De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 10 juni pagina 6

10 juni 1916 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 10 Juni '16. No. 2033 nieuwe chef der Afd. Kunsten L en Wetenschappen MR. M. i. DUPARC. Sedert den eersten Juni j 1. is de leiding van de afdeeling Kunsten en Wetenschappen aan het Depirtement van Binnenlandsche Zaken, die gedurende de laatste vijftien jaren berustte bij den heer J. A. Royer, krachtens ministerieele beschikking in handen gesteld van den referendaris dier afdeeling, Mr. M. I. Duparc, die reeds sinds 1899 daar werk zaam is, er alle rangen, te beginnen met dien van adjunct-commies, heeft doorloopen, in de laatste jaren meer dan eens in de tot stand koming van belangrijke zaken (b.v. den aankoop der coIlectie-Steengracht) een werkzaam aandeel had en in wien wij der halve gekregen hebben een man, die den gecompliceerden gang van zaken ter dege kent en die op de hoogte is van het wezen der schier eindelooze reeks van instellingen van wetenschap en kunst", die onder zijn afdeeling ressorteeren. Door deze benoeming heeft de Minister getoond, dat hij noch vatbaar was voor de argumenten van hen, die een nieuwen de Stuers" wenschten, noch voor die van degenen, die aan een modern estheticus" de voor keur gaven. De Minister heeft o. i. juist ge zien : een nieuwe de Stuers toch beteekende een organisator en heerscher, en daarvoor is het thans, nu de verschillende door de Stuers gereorganiseerde of gestichte instel lingen mondig en zelfstandig zijn geworden, niet meer de tijd. Het optreden van een modern estheticus zou o. m. de belangen der wetenschappelijke instellingen (het archief wezen b.v.!) hebben geschaad. De keuze van een doorkneed ambtenaar lag dus voor de hand, te meer daar Mr. Duparc (dien Victor de Stuers indertijd tot adjunctcommies benoemde omdat hij een jurist literator met artistieke ambities zocht) scherpzinnigheid aan werkkracht paart. Door zijn wetenschappelijke vorming zoowel als door zijn reeds herhaaldelijk (p. a. door zijn lidmaatschap van de Commissie v. d. Oud heidkundigen Bond voor het ontwerpen van een regeling ter bescherming van monu menten) getoonde belangstelling in zaken van kunst, hebben wij bovendien waarborgen, dat hij zal trachten den uiteenloopenden be langen recht te doen wedervaren. Hoe hij dit zal doen, zullen wij moeten afwachten. Maar dat hij zich met hart en ziel aan de zaak zal blijven wijden, daarvan zijn wij overtuigd. Eensdeels zal hij moeten blijven voortgaan op den weg, door zijn voorganger, den heer Roijer, bewandeld. Deze bescheiden man van fijne beschaving, die in de jaren zijner werkFeestuitvoering op de Tooneelschool Hoewel dit jaar geen der leerlingen der tooneelschool in aanmerking komt vooreen diploma", aldus opent het Voorwoord" van den nieuwen directeur een wei-verzorgd f eestprogram ma, hebben we toch gemeend dezen cursus niet te moeten beëindigen zonder onze leerlingen in de gelegenheid te stellen aan de vrienden der school en van henzelven iets te toonen van hetgeen zij gedurende het afgeloopen seizoen hebben geleerd." Een, in haar eenvoud, gelukkiger inleiding had de heer Verhagen al n iet kunnen schrijven. Dit iets" onderving inderdaad alle misver stand en het feit, dat de directie, na een klein jaar samenwerkens, het oogenblik van scheiden nog voor geen dezer leerlingen gekomen achtte, verheugde ons voor belang hebbenden en sterkte onze goede verwach tingen omtrent de school, waarvan het peil, vele bezwaarlijke omstandigheden ten spijt, door wederzijdse!) geduld, doordringenden ernst en een toewijding, die grenzen noch diploma's acht, slechts kan worden verhoogd. Vooralsnog niet rekenend met genieën", en het aantal leerlingen niet tellend, kunnen o. i. de eischen om er-op", zoowel als om er-af" te komen niet streng genoeg worden gesteld. De directeur is geen man van bluf, hij overschat noch zichzelf noch een ander, hij deed in dit jaar wat het eerst voor de hand lag: een ordelijken geest, een toon van welwillendheid en beschaving brengen in de school. De, van zijn persoon uitgaande, opgewekt heid, zijn hartelijk geloof in de tooneelkunst als in iedere andere kunst, met den, in den afgeloopen winter overtuigend uitgesproken wensch: de tooneelschool meer dan tot dusver zaamheid als chef zooveel meer tot stand heeft gebracht dan hij zelf wil weten en die dezer dagen uitdrukkelijk den wensch te kennen gaf, dat men bij gelegenheid van zijn aftredert niet over hem zpu schrijven, noch zelfs zijn portret zou publiceeren, nam van de Stuers de voltooiing van diens organisee renden arbeid over, doch was daarmede niet evreden en ging voort met het tot stand jrengen van door nieuwe stroomingen ge)oden instellingen, zooals b.v. het Histo risch Insltuut te Rome, de Commissie van de Monumentenbeschrijving, de Commissie voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën enz. Ook Duparc zal, zonder twijfel, In deze richting werken. Maar hem wachten nieuwe, moeilijke kwesties. Hoe zullen de opvattingen van het Departement zijn betreffende de be ginselen van hét restaureeren van oude jebouwen ? Zal men tegemoet komen aan ien drang der .modernen" in zake nieuwe gebouwen van Rijkswege en Innenausstat:ung" daarvan? Zal er eenhistorisch museum, een afzonderlijk Rijksmuseum van Kunst nijverheid, een Rijksmuseum voor Bouwfunst komen ? Ziedaar eenige van de netelige «westies, waarvoor Mr. Duparc komt te staan en waarvan de oplossing hem des te moeilijker zal vallen omdat zij opkomen in Ien oorlogstijd, waarin onze schatkist zoo bitter weinig over heeft voor onkosten" van kunst en wetenschap. Van harte wenschen wij Mr. Duparc toe, dat hij de kracht en het beleid moge vinden, noodig om voor het vele, dat men van zijne leiding verwacht, de belangstelling der regeering te wekken en levendig te houden. Dan zal onder hem veel tot stand komen en zal hij den dank oogsten van allen, die gevoelen voor Wetenschap en Kunst. W. MARTIN llllllllllltlllllllllllllMIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItl De Schilder-mysticus de Winter Als wij een schilderij op zuivere wijze zonder vooroordeel of waardelooze associ aties bewonderen, dan wil dat zeggen dat er in ons een gelukkige zielstoestand ontstaat, dat wij een gelukkiger weezen worden, door toedoen van den schilder. Hij zegt iets tot ons, in de taal van vorm en kleur, en wij verstaan hem. Hij brengt iets van zijn eigen we_ezen in ons oover, er ont staat een veréning tusschen hem en ons waardoor onze kennis, ons geluk bevorderd en bevestigd wordt. Dat is het wat wij ver langen en wat ons den kunstenaar doet waardeeren. De meeste beschouwers vergeeten dit, en zien het kunstwerk zooals ze een foto be kijken, alleen lettend op de oovereenkomst met de realiteit, alleen vragend of de foto graaf een goede keuze heeft gedaan voor zijn onderwerp, en of hij het getrouw en naauwkeurig^heeft weergegeeven. Zij meenen dan dat zij, in de natuur", hetzelfde moois kunnen gaan zoeken, ook zonder tusschenkomst van den kunstenaar. Dit is het diepgaand misverstand van den modernen westerschen kunst-beschouwer. Hij zoekt gelijkenis" in het portret, natuur lijkheid" in het landschap. De schilder zelf .is hem niet meer dan een verdienstelijk en onmisbaar tusschenpersoon, wiens eigen weezen hem niet interesseert, als hij zijn werk maar goed doet. Wel spreekt hij van een goeden kijk" op de natuur, en geeft hij toe dat de schilder hem de natuur kan leeren" zien. Maar dat is een kwestie van smaak en oefening, naar zijn meening. Mooi vinden" kan iedere leek. Daarvoor behoeft men geen kunstenaar te zijn. Wie tijd en lust heeft, kan volgens hem schilders en schilderijen ontbeeren. Hij behoeft maar naar de natuur te gaan. Daar vindt hij al het moois voor 't grijpen, dat de schilders met zooveel moeite en zorg trachten vast te houden en te verzamelen. Dit is een ontzettende begripsverwarring die voortkomt uit de averechtsche leevensen natuurbeschouwing van den Westerling, nog verergerd door het doen van pseudoartiesten die het publiek naar de oogen zien en gehoorzaam beproeven de natuur zoo precies moogelijk na te bootsen. Wanneer men de stoffelijke natuur, tie waereld der verschijnselen, beschouwt als de uiterste en laatste werkelijkheid, als het volstrekte en onveranderlijke, als den grond aller dingen en zoo doet thans de ge middelde Westerling, gehoorzaam aan zijn academische professooren dan kan er te doen gelden als een milieu van beteekenis, hebben onmiskenbaar een stempel op het Hu's in de Marnixtraat gedrukt. Een cachet, dat door den gegalonneerdsten portier, door de kostbaarste looper van Deventer of Smyrna schoon wij ook deze zouden weten te waarleeren niet te overtreffen zou zijn, en lat wij terstond onderscheiden als het ken merk van een beschaafden en gevoeligen geest. De heer Verhagen verstaat de kunst in deze toch wel zeer nederige tooneelstul p een waardig gastheer te zijn, hij kan er, me' fatsoen, kieschkeurige gasten ontvangen, hi zou er, om zoo te zeggen, den verbeiden minister van Schoone Kunsten, langs den escalier d'honneur kunnen binnenleiden zonder dat het tot z'n Excellentie doordrong hoeveel tonnen gouds hier wel welkom zouden zijn Min of meer symboliek aan deze over peinzing was, nadat de gasten waren gezeten en het gordijn spleet, de kamer van Hanna de naaister in het 4e bedrijf van Multatuli's Vorstenschool". Ook hier: innerlijke rijkdom in uiterlijke soberheid, adel van de ziel in het armelijk kleed. Voor het overige doch mij dit, van valsch gevoel druipend bedrij: nu juist niet bij uitstek geschikt om jonge menschen literairen smaak, zuiverheid van spraak en gebaar bij te brengen, en heb ik mij, bij alle waardeering voor het goed in gestudeerd en moedig gespeeld bedrijf, af gevraagd : of de Nederlandsche tooneelletterkunde niet eenig fragment bevatten zou, da het ontvankelijk gemoed vanzelf een weinig in het rechte en oprechte spoor houdt? Toe gegeven dat het hier, mede in verband met de noodlottige speling der natuur, die de tooneelschool op acht meisjes slechts twee jongens schonk, vooral te doen was om een stuk-als-spel-aanleiding, toegegeven zelfs da het in de tooneelspeelkunst altijd in de eerste plaats op deze gelegenheid" aankomt, meen ik tóch ook, dat de toon waarin een werk geschreven is, van zekeren invloed moet zijn op de inspiratie, dat deze toon een (jong speler onwillekeurig optrekken of neerhalen kan. In dit opzicht lijkt mij Multatuli voor steunbehoevende talenten een tamelijk gevaarlijk geen hooger kunst bestaan dan een zoo precies moegelijke natuur-naboolsing. Maar de echte kunstenaar voelt uit ntuïtie wat de groote wij zender menschheid altijd geweeten hebben, dat de stoffelijke natuur een schijn is, in zichzelf onweezenlijk, schoon en belangrijkalleen door hetgeen ze aanduidt en beteekent, door hetgeen ze niet zelf is, maar uitdrukt, door datgeen waarvan ze is ^symbool, teeken en expressie, door het Eeuwige Waarachtige Weezen. Daarom zal de echte kunstenaar de natuur niet nabootsen, want dat helpt hem niet tot zijn doel: de v.ereening met zijn meede mensch, in schoonheid en geluk. Maar hij zal wel de gegeevens der natuur gebruiken en benutten. Hij zal met behulp van elementen uit zijn natuurwaarneeming, zijn eigen ontroering meedeelen, iets zeggen. Het is echter duidelijk dat hij daarbij niet aan de natuur gebonden is. Hij gebruikt alles wat hem dienstig voorkomt tot zijn doel. De gegeevens der natuur zijn hem allen welkom juist omdat het ook allen expres sieve middelen zijn voor de eeuwige Weezenheid die hen schiep. De artiest gebruikt die gegeevens daarom in hun expressieve kracht, maar eigenmachtig en gerechtigd tot dezen van hetgeen hem voor zijn heilig doel het beste voorkomt. Een landschap drukt voor den gevoeligen mensch altijd iets uit. Somberheid, liefelijkJieid, weemoed, grootschheid allen ziels toestanden, die ons min of meer in den staat voeren van het Eeuwige Weezen dat deezen schijn tot expressie nam. Deeze kosmische expressie kan door den schilder worden gebruikt tot zijn eigen per soonlijke taal. Maar dit mag nooit naboot sing zijn. Een geschilderd landschap kan nooit de goddelijke expressie van een natuurtafreel imiteeren. Dat is dwaasheid. Men zou het blasfemie kunnen noemen. Wel zal de schilder de vormen en kleuren van een landschap kunnen beezigen om te zeggen wat hij te zeggen heeft. Maar hij is vrij er van te maken wat hij wil, al naar den eisch van zijn bedoeling. Als het hem maar gelukt bij ons de schoonheids-ontroe ring te weeg te brengen die hijzelf onder vonden heeft. Het kan wel gebeuren dat men in de natuur Marisjes en Mauvetjes en Mesdagjes ontdekt. Maar dat is niet anders dan het terugvinden van de geliefde expressie-mid delen dier meesters, volstrekt niet een bewijs van hun natuur-nabootsing. En het portret? zal men vragen, h daar de gelijkenis van geen belang? Mijn antwoord is, dat er twee soorten van gelijkenis zijn. Fotografische en artistieke. De artistieke gelijkenis zoekt in het gelaat de kosmische expressie, de uitdrukking van het eeuwige Weezen dat zich in den mensch op zoo bij uitstek bijzondere wijze mani festeert. Bij het portret vallen, tot zeekere hoogte, de persoonlijke expressie van den schilder met de kosmische expressie samen. Het beeld dat de schilder geeft is des te schooner naarmate het de kosmische expres sie dieper benadert. Maar van nabootsing" kan eevenmin sprake zijn als bij een land schap. En de schilder blijft vrij, voor zijn vorm en kleuren-schrift dat toch gansch iets anders is dan n leevend mensch, af te wijken van fotografische getrouwheid. Rembrandt's koppen hebben geweldige kos mische expressie maar zullen als gelij kenis" wel meestal veelen niet bevreedigd hebben. In de laatste jaren zijn de boovenstaande inzichten door yeele jonge schilders erkend. Er is in verschillende .landen een strooming ontstaan, onder de namen: futurisme, cubisme, expressionisme die de vrijheid van den kunstenaar om tot eigen expressie alle gegeevens te benutten die hem aanstonden, zonder getrouwheid aan de natuur", na drukkelijk wilden handhaven. Een der meest bekende woordvoerders, Kandinsky, schreef er een leesbaar en leezenswaardig boekje oover. Maar the proof of the pudding is the eating" en als Kandinsky zijn theorieën in praktijk wilde brengen dan vertoonde hij krabbels en kladderij die het meest deeden denken aan het werk van een in de inkt of de vla gevallen vlieg. Die pudding smaakte niet. Voor omstreeks vijf en twintig jaar was leidsman en vonden we meer onze voldoening in een, zuiver als stramien bedoeld, schetsje getiteld de Surprise", dat door: de moeder, Agathe, Annie, Eva, Marie, Adriana, Hermine sieben Madchen und, behalve de huisknecht, eln Mann van het begin tot het einde door het spel gemaakt"' moest worden, l'e belang stellende toeschouwer kreeg daarbij aan schouwelijk onderwijs in tooneelkunst, gelijk dit op de school, in beknopter vorm, door Adriaan van der Horst (op de tooneelschool te Berlijn was Dr. Milan een voorganger met goed gevolg gegeven wordt. De leeraai verzint voor zijn les een geval", hij legt bijvoorbeeld een brief, welke noodlottig nieuws kan bevatten, op een tafel. De leer lingen, beurt om beurt binnentredend, zullen elk naar eigen aard, deze spelmogelijkheic mimisch uitwerken, de brief als middelpunt dient ieder op zijn wijze tot dramatischen op zet, tot het uitgebreid en afgerond complex, da; we scène" noemen. Voor den toeschouwer kan deze scène, al naar mate het talent van den voordrager, tot een spannende, beang stigende, bedroevende, schokkende, sentimen teele gebeurtenis worden welke een meer o een minder diepen indruk laat. De?Surprise' nu, door den directeur vervaardigd en inge studeerd door mevrouw Mann, vertoonde een los aaneengeregen reeks van dergelijke gebeurtenissen" uit meisjesleven, een ver zameling van in het bereik der leerlingen liggende kleine aandoeningen, waarvoor zij in zichzelve een bazis konden vinden en den toon van huis uit meebrachten. Een openbare les, vór en achter het voetlicht We zagen het stukje, terecht een studie' genoemd, in een bepaald stadium. Het was reeds levend, gevuld, tamelijk natuurlijk doch het spel nog ongebreideld, niet ge bonden, een beetje heet van de naald, om niet te zeggen, ruw. We vonden het belang wekkend en vermakelijk en zouden h gaarne in een volgend stadium nog eenmaa zien. Och," zei mevrouw Holtrop, die hè; Vorstenschool-fragment had ingestudeerd, en zij vergeve mij dit klapsel uit haar school geen mensch weet hoe moeilijk het is een leerling bijv. bij te brengen, waarom men maar niet zonder aanleiding, d. w. z. zonder WILSON EN DE VREDESDUIF Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck ,«I.. Vrij naar eene Impressie van Th. Roosevelt het Vincent van Gogh die mij voor 't eerst ontroerde door een schoonheids-expressie, waarbij natuurgetrouwheid somtijds geheel en al verwaarloosd werd. Ik juichte oover die bevrijding, tot bittere ereernis van de schilders uit dien tijd, die nog in hun conventie gevangen bleeven. Nu worden er voor Vincent's doeken schatten gebooden. Hij, die nooit een doek kon verkoopen, is nu, na zijn dood, gearri veerd. En toch is Vincent maar een voorlooper, hoewel een sterke, een echte. Veel van zijn werk is demonisch, waanzinnig en onschoon. Hij heeft den ban verbrooken, doch daarbij eigen eevenwicht verlooren. Niemand onder de jongere expressionisten zag ik, die mij waard toescheen het werk op te neemen dat Vincent begon. Het produkt der futuristen leek mij waanzinnig geklad. Veelbeloovende talenten zag ik aangetast door een manie voor raauwe, schreeuwende kleuren, en vuile, afzichtelijke, verdorven fysionomieën. Hier was zonder twijfel d mcnie in 't spel, ontstaan door een uiterlijke bevrijding zonder innerlijke vastheid, zonder echte diepe intuïtie. Dien jongelui ontbrak het aan transcendente wijsheid, aan kennis van het onzienlijke, aan mystieke intuïtie. Zij zagen zelf niet hoe ze, eevenals van Gogh, in de macht kwamen van Satanische invloeden, leidend tot waanzin. Totdat ik nu voor kort, door een bizondere maar zeer duidelijke bestiering gevoerd werd voor het werk van de Winter en daar onmiddellijk zag dat de man gekoomen is die innerlijke beweegreden, een tooneel overwandelt..." Inderdaad, wij, publiek kunnen dit niet weten. En juist omdat wij onze onwetendheid, ook waar het de eenvoudigste dingen van techniek geldt, op dit gebied zoozeer beseffen, vonden wij de Surprise" ook voor ons een echt aardige surprise, in den zin van openbaring en erkenning.' Als clou van den avond ging een, eveneens door Balthasar Verhagen met het oog op zijn discipelen gedicht, mythisch spel in n bedrijf: Narcis". Werk van den dichter van Marsyas", dat aan de opvoering hooger eischen stelde dan die waaraan leerlingen bij mogelijkheid kunnen voldoen. Critiek wordt ons niet gevraagd. Nochtans behoeft de auteur deze niet te schuwen. Zijn Narcis", korter, minder door bijwerk vertroebeld dan Marsyas", is werk, dat wij al om de zeldzaamheid van het verschijnsel loven. Het is zonnig, sappig en vol jeugd, tooneel-spel dat waarlijk blij maakt en een blijvende bekoring laat. Een meer verfijnd dichter (ik denk aan Oscar Wilde) zou uit de Narcis-legende wellicht iets belangrijkers hebben weten te halen dan hij deed, iets, dat in ons modern gevoelsleven dieper sneed. Narcis, de jonge god, welke slechts zijn spiegelbeeld beminnen kon, aan eigen liefde verkwijnde en er in schoonheid (zijn lijk veranderde in een bloem), in de tragische schoonheid van een volledigen hartstocht, aan verging. En Echo", de versmade kleine Nimph, die hem liefhad tot ze van verlangen verkild, versteend stond als een rots waaruit de eeuwige klacht, zacht als een zucht, weerklonk... Diep-in flonkerende stof voor een onsterfelijk drama. Van het, door den schilder Knap wellicht voortreffelijk geschilderd decor, heb ik niets begrepen. Hoe nu, heb ik gedacht, de school moet woekeren met bescheiden middelen en richt me daar een bosch aan Een uitmonstering als voor Wagner's G tterdammerung", om deze lieve lente-lichte legende met haar teeie, door Richard Heuckeroth gecomponeerde muziek, kracht bij te zetten? Terwijl we de lessen van Graignu toch allemaal wel kennen en redelijkerwijze onderschrijven moeten. En deze leerlingen mochten maar allemaal aantrekken wat ze voort zal gaan waar Vincent is blijven stee ken, die tot daad zal maken wat bij Kan dinsky en de zijnen nog maar woord en theorie gebleeven is. Uit het artikel van Henri Borel oover de Winter zou men allicht opmaken dat het hier demonisch ? schilderwerk betrof. Als zoodanig beschreef Borel het mij eer ik het zag. Maar bij 't zien bemerkte ik terstond het onderscheid tusschen demonisch werk en dat van de Winter. Zeer zeeker ziet de Winter zijn vizioenen soms in demonische of z.g. astrale sfeeren van lager orde, en vertaalt hij die in stof felijk vorm- en kleurenspel. Maar hij doet dit met volleedig inzicht. En zelfs de academisch erkende psycho analyse heeft reeds de bevrijdende macht van dat inzicht geconstateerd. Het werk van de Winter spreekt oover een demonische waereld, maar ook oover een hoogere. En hij zelf staat, als kunste naar, booven zijn onderwerp, en is niet dupe en slachtoffer der lagere machten. Daarin ligt zijn enorm voorrecht booven van Gogh en de futuristen. Daarom kan hij ook, in zijn landschappen en pastei-werk expressies geeven van onver gelijkelijk teedere vreede eïi sereeniteit. Daarom zijn zijn kleuren nooit zoo waan zinnig raauw en woest, zoo chaotisch als die der futuristen. Ze zijn beheerscht, har monisch verbonden. Dat te zien, en zijn expressieve taal te kunnen leezen was mij een buitengewoone vreugde en een ontroe ring vol schoone beloften. FREDERIK VAN EEOEN wilden ? een uitstalling van rosse en blonde, echte en valsche haren, nimpf-toiletjes even opdringend als solide, en zonder zweem van naïeveteit. De heer Verhagen is een roman ticus, of liever: hij vreest het classiek-ver starde, waartoe zijn onderwerp licht leiden kan, mogelijk maakte deze vrees hem afkeerig van den ingetogen stijl, die slechts aanduidt van een omgeving welke het reciet uitsluitend tot achtergrond dient. Ook zijn vers maakt somtijds kromme sprongen, op een schoonen, gevoeligen re.gel volgt gemoe delijk een versleten beeld, waarheden als koeien ontsnappen zijn wijsgeerige pen. Een kromme sprong leek mij dit gansche ro mantische decor, het bordpapieren blader dak, dat door geen orkaan te bewegen scheen, de licht-, lucht- en adem-benemende boomen, al deze overvloedige flora, die onze, door den levendigen tekst verlichte, verbeel ding belemmerde, het frisch bedrijf het aan zien van een Makait-bouquet gaf. De leerlingen hebben op dit moeilijk, door den heer Van der Horst geleid spel, Juar uiterste best gedaan, het stukje heeft op deze toewijding geleefd. Het slot was het minst gelukkig, een te complete lijkrede, welke door een nimph, die vlugger zou kunnen spreken, met ledige nadrukkelijkheid werd opgezegd. Charlotte Kohier was Narcis. We mogen haar, die in deze zware, haar tengere kracht te boven gaande, rol zooveel goeds gaf, wel even met eere noemen. TOP NAEFF L

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl