De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 15 juli pagina 2

15 juli 1916 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 Jul»'16. ?-, No, 2038 ' Ds* A. S, TALJWA'f «ad-minister van Landbouw, Nijverheid, ii'Jltatietwïfc heer Th. Jieemsketck loeft toegezegd In het volgend nummer «j»art$él over ds. Talma te zullen - -- schrijven. HtiniiiDpiiAnninninimiinuiiiiiininiiiituiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiniiiiiiii valt dea beginne «f verklaard; zich te stellen op pro-Nederiandsch standpunt, wat voor hem meebracht, zijninzicht te motlveeren dat ook het onze dat een overwinning van Dtfttsehland een gevaar voor Nederland zov beteekenen.»Ook heeft hij zich niet ontzien met felheid de raenschonteerende pntktijkea te geesden, die in dezen oorlog werden toegepast om een ter onzaliger ure in machtsroes begonnen strijd, tot welken prijs dan ook, met goeden uitslag te be kronen". Hiermede schijnen mij de artikels van Spectator voor zooverre deze mij onder de oogen kwamen juist geteekend; anfi-Duitsch zQn zij zeker, maar niet meer daa menig artikel, dat in Nederlandsche dag- f weekbladen verschijnt en daar ongemoeid wordt gelaten. Het i»mij bekend, dat in den beginne pressie is uitgeoefend op den redacteur van het weekblad; opdat Spectator niet meer, of in anderen geest zou schrijven; Duitschers en Duitschgezinden in Suriname dreigden met opzegging van abonnementen en ad vertenties, en gingen hiertoe over, toen Spectator .geen beterschap toonde. Nu heeft men op andere wijze getracht, hem te muilbanderi. Wat er is geschied, deel Ik mede naar een artikel in Op den uitkijk" van 6 Mei 1.1., voor een deel met dezelfde woorden, in elk geval zonder aan den wezen lijken inhoud iets te veranderen. In het laatst van April werd de heer E. at- .- B. J. Luitink, een der koloniale ambtenaren |f»'' (hf is, ot was althans nog een jaar geleden, %?-'?' directeur der Hendrik-school te Pamaribo) op het parket van den Procureur-Generaal ontboden. Er was een brief ontvangen van den Minister van Koloniën, waarin de heer Pleyte aan den Gouverneur mededeelde, dat hijr het volgende van zija ambtgenoot van BntttnlMiifocfce Zaken Had ?'vfcraomenr de Duitsche gezant te 's Gravenhage h*d zich b| dezen "teafste erover beklaag)); dat in Op den uttkHk" Duitschland denïgreerende artikelen verschenen, geteekend Spectator" en-geschreven door. den heer E. B. J. Lui tink, een ambtenaar te Paramaribo. De Mi nister Van Koloniën verzocht nu aan den Gouverneur, dezen ambtenaar er c. q. op te wijzen, hoe voorzichtig men in deze tijden in z|ne uitlatingen betreffende een der oor logvoerende landen moet z|jn. De heer Luitink verwees'den Procureur Generaal' naar de redactie van Op den uitkijk, zoo .hij inlichtingen wilde bekomen over artikels, die In dit blad onder-pseudoniem verschenen. Deze inlichtingen zijn aan de redactie echter niet gevraagd, omdat de inhoud-der artikels niet van dien aard werd geoordeeld, dat er reden tot strafvervolging bestond. De heer Luitink deelde echter aan den redacteur van Op den uitkijkzijn onder houd: met den Procureur-Generaal mede, waarop de redacteur zich bij dezen laatste vervoegde, die hem inzage verleende van de-uit den Haag ontvangen bescheiden, den brief van den Minister en de correspondentie, die jdaartoe aanleiding had gegeven. Tot zoover de feitelijke mededeelingen in het genoemde nummer van Op den uitkijk. Dat de Gouverneur van Suriname, in op dracht van den Minister van Koloniën, een ambtenaar aanmaant. om in deze tijden iHinnfttiitiniiiHtiRiiifitiiiiiiiiniiiiiiimiiiiiiniiiiiiiiiiiitiimiiii DROOM VAN SIGARETJE ; :?-..-.?? DOOR ?G.'RA AL ; , il. (Slot) Ik; doorzocht mijn zakken en vond hier en daar nog een ringetje met flonkerende blauwe en gouden kleuren die ik haar ver heugd overhandigde. Ze was zoo blije, zoo kinderlijk, naïef blije om den rijkdom van't f utiele geschenk. Wat doet ge er mee, kindje? - ik geef ze aan ons schooljuffrouw en die verkoopt ze voor de soep, of plakt ze op tellooren en dan krijgen wij gekleurde land kaarten te zien. Die vind ik dan zoo schoon l Dat is braaf van u, kind. Maar wat doet ge hier in deze eenzaamheid, zoo alleen? Zijt ge niet bang? Bang, mijnheer! O, neen, ik ben hier met mijn broer l Haar mager armpje strekte zich uit en wees in de richting waar Sigaretje, gebukt over het water zat, en die uiterst behoed zaam zijn blok in de vaart bad gestoken en loerend en stil afwachtte wanneer hij met een schep wat jonge baarsjes zou vangen. Ik zag dadelijk het verschil tusschen het wel is waar poover maar toch net gekleede meisje en den in flarden gestoken straat Was dat het zusje van dien kwajongen? 181 Het Rembrandtplein (EEN TOEKOMSTBEELD) 1SÜUUER (Teekenlng voor de Amsterdammer" van P. Pardon) Het Rembrandtplein, sinds eenige jaren een der voornaamste centra van het stadsverkeer geworden, zal op den duur aan de noodzakelijkheid eener transformatie niet kunnen ontsnappen. Het plantsoen rond het standbeeld van Rembrandt, dat te klein is om het op grond van hygiënische overwegingen te moeten handhaven, zal eerlang moeten verdwijnen, althans gereduceerd moeten worden tot een kleine square, zoodat de ruimte daaromheen kan worden benut om een betere regeling van het tram- en rijtuigverkeer op dit drukke punt tot stand te brengen, en vooral om de veiligheid van den voetganger te verzekeren. De Gemeenteraad heeft op het adres van de buurtvereeniging Rembrandt", waarbij bovenstaande verandering van het Rembrandtplein werd voorgesteld, afwijzend beschikt . IIIIIIIIIUIHIIIHIIIIIInilllllll iitiiiiiiiiimiimiMiiMMiriiiiiiiiiMiiimiHiiitinmiHinmilliimiiiinimiiiMiiiii voorzichtig te zijn in zijne uitlatingen be treffende een der oorlogvoerende landen", is op zich zelf geen reden om alarm te slaan. Ook schijnt het te zijn gebleven bij zulk een aanmaning. Aan den heer Luitink gesteld dat hij Spectator is is niet verboden, voort te gaan met schrijven; indien wél, dan heeft hij zich aan dit verbod niet gestoord; hetzelfde nummer, waaraan wij het bovenstaande ontleenden, bevat weder een Spectator-artikel, dat de Duitsche ge zant te 'sGravenhage niet met genoegen zal lezen. Maar wel moet de volgende opmerking worden gemaakt. Het uitvoerige artikel, getiteld .Pruisisch", waarin de redacteur van Op den uitkijk aan zijne lezers verslag geeft van het gebeurde, wekt den indruk, dat tot dusverre de Nederlandsche regeering geen termen heeft gevonden om den redac teur van dit blad tot .voorzichtigheid" aan te manen, laat, staan een strafvervolging tegen hém in te stellen, maar dat zij den veronderstelden schrijver van de Spectator artikels, een Nederlandsen ambtenaar, haar aangewezen door den Duitsc,hen gezant te 's Gravenhage, eerst op de vingers heeft getikt, nadat deze gezant haar te kennen bad gegeven, dat in de bedoelde artikels Duitschland .gedenigreerd" werd. Is dit onjuist, dan mag men van daartoe bevoegden een tegenspraak tegemoet zien. Is het juist, dan blflkt onze onafhanke lijkheid ook in dit opzicht verloren te zijn gegaan, zoodat de Nederlandsche pers onder Duitsche censuur staat. 12 Juli 1916. G. W. KERNKAMP. iiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiintiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiinintiiiitiiiitiiiiiiiiiiiii De Bebouwing van de. Vijzelstraat Het is opmerkelijk dat, hoewel met de verbreeding van de Vijzelstraat feitelijk reeds een aanvang is gemaakt, immers werd reeds n brug verbreed en sloopte men reeds het huis van prof. Six, van de wijze waarop de rechterzijde straks zal worden bebouwd, nog niets is gebleken. Niets is er nog van bekend of Burg. en Weth. znllen voorstellen tot bebouwing volgens het massa-principe of dat zij meer voelen voor de partiëele bebou wing. Eenige uitlating, welke tot een gevolg trekking hoegenaamd ook zou kunnen leiden, werd voor zoover mij bekend is nog niet publiek gemaakt. Alleen wordt door Weth. Vliegen, blijkens een uitlating bij de begroótingsdebatten, het vooropgesteld stijlverband, tusschen de te verbreeden bruggen en de komende bebouwing niet noodzakeiiiiiiiiitiiiiniiiiiiiimii iiiiiiiiiiiitniiiinnttiiiiiiiiiii En waarom gaat ge niet met moeder of met vader wandelen, vroeg ik haar. 'k Heb geen ouders meer, menheer. Wie zorgt dan voor u? Broerke, menheer. Zoo! En werkt die voor u ? Ja, menheer, heelder dagen, behalve wanneer ik congéheb, dan mag ik met hem gaan wandelen. En nu vernam ik het een en ander over haar broer dien men Sigaretje noemde en wat hij voor haar deed. Ik hield den jongen in 't oog, zoodra hij met een diepen plons geschept had, keek hij in zijn holleblok en riep ver heugd zijn zusterke: Fieleke, 'k heb beet! Maar daar zag hij mij staan, wierp met een zwaai den inhoud van zijn kloef terug in de vaart en kwam aangeloopen. ??Fiele, riep hij, met iets bangs en ge biedend in de stem, Fiele, kom hier l Fieleke knikte mij vriendelijk toe. Merci, menheer!" riep ze en vertrok aan de hand van haar broer. Ik zag de twee verstootelingen na, tot Sigaretje, om haar af te lelden een diggeltje opraapte en het platte stukje steen ritsend en springend over het water scheerde tot overkants in den barm. Fieleke zag nog eens om en ik groette met de hand. Zij stak haar spierig polleke uit en ik zag de teere vingertjes, alle vijf, in de hoogte gaan en 't was of ze van blij heid zongen. Den Donderdag nadien maakte ik dezelfde wandeling. Ik wilde er meer van weten. De doodsche mooiheid van 't kind, die kristallen bleekheid trokken mij aan; ik had er in de week danig veel aan gedacht. In mijn zak zat een groot pak sigarenbandjes, ik wist niet dat er zulke mooie bestonden. Ik had ze zelf links en rechts iiiiiiiiiiimiiiiHiiiiniiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiHimittimmitiiiiiiimiii lijk geacht. Door het uitschrijven van een drietal ver gaderingen, waarin resp. als sprekers op traden de heer Weissman, over de historie van de Vijzelstraat, de heer Gratema over de wenschelijkheid van blokbebouwing en ondergeteekende over de voordeden van de partiëele bebouwing, deed de Vereen, de Vijzelstraat" van hare belangstelling in de zaak blijken. Ook het Gen. Archltectura et Amlcitia" wijdde een avond aan de bespreking van het onderwerp. Met uitzondering van ondergeteekende (niettemin eveneens in hoofdzaak bouw kundig- onderlegd) hebben dus niet anders dan architecten hunne meening over de partiëele of blokbebouwing doen hooren. Nu acht ik voor mij het voor het oogenblik volstrekt niet het belangrijkst hoe of de architecten tegenover het vraagstuk staan. Want elk van'hen moge al zijn voorkeuren hebben voor bebouwing volgens het een of het andere beginsel, ten slotte is het niet door deze j «««keuren, dat de schaal naar den eenen oM anderen kant zal overslaan. Van veel meer belang komt mij de vraag voor wat de maatschappij op het oogenbllk vraagt. En welke bebouwingswijze het meest overeenkomt met de behoefte aan welke de te stichten panden zullen hebben te voldoen. En wil men deze behoeften kennen, dan moet men zeker niet het oor uitsluitend bij de architecten te luisteren leggen. Overtuigend bleek mij bijv. na het hou den van bovengemelde bespreking van de wenschelijkheid van partiëele bebouwing, dat het bestuur van de Vereen. ;de Vijzel straat" mijn inzichten t.d.o. ten volle deelde. Trouwens alle zaArenmenschen, welke ik daar voor en daarna over het onderwerp sprak, waren overtuigd, dat aan de vrije bebou wing de voorkeur moest gegeven worden boven de massa- of blokbebouwing. Waarmede het gewichtigst argument tegen dezen laatste bebouwingswijze naar voren komt: de samenleving vraagt ze niet. En omdat de samenleving de massabebouwing niet vraagt, kan het doordrijven daarvan aan de architectuur als kunst niet ten goede komen, want zij mist de zakelijke grondslag waarop een gezonde architectuur steunt. De zakelijke waarde van eenige bebou wing of eenig gebouw bepaalt hare of zijne waarde voor de maatschappij, niet de aesthetlsche. Dit is m.i. het standpunt, hetwelk tegenover deze kwestie moet worden inge nomen wil men haar, met het werkelijk afgebedeld, en mijn sigarenhandelaar had mij, ten overvloede, aan een waarlijk rijke verzameling geholpen. Ik dacht hartkloppend aan de blije engeloogen van 't brave meisje, bij het zicht van dien rijkdom, aan de glorie van haar bleeke, juichende lippen en.... Eilaas! Ik zag haar niet, zij kwam niet. 't Sloeg in mij zoo zwaar die ontgoocheling en ik voelde stekend verdriet in dien langen, langen namiddag. Weken verliepen. Ik was Fieleke vergeten en de sigarenbandjes lagen ergens in een verloren hoek. De oorlog was uitgebroken. Ik zag het eerste wee van diep beroerde dingen. Mijn geburen waren naar de stad gevlucht. Ik bleef tusschen de soldaten wonen; ik zag dag aan dag hun doening na, leerde menschen en dialekten kennen en haalde uit menig hart de grondeloosheid van niet te beschrijven leed. Op een oude heirbaan, naast een veld vol gouden haverschoven, stond de keuken der kanonniers-reservisten. Daar was altijd een herrie en een gesnater waarop de verveling dood liep. Ik stond er dikwerf met den kok en zijn helpers te kletsen, vernam er rare dingen, ontmoette er wonderbare typen, en?ik ontmoette er ook Sigaretje. Maar een Sigaretje dat met zijn vroeger alter ego niets meer gemeens had. Sigaretje was koksjongen. Hij haalde zware houtblokken aan, kliefde of zaagde dezelfde met niet te beteugelen werkzaamheid, stookte het vuur, schilde de aardappels, keerde met een bezem van ruwen brem de... keuken, sprak soldatentaal en was de bereidwillig heid in persoon en de vriend van allen. Hij zat ook wat beter in het vleesch en in de kleeren. Links en rechts had men wat Amsterdamsen belang voor opgen bezien. Men bedenke, dat geen enkele levende stad hare welvaart ooit heeft ontleend of heeft gedankt aan hare schoone architectuur. Architectuur is gevolg, geen oorzaak. Het is verder ontwijfelbaar, dat onze tijd, waarin ettelijke zeer grpote gebouwen moeten worden opgericht, niet na zal laten een in verband daarmede karakteristiek stempel te drukken op den wordenden modernen bouwstijl. Wat evenwel volstrekt niet zeggen wil, dat deze stijl niet geschikt is voor kleinere gebouwen. En nog minder, dat het den architect recht zoude geven om de totstandkoming van uitsluitend groote gebouwen, met terzijdestelling van de vraag of deze werkelijk noodig zijn, te bevorderen. Ware dit wel zijn recht, dan zoude men de ideëele waarde van een gebouw als kunstuiting hooger moeten stellen dan zijn practische waarde, welke laatste evenwel zijn bestaansvoorwaarde is. Het gebouw blijft in de eerste plaats gebruiksvoorwerp." Men begrijpe goed, dat ik geenerlei verzet tegen het groote gebouw wensch te prediken. Alleen wensch ik, dat het niet om in hoofd zaak of uitsluitend architecturale redenen worde tot stand gebracht. Komt de idee tot het oprichten van een zoodanig gebouw regelmatig uit de samenleving voort, dat men er aan voldoe. Ik voor mi] persoonlijk, voel er uit schoonheidsoogpunt niets voor. Wanneer men het Damrak aanziet, waar aan de ne zijde verschillende moderne scheppingen van verschillende moderne meesters neven elkaar staan en aan de an dere zijde de massabebouwing plaats vond, zal men met mij van meening zijn dat de voorkeur gemakkelijk te bepalen is. Zeg nu maar dat ge die massabebouwing niet ge lukt vindt, weet ge dat zij aan de Vijzelstraat gelukken zal? En hebt ge al eens een par tiëele bebouwing van werkelijk architecten zien mislukken? Kwam de drang tot massabebouwing uit de samenleving voort, dan zoude men ook niet hebben dat, zooals dit thans door de voorstanders geschiedt, niet het gebouw als massa, maar alleen het aspect van de gevel als massabebouwing wordt aangeprezen. De gevel krijgt in de allereerste plaats tot taak den indruk te wekken, alsof bij een massa representeert. Nu verbergt de gevel wel steeds een massa, maar nimmer is betoogd, dat de plattegrond, welke zich daar achter zal bevinden door hetzelfde eenheidsprincipe zal moeten worden beheerscht. De voor standers van de massabebouwing hebben het tot nu toe nog uitsluitend over de gevels gehad. Zij hebben den gevel gescheiden van samengerommeld en de kleermaker had hem hiervan een stevige broek gemaakt en een vest met soldatenknoopen, met echte, blin kende soldatenknoopen, die hij tripolierde dat de zon er in blonk als in een helderen spiegel. Op zijn dulvelshaar stond schuin de met rood lint omboorde kanonniersmuts. Het was thans een rijzige en bijna flinke jongen, hoewel wat magertjes nog en zag er uit als een versche vrijwilliger. Hij rookte en dampte tegen de schouw van 't fornuis op. Sigaretten kreeg hij genoeg en de centjes knoopte hij zorgvuldig in zijn zakdoek. Van eikendeen krijgt hij wat en des avonds deed hij iedereen lachen om zijn grappige straatwoorden en de lenigheid van zijn holderdenbolder geworpen lichaam. Wanneer de zon te kraken lag in de drooge havergarven, en het stil was in het dorp, en de kok zijn uiltje sliep, speelde Siga retje, met een paar boerenknapen paardje. Hij bond een touw aan hun arm, liet ze voor zich uitdraven, joeg ze feller en feller aan met dikke artilleurswoorden en trip pelde zelf omhoog met het ongeduld van een woesten, ontembaren draver. Tusschen zijn beenen zat de groote soeplepel der soldaten en dat was zijn kanon. Op tijd en plaats hield hij met een ruk de paarden in, steigerde zelf onder de ruwheid van den schok en stelde het kanon in richting. Paarden en menner bolden hun wangen op en 't klonk vervaarlijk over de stilte der velden: Boum! Boum! Bououm! Wat een heerlijk en goddelijk leven voor den ravotter. Des daags at en speelde hij zich den buik vol, des nachts lag hij als een rat in het warme hooi en sliep den diepen slaap van den blijde. Dag Sigaretje! groette ik. ToeÉpraafc gehouden by een Feestmaal van Kooplieden Ik vraag 't woord, geachte dischgenooten, Al ben ik dan als spreker niet beroemd, Maar in het leven zijn soms oogenblikken Die men zooals u weet, momenten noemt. Zoo'n oogenblik is heden aangebroken, Het is beslist historisch op zijn minst. Ik ledig, met het oog daarop gevestigd, Dit schuimend glas op onze oorlogswinst. Voordat de oorlog in Europa loeide, Liep ik met worst en lever door de stad, Nu heb ik ook een villa laten bouwen, En neem ik elke Zaterdag een bad. Ik kreeg op eens consent voor duizend koeien, En nu houd ik een auto er op na. Ik ledig, met het oog daarop gevestigd, Dit schuimend glas op ootne Posthuma. De oorlog is een vreeselijk gebeuren, Die menschenmoord moest langer niet bestaan, Zijn dat de wrange vruchten der beschaving, Het is met recht en broedermin gedaan, Al heeft de handel er niet bij verloren, We eischen vrede, nu we binnen zijn. Ik ledig, met het oog daarop gevestigd, Dit glas gevuld met uitvoervrijen wijn. Gij heeren, hier aan dezen disch gezeten, Ik maak me zeker tot uw aller tolk Wanneer ik roep: Het vaderland voor alles, Gedenkt de nooden van ons arme volk. Ik heb nog duizend balen af te geven, Die koppen wil is voor een prijsje klaar. Ik ledig, met het oog daarop gevestigd, Dit schuimend glas op mijnpartijtjewaar. En als de vrede eenmaal is geteekend En weer de volkren rustig zaken doen, Dan zullen wij nog na vele jaren denken Aan al dat leed en ons verdiend millioen, Dan komt een glorietijd voor onzen handel, Dan komt de beurs weer heelemaal terecht. Ik ledig, met het oog daarop gevestigd, Dit schuimend glas en heb daarmee gezegd. Recht van opvoering verboden. iiiiiiimmiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii het gebouw, ziedaar een principieele fout. Een fout, welke bij het in een straat staande rijenhuis lichter te vergeven is, dan bij een als eenheid bedoelde straat. Wanneer geen maatschappelijk belang de massabebouwing vraagt, maar integendeel, wanneer dit er door dreigt geschaad te worden en er bovendien architectonisch een andere oplossing zeer goed mogelijk is, vraag ik mij vergeefs af welk belang er voor Amsterdam aan kan zijn gelegen om tot deze bebouwingswijze over te gaan. Een stad dankt uitsluitend aan hare welvaart haar architectuur, dankt zij andersom aan de archiIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIII1IHIIIIIIIIIIIM Sanatogen Enkele lepels daags sterken zenuwen en lichaam. 2O.OOO Artsen erkennen dit schriftelijk. iirtiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii ??Kent ge mij niet meer, Sigaretje? Nooit gezien! bromde Sigaretje, terwijl hij zich bukte en in 't vuur aan 't peuteren ging. Ja toch, wel gezien, drong ik aan. Aan de vaart, met uw zusterke, met Fieleke. Ik heb zelf nog een heel pakske sigarenbandjes voor haar liggen. Sigaretje stoof op. Zijn olijfgelaat kreeg de gloeikleur van roode vreugde, zijn leepoogen keken strak langs twee opengedraaide holten, een lach als van een gelukkigen zieke kwam over de dunheid van zijne ge sloten lippen. Hij veegde de hand aan zijn vest af en legde ze bevend in de mijne. Dag, menheer, zei hij, nu herken ik u. Waar is Fieleke ? In 't gasthuis, menheer. Hij bracht zijn magere vuist vooruit en klopte ermede voorzichtig op de borst. Hier, zei hij, hier zit het bij haar niet juist! Er rolden tranen stilletjes over zijn wan gen, de oogen waren weer gestrekt in hun lange droeve benepenheid. Och, kom, zoo erg zal 't niet zijn. Zij wordt daar immers goed verzorgd. Niet schreien, jongen, wanneer hebt ge haar nog gezien ? Zondag, menheer. Ik mag er iederen Zondag bij. Ze is daar zeer goed, maar ze ligt te bed en ze zal er sterven, menheer. Iedere week vind ik haar bleeker en bleeker. 't Gaat herfst worden en dan sterven al de bloemen, menheer! Die toon deed me rillen. Er was gén vezel in mijn hart die niet in angstzweet kwam onder het tragieke van zijn getrokken gelaat. 'k Liet hem uithuilen. Droog schorden

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl