Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
10 Juni '16. No. 2033
nieuwe chef der Afd. Kunsten
L en Wetenschappen
MR. M. i. DUPARC.
Sedert den eersten Juni j 1. is de leiding
van de afdeeling Kunsten en Wetenschappen
aan het Depirtement van Binnenlandsche
Zaken, die gedurende de laatste vijftien jaren
berustte bij den heer J. A. Royer, krachtens
ministerieele beschikking in handen gesteld
van den referendaris dier afdeeling, Mr. M.
I. Duparc, die reeds sinds 1899 daar werk
zaam is, er alle rangen, te beginnen met
dien van adjunct-commies, heeft doorloopen,
in de laatste jaren meer dan eens in de tot
stand koming van belangrijke zaken (b.v.
den aankoop der coIlectie-Steengracht) een
werkzaam aandeel had en in wien wij der
halve gekregen hebben een man, die den
gecompliceerden gang van zaken ter dege
kent en die op de hoogte is van het wezen
der schier eindelooze reeks van instellingen
van wetenschap en kunst", die onder
zijn afdeeling ressorteeren.
Door deze benoeming heeft de Minister
getoond, dat hij noch vatbaar was voor de
argumenten van hen, die een nieuwen de
Stuers" wenschten, noch voor die van degenen,
die aan een modern estheticus" de voor
keur gaven. De Minister heeft o. i. juist ge
zien : een nieuwe de Stuers toch beteekende
een organisator en heerscher, en daarvoor
is het thans, nu de verschillende door de
Stuers gereorganiseerde of gestichte instel
lingen mondig en zelfstandig zijn geworden,
niet meer de tijd. Het optreden van een
modern estheticus zou o. m. de belangen
der wetenschappelijke instellingen (het
archief wezen b.v.!) hebben geschaad. De
keuze van een doorkneed ambtenaar lag dus
voor de hand, te meer daar Mr. Duparc
(dien Victor de Stuers indertijd tot
adjunctcommies benoemde omdat hij een jurist
literator met artistieke ambities zocht)
scherpzinnigheid aan werkkracht paart. Door
zijn wetenschappelijke vorming zoowel als
door zijn reeds herhaaldelijk (p. a. door zijn
lidmaatschap van de Commissie v. d. Oud
heidkundigen Bond voor het ontwerpen van
een regeling ter bescherming van monu
menten) getoonde belangstelling in zaken
van kunst, hebben wij bovendien waarborgen,
dat hij zal trachten den uiteenloopenden be
langen recht te doen wedervaren. Hoe hij dit
zal doen, zullen wij moeten afwachten. Maar
dat hij zich met hart en ziel aan de zaak zal
blijven wijden, daarvan zijn wij overtuigd.
Eensdeels zal hij moeten blijven voortgaan
op den weg, door zijn voorganger, den heer
Roijer, bewandeld. Deze bescheiden man van
fijne beschaving, die in de jaren zijner
werkFeestuitvoering
op de Tooneelschool
Hoewel dit jaar geen der leerlingen der
tooneelschool in aanmerking komt vooreen
diploma", aldus opent het Voorwoord" van
den nieuwen directeur een wei-verzorgd
f eestprogram ma, hebben we toch gemeend
dezen cursus niet te moeten beëindigen
zonder onze leerlingen in de gelegenheid te
stellen aan de vrienden der school en van
henzelven iets te toonen van hetgeen zij
gedurende het afgeloopen seizoen hebben
geleerd."
Een, in haar eenvoud, gelukkiger inleiding
had de heer Verhagen al n iet kunnen schrijven.
Dit iets" onderving inderdaad alle misver
stand en het feit, dat de directie, na een
klein jaar samenwerkens, het oogenblik van
scheiden nog voor geen dezer leerlingen
gekomen achtte, verheugde ons voor belang
hebbenden en sterkte onze goede verwach
tingen omtrent de school, waarvan het peil,
vele bezwaarlijke omstandigheden ten spijt,
door wederzijdse!) geduld, doordringenden
ernst en een toewijding, die grenzen noch
diploma's acht, slechts kan worden verhoogd.
Vooralsnog niet rekenend met genieën",
en het aantal leerlingen niet tellend, kunnen
o. i. de eischen om er-op", zoowel als om
er-af" te komen niet streng genoeg worden
gesteld. De directeur is geen man van bluf,
hij overschat noch zichzelf noch een ander,
hij deed in dit jaar wat het eerst voor de
hand lag: een ordelijken geest, een toon van
welwillendheid en beschaving brengen in
de school.
De, van zijn persoon uitgaande, opgewekt
heid, zijn hartelijk geloof in de tooneelkunst
als in iedere andere kunst, met den, in den
afgeloopen winter overtuigend uitgesproken
wensch: de tooneelschool meer dan tot dusver
zaamheid als chef zooveel meer tot stand
heeft gebracht dan hij zelf wil weten en die
dezer dagen uitdrukkelijk den wensch te
kennen gaf, dat men bij gelegenheid van zijn
aftredert niet over hem zpu schrijven, noch
zelfs zijn portret zou publiceeren, nam van
de Stuers de voltooiing van diens organisee
renden arbeid over, doch was daarmede niet
evreden en ging voort met het tot stand
jrengen van door nieuwe stroomingen
ge)oden instellingen, zooals b.v. het Histo
risch Insltuut te Rome, de Commissie van
de Monumentenbeschrijving, de Commissie
voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën
enz. Ook Duparc zal, zonder twijfel, In deze
richting werken. Maar hem wachten nieuwe,
moeilijke kwesties. Hoe zullen de opvattingen
van het Departement zijn betreffende de be
ginselen van hét restaureeren van oude
jebouwen ? Zal men tegemoet komen aan
ien drang der .modernen" in zake nieuwe
gebouwen van Rijkswege en
Innenausstat:ung" daarvan? Zal er eenhistorisch museum,
een afzonderlijk Rijksmuseum van Kunst
nijverheid, een Rijksmuseum voor
Bouwfunst komen ? Ziedaar eenige van de netelige
«westies, waarvoor Mr. Duparc komt te
staan en waarvan de oplossing hem des te
moeilijker zal vallen omdat zij opkomen in
Ien oorlogstijd, waarin onze schatkist zoo
bitter weinig over heeft voor onkosten" van
kunst en wetenschap. Van harte wenschen
wij Mr. Duparc toe, dat hij de kracht en het
beleid moge vinden, noodig om voor het
vele, dat men van zijne leiding verwacht, de
belangstelling der regeering te wekken en
levendig te houden. Dan zal onder hem veel
tot stand komen en zal hij den dank oogsten
van allen, die gevoelen voor Wetenschap
en Kunst. W. MARTIN
llllllllllltlllllllllllllMIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItl
De Schilder-mysticus de Winter
Als wij een schilderij op zuivere wijze
zonder vooroordeel of waardelooze associ
aties bewonderen, dan wil dat zeggen
dat er in ons een gelukkige zielstoestand
ontstaat, dat wij een gelukkiger weezen
worden, door toedoen van den schilder. Hij
zegt iets tot ons, in de taal van vorm en
kleur, en wij verstaan hem. Hij brengt iets
van zijn eigen we_ezen in ons oover, er ont
staat een veréning tusschen hem en ons
waardoor onze kennis, ons geluk bevorderd
en bevestigd wordt. Dat is het wat wij ver
langen en wat ons den kunstenaar doet
waardeeren.
De meeste beschouwers vergeeten dit, en
zien het kunstwerk zooals ze een foto be
kijken, alleen lettend op de oovereenkomst
met de realiteit, alleen vragend of de foto
graaf een goede keuze heeft gedaan voor
zijn onderwerp, en of hij het getrouw en
naauwkeurig^heeft weergegeeven. Zij meenen
dan dat zij, in de natuur", hetzelfde moois
kunnen gaan zoeken, ook zonder
tusschenkomst van den kunstenaar.
Dit is het diepgaand misverstand van den
modernen westerschen kunst-beschouwer.
Hij zoekt gelijkenis" in het portret, natuur
lijkheid" in het landschap. De schilder zelf
.is hem niet meer dan een verdienstelijk en
onmisbaar tusschenpersoon, wiens eigen
weezen hem niet interesseert, als hij zijn
werk maar goed doet.
Wel spreekt hij van een goeden kijk" op
de natuur, en geeft hij toe dat de schilder
hem de natuur kan leeren" zien. Maar dat
is een kwestie van smaak en oefening, naar
zijn meening. Mooi vinden" kan iedere
leek. Daarvoor behoeft men geen kunstenaar
te zijn. Wie tijd en lust heeft, kan volgens
hem schilders en schilderijen ontbeeren. Hij
behoeft maar naar de natuur te gaan. Daar
vindt hij al het moois voor 't grijpen, dat
de schilders met zooveel moeite en zorg
trachten vast te houden en te verzamelen.
Dit is een ontzettende begripsverwarring
die voortkomt uit de averechtsche
leevensen natuurbeschouwing van den Westerling,
nog verergerd door het doen van
pseudoartiesten die het publiek naar de oogen zien
en gehoorzaam beproeven de natuur zoo
precies moogelijk na te bootsen.
Wanneer men de stoffelijke natuur, tie
waereld der verschijnselen, beschouwt als
de uiterste en laatste werkelijkheid, als het
volstrekte en onveranderlijke, als den grond
aller dingen en zoo doet thans de ge
middelde Westerling, gehoorzaam aan zijn
academische professooren dan kan er
te doen gelden als een milieu van beteekenis,
hebben onmiskenbaar een stempel op het Hu's
in de Marnixtraat gedrukt. Een cachet, dat
door den gegalonneerdsten portier, door de
kostbaarste looper van Deventer of Smyrna
schoon wij ook deze zouden weten te
waarleeren niet te overtreffen zou zijn, en
lat wij terstond onderscheiden als het ken
merk van een beschaafden en gevoeligen
geest. De heer Verhagen verstaat de kunst in
deze toch wel zeer nederige tooneelstul p een
waardig gastheer te zijn, hij kan er, me'
fatsoen, kieschkeurige gasten ontvangen, hi
zou er, om zoo te zeggen, den verbeiden
minister van Schoone Kunsten, langs den
escalier d'honneur kunnen binnenleiden
zonder dat het tot z'n Excellentie doordrong
hoeveel tonnen gouds hier wel welkom
zouden zijn
Min of meer symboliek aan deze over
peinzing was, nadat de gasten waren gezeten
en het gordijn spleet, de kamer van Hanna
de naaister in het 4e bedrijf van Multatuli's
Vorstenschool". Ook hier: innerlijke rijkdom
in uiterlijke soberheid, adel van de ziel in
het armelijk kleed. Voor het overige doch
mij dit, van valsch gevoel druipend bedrij:
nu juist niet bij uitstek geschikt om jonge
menschen literairen smaak, zuiverheid van
spraak en gebaar bij te brengen, en heb ik
mij, bij alle waardeering voor het goed in
gestudeerd en moedig gespeeld bedrijf, af
gevraagd : of de Nederlandsche
tooneelletterkunde niet eenig fragment bevatten zou, da
het ontvankelijk gemoed vanzelf een weinig
in het rechte en oprechte spoor houdt? Toe
gegeven dat het hier, mede in verband met
de noodlottige speling der natuur, die de
tooneelschool op acht meisjes slechts twee
jongens schonk, vooral te doen was om een
stuk-als-spel-aanleiding, toegegeven zelfs da
het in de tooneelspeelkunst altijd in de eerste
plaats op deze gelegenheid" aankomt, meen
ik tóch ook, dat de toon waarin een werk
geschreven is, van zekeren invloed moet zijn
op de inspiratie, dat deze toon een (jong
speler onwillekeurig optrekken of neerhalen
kan.
In dit opzicht lijkt mij Multatuli voor
steunbehoevende talenten een tamelijk gevaarlijk
geen hooger kunst bestaan dan een zoo
precies moegelijke natuur-naboolsing.
Maar de echte kunstenaar voelt uit
ntuïtie wat de groote wij zender
menschheid altijd geweeten hebben, dat de
stoffelijke natuur een schijn is, in zichzelf
onweezenlijk, schoon en belangrijkalleen
door hetgeen ze aanduidt en beteekent, door
hetgeen ze niet zelf is, maar uitdrukt, door
datgeen waarvan ze is ^symbool, teeken en
expressie, door het Eeuwige Waarachtige
Weezen.
Daarom zal de echte kunstenaar de natuur
niet nabootsen, want dat helpt hem niet tot
zijn doel: de v.ereening met zijn meede
mensch, in schoonheid en geluk.
Maar hij zal wel de gegeevens der natuur
gebruiken en benutten. Hij zal met behulp
van elementen uit zijn natuurwaarneeming,
zijn eigen ontroering meedeelen, iets zeggen.
Het is echter duidelijk dat hij daarbij niet
aan de natuur gebonden is. Hij gebruikt
alles wat hem dienstig voorkomt tot zijn
doel. De gegeevens der natuur zijn hem allen
welkom juist omdat het ook allen expres
sieve middelen zijn voor de eeuwige
Weezenheid die hen schiep. De artiest gebruikt
die gegeevens daarom in hun expressieve
kracht, maar eigenmachtig en gerechtigd tot
dezen van hetgeen hem voor zijn heilig
doel het beste voorkomt.
Een landschap drukt voor den gevoeligen
mensch altijd iets uit. Somberheid,
liefelijkJieid, weemoed, grootschheid allen ziels
toestanden, die ons min of meer in den staat
voeren van het Eeuwige Weezen dat deezen
schijn tot expressie nam.
Deeze kosmische expressie kan door den
schilder worden gebruikt tot zijn eigen per
soonlijke taal. Maar dit mag nooit naboot
sing zijn. Een geschilderd landschap kan
nooit de goddelijke expressie van een
natuurtafreel imiteeren. Dat is dwaasheid. Men
zou het blasfemie kunnen noemen.
Wel zal de schilder de vormen en kleuren
van een landschap kunnen beezigen om te
zeggen wat hij te zeggen heeft. Maar hij is
vrij er van te maken wat hij wil, al naar
den eisch van zijn bedoeling. Als het hem
maar gelukt bij ons de schoonheids-ontroe
ring te weeg te brengen die hijzelf onder
vonden heeft.
Het kan wel gebeuren dat men in de
natuur Marisjes en Mauvetjes en Mesdagjes
ontdekt. Maar dat is niet anders dan het
terugvinden van de geliefde expressie-mid
delen dier meesters, volstrekt niet een
bewijs van hun natuur-nabootsing.
En het portret? zal men vragen, h daar
de gelijkenis van geen belang?
Mijn antwoord is, dat er twee soorten van
gelijkenis zijn. Fotografische en artistieke.
De artistieke gelijkenis zoekt in het gelaat
de kosmische expressie, de uitdrukking van
het eeuwige Weezen dat zich in den mensch
op zoo bij uitstek bijzondere wijze mani
festeert. Bij het portret vallen, tot zeekere
hoogte, de persoonlijke expressie van den
schilder met de kosmische expressie samen.
Het beeld dat de schilder geeft is des te
schooner naarmate het de kosmische expres
sie dieper benadert. Maar van nabootsing"
kan eevenmin sprake zijn als bij een land
schap. En de schilder blijft vrij, voor zijn
vorm en kleuren-schrift dat toch gansch
iets anders is dan n leevend mensch, af
te wijken van fotografische getrouwheid.
Rembrandt's koppen hebben geweldige kos
mische expressie maar zullen als gelij
kenis" wel meestal veelen niet bevreedigd
hebben.
In de laatste jaren zijn de boovenstaande
inzichten door yeele jonge schilders erkend.
Er is in verschillende .landen een strooming
ontstaan, onder de namen: futurisme,
cubisme, expressionisme die de vrijheid van
den kunstenaar om tot eigen expressie alle
gegeevens te benutten die hem aanstonden,
zonder getrouwheid aan de natuur", na
drukkelijk wilden handhaven. Een der meest
bekende woordvoerders, Kandinsky, schreef
er een leesbaar en leezenswaardig boekje
oover.
Maar the proof of the pudding is the
eating" en als Kandinsky zijn theorieën
in praktijk wilde brengen dan vertoonde hij
krabbels en kladderij die het meest deeden
denken aan het werk van een in de inkt of de
vla gevallen vlieg. Die pudding smaakte niet.
Voor omstreeks vijf en twintig jaar was
leidsman en vonden we meer onze voldoening
in een, zuiver als stramien bedoeld, schetsje
getiteld de Surprise", dat door: de moeder,
Agathe, Annie, Eva, Marie, Adriana, Hermine
sieben Madchen und, behalve de huisknecht,
eln Mann van het begin tot het einde door
het spel gemaakt"' moest worden, l'e belang
stellende toeschouwer kreeg daarbij aan
schouwelijk onderwijs in tooneelkunst, gelijk
dit op de school, in beknopter vorm, door
Adriaan van der Horst (op de tooneelschool
te Berlijn was Dr. Milan een voorganger
met goed gevolg gegeven wordt. De leeraai
verzint voor zijn les een geval", hij legt
bijvoorbeeld een brief, welke noodlottig
nieuws kan bevatten, op een tafel. De leer
lingen, beurt om beurt binnentredend, zullen
elk naar eigen aard, deze spelmogelijkheic
mimisch uitwerken, de brief als middelpunt
dient ieder op zijn wijze tot dramatischen op
zet, tot het uitgebreid en afgerond complex, da;
we scène" noemen. Voor den toeschouwer
kan deze scène, al naar mate het talent van
den voordrager, tot een spannende, beang
stigende, bedroevende, schokkende, sentimen
teele gebeurtenis worden welke een meer o
een minder diepen indruk laat. De?Surprise'
nu, door den directeur vervaardigd en inge
studeerd door mevrouw Mann, vertoonde
een los aaneengeregen reeks van dergelijke
gebeurtenissen" uit meisjesleven, een ver
zameling van in het bereik der leerlingen
liggende kleine aandoeningen, waarvoor zij
in zichzelve een bazis konden vinden en
den toon van huis uit meebrachten. Een
openbare les, vór en achter het voetlicht
We zagen het stukje, terecht een studie'
genoemd, in een bepaald stadium. Het was
reeds levend, gevuld, tamelijk natuurlijk
doch het spel nog ongebreideld, niet ge
bonden, een beetje heet van de naald, om
niet te zeggen, ruw. We vonden het belang
wekkend en vermakelijk en zouden h
gaarne in een volgend stadium nog eenmaa
zien.
Och," zei mevrouw Holtrop, die hè;
Vorstenschool-fragment had ingestudeerd, en
zij vergeve mij dit klapsel uit haar school
geen mensch weet hoe moeilijk het is een
leerling bijv. bij te brengen, waarom men
maar niet zonder aanleiding, d. w. z. zonder
WILSON EN DE VREDESDUIF
Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck
,«I..
Vrij naar eene Impressie van Th. Roosevelt
het Vincent van Gogh die mij voor 't eerst
ontroerde door een schoonheids-expressie,
waarbij natuurgetrouwheid somtijds geheel
en al verwaarloosd werd.
Ik juichte oover die bevrijding, tot bittere
ereernis van de schilders uit dien tijd, die
nog in hun conventie gevangen bleeven.
Nu worden er voor Vincent's doeken
schatten gebooden. Hij, die nooit een doek
kon verkoopen, is nu, na zijn dood, gearri
veerd.
En toch is Vincent maar een voorlooper,
hoewel een sterke, een echte. Veel van zijn
werk is demonisch, waanzinnig en onschoon.
Hij heeft den ban verbrooken, doch daarbij
eigen eevenwicht verlooren.
Niemand onder de jongere expressionisten
zag ik, die mij waard toescheen het werk
op te neemen dat Vincent begon. Het produkt
der futuristen leek mij waanzinnig geklad.
Veelbeloovende talenten zag ik aangetast
door een manie voor raauwe, schreeuwende
kleuren, en vuile, afzichtelijke, verdorven
fysionomieën. Hier was zonder twijfel d
mcnie in 't spel, ontstaan door een uiterlijke
bevrijding zonder innerlijke vastheid, zonder
echte diepe intuïtie.
Dien jongelui ontbrak het aan transcendente
wijsheid, aan kennis van het onzienlijke, aan
mystieke intuïtie. Zij zagen zelf niet hoe ze,
eevenals van Gogh, in de macht kwamen van
Satanische invloeden, leidend tot waanzin.
Totdat ik nu voor kort, door een
bizondere maar zeer duidelijke bestiering gevoerd
werd voor het werk van de Winter en daar
onmiddellijk zag dat de man gekoomen is die
innerlijke beweegreden, een tooneel
overwandelt..." Inderdaad, wij, publiek kunnen
dit niet weten. En juist omdat wij onze
onwetendheid, ook waar het de eenvoudigste
dingen van techniek geldt, op dit gebied
zoozeer beseffen, vonden wij de Surprise"
ook voor ons een echt aardige surprise, in
den zin van openbaring en erkenning.'
Als clou van den avond ging een, eveneens
door Balthasar Verhagen met het oog op
zijn discipelen gedicht, mythisch spel in n
bedrijf: Narcis". Werk van den dichter van
Marsyas", dat aan de opvoering hooger
eischen stelde dan die waaraan leerlingen bij
mogelijkheid kunnen voldoen. Critiek wordt
ons niet gevraagd. Nochtans behoeft de
auteur deze niet te schuwen.
Zijn Narcis", korter, minder door bijwerk
vertroebeld dan Marsyas", is werk, dat wij
al om de zeldzaamheid van het verschijnsel
loven. Het is zonnig, sappig en vol jeugd,
tooneel-spel dat waarlijk blij maakt en een
blijvende bekoring laat. Een meer verfijnd
dichter (ik denk aan Oscar Wilde) zou uit
de Narcis-legende wellicht iets belangrijkers
hebben weten te halen dan hij deed, iets, dat in
ons modern gevoelsleven dieper sneed. Narcis,
de jonge god, welke slechts zijn spiegelbeeld
beminnen kon, aan eigen liefde verkwijnde en
er in schoonheid (zijn lijk veranderde in een
bloem), in de tragische schoonheid van een
volledigen hartstocht, aan verging. En Echo",
de versmade kleine Nimph, die hem liefhad
tot ze van verlangen verkild, versteend
stond als een rots waaruit de eeuwige klacht,
zacht als een zucht, weerklonk... Diep-in
flonkerende stof voor een onsterfelijk drama.
Van het, door den schilder Knap wellicht
voortreffelijk geschilderd decor, heb ik niets
begrepen. Hoe nu, heb ik gedacht, de school
moet woekeren met bescheiden middelen
en richt me daar een bosch aan Een
uitmonstering als voor Wagner's G
tterdammerung", om deze lieve lente-lichte
legende met haar teeie, door Richard
Heuckeroth gecomponeerde muziek, kracht bij te
zetten? Terwijl we de lessen van Graignu
toch allemaal wel kennen en redelijkerwijze
onderschrijven moeten. En deze leerlingen
mochten maar allemaal aantrekken wat ze
voort zal gaan waar Vincent is blijven stee
ken, die tot daad zal maken wat bij Kan
dinsky en de zijnen nog maar woord en
theorie gebleeven is.
Uit het artikel van Henri Borel oover de
Winter zou men allicht opmaken dat het
hier demonisch ? schilderwerk betrof. Als
zoodanig beschreef Borel het mij eer ik het
zag. Maar bij 't zien bemerkte ik terstond
het onderscheid tusschen demonisch werk
en dat van de Winter.
Zeer zeeker ziet de Winter zijn vizioenen
soms in demonische of z.g. astrale sfeeren
van lager orde, en vertaalt hij die in stof
felijk vorm- en kleurenspel.
Maar hij doet dit met volleedig inzicht.
En zelfs de academisch erkende psycho
analyse heeft reeds de bevrijdende macht
van dat inzicht geconstateerd.
Het werk van de Winter spreekt oover
een demonische waereld, maar ook oover
een hoogere. En hij zelf staat, als kunste
naar, booven zijn onderwerp, en is niet dupe
en slachtoffer der lagere machten.
Daarin ligt zijn enorm voorrecht booven
van Gogh en de futuristen.
Daarom kan hij ook, in zijn landschappen
en pastei-werk expressies geeven van onver
gelijkelijk teedere vreede eïi sereeniteit.
Daarom zijn zijn kleuren nooit zoo waan
zinnig raauw en woest, zoo chaotisch als
die der futuristen. Ze zijn beheerscht, har
monisch verbonden. Dat te zien, en zijn
expressieve taal te kunnen leezen was mij
een buitengewoone vreugde en een ontroe
ring vol schoone beloften.
FREDERIK VAN EEOEN
wilden ? een uitstalling van rosse en blonde,
echte en valsche haren, nimpf-toiletjes even
opdringend als solide, en zonder zweem van
naïeveteit. De heer Verhagen is een roman
ticus, of liever: hij vreest het classiek-ver
starde, waartoe zijn onderwerp licht leiden
kan, mogelijk maakte deze vrees hem
afkeerig van den ingetogen stijl, die slechts
aanduidt van een omgeving welke het reciet
uitsluitend tot achtergrond dient. Ook zijn
vers maakt somtijds kromme sprongen, op
een schoonen, gevoeligen re.gel volgt gemoe
delijk een versleten beeld, waarheden als
koeien ontsnappen zijn wijsgeerige pen. Een
kromme sprong leek mij dit gansche ro
mantische decor, het bordpapieren blader
dak, dat door geen orkaan te bewegen
scheen, de licht-, lucht- en adem-benemende
boomen, al deze overvloedige flora, die onze,
door den levendigen tekst verlichte, verbeel
ding belemmerde, het frisch bedrijf het aan
zien van een Makait-bouquet gaf.
De leerlingen hebben op dit moeilijk, door
den heer Van der Horst geleid spel, Juar
uiterste best gedaan, het stukje heeft op
deze toewijding geleefd. Het slot was het
minst gelukkig, een te complete lijkrede,
welke door een nimph, die vlugger zou
kunnen spreken, met ledige nadrukkelijkheid
werd opgezegd.
Charlotte Kohier was Narcis. We mogen
haar, die in deze zware, haar tengere kracht
te boven gaande, rol zooveel goeds gaf, wel
even met eere noemen.
TOP NAEFF
L