De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 17 juni pagina 6

17 juni 1916 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 17 Juni '16. No. 2034 De nieuwe Frans Hals in het Rijksmuseum De nieuwe Frans Hals in het Rijksmuseum In de nieuw geopende zalen in het Rijksmuseum te Amsterdam is tentoon gesteld het hierbij afgebeelde mansportretje van Frans Hals, een buitengewoon vlot geschilderd en rechts met het mono gram F H gemerkt stukje, op paneel van 37 X 30 centimeter. De voorgestelde is vermoedelijk een predikant, maar de identi teit valt vooralsnog niet vast te stellen. Gelijk meer bij dergelijke, door Frans Hals omstreeks 1645 a 50 geschilderde portretjes het geval is, is ook hier meer naar een toon-, dan naar een kleur-effect gestreefd. De achtergrond is bruin; rechts naast het lichaam is een lichtflits gespaard" in de veif, .teneinde den zwarten, doorschijnenden schaduw rechts daarvan des te beter te doen uitkomen. De afgebeelde draagt een zwart gewaad en zwarten mantel. Zijn hoofd is bedekt met een klein zwart kalotje. Hij heeft bruin haar, een rossig voorhoofd en wangen, terwijttikjes rood den vleeschpartijen aan ooren en lippen kracht bijzetten. Zeer treffend is de levendige blik der oogen. Het schilderijtje is een der beste kleine portretten van Frans Hals en is, vooral ook omdat het algeheel gaaf is, een aanwinst van beteekenis voor ons Rijksmuseum. Merkwaardig is, dat het een nieuw ont dekte" Hals is. Niemand wist van het be staan ervan, want het was als plankje voor een kalender in gebruik en geheel beplakt. De gelukkige eigenaar, mr. J. B. Luyckx te Hilversum, die vermoedde, dat het echt was, toonde het aan den hoofddirecteur van het Rijksmuseum en deze vestigde er de aan dacht op van de Vereeniging Rembrandt", die de schilderij voor f 30000 kocht en ze aan het Rijk voor den kostenden prijs zal overdoen zoodra de toestand der schatkist toelaat, dat van Rijkswege wederom kunst werken worden aangekocht. W. MARTIN IIIIIIIIIMIIItlllllllllllllllllllllllllllMIHimillllllllHIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIII HET EXPRESSIONISME 1. Het expressionisme is, hoe men het in definities keere of draaie, een kleurenlyriek, en, als alle lyriek, een zeer persoonlijke uiting. Het vertoont zich dan ook tot nu als zoodanig op de acuutste wijze; het is een soort vervoering, die vol van aandrift, willoos wel wat zich overgeeft aan wat de Inblazing," en de Inspiratie heet. 2. Wanneer ge deze expressionistische" IIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllMIllllllll'Mlllllllllllllllltlll MUZIEK De Boutens-liederen van Henriëtte J. van Heukelom-van den Brandeler*) Van 1910 tot heden zijn zij verschenen zes zielservaren, gansch-eigene liederen. Bespeurt ge alras in de slanke, ijle muziek van Debussy den zuidelijken natuur-aanleg, die den toondichter slechts n bekommering schijnt in 't hart te hebben gelegd: door zichtigheid van 't muzikale weefsel, zoo treft u onmiddelijk in de kunst van Henriëtte van Heukelom het noordelijk temperament met zijn ernst en wijde, diepe hartstocht. Van miniatuurschildering is in haar ge meenlijk breede en forsche plastiek geen sprake; ook voor de têere muziek-gestalte van het minnedichtje Wat is het u" zou de benaming miniatuur tenëénenmale onjuist zijn, zoo fèl-bewogen, zoo smarten-rijk is dit kleine lied. De fijnzinnige uitbeelding der Boutensgedichten huwt woord aan klank in vervulling van saamheid. De rijke, thematische bege leiding omstuwt majesteitelijk de zangstem; innig van zegging is de melodische voor dracht der poëzie. Beluister Liedje" eens: Van 't zonneklare kamerkijn Sluit, Liefde, vór in stil gebed, *) Uitgaven van A. A. Noske, 's-Gravenhage: 1. Laat mij nimmermeer... j 2. Liedje. I voor sopraan. 3. Wat is Het ... \ 4. Vrede. > nnr alt 5. En kwam er morgen... } voor ail> 6. Oog in Oog. voor sopraan. schilderijen ziet, lijkt het of de schilders gansch zich geven willen in eenvloeiend vlammenspel, of in explosies van rqoden en gelen (vurig levend soms de rooden") waartusschen slang achtige vormen zich krinkelen en verbeel dingen tüsschen le ven, die als gesloten bloemknoppen zich voordoen, of als die ren die half nog plan ten zijn. 3. Dit laatste Is niet onredelijk, want de werken van deze schilders zijn in zeekren zin voorstelling van wordende, wolkende, wentelende en verschietende ontroe ringen. 4. Ze zijn van dionusische geaardheid; uitbarstingen, uit stootingen van pri maire gevoelens. Ze doen deze primaire toestanden (of staten) geconcentreerdst on dervinden. Hierin is onmidde lijk het gevaar der uit putting in begrepen; het is niet mogelijk zonder te groote in nerlijke verbranding altijdln deze spannin gen te verkeeren; ver schralingen moeten zich voordoen, en de niet meer uitbundige lyriek, die toch lyriek en zielsfelheid wil blijven, zoekt hetzelfde te bereiken in schijnbaar ongewone monsters, en ze wordt te gewoon'' in symbolen, die van lederen dag zijn en van alle taal. 5. Het expressionisme verliest dan zijn weelenden innerlijken brand, en omdat het nooit uit objectief beschouwde dingen 't in nerlijk der anderen wil roeren wordt het hulpeloos. 6. Tegen dezen neergang is maar n middel echter. De vlammende vormen en de wentelende, buigende, en glijdende linten en slangen van kleur, kunnen d'oude hevig heid, de sterke intensiteit opnieuw slechts weer vertoonen, nadat de hand, de geest, het hart, zich bedwongen heeft in nauw keurige, sterke objectiveeringen. Het hoeft deze waargenomen en gecontroleerde din gen niet noodzakelijkerwijze te gebruiken (want feitelijk is het expressionisme de voor stelling van het wordende schilderij), maar de innerlijkheid zal zich versterkt en gevoed voelen door dat wat net uiterlijkheên soms noemt. 7. Het expressionisme zal dan wellicht willen erkennen, dat een zeggen als ware het muziek, niet geheel verantwoord is, want daar zijn de onderdeden sterk-bepaalde dingen en nauwkeurig vastgestelde waarden. 8. Er zijn sommigen, die bij het expres sionisme van synthese spreken en denken; hierover is een andermaal te schrijven, als over wat structuur heet, in den zin van kleurstructuur en van vormstructuur; er is eveneens te schrijven over de vraag of het expressionisme een kind is, of een begin; alles dingen aangenaam om te overdenken; misschien niet alle vruchtdragend noch overweldigend, maar toch elastisch houdend, en sprong-reê. * * ? Goedvriend (bij Kleykamp, den Haag) Goedvriend heeft, altijd, van den virtuoos het gemaklij k veranderen gehad: het vlot overgaan van de eene uitdrukkingswijze naar de andere. De technische" periodes zijn bij hem reeds talrijk, en alle bewijzen zij, dat nog geen dier technische wijzen van voorstellen n was met zijn mogelijk innerlijk. Het laatste werk, dat hij bij Kley kamp tentoonstelt, is luministisch, en een invloed van Vincent is hier en daar, en op vele plaatsen, te vinden. Het is opnieuw kenmerkend voor hem, hoe snel hij zich dit luminisme" dat niet overal smetteloos is (een eerste eisch ervan) in zijn vingers en in zijn oogen heeft gekregen. De vraag is te stellen, of deze overgang waardeloos is. Dit lijkt mij niet toe. In de vroegere, romantische, werken (een deel staat onder Van Konijnenburg's invloed) was de fac tuur soms knap, de kleur schijnbaar rij k, maar werd als gewild sterk gevoeld. In het lumi nisme moet de daad van het schilderen scherper gesteld worden; de ontroering moet vlotter worden gehouden, en dit lijkt me Ik aan uw dageüjksch maal mij zet, Zorgvuldig ik het blank gordijn. Hoe komt het toch dat de muziek deze versregelen zoo gevoelig weerkaatst? O de muzikale verklanking der poëzie hangt aan een van fijnheden! 't Is door dat tengere sequensje, waarmee de zangstem aanvangt 't is door dat blank gordijn" in verrassende werking van twee naakte kwint-intervallen afgebeeld. Hebt ge wel eens bij het aanhooren van een nieuw muziekwerk de herinnering aan een stem beleefd, die u reeds in vorige werken van denzelfden toondichter trof? Het is de identiteit van dien toondichter, de gestadige tegenwoordigheid van zijn wezen in al zijn scheppingen. Zoo schrijdt de persoonlijkheid van Hen riëtte van Heukelom door haar zes Boutensliederen, fier-gesloten, maar onmiskenbaar in de bonte melodiek, gedragen door zwaar moedige harmonieën. Steeds gewisser er vaart ge 't accent van droefheid, waarin de hel-verwige tonenwisseling als verdoold schijnt, steeds inniger bekoort u 't in nsmelten dier contrasteerende elementen. ... en dan weet ge het heel zeker: die om floerste kleurigheid van den tonenval is een z/e/s-eigenschap dezer muziek. Zij is wellicht het diepst geworteld in Vrede". Luister naar de klacht dier somberdoffe bassen; ze strijken als een duisteren sluier over de lichtende melodie. Hoe schoon is dat clair-obscur van zonnigen zang en donkere begeleiding. Ja, weemoed is in den gevoelsgang dezer liederen overheerschend. Door het pessimisme in de gedichten!" meent ge. Maar zou dan waarlijk hun voor Goedvriend een winst, die ruim geschat moet worden. Naast een teekening van een booragroep (zeventiend'eeuwsch bezien), zijn op vele der moderne" werken dikwijls vooral de luchten te prijzen), (zie ?,42 etc.) *? * Van Welle's Couperus Couperus zit, op dit portret, in een groene leunstoel. Ge ziet van het gezicht de beide oogen, den altijd te rooden mond; de (wat slanker geschilderde) handen met de spitse nagels. Verder boeken en pince-nez; een bronzen manne-beeldje staat, naar hem toe gekeerd, op een tafel. Het was te verwachten, welken Couperus van Wel'e zou geven. Om twee redenen, Zou het een mondainen worden; de schrijver zou daarvan niet afkeerig zijn, en in den aard van den schilder ligt het diepere din gen te mijden, en mondaine te zoeken. Daardoor is naar mij lijkt dit portret van den schrijver geen waardevol werk geworden. Ik heb op dit oogenblik het materiaal niet bij de hand om over de verschillende por tretten van Couperus nauwkeurig genoeg te schrijven. Ik moet dit dus uitstellen, maar het is iets, dat blijft onder de dingen, die te doen zijn. Ik kan nu niet nauwkeurig genoeg de onjuistheden bepalen van de teekening van A. de Meester, die van den dandy iets maakte, dat op een ouden, zinneHjken ram .gelijkt; noch staan oudere portretten, naar hem gemaakt, mij zeker ge noeg voor oogen. Maar zeker is het, dat dit portret van Van Welie den schil geeft van Couperus' wezen en niet de ware waarde; dat het van den schrijver een aan-, en inzicht, toont, dat het vergaande is en niet het blijvende. Want de kop van dezen dandy is sterker. Ge moet hem zien lezen om te weten welke ironisch vermogen niet te diep schuilt achter een eerst eenigszins vrouwelijk optreden, en achter een eerst wat geaffaireerde" vrouwestem. Ge moet hem de schetsen zien voo'dragen van de worstelaars", waarin geen zoete-suiker" is, maar soms het zui vere medelijden, de loutere gemeenzaamheid met ouden en afgetakelden. Dan treft de kracht van den kop, de sterkte van de stem, die den heelen avond door, helder het vol houdt; dan treft de beheerschte mimiek, die altijd nauwkeurig aanduidt. Dan ziet ge de pose" niet meer en den enkelen Hagenaar in hem, maar dan treft oog, en omtrek van het oog, oogkas en de kracht van het gebeente om dit oog. En dan weet ge, dat het portret van Van Welie waereldschheid alleen geeft, waar het sterkte had kun nen geven, en over-zeker is dan, dat hij de ironische, den dandy zelf vrijhoudende, macht niet begrepen heeft, van den psychologisch-realistischen Couperus. PLASSCHAERT JAN LUIKEN De Ziele door de Goddelijke Genade verkwikt Zo word een Roozenhof, met morgendauw bespoeld, van 't Weste windje zacht en vriendlijk aangeblaazen! Gelijk des Heeren geest mijn aangezicht verkoeld, nu ik in wederwil van al des vijands raazen, gegroend in't Paradijs.dooreene scherpe dood, mijns Heer n bloempjen ben, besprengt met zijnen bloede, dat hij uit loutre liefde op mijne blad'ren goot. Dat is een levensdauw, die 't geestlijk lijf kan voeden. Zijn kracht is mijne tuin, zijn vriendlijk aangezicht smarttoon zijn overgebracht, door een soort transcriptie van de verzen in notenschrift? Hoer, hoe in den aanvang van Wat is het u" de teedere triolen voortglijden over de klagelijk-dalende terts. Hoor in Oog in Oog" de chromatisch kreunende begelei ding van: Zaalger tranen teer verwischte misten " Hoor de droef vloeiende klankbeweging in Vrede": Vór dat de hemel guldt en roodt Rijst uit het klare kimmediep Het zeil van die nabije boot Die nimmer binnen liep. Ziet ge niet het rouw-verstarde beeld van die nabije boot" in de troostelooze har monieën? Ge voelt het wel de tonen, die hier medetrillen met de woorden van den dichter zijn uit eigen zielediepte opgestegen; zij zweven over de poëzie in nevelen van verweend leed. Wat nu is de kern dezer melancholie ? Ge ontdekt het spoedig. Daar sluipt door dien weemoed een verlangen het zucht in al die Vorhalten"! En overtuigend dui delijk spreekt het uit de opwaartsche sep time-gangen der bas in 't voorspel van Laat mij nimmermeer berusten " Het is een drang naar volkomenheid, naar zielsvervulling, die uitbreekt in onstelpbare klachten, doch somtijds klaart tot doel-vermoedende zaligheid. O zeker, er glanzen in deze muziek geluksklanken, al zingen zij de vreugde van een droef hartlj Ge verneemt ze in 't milde aanvangsthema van Oog in Oog"; in Liedje", daar HET HOOFDELOOZE DEPARTEMENT Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaan ... of de eenvoudige manier om iemand 't hoofd niet te doen verliezen! mijn schoone zonneschijn; o, waereld, toeft niet langer, gaat door den dood uws zelfs in 't onge schapen licht. In 't sterven wordt uw grond van 't rechte leven zwanger, en baard het nieuwe kind, dat door Gods geest geteeld*) zijn oorsprong schoon gelijkt, en met een volle weelde in eeuwigheid voor God zijns Vaders oogen speelt, een zaligheid van mij, noch iemand uit te beelden; o, Waerelds wijsheid dwaas vernuft, wat zijt gij blind, en meent dat niemant, schoon hij breekt door hel en zonden, het schoone Paradijs in dezen leven vind; Neen, van het oude dier en wordt het nooit « gevonden. Maar 't nieuw gebooren kind uit water en uit geest, wordt van den Bruydegom geleid in groote vreugden: En schouwd somwijl het land, daar 't voor geen uitgang vreest maar eeuwig woonen zal, bekleed met schoone deugden. *) Madame Guyon zegt: Je n'est que par la mort a soi-même que l'ame peut entrer dans la veritédivine". F. v. E. IIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIINIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIMMIIIIIIIIII De Zang van ons Moederland Gedicht in proza. Ons moederland heeft weelde van licht naast donkere regendagen. Er zijn tijden, dat het bijna nooit door duis ternis omsluierd wordt. Zoo ook nu, mijn broeders! Nauwelijks zijn de laatste sporen van Hjang Bagaspati aan den blauwen westereinder weggevloeid als smeltend goud; nauwelijks is de zwijgende aarde in donkerte gehuld, waar de hoogwelvende sopraan dien vers regel zingt: Of ik in overvloed hen deel!..." Maar vooral in dat laaiende lied: En kwam er morgen een getogen ..." Neen waarlijk, het zijn niet allen treurzangen. De beeldingskunst van Henriëtte van Heukelom. Wat daar bovenal in treft is de wijze waarop zij verklankte 't inéngroeien van <*e lyriek der gedichten en eigen gevoel. Zij zette" niet Boutens' verzen op muziek"; zij dacht niet bij het lezen van die verzen: Nu heb ik stof tot componeeren" zij werd alleen gewaar dat de verzen schoon waren en dat ze beantwoordden aan hare gemoedsgesteldheid. De vraag is dus niet: hoe heeft zij die gedichten opgevat, maar: hoe heeft zij ze aangevat? Lees de tweede strophe van Liedje" en ga dan eens na hoe de versregel: (Mijn sober deel, uw spijs"en drank,) Waarvoor ik bid en dank... muziek geworden is; alsof 't niet anders kon dan zóin dat bid en dank", met dien zwevenden toon van de zangstem boven de teeder-rijke begeleidingsmelodie. Hoor, hoe overschoon dat is van muzikale vinding! Beluister ook die wónder-fijne toonwisselingen in het tusschenspel van Laat mij nimmermeer..." zoo rein verstilt hier de heftigheid van 't eerste deel. Waarin bestaat toch dat wonder der aandoenlijkheid? Daar zijn muzikale scheppingen, die met haar soevereine klankgroepen onmiddellijk het besef harer of reeds komt in het Oosten Hjang Tjondro het nog wakende menschdom metzijn zilveren lach verblijden. De boomen.de bloemen en bladeren baden zich in manestralen; de zooeven geluideloozestiltewordtverbroken door geroep van late vogels, en liefelijke kinderstemmen, bij zang en spel, weven haar teedere klanken in het plechtig zwijgen der lucht. Laat ons nu ook gelijk de kinderen zijn, broeders! Laat ons zingen en onze zangen mengen met het fluisteren van bloemen en bladeren. Al hebben onze woorden geen zin, wat nood? Want zangen beginnen, waar woorden ein digen. ns zullen onze woordelooze zangen rijpen in het hart van ons moederland. Zij zullen ontspruiten in bloemen en bladeren; zij zullen opstijgen in de blijdschap van kinderstemmen en ontbloeien in den zang van ons moederland. NOTO SOEROTO. Nieuwe Boeken van deze week Jhr. dr. C. G. S. SANDBERO, De Nederlandsche Koloniale Politiek, 39 pag. Utrecht, Dietsche Stemmen. C. KOENRAAD, Kennis is Macht, 164 pag. Purmerend, J. Muusses. A. C. F. MAKS, Logisch is anders. Ant woord aan dr. E. VAN DIEREN, volbloed Nederlander" of ?????? (meteen Toekomst" aanhangsel) door 39 pag. Zaandam, C. Huig. MARCELLUS EMANTS, Afgestorvenen, 143 pag. (Nederl. Bibliotheek) Amsterdam, Mij. voor Goede en Goedkoope Lectuur. FRANCOIS PAUWELS, Enkele Verzen, 64 pag. (Nederl. Bibliotheek) Amsterdam, Mij. voor Goede en Goedkoope Lectuur. Dr. Z. KAMERLING, Periodische Klimaats wijzigingen en Tropische Landbouw, 74 pag., f 1.50. Haarlem, H. D. Tjeenk Willink en Zoon. volle schoonheid in u wekken en gij weet uit te spreken, wat u in die schoonheid aangreep : de overbruisende ziel, de grootsche conceptie - het is u alles verrukkende werkelijkheid. Maar wie zal ooit verklaren 't hartroerende van sommige toonwendingen, het ondoorgrondelijk schoon van louter vloeiend klankbeweeg? En toch, wie is in plots opvarend wéten niet overstelpt geweest van 't heimelijk iets, dat niet ontleed wil worden, maar verholen blijft in een teeder-wuivenden overgang, een rimpeling van de melodie Zelf speelt ge de liederen eens door, thuis op uw klavier: hier zijt ge het volstrekt niet met de declamatie eens"; ginds vindt ge de begeleiding overladen ; elders deukt ge wrevelig: is dat nu melodie !" En de liederen worden weggeborgen, onder in uw kast. Het zij zoo, doch n ding moet ge mij toegeven: Henriëtte van Heukelom is een componiste van den bloede. s Dat is een heuglijk feit in Nederland! H. VAN LENNEP

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl