Historisch Archief 1877-1940
27 Mei '16. No. 2031
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Het Loo
Huis Ouderhoek aan de Vecht
C. L. J. SCHAUM, Geschiedenis der
tuinkunst. Zwolle, W. E. J. Tjeenk Willink,
1916, 8°.
In dit aardig verluchte boekje is getracht
een geschiedenis te geven van de natuur, die
ons het naast is, onzen tuin. De gedachte
ligt voor de hand: even goed als de mensch
in verschillende perioden van zijn bestaan
anders heeft gebouwd, geschilderd, gedicht,
gewoond, zich gekleed, even goed heeft hij
zijn tuin steeds anders ingericht. Men spreekt
dus van tuinkunst even goed als van bouw
kunst, zelfs van tuinarchitectuur. Inderdaad
is de tuinkunst in haar beste dagen als een
ruimtekunst opgevat evenals de bouwkunst;
zoodra zij alleen met het picturale reken
schap ging houden, schiep de tuinkunst
alleen tooneeldecoratiën, geen waarlijk
hooge kunst. Daarom ook staan de tuinen
in renaissance- en barok-stijl artistiek
boven die in den Engelschen landschapstijl,
die tot voor kort in onze tuinen en parken
zoo algemeen in gebruik was. Het heette,
dat men daarmede de natuur het meest
nabij kwam, en vergat, dat het product van
dezen stijl een namaak was met alle ernstige
nadeelen van dien. De kunst kan de natuur
tot allerlei doeleinden aanwenden; zij kan
haar fatsoeneeren, corrigeeren, cultiveeren,
maar zij kan de natuur nooit vervangen;
wel kan zij uit de natuur haar krachtigste
roerselen putten, maar zij kan haar nooit
nadoen.
De tuinarchitectuur treedt wel van alle
kunsten het dichtst bij de natuur, daar de
objecten, waarvan zij zich bedient om
schoonheid te scheppen, geen doode mate
rialen, maar levende gewassen zijn, die nog
meer dan steen, hout en ijzer in hun eigen
aard en bovendien in hun eigen groei eer
bied verlangen. De tuinarchitect moet de
natuur niet wilen nascheppen, maar hij moet
zijn kostbaar materiaal weten om te schep
pen tot nieuwe schoonheid in eigen stijl.
Die stijl kan niet aan de natuur zelf
worden ontleend, al mag hij daarmede
nimmer in strijd komen. Maar dien stijl
vindt de tuinkunstenaar in zijn eigen schoon
heidsgevoel, dat gebonden is door de eigen
aardige cultuur van zijn tijd.
Daarom staat de tuinkunst van alle tijden
in nauw verband met de algemeene
kunstOpvattingen van iedere periode; terecht
spreekt men van renaissance-en van
baroktuinen. Daarom ook was het goed gezien
van den heer Schau m om niet alleen in de
inleiding een overzicht van de geschiedenis
der bouwstijlen te geven, maar ook bij de
bespreking van iedere periode het verband
met den algemeenen toestand in het oog
te vatten. Daardoor heeft het boek zeker
aan volledigheid, maar stellig ook aan
diepte gewonnen. Maar aan den anderen
kant is het duidelijk te zien, dat de schrij
ver zich hier op glad ijs waagt; hij maakt
soms zonderlinge bokkesprongen. Slechts
langzaam nam het vermogen der burgers
toe" in de vijfde eeuw in Athene (blz. 23).
meent de schrijver. Op dezelfde bladzijde
laat hij de Macedonische overheersching
Zorgvliet
minimin niilliiiHiimiiiillMlIilillliillllMiilliitniliHiiimiiliiiiMiiMiMtiiii
Amsterdam
III (slot)
(Eene beschouwing)
De dan genoemde romantici, zonder
ruggeslreng van geest of vaardigheid, kunnen wij
laten liggen. Zij weten niet, of weten nog
niet, dat de romantiek in het Noorden van
Europa het meest belangrijk is, wanneer zij
uitgedrukt wordt in een weinig geschakeerd
licht, waar de vormen, niet gansch los van j
dat licht, tijdelijke stollingen daarvan slechts
schijnen te zijn. Zij weten te weinig dat
gemarkeerde vorm daar niet de hoofdzaak
is, maar innige lichtademhaal
De Impressionisten zijn laatst uit de hoogte
behandeld. Dit kan met volle recht
geschie.den, wanneer de nieuwe uiting die der
Imjpressionisten overtreft. Tot nog toe is dit
niet het geval, en is de kritiek voorbarig.
Het doel der Impressionisten, der
hartstochtelijken, is levens-volheid. Hoe lang zij
ook - werken aan een schilderij, hun hoofd
doel is niet vastheid van bouw, algemeen
heid te geven, maar sterk-persponlijk ge
ziene feiten op de meest levendige wijze te
openbaren. Zij willen, zelf getroffenen, weer
treffen door frankheid van Leven.
Breitner is van deze Impressionisten een
voorbeeld, soms realistisch, soms naturalis
tisch; Bauer is van hen de uitbottende
Romanticus.
Breitner vertoonde in zijn vollen tijd de
qualiteiten des schilders op hevige manier.
Hij staat in het Hollandsen verband, in zoo
ver dat Jacob Maris hem niet onverwant is;
i hij vertoont in sommig werk een franschen
invloed. Hij is niet dadelijk getroffen ge
weest door de robuustheid van het
Amsterdamsche leven, door den kleurigen bouw,
maar eens daar heen-gegaan, is hij de schil
der van het bewegend Amsterdam geworden,
zooals Witsen dat is van het stilstaande.
Breitner heeft toen zijn lust tot schilderen
op de hartstochtelijkste manier kunnen vieren,
zonder ooit toch volledig den toom te ver
liezen. Het kleur-geheel bleef gedempter dan
ge verwachten zoudt, al was de uitdrukking
der vormen soms dramatisch van intensiteit.
Bij Bauer is het wezen anders. Hij heeft
nooit den hartstocht zólosgelaten als Breit
ner deed, maar het is daarom hem nu mooglijk
een nieuwen bloei te vertoonen. Hij is
de schilder van het gedachte Oosten, en wij
willen in zijn 1001-Nacht-illustraties
gelooven. Hij bezit niet de macht om van den
Sphinx en van den nacht, rond die Sphinx,
op n werk te overtuigen; hij maakt dan
den Nacht alleen wijd met zijn sterren, en
de Sphinx niet groot genoeg. Hij is echter
tot andere dingen in staat, al is koelheid hem
niet altijd vreemd, en al broeien de donkerten
niet altijd voldoende. Een stadsgezicht met
gele parasols en uitwaaienden standaard kan
hij meer dan aannemelijk maken, en Benarès
heeten; hij kan het zoete wielewalend dwalen
van het maanlicht bij een poort geven zoo,
dat, zooals dat is in zulke maannachten, de
stoffen hun zwaarten verliezen, en worden
tot meebevend, meelevend licht met dat, wat
uit de luchten komt. Hij is langzame Droomer,
Breitner is de hartstochtelijke, gereed tot
de daad.
De portrettisten, met n phantaisievolle
wil ik nog karakteriseeren, om met de
poover Griekenland in 356 beginnen. Op blz.
39 is sprake van zeker .gedicht de tuin
Oethsemané" van Heliand; wij hebben een
vermoeden, wat hier kan bedoeld zijn. Ook
is op blz. 46 de logica zoek in deze ver
binding: Na de ontdekking van Amerika
kwam hierin langzaam verandering (nam.
in het aanzien der tuinen). Reeds in 1333
bestond te Venetië een botanische tuin"'
De volksstam, die zich eerst in Lombardije,
later voor korten tijd ook in Midden-Italië
vestigde, waren de Oost-Gothen" (blz. 33).
Dat alles slaat nu in het geheel niet op
de Oostgothen, maar geheel op de
Longobarden, die waarschijnlijk wel zijn bedoeld.
Wij weten uit de Vaderlandsche Geschie
denis, dat pas na de kruistochten de steden
zich begonnen te ontwikkelen" (blz. 77);
wij zijn zeer benieuwd, welke Vaderland
sche Geschiedenis" zulke enormiteiten zegt.
Boerhave schrijft een boek onder den
merkwaardigen titel Index alter plant." (blz. 79).
Dat Willém van Oranje, Humaniteit en
Toleranz op zijn vaandel geschreven had"
(blz. 80), is zeker niet minder opmerkelijk.
Dit laatste citaat brengt ons tevens op het
spoor van den oorsprong der historische
merkwaardigheden. Toleranz, Diodor, de
Transtiber, het (sic) Esquilin, Hadriaan,
Diocletiaan, de Palatin, vexierwalers,
inzonder wij weten al genoeg. Wanneer
wij eenmaal hebben opgemerkt, dat de heer
Schaum bij voorkeur naar Duitsche modellen
werkt, dan verwondert ons ook niet meer,
dat zijn voorbeelden van middeleeuwsche
poëzie geen Nederlandsche, maar Duitsche
zijn. Bij de geschiedenis van de tuinkunst
in Holland wordt de roman van de Rose
niet geciteerd in het Middelnederlandse!!,
maar in het Middelhoogduitsch (blz. 75).
En als wij aan onze oostelijke buren denken,
dan verwonderen ons ook de nutstuinen
niet meer, die blijkbaar zijn van alle eeuwen;
naar analogie van een nutsspaarbank en
een nutsbewaarschool kan een nutstuin niets
anders zijn dan een door het Nut opge
richte tuin, die men dus vór 1800 moeilijk
kan verwachten. Of met den Duitschen in
vloed ook in verband moet worden gebracht,
dat de stad
Celaenae
Celana is ge
worden,
temenps de
Temeni.Quinctilius
Varus
Quintilius Varo,
A g ri ppina
Agrippinia, is
natuu r l ij k
geen vraag;
dat wij
hooren van de
villia
Hadriani, van de
stad Canope,
van een
hyppodroom, van
de stad
Spa
latro.vanTheodorik, van
Venatius
Fortunatus, van
den burg
Geelnhausen,
van de
tuin
bouwarchitecten Mausart, van de»beeldhouwer
Lacombé, is toch meer dan aan den
kwaadaardigsten drukfoutenduivel mag worden toe
geschreven.
Het is eigenlijk jammer, dat de lezing
van dit boek door zulke dingen wordt be
lemmerd en bemoeilijkt. Het zijn zeker
voor een deel kleinigheden, maar een histo
ricus moet als een goede huismoeder nu
eenmaal op de kleintjes passen. En boven
dien ontstemmen die kleinigheden en ver
hinderen ons ook op de goede dingen te
letten. Want voor wie van de tuinkunst en
haar geschiedenis niet op de hoogte zijn, is
het boekje van den heer Schaum een zeer
leesbare inleiding. Voor zoover wij kunnen
nagaan, is liet ook betrouwbaar, zoolang
de heer Schaum blijft binnen zijn speciaal
terrein, de tuinkunst. Wat hij b.v. mededeelt
over den Hollandschen tuin, de tuinen der
Oranjes en vooral over den modernen tuin,
is zeer leerzaam en onderhoudend. Maar
als geheel bevredigt het boekje niet; het
zuiver historische gedeelte is bepaald te
zwak en onvolledig. De schrijver van deze
Geschiedenis der Tuinkunst" weet blijk
baar meer van tuinkunst dan van geschiedenis.
H. BRUGMANS
MUZIEK
Concertgebouw
(ingezonden)
Het Concertgebouw seizoen is voorbij en
opnieuw trof het mij hoe de heer Mengelberg,
onze eerste dirigent, weer zooals de laatste
5 jaren, is gekomen met tal van bekende,
ja zelfs in vele gevallen overbekende werken.
Vooral Manier had een reuzen aandeel
der uitgevoerde werken, en is het wel juist
n componist, hoe groot deze ook zij, zoo
te protegeeren?
Men kan dan ook gerust beweren dat de
heer Mengelberg, niet met zijn tijd meegaat.
Van de jongere Duitsche componisten hoor
den wij veelal niets (bijv. van Korngold)
van groote en minder bekende Russische
evenmin iets. Tal van nieuwere Fransche
Ontwerp van Vredeman de Vries
litieke teekenaars te eindigen. Ik had, bij
Bauer en Breitner, van Looy en Dysselhoff
willen schetsen, maar ik vrees voor uw
geduld
Het portret vertoont nergens in Amsterdam
de grootheid van de Italianen; niet de levens
volle drang der Amsterdamsche zeventiende
eeuw. Het is soms geraffineerd; soms is het
nauwkeurig; soms is het vol humor, soms
in het beste werken eener schilderes vol
koelen zwier, maar geen van alle deze heeft
een mensch, als volledig uitgebouwd, ons
voor de oogen gezet. Soms is het innig,
soms internationaal modern, vlotweg;soms
is het psychologisch verfijnd in een
teekening, soms scherp nagaande een innerlijk
heid, maar nooit is het wat ik verlang:
groot bij eenvoud; bij diepen zin, vol
betoomde of vol weidsch geworden kleur.
En toch is de tijd rijk genoeg aan be
zielden en aan fanatici, aan fijne waarnemers;
nauwkeurige denkers, en aan snelle gees
ten maar de schilder die deze in volle
vrijheid voldoende zal schilderen, blijft
schuil. Schiet inderdaad de doordringende
phantaisie niet genoeg omhoog in ons: zij,
die syntheseis voelt? Toch is deze phantaisie
niet dood. In een schilderes leeft ze fijntjes
en- bespiegelend op, vol romantischen zin
maar dat zou een onderwerp zijn voor een
andere bespreking. Het laatste volge nu: de
teekenaars.
Logisch is, dat de meest ekonomisch- en
sociaal-voelende stad van Holland de poli
tieke teekenaars van ons land bezit: Hahn,
Sluijters, Raemaekers, Van der Hem, Willy
Sluiter.
Voor deze teekenaars toch is een iederen
dag sterk-levende omgeving een eisen, voor
hen is een reeks gelijk-gezinden de bitterste
noodzakelijkheid. Zij brengen de gevoelens
dier groepen, zij 't ook wat subjectief ge
worden, over in deplaat,die satirisch, honend,
karakteriseerend of kleineerend is. Dit is hun
kracht, maar ook hun gevaar. Want het is
moeilijk uit de dingen des daags, en die
onder den drang van den dag rechtstreeks
staan, het blijvend-menschelijke te peuren,
en dat voor eeuwig te stellen op de voeten.
Het is moeilijk dan sober te blijven en niet
in vulgaire breedheid te vervallen. Het is
moeilijk dan de hooghartigheid van den
kunstenaar te bewaren, en niet te vervallen
in het smalen van de gevatte simplicissimus
teekenaars. Te blijven, en op dezen dag in
soberheid te herleven, als Forain doet, is
niet velen gegeven...
Twee der genoemden zijn de typische
teekenaars: Hahn en Raemaekers. Voor
Hahn is de tijd, die Raemaekers dikwijls
opjoeg tot iets beters dan wat hij ooit te
voren deed, niet zoo gunstig om dat het
internationale nu niet bestand bleek tegen
het nationale. Hahn heeft ter onderscheiding
van Raemaekers, de meer typographische
toepassing van de plaat (ten opzichte van
't drukwerk), de tweede is daarin vrijer.
Van de overigen is Sluijters de meest eigen
aardige; de twee anderen zijn minder over
tuigden, dan tot politiek gebrachten.
Dit is de verscheidenheid, die Amsterdam
op dit oogenblik ongeveer vertoont.
Ik weet zeer wel, dat ieder bewijs van
leven geen voortbrenger is van kunst; dat
daar-op niet gepropheteerd mag worden.
composities zijn hier of in 't geheel niet of
sinds enkele jaren, niet uitgevoerd. Nieuwe
Engelsche en Spaansche komen evenmin op
de programma's voor.
Waar nu echter zooveel mooi's geschreven
wordt en is, wat de heer Mengelberg of niet
kent, of niet wil kennen, of niet kan uit
voeren wegens het vele repeteeren op de
overbekende werken (mij zijn tal van staaljes
bekend over het enorm lange repeteeren van
werken die wellicht 100 en meerdere malen
zijn uitgevoerd bijv. de 5e en 9e van Beet
hoven) ligt het daar niet op den weg van
het bestuur om de bezoekers het recht te
geven niet 'alleen om een uitvoering van
een zeker werk te mogen verzoeken, maar
ook mede te werken dat de heer Mengelberg
dan eens wat meer aan zulke verzoeken
voldoet opdat er van buiten af dan tenminste
eenige pressie Kan worden uitgeoefend op
het maar voortdurend negeeren van het
nieuwe.
Volstrekt niet door gemis aan waardeering
voor den heer Mengelberg, evenmin door
lust tot "kritiek op groote componisten als
Mahler en anderen, maar door waarachtige
liefde tot de muziek gedrongen, schrijf ik
bovenstaande regelen. Eens was de heer
Mengelberg de stuwende kracht van het
Gebouw, laat hij nu niet veranderen in een
remmende autoriteit. Buitendien de bezoekers
der Concertgebouw" concerten missen den
heer Mengelberg niet gaarne, dit is hem
zoo tal van malen terecht bewezen, doch
de heer Mengelberg of het bestuur kan
toch evenmin de bezoekers missen. Dit
mag men in het autocratische Concert
gebouw toch ook wel eens bedenken.
S. R. KLATTE
* * *
Nieuwe Boeken van deze week
Mr. HENRI VIOTTA, Handboek der Muziek
geschiedenis, Dl. I (Deel II verschijnt binnen
kort) 422 pag., f 17.50 (I en II). Haarlem,
H. D. Tjeenk Willink.
Ds. P. DE BUCK, Godsrijk en Kerk, (Syn
these) 42 pag., f 0.60. Haarlem, de Erven
F. Bohn.
HERMAN VAN DEN EERENBEEMT, Judith.
heldenspel 109 pag. Beverwijk, J. Vink Pzn.
Dr. J. VAN DER VUURST DE VRIES, Over
Imootentie en hare behandeling (voor Leeken
bewerkt) 72 pag., f 0.60. Baarn,
Hollandiadrukkerij.
MARIE CREMERS, Verzen, 44 pag. Am
sterdam, L. J. Veen.
Dr. H. BAVINCK, De Overwinning der Ziel,
(rede), 36 pag., f 0.50. Kampen, J. H. Kok,
TH. J. DINN, Kleine Tuinen, 120 pag,,
f 1. Zwolle, W. E. J. Tjeenk Willink.
Mr. J. D. VEEGENS, Schets van het Nederl.
Burgert. Recht, voortgezet door mr. A. S.
OFPENHEIM, dl. I, 428 pag., f5, geb. f6.
Haarlem, H. D. Tjeenk Willink & Zoon.
J. A. en H. BOOY, De personeele belasting,
22 pag., f 0.25. Rotterdam, W. L. en J. Brusse.
J. A. en H. BOOY, Hoeveel
Rijksinkomstenbelasting en Oorlogsopcenten moet ik betalen?
Naar hoeveel vermogen ben ik aangeslagen ?
3e druk, 23 pag. Rotterdam, W. L. en J.
Brusse.
Correspondentie
Een ander onbekend inzender: Zonder ver
melding van uw naam, kunnen wij uw
stukje niet plaatsen.
Soms is zelfs het tegendeel waar; de acti
viteit om het bare leven verteert iederen
andren drang. Maar deze toestand wordt in
Amsterdam, het blijkt uit de daden der
kunstenaars, niet gevonden. De grond van
het geestelijk leven draagt er vrucht, en
doet er groeien. Er is speelschheid genoeg
in den geest om niet ten onder te gaan in
de ontroeringen, maar die te kunnen laten
kristalliseeren.
Daardoor, zeide ik, ontstond het kunst
werk, zoo de geheime gave tot uiting tevens
aanwezig was.
Ook deze gave is er.
Alleen de gewisheid is in Amsterdam, en
in de nieuwe bewegingen, de minst aanwezige.
Er staat te veel nog wankel, maar, zooals
ik bij Sluijters' karakteriseering vaststelde:
waar lenigheid is in de onzekerheid, is zeker
heid dikwijls te wachten.
Twijfelen wij daarom niet, dat Amsterdam
binnenkort opnieuw deze zekerheid rijkelijk
zal vertoonen. PLASSCHAERT
ONXE COLLECTIE
OOSTERSCHE
TAPIJTEN
IS ONGEËVENAARD!
> BEZOEKT ONZE AF D:
f'TAPUTEN 3SeTA«.