Historisch Archief 1877-1940
12
DE .AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
3 Juni '16. - No, 2032
Zilver of goud?
Reeds herhaaldelijk is van verschillende
zijden er op aangedrongen, nu de goud
voorraad bij de Nederlandsche Bank de
ongekende hoogte van bijna ? 550 millioen
bereikt heeft en wekelijks nog klimt, ein
delijk ook wat meer goud in de circulatie
te brengen. Blijkens het dezer dagen uitge
brachte eindverslag der Commissie van
Rapporteurs der Eerste Kamer over het
ontwerp tot verhooging der begrooting van
het Hoofdstuk Financiën, werd dit onderwerp
ook besproken in de afdeelingen bij het
onderzoek van het onderdeel van het be
treffende wetsontwerp Kosten van het Munt
wezen." Uit het uittreksel in de dagbladen
het officieel verslag was bij het schrijven
dezes nog niet in mijn bezit blijkt, dat
terwijl enkele leden in eene afdeling aan
drongen op eene ruimere afgifte van goud
voor de binnenlandsche circulatie, de meeste
leden het daarmede niet-eens waren. Zij
voorspelden" ??volgens even bedoeld uit
treksel in de dagbladen dat bij uitgifte
van goud aan particulieren, een run om
goud bij de Nederlandsche Bank zoude ont
staan, zooals in het begin van den oorlog,
en nu ook weer in Maart jl. om zilver heeft
plaats gehad." Uit het uittreksel blijkt niet,
of deze argumentatie onweersproken is ge
bleven. Het wil mij echter voorkomen, dat
dit betoog van de meeste leden uiterst zwak
is en daarbij geene rekening is gehouden
met de geheel verschillende omstandig
heden, die bij de run om zilver" hebben
voorgezeten.
Wat toch is het geval ? Toen in de laatste
dagen van Juli 1914 de oorlog uitbrak, was
de zilvervoorraad bij de Nederlandsche Bank
tot circa f8 millioen gedaald en waren er
reeds plannen in voorbereiding om ook al
waren de tijden normaal gebleven in de
klimmende behoefte aan ruilmiddel voor
kleine bedragen te voorzien door nieuwe
zilveraanmuntlng. Daarop volgde het uit
breken van den oorlog een sterke vraag
naar zilveren munt, voor een deel wel
is waar te wijten aan de onverstandige
zucht van het publiek om zooveel mogelijk
gereed geld op te potten, maar volstrekt
niet alleen daaraan. De toenmalige omstan
digheden hadden wel degelijk ook eene
reëele sterke vermeerdering van de behoefte
aan ruilmiddel in kleine coupures ten ge
volge. De mobilisatie, de belemmeringen in
het binnenlandsche verkeer enz. maakten
allen het in voorraad hebben van grootere
hoeveelheden pasmunt en kleine teekenmunt,
om de wekelijksche uitbetaling van loonen,
enz. regelmatig te kunnen voortzetten, nood
zakelijk. Die natuurlijke en volkomen ge
wettigde vermeerderde vraag naar zilver
ruilmiddel, komende op een moment, toen
de voorraad tot een buitengewoon laag peil
gedaald was, moet m.i. als aanleidende
oorItttlllllllllltlllllllllllllllllllllllllllllllllllllltnlIIIMIIIIINMIIIIIKIMIIIIIIIH
Een Duitse Annexatie
Dolf van Brammen, de eeuwige student,
host met zijn weemoedige zuster Amelie
ontstuimig de kamer rond, en in hijgende
cadans klinkt, accelerando, zijn refrein:
Nonnen, paters, paters, nonnen,
Nonnen, paters dansen wel.
Op dat oogenblik gaat de deur open en
binnen treedt ditmaal niet Pieter Stastok,
maar prof. dr. Hermann Tardel, 1) die, kühl
bis ans Herz hinan, constateert: Verehrtester
Herr Von Brammen wir werden, so lange
nicht anderer, etwa romanischer Einfluss
nachweisbar ist.Deutschland als
Entstehungsort dieses Liedes oder wenigstens als
Verbreitungszentrum ansehen können" (pag.247).
Sind Sie bedon..nerwettert!" riposteert de
joviale Bram. Trijntje, meid, heb jij daar
een Moffenliedje gezongen ??Entschuldigen
Sie, Herr Professor, aber... ist vielleicht
auch Klompertjen en zijn wijfje... made in
Germany?"
Gott strafe England!" prevelt professor,
en slaat een kruis. Maar dan doceert hij
verder: Dieses neckische Bauernliedchen
haben wir freilich auch, Plompert on sin
Wieveke, in zwei Fassungen, mit dem
komisch erfassten Thema von der dummen
Bauersfrau, die sich weniger ber die in
den Schmutz gefallene Butter als ber das
Buttertuch argert, zu dem siezum höchsten
Schrecken ihres Mannes dessen beste Hosen
verwandt hat."
En met de bewonderenswaardige alom
tegenwoordigheid van geest van Duits ge
leerde voegt hij erbij: Man erinnert sich
lelcht an Fritz Reuters Festungstid Kap. 22,
wo die lederne Hose des Kapteins als
Kasebeutel benutzt wird." (pag. 245). Eine
gekürzte Fassung (text D bei van Duyse,
H, 1205) ist im Niederrheinischen vorhanden,
bei J. Spee, II, 8". En tot verheugenis van
Christien, Koosje, Amelie en Dolf zingt hij:
Klompsock on si Wiveke,
Die di're fröy opstoan,
Met Botter on mot Eier
Om no de Stadt te goan.
Mar wie se halvweg qwoamen,
Fel Klompsock van den Dik,
Du broken all die Eierkes,
De Botter lag en de Schlik.
Et spit mech om die Eier nét,
Et spit mech om den Dok,
Den hab ech gestern noch gemackt
Ut Klompsocks alde Brok.
Bei dieser dreistrophigen Fassung..."
Bravo!" roept Dolf. U is de derde prof.
die ik hier in Leiden hoor zingen. De eerste
was Hoffmann von Fallersleben, de edele
dichter van het zo ijdellik misbruikte
Deutschland, Deutschland ber alles! Die
werd met zijn Het waren twee
conincskinderen" door de Leidse meisjes uitge
lachen 2) en om een andere reden door de
Pruisische regeering vervolgd. De twede
was prof. Paul Fredericq U hoeft geen
kruis meer te slaan die zijn studieën van
het historiese volkslied nu in Duitsland vol
tooit, bijgestaan door prof. Pirenne, tans
ruilprofessor aan débefaamde universiteit
te Holzminden in Brunswijk. Maar alle gek
heid op een stokje wat hebben zij eigenlik
op hun geweten ? Heeft Paul Fredericq een
zaak van het onttrekken van nagenoeg den
geheelen nog aanwezigen voorraad bij de
Bank in enkele dagen beschouwd worden.
Subsidiair kwam daarbij de bovengenoemde
onverstandige zucht tot oppotterij, die boven
dien nog versterkt werd door de toen geens
zins ongemotiveerde vrees, dat wanneer men
zich niet haastte, om zich van eene vol
doende hoeveelheid zilveren munt voor de
behoeften van de naaste toekomst te ver
zekeren, die in het geheel niet meer te ver
krijgen zoude zijn.
Het is toch een gewoon psychologisch,
menschelijk verschijnsel, dat zoodra het
bekend wordt, dat van eenig artikel de
voorraad gering is, dit bekend worden juist
de gelukkige bezitters prikkelt om hun
voorraad achter te houden en de verbruikers
om de vraag te doen toenemen zelfs boven
hetgeen voor directe behoefte noodig is.
Geheel iets anders is, het echter thans
met goud. De voorraad is niet gering, maar
integendeel belangrijk grooter dan ooit te
voren. Een vrijgeviger politiek van afgifte
van gouden munt voor de circulatie zoude
dien voorraad niet zoodanig doen vermin
deren, dat daardoor gevaar voor een run
kan ontstaan. Bedenkt men toch, dat
zooals door den minister van financiën in
eene nadere nota bij de begrooting van het
Staatsmuntbedrijf wordt medegedeeld
sedert het uitbreken van den oorlog in het
totaal f 35 millioen gulden zilveren munt
voor de binnenlandsche circulatie vervaar
digd is, voeg daarbij de ruim f 5 millioen
sedert Juli 1914 aan de Bank onttrokken en
een kleine tien milioen aan zilverbons in
omloop, dan komt men tot een totaal van
ongeveer f 50 millioen, in deze twee jaren,
door de meerdere vraag inclusief het
oppotten naar ruilmiddel gevorderd.
Gesteld nu, dat een even"1 groot bedrag aan
goud voor de circulatie aan de Bank onttrok
ken werd, wat zoude dat beteekenen op een
voorraad van bijna 550 millioen. Er zoude dan
nog 500 millioen overblijven of veel meer dan
voor eene evenredige dekking van de bank
biljetten-circulatie en andere opvorderbare
schulden der Bank noodig is.
Eene matige aderlating van den goudvoor
raad der Bank ten bate van de binnen
landsche circulatie heeft daarom onder de
tegenwoordige omstandigheden geen be
zwaar, vooral niet wanneer daartegenover
het voordeel staat, dat daardoor kan bijge
dragen worden om aan de voortdurende uit
breiding van zilveren en papieren ruilmiddel
paal en perk te stellen. Want aan die uit
breiding zijn gevaren verbonden, waarop
tiians weinig gelet wordt, maar die niettemin
bestaan.
De uitgifte van ongedekt papiergeld is
toch principieel onjuist en kan slechts ver
goelijkt worden op overwegingen van
convenientie. Zij wordt dan ook door alle eco
nomen van naam veroordeeld, vooral ook
omdat het een kwaad is, dat wanneer het
eenmaal bestaat niet gemakkelijk uitgeroeid
kan worden en neiging heeft zich voort
durend uit te breiden.
Dat ook aan de sterke vermeedering van
zilveren munt bezwaren verbonden zijn is
in het verleden gebleken en de mogelijkheid,
dat gelijksoortige bezwaren ook in de toe
komst zullen ontstaan, is geenszins
uitgepolitieke variant op Pierlala gedicht met
staatsgefahrlicher Tendenzg? Of heeft hij
in 't openbaar in Gent Hoffmann von
FallersIsbens lied tezongen: Vlaanderen! dach en
nacht Denc ik aen u...?" Maar prof. Tardel
laat zich met politiek niet in, laat er zich ten
minste niet over uit. Doch sei die kurze
Bemerkung gestattet, dasz die grosse Sym
pathie, die wir den Vlamen in ihrem Kampf
gegen das herfschenden Fraiizosentum aus
Grimden völkischer Verwandtschaft
entgegenbringen, uns nicht verleiten darf, die
Gegenfrage, ob diese Sympathien auch von
den Vlamen wirklich erwidert werden, allzu
gunstig zu beurteilen." (pag. 245).
Met dit diepzinnig en menskundig ant
woord moet Dolf van Brammen het stellen.
* * *
Het is jammer, maar misschien ook wel
een wenk des Heemels dat onze duitsche
geleerden behalve veel ernst en geleerdheid
ook steeds iets belachelijks hebben". Aldus
Hermann Fernau in'zijn boekje Gerade weil
ich Deutscher bin". (Geaut. vertaling, pag:
36). In haar algemeenheid zou ik deze uit
spraak niet gaarne onderschrijven, maar in
hetgeen prof. Taröel in het tijdschrift
Niedersachsen zegt over Vlaams-Nederduitse volks
liederen, vind ik toch symptomen terug van
die tegenwoordig gangbare veldgrauwe
professoren-logica", teutomanie en dat gemis
aan vermogen tot objectief geschied
schrijven, waarover Fernau terecht klaagt.
Op grond waarvan annexeert prof. Tardel
ons Dans, nonncke dans? Wel, Hoffmann
von Fallersleben leert, dat een liedje Ey,
Münchle, wiltu tantzen reeds door Jacob
Ayrer (gest. 1605), een tijdgenoot van Hans
Sachs, in een zijner vastenavondspelen is
ingelast (vgl. ook Fl. v. Duyse, Het oude
Nederl. lied, 11, 1197). Dat lied moet toen
dus reeds populair zijn geweest.
Het luidt:
Ey Münchle, wiltu tantzen ?
So schenk ich dir ein Kun,
Ey hab dir alle frantzen!
Ich hab kein stall darzu.
Es ist in meim Orden der sit,
Dasz die Parfüsser tantzen nit
Ich kan nit tantzen.
Meer dan 200 jaar later werden in Silezië
twee lezingen genoteerd, waaruit de verdere
gang van het liedje blijkt. Een hele veestapel
wordt de monnik zo succesievelik voorge
spiegeld (a Schouf, a Schwen, a Kuh, a
Pfard, a Book, a Kolb), tot hij eindelijk voor
de verleiding bezwijkt:
Kappelmiinch, willst de tanzen?
Eich war der giiu 'ne Moiad."
O, Harr, eich koan schon tanzen.
Eich hoa ock so gesoiat.
Ei insem Lande es das wull,
De Kappeltnünche tanzen all,
Und tanzen koan eich wulP'.
Wat blijkt alleen uit dit liedje? Het is
een voorbeeld te meer van een door allerlei
literatuur-historici gestaafd feit, dat er een
tijd is geweest, waarin de grenzen tussen
Duits en Diets nog niet scherp waren, menig
volkslied bij beide volken gemeen goed was,
en Duitse liederenverzamelingen ook Neder
landse liederen bevatten of omgekeerd 3). Dr.
J. Prinsen JLzn. noemt in zijn Handboek tot de
Nederl. letterkundige geschiedenis o. a.: het
handschrift van Mher Loys van den
Gruythuyse (eind 14e eeuw); Van een groot deel
sloten. Ik behoef slechts te herinneren aan
hetgeen in dit opzicht sedert den
FranschDuitschen oorlog heeft plaats gehad. Het
bimetallisme, dat met uitzondering van
Groot-Britannië toen de grondslag van
het muntwezen der beschaafde wereld uit
maakte, werd eerst door Duitschland ver
vangen door het goud-monometallisme. De
prijs van het witte metaal begon te dalen
en allengs verlieten andere natiën het vaan
van het bimetallisme, of begonnen althans
het aanmunten van zilver te beperken tot het
hoogst noodige voor pasmunt. Britsch-Indië
en de Vereenigde Staten hielden nog onge
veer 20 jaren door hunne belangrijke
aanmwntingen en aankoopen van zilver den
prijs van het witte metaal eenigszins staande,
maar toen omstreeks 1895 de Indische munt
voor de aanmunting van zilver gesloten en
de Blaud-biH in de Vereenigde Staten inge
trokken werd, daalde die prijs tot minder
dan de helft van den vroegeren
standaardprijs van circa 60/- per oz. tot beneden 25/-.
Voor de landen, die naast goud groote hoe
veelheden zilveren t<>ekenmunt in omloop
hadden, beteekende dit een groot verlies op
papier, die reëel zoude worden, indien men
om de eer van den muntslag staande te
houden, genoodzaakt mocht worden zilver
te ontmunten en te verkoopen.
Ten onzent, waar de goudvoorraad allengs
tot een paar millioen gedaald was en een
bedrag van rnim 80 millioen zilver door de
circulatie uitgestooten en naar de kelders
van de Bank teruggevloeid was, had men
reeds in 1875 dit bezwaar onder de oogen
gezien en de regeering gemachtigd
desgevorderd ?25 millioen zilver te ontmunten en
te verkoopen en goud daarvoor aan te koopen.
Van die bevoegdheid behoefde echter nooit
gebruik gemaakt te worden, in de eerste
plaats omdat de bereidverklaring om des
noods met groot verlies de stabiliteit van
den muntslag in stand te houden een
gunstigen invloed op de wisselkoersen uit
oefende en weder een voldoende hoeveelheid
goud naar het land deed vloeien. Niette
min bleef nog ongeveer twintig jaar de
groote hoeveelheid voor de circulatie over
tollig zilver in de kelders der Nederlandsche
Bank opgehoopt. Eerst in het eerste decen
nium van de tegenwoordige eeuw begon
die voorraad te verminderen, deels door
dat de vermeerdering der bevolking en
der welvaart bij de lagere klassen eene
grootere behoefte aan het zilveren ruilmiddel
deed ontstaan, terwijl er geen nieuwe zilveren
teekenmunt werd aangemaakt. Voornamelijk
echter verminderde de voorraad bij de Bank
door de meerdere vraag naar zilver voor
Nederlandsch-Indië, dank zij de gestadig
verbeterde economische positie van de
inlandsche bevolking. Kort voor den oorlog
was de voorraad zilver bij de Bank reeds
tot beneden de tien millioen gedaald en
waren door de regeering dan ook reeds
voorbereidende maatregelen genomen om
tot aanmunting van nieuw zilver over te
gaan. Een gelijksoortig verschijnsel deed
zich ook in andere Rijken voor,
waareveneens geleidelijk een groot deel van het
overtollig zilver geabsorbeerd was door de
circulatie.
Toen nu bij het uitbreken van den oorlog
op gelijksoortige gronden als ten onzent, in
is de dichter misschien Jan van Hulst. Van
verscheidene dier hoofsche zangen is de
taal min of meer Duitsch getint; de zuiver
Vlaamsche, die in den bundel voorkomen,
zijn veel realistischer van toon en zinnelijker"
(pag. 100). Nauwe liedverwantschap bestaat
nog in de 15e en een deel der 16e eeuw.
Alleen op grond van enige toevallig in
Duitsland teruggevonden liedcitaten nu echter
te decreteren: Dat lied is in Duitsland
ontstaan", is weinig wetenschappelik, en
deze methode zou, consequent toegepast,
tot resultaten voeren, die prof. Tardel zeker
niet grifweg zou aanvaarden. Fl. van Duyse
spreekt " bescheidener van aanverwante
Duitsche teksten". (Het oude Nederl. Lied,
II, 1197).
Prof. Tardel komt nu verder te spreken
over het verwante liedje Zeg, kwezelken,
wilde gij dansen? en besluit: Nach dem
vorliegenden Material werden wirannehmen
mussen, dasz das deutsche Lied nach Hol
land gewandert ist und hier unter voller
Beibehaltung seiner ursprünglichen Form
den die Komik erhöhenden Geschlechtstausch
seines Helden erfahren hat". Dat materiaal
bestaat nog steeds uit die paar terugge
vonden liedcitaten. Laten we hem op de
handen kijken, anders zal hij, met de
hokuspokus-methode van een kermisprofessor,
straks nog meer laten wanderri".
Er is ook nog een nieuwere Duitse,
Nederrijnse lezing van hetzelfde liedje:
Danz, danz, Quieselche,
Dann schenk ich dich en Ei!"
Nea'h", sa i dat leivste Quieselche
Ich danz noch nicht för zwei!"
Deze tekst, beweert prof. Tardel, staat
met de verwante Nederlandse auf gleicher
Stufe". Van wandern" dus ditmaal geen
sprake ! Maar ja, teruggewandeld naar Duits
land is het liedje toch nog eens, nl. in een
vertaling van Frau Christiane Rassow, met
het refrein:
Kobolde und Hexelein tanzen nicht.
Wederom dus een Geschlechtstausch",
die echter ditmaal meer de kemiekigheid"
der die Komik" verhoogt.
* * *
Nu volgt de bespreking van het overoude
dansliedje: Daar ging een patertje langs
den kant, volgens Kalff al daterend uit de
14e eeuw. Die entsprechende deutsche
(niederfrankische) Fassung liegt inzweiTexten
vor", zegt prof. Tardel; A in het Diilkener
Liederbuch, B in Erk-Böhme's Liederhort.
Met Duitse voortvarendheid heeft de an
nexatie plaats, volgens een zeer eenvoudig
procédé: het aanwenden van de Duitse
lettertype.
Ziehier een proefje van tekst A:
(Sr fjhii] ent patcvtje langc^ ben faut,
>n nam ecu nonnetje b n. bc Ijanb.
,Uom, vl>atcr, beur je non een* op,
(hl ban* nehjf een fevmt*pop.
ftom, ^atev, in moet jcljeiben a.an.
CSn je moet je nonnetje laten [toon.
Dit is ongetwijfeld een deutsche Fassung".
Fl. van Duyse, die ook een Nederduitse
tekst vermeldt, voegt daarbij: Het lijdt
geen twijfel of die Nederduitsche lezing is
aan den Nederlandschen tekst ontleend (II.
pag. 1417). Met alle bescheidenheid gevraagd,
professor: zou er hier misschien ook van
het Westen naar 't Oosten gewandert" zijn ?
een aantal landen zilver op grooten schaal
werd aangemunt, kon eene prijsverbetering
van het metaal niet uitblijven, ofschoon eerst
in de laatste maanden die prijsverbetering
noemenswaardige afmetingen aannam en
zilver tot ca. 37/.- per oz. steeg, van welken
prijs het in de laatste weken weder iets
teruggeloopen is. Dat die hoogere prijs onder
normale omstandigheden zal kunnen stand
houden, is niet waarschijnlijk. Te verwachten
is het toch, dat na den oorlog een groot
deel van het onder de buitengewone om
standigheden door de circulatie opgenomen
zilver weer naar de centrale banken zal
terugvloeien, terwijl bij ons nog met de
mogelijkheid moet rekening gehouden wor
den, dat bij een eventueelen terugslag van
de welvaart in Indië ook een deel van het
daar opgenomen zilver naar hier zal
terugkeeren *).
Waar nu hier te lande, vórdat tot de
jongste aanmuntingen van zilver werd over
gegaan, zeer terecht besloten werd de winst
op die aanmuntingen niet als een bate voor
de Staatskas te beschouwen, maar haar te
beleggen in Inschrijvingen Grootboek om
het aldus te vormen kapitaal later bij
eyentueele ontmunting weer te kunnen gebruiken
om het verlies op die ontmuntingen te
dekken, levert het verder aankoopen van
zilver bij den tijdelijk gestegen prijs van
een zuiver commercieel standpunt eigenaar
dige bezwaren op. Daarbij schijnen, blijkens
de bovenbedoelde nota van den minister
van financiën ook nog bezwaren van
technischen en monetairen aard te bestaan.
Gevraagd mag nu worden, waar groote uit
breiding van ongedekt papieren geld
principie<>l bedenkelijk is en verdere aanmunting
van zilver eigenaardige bezwaren oplevert,
waarom dan niet in de meerdere behoefte aan
metalen ruilmiddel kan voorzien worden door
meer goud in circulatie te brengen? Wellicht
zal men daartegen aanvoeren, dat de gouden
tientjes niet kunnen voorzien in dezelfde
behoeften, waarin thans de gouden teeken
munt en zilverbons voorzien. Maar waarom
het dan niet beproefd met de gouden vijfjes?
Eene aanmunling van een tien of twintigtal
millioen van deze muntsoort, zoude zooal
niet geheel dan toch voor een zeer aanzien
lijk deel Rijksdaalders in de circulatie kun
nen vervangen. Er werd wel eens beweerd,
dat deze muntsoort niet in den smaak van
het publiek valt, maar men heeft haar nooit
de gelegenheid gegeven een ernstigen proef
er mede te nemen.
Het wil mij daarom voorkomen, dat thans
het oogenblik gekomen is, om waai
eenerzijds de goudvoorraad zoo aanzienlijk is,
waar anderzijds aan uitbreiding van zilveren
munt eigenaardige bezwaren verbonden zijn,
een ernstige poging dient aangewend te
worden om gouden vijfjes aan te munten
en in circulatie te brengen.
J. D. SANTILHANO
*) Nadat dit artikel reeds persklaar was,
kreeg ik inzage van het zittingsverslag der
Eerste Kamer van 26 Mei. Daaruit blijkt,
dat de minister van financiën voorstander
is van het zuinig zijn met goud voor de
circulatie en niet vreest, dat de aanmunting
van zilver per saldo verlies voor den Staat
zal opleveren. Voor zooverre de minister
doelt op het in de laatste jaren tot lagen
prijs gekochte zilver, is dit natuurlijk juist.
Het geldt echter niet, wanneer tot de thans
aanzienlijk verhoogde prijzen zilver aan
gekocht en vermunt zoude moeten worden.
En dit is het punt, waarom het gaat. Trouwens
de minister is zelf niet warm op die verdere
aanmuntingen en eindigde zijn betoog met
de opmerking hetgeen niet wegneemt, dat
de Regeering met die aanmuntingen mond
jesmaat moet omgaan." J. D. S.
* *
MilllliinimlMMiiimiiMMimiiliuiumMMiimiiiliHilmMiimmilMiiimi
U zelf spreekt van de onvolkomenheid der
Duitse teksten en derzelven Vergröberung".
Ja, hier wordt professor zér scrupuleus...
diese . . . könnten für Wanderung vom
hollandisches auf deutsches Gebiet
sprechen... soweit die vorliegenden Fassungen
in Frage kommen..,, doch bleibt immer die
Möglichkeit, dasz... ein alteres deutsches
Maienlied die gemeinsame Grundlage
gebildet hat" (pag. 246).
Wie weet, wat voor geheime bescheiden
het Duitse goevernement in Brussel nog
aan het licht brengt.
* * *
Het moet met dankbaarheid vermeld worden,
dat prof. Tardel in zijn artikel toch ook nu
en dan het eerstgeboorterecht van de Neder
landse tekst erkent. Zo, met enige weife
ling, bij Klompertjen en zijn wijfje; zo, meer
ruiierlik, bij het lied van Pierlala, das
bekannteste der vlamisch-deutschen
Grenzlieder". Hierbij geeft hij eert historiese in
leiding, vergeet niet de politieke Gentse en
andere varianten te vermelden, waarin Pier
lala als de populaire vertegenwoordiger
van het Vlamendom en als vijand der Fran
sozen optreedt, en herinnert aan de uit
spraak van Willems : De tekst neemt bij
elke nieuwe gewigtige gebeurtenis een
nieuwe vorm aan, doch telkens staet Pier
lala uit zijn graf op en spreekt zijn vonnis
uit over de plaets hebbende omstandigheden.
Hij vertoont zich dan als een Waelsche
Epimenides, die den Vlaming komt bezoe
ken om hem tegen* dreigend gevaer te
waerschuwen" (Fl. van Duyse II, 1164.,) Met de
elegantie van een beer op sokken vraagt
profesor hier: ob Pierlala auch in August
1914 seine Getreuen vor den Deutschen
gewarnt hat ?" en deze geestigheid herinnert
mij aan de anecdote van die systematiese
duitse leraar, die hier en daar in zijn klasse
handboek had geschreven: Hier pflege ich
einen Spass zu machen." Maar leerzaam
blijft hij ondanks alle geprepareerde aardig
heden en Spa'sse met voorbedachten rade,
en zo vernemen wij, dat de namen Bierlala
en Burlala in de Duitse varianten zinspelen
op bier" en boer", dat de Duitse
PierlalaJiederen meer zelfstandige assimilaties dan
vertalingen zijn, en dat ausdemüberkecken
Hans Liederjahn der Vlamen, dem am Schluss
eine kraftige Pille Moral eingeflösst werden
muss, bei uns ein gemütlicher Schalk ge
worden ist, dem Petrus die Himmelstür
nicht verschliessen kann."
Als Burlala na'n Himmel keem,
Bi Petrus klopp hèan;
Och, Petrus, leewe Petrus mien,
Ik müch nu gern in 'n Himmel sin.
Mak mi op!" seggt hèetc.
Als Burlala in 'n Himmel weer,
De Herrgott sa to em :
Na Burlala, wi gefallt di dat
Hier baben in den Himmel bi mi?"
Ach, dat geiht!" seggt hèetc.
Ook onder de naam Pallalalam duikt
Pierlala op; misschien even gemütlich en
himmelsfahig als de held in de overige
zelfstandige Duitse assimilaties". (Prof.
Tardel vermeldt er een half dozijn, waarvan
er echter geen meer dan .vier of vijf strofen
bevat, tegenover de 24 van het Vlaamse ori
gineel), maar zeker even geesteloos. Van
dit gehalte:
liliMiimiiiiiiuiiiiMiilimiiiiiniiiiiiiitiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiitiii
Als Pallalalam wollt freien gehn,
Da hatt er noch keine Krawatt;
Die Mutter nahm den Schottelplack
Und warf ihn dem Pallalalam ber
den Nack.
Bin ich staats, sprach Pallalalam.
Zelfs is er een Hessiese tekst, waarin
Pierlala tot heilige gepromoveerd is: Sanct
Perlapu.
Als Perlapu ein kleines Kind war,
Versprach ihm sein Vater sein Gut;
Da hast du nun dein Hab' und Gut,
Sieh du nun zu, wie du's machen tu'st.
Leb' wohl, Sanct Perlapu.
Zo wist de Duitse geest de Vlaamse Tijl
Uilenspiegel te idealisieren.
Jullie Duitsers hebt toch alevel altijd wat
raars!" zegt Dolf van Brammen. Jullie
Pierlala eindigt nog eens als professor in
Moralphilosophie en reine Vernunft! Nee,
onze Vlaamse Pierlala is realistieser en
zinneliker, maar ook aardiger! Hoor maar:
Als hij dat zuypken g'eten had,'
Sprak hij: 'k Ben nog meer krank!
't Is aen mijn hart, 'k en weet niet wat,
'k En leef geen ure lang!"
Hij maakte dan zijn testament
Aen al de vrienden, die hij kent.
Ik sterf", zey Pierlala, sa, sa!
Alsdan wierd Pierlala gekist
Met bey zijn billekens bloot;
Want niemand anders docht of wist
Of Pierlala was dood.
Hij werd begraven met de trom,
De klokken luyden al bim bom bom.
't Gaet fraey l" zey Pierlala, sa sa!
Ja, Pierlala is nog altijd Vlaanderens Epi
menides, is de Vlaamse volksgeest zelf, en
heeft de eeuwige jeugd, als ik, Dolf van
Brammen. Dreigend zal zijn stem z'n
platoniese vrienden nog eens in de oren klinken:
Ik leef! Ik, Pierlala, sa sa!"
En Hoffmann von Fallerslebens schim, nu
ontrust, zal dan vrede vinden, professor,
las wij samen zullen zingen:
Hij schupte 't deksel van de kist
En kroop er uyt dat 't niemand wist
Ik leef!" zey Pierlala, sa, sa!
Hij greep den bessem met 'er haest;
Al die hem zag, stond zeer verbaest!
Hier uyt!" zey Pierlala, sa sa!
Hier uyt!" zey Pierlala.
Heerenveen. S. M. NOACH.
1) Vlatnisch-niederdeutsche Volkslieder.
Een artikel van prof. dr. Herm. Tardel in
Niedersachsen," 21 Jahrgang, No. 15, p. 245
en volgende.
2) Zie G. Kalff in De Gids 1904, H, 97 en
Dr. H. F. Wirth, Der Untergang des
Niederliindischen Volksliedes, pag. 285.
3) Zie o.a. Kolff, Het Lied in de Middel
eeuwen. Wirth noemt verschillende voor
beelden op pag. 84 van zijn boek Der Un
tergang des Niederlandischen Volksliedes.
Zie ook Hoffmann von Fallersleben,
Weimarisches Jahrbuch, Bd. I, 1854, pag. 105.