in Meisje met Cigarette (No, 48) ook in olieverf een verdienstelijke studie. Vermelding verdient ook zijn kleine ets Noordermarkt. Wie dit blaadje met het binnenhuis van van een paar jaar te voren vergelijkt, proeft liitMiimmiiiimmiMMiiiliiiiiiMiiiiii mondaine en modieuze onbenulligheden, zelfs al wordt er menschelijkheid" aangeroerd in een of ander gemakkelijk en goedkoop conflict. Ik wil niet zeggen, dat we nu n, twee, drie een nieuwe kunst moeten scheppen, dat zou een dwaasheid zijn, alles komt zoodra de tijd rijp is. En zoo is ook dit verweer niets dan een voelhoorn, een eerste oogopslag voor een nieuw ontwaken. Er dient op ge wezen, dat de tragische kunst vastgeloopen is in de moerassen van het realisme. Zij moet daaruit weer verlost. Want het is geen eindpunt. Dit tenminste zullen allen wel begrijpen. En de gemakkelijkheid, waarmede wij ons een kunstvaardigheid laten aanleunen, die in het minst geen voeling houdt met hooger, geestelijke waarden, is minstens laakbaar. Van de tragiek der algemeene, grootmenschelijkheid is het drama afgedaald tot die der bijzondere, klein-bekrompen bur gerlijkheid, en alleen waar problemen aan geroerd of ontleed zijn betreffende den mensen in zijn verhouding tot zichzelf, tot zijn evenmensch, tot de maatschappij of tot de wereld, (zooals bij Ibsen dikwijls en de Russen) daar waar het drama worstelde met de betrekkelijkheid,* en de bijzonderheid als middel gebruikte, om de algemeenheid te benaderen, alleen daar konden wij ook geestelijk ontroerd worden. En merkwaardige maar heel verklaarbare coïncidentie, tot nog toe was het alleen het classieke drama, Sofocles, Corneille, Vondel, dat een hooger werkelijkheid en dus een hooger waarheid aandurfde. Of we daar weer heen zullen, durf ik niet te beslissen. Misschien zal het zijn, als Schnitzler, Hofmannsthal, Maeterlinck hebben beproefd: de weg der innerlijke ervaring: het van binnen uit scheppen, lijden aan en soms overwinnen van nieuw-gestelde, eeuwen-oude problemen. Misschien is dit een nieuwe vorm, of wellicht een overgangs vorm : het stille woord, dat bang is, de gedachte, die twijfelt aan zichzelf en daar door tragisch is: de tragedie der onzeker heid is een verschijnsel van algemeen menschelijke beteekenis. Dieper dan een verleide dienstmeid ontroert ons de mensch, die alle noodlottigheden overwonnen heeft en toch nog twijfelt aan zijn zaligheid. Dit zij wellicht een parool voor het moderne drama, dat immers alle historische mogelijkheden en de geheele burgelijke moraal en gevoeligheid heeft doorgemaakt zonder ons twijfelende zoekers te bevredi gen : het zoeken van de tragische idee niet in de betrekkelijkheid, maar in de absoluut heid, niet scheppen uit en door middel van de verschijnselen, maar uit en door den geest zelf, waaruit ook zij voortkomen. Zooals ook de'Oedipus, de Antigone, Goethe's Iphigenie, uit den geest, den kern aller menschelijkheid zelf geboren blijken. Een nieuwen vorm zullen wij waarschijn lijk moeten vinden, maar dat is een taak, die Heijermans, Fabricius en Roelvink wel nooit zullen volbrengen. Zij zullen er zelfs om lachen en niet begrijpen, dat wij geen vrede meer mogen hebben met hun hopeden vooruitgang in kunnen, in durf, in kijk, in uitdrukkingsvermogen. In dit opzicht verloochent de heer Labarre zijne afkomst niet. Zijn land is er een van goede etsers en hij schijnt op weg hierin een goed vader lander te worden. H. IIIIMIIIIIIIIIHIIIIIIHIIIItllllimillllMIII tllltllllllilllllllllllmlIltlllllMIIII versehillende modellen direct leverbaar Garage NEFKENS Jacob Obrechtstraat 26 TELEFOON ZUID 2507 loos beperkt kunnen. Maar misschien voelen zij wel (R. hoeft niet eens meer te luisteren) dat er eenig onderscheid bestaat tusschen een handig episodenfabrikant 2) en een universeel tragicus. Wij missen al te zeer la grande tragédie en het gemis wordt voelbaar. Het moderne intérieur, de goed gekleede dames en heeten, de verborgen snik en het onschuldige aardigheidje doen ons niets meer op het tooneel. We kunnen er niets van leeren, het brengt ons niet verder, hooger, het opent geen vergezichten, het schiet geen bressen in de zelfgenoegzame, weëe, dorre middelmatigheid. De heeren critici brengen ons lederen morgen het poovere relaas van de pijnlijk onbeduidende gevalletjes, die er nu weer met of zonder charme, met of zonder talent achter het voetlicht vertoond worden. De acteurs zijn kantoorheeren geworden, die de kansen van hun maatschappelijke positie afwegen naar de al of niet gunstige critiek, die hun waar verkoopen aan den meest biedende en met hun kleermaker meer succes hebben dan met hun talent. De actrices zijn afternoon-tea-dames geworden, die liever deftige families" frequenteeren dan lijden en strijden voo_r hun kunst 3). Maar het nieuwe moet niet van deze lieden komen. Zij zijn en blijven tenslotte maar de uitvoerders van een hoogeren wil. Den grooten tragischen geest hebben we noodig, die breken durft met de al of niet gestileerde alledaagsche stumperigheid ; hoe fraai ge uw tooneel ook uitdoscht, Verkade en Roijaards en Roelvink, de meest ge waagde kleurcombinatie, de meest engelsche Chesterfield fauteuil, het meest knusse haard vuur en reuze leukste" tuinameublementje kan de leegheid en de verveling niet ver drijven, zoolang de man niet komt die de menschen-tragiek groot en diep kan uitbeel den, de man, die geleerd heeft van het geweldige, dat deze tijd te leeren geeft, geleerd heeft uit het verleden, geleerd heeft uit de. toekomst-idealen, die de menschen thans met kanonnen willen dwingen naar hun hangen wil. Ik snak naar het nieuwe drama, dat ons bevrijden zal, intenser verlossen dan de muziek en de schilderkunst ooit zullen kunnen, om dat het drama de synthese van het leven zelf is en die andere kunsten slechts de synthese eener theorie. Daarom ook konden deze zich vroeger en luider manifesteeren dan de dramatische kunst, omdat dit het moeilijkst is: zich van zich zelf te verlossen. ARN. SAALBORN .1) Ten onzent. In Duitschland fulmineerde Richard Dehtnel reeds in 1892 tegen de Alltagstragödie. Verdichtung u. Steigerung der Wirkhchkeit wil hij en Umwertung von Rohstoffen, . nicht blosse Wiedergabe. In Frankrijk rekent Huysmans met het natu ralisme in den roman af (cf. La Bas, Pr face, 1891). 2) Verg. bijv. het valsche en opzettelijke pathos van een van Riemsdijk. 3) Er zijn gelukkig vele gunstige uit zonderingen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl