Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
15 Jul»'16. ?-, No, 2038
' Ds* A. S, TALJWA'f
«ad-minister van Landbouw, Nijverheid,
ii'Jltatietwïfc heer Th. Jieemsketck
loeft toegezegd In het volgend nummer
«j»art$él over ds. Talma te zullen
- -- schrijven.
HtiniiiDpiiAnninninimiinuiiiiiininiiiituiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiniiiiiiii
valt dea beginne «f verklaard; zich te stellen
op pro-Nederiandsch standpunt, wat voor
hem meebracht, zijninzicht te motlveeren
dat ook het onze dat een overwinning
van Dtfttsehland een gevaar voor Nederland
zov beteekenen.»Ook heeft hij zich niet
ontzien met felheid de raenschonteerende
pntktijkea te geesden, die in dezen oorlog
werden toegepast om een ter onzaliger ure
in machtsroes begonnen strijd, tot welken
prijs dan ook, met goeden uitslag te be
kronen". Hiermede schijnen mij de artikels
van Spectator voor zooverre deze mij
onder de oogen kwamen juist geteekend;
anfi-Duitsch zQn zij zeker, maar niet meer
daa menig artikel, dat in Nederlandsche
dag- f weekbladen verschijnt en daar
ongemoeid wordt gelaten.
Het i»mij bekend, dat in den beginne
pressie is uitgeoefend op den redacteur van
het weekblad; opdat Spectator niet meer,
of in anderen geest zou schrijven; Duitschers
en Duitschgezinden in Suriname dreigden
met opzegging van abonnementen en ad
vertenties, en gingen hiertoe over, toen
Spectator .geen beterschap toonde.
Nu heeft men op andere wijze getracht,
hem te muilbanderi. Wat er is geschied, deel
Ik mede naar een artikel in Op den uitkijk"
van 6 Mei 1.1., voor een deel met dezelfde
woorden, in elk geval zonder aan den wezen
lijken inhoud iets te veranderen.
In het laatst van April werd de heer E.
at- .- B. J. Luitink, een der koloniale ambtenaren
|f»'' (hf is, ot was althans nog een jaar geleden,
%?-'?' directeur der Hendrik-school te Pamaribo)
op het parket van den Procureur-Generaal
ontboden. Er was een brief ontvangen van
den Minister van Koloniën, waarin de heer
Pleyte aan den Gouverneur mededeelde, dat
hijr het volgende van zija ambtgenoot van
BntttnlMiifocfce Zaken Had ?'vfcraomenr de
Duitsche gezant te 's Gravenhage h*d zich
b| dezen "teafste erover beklaag)); dat in
Op den uttkHk" Duitschland denïgreerende
artikelen verschenen, geteekend Spectator"
en-geschreven door. den heer E. B. J. Lui
tink, een ambtenaar te Paramaribo. De Mi
nister Van Koloniën verzocht nu aan den
Gouverneur, dezen ambtenaar er c. q. op te
wijzen, hoe voorzichtig men in deze tijden
in z|ne uitlatingen betreffende een der oor
logvoerende landen moet z|jn.
De heer Luitink verwees'den Procureur
Generaal' naar de redactie van Op den uitkijk,
zoo .hij inlichtingen wilde bekomen over
artikels, die In dit blad onder-pseudoniem
verschenen. Deze inlichtingen zijn aan de
redactie echter niet gevraagd, omdat de
inhoud-der artikels niet van dien aard werd
geoordeeld, dat er reden tot strafvervolging
bestond. De heer Luitink deelde echter aan
den redacteur van Op den uitkijkzijn onder
houd: met den Procureur-Generaal mede,
waarop de redacteur zich bij dezen laatste
vervoegde, die hem inzage verleende van
de-uit den Haag ontvangen bescheiden, den
brief van den Minister en de correspondentie,
die jdaartoe aanleiding had gegeven.
Tot zoover de feitelijke mededeelingen in
het genoemde nummer van Op den uitkijk.
Dat de Gouverneur van Suriname, in op
dracht van den Minister van Koloniën, een
ambtenaar aanmaant. om in deze tijden
iHinnfttiitiniiiHtiRiiifitiiiiiiiiniiiiiiimiiiiiiniiiiiiiiiiiitiimiiii
DROOM VAN SIGARETJE
; :?-..-.?? DOOR
?G.'RA AL
; , il. (Slot)
Ik; doorzocht mijn zakken en vond hier
en daar nog een ringetje met flonkerende
blauwe en gouden kleuren die ik haar ver
heugd overhandigde.
Ze was zoo blije, zoo kinderlijk, naïef
blije om den rijkdom van't f utiele geschenk.
Wat doet ge er mee, kindje?
- ik geef ze aan ons schooljuffrouw en die
verkoopt ze voor de soep, of plakt ze op
tellooren en dan krijgen wij gekleurde land
kaarten te zien. Die vind ik dan zoo schoon l
Dat is braaf van u, kind. Maar wat
doet ge hier in deze eenzaamheid, zoo
alleen? Zijt ge niet bang?
Bang, mijnheer! O, neen, ik ben hier
met mijn broer l
Haar mager armpje strekte zich uit en
wees in de richting waar Sigaretje, gebukt
over het water zat, en die uiterst behoed
zaam zijn blok in de vaart bad gestoken en
loerend en stil afwachtte wanneer hij met
een schep wat jonge baarsjes zou vangen.
Ik zag dadelijk het verschil tusschen het
wel is waar poover maar toch net gekleede
meisje en den in flarden gestoken
straat
Was dat het zusje van dien kwajongen?
181
Het Rembrandtplein
(EEN TOEKOMSTBEELD)
1SÜUUER
(Teekenlng voor de Amsterdammer" van P. Pardon)
Het Rembrandtplein, sinds eenige jaren een der voornaamste centra van het stadsverkeer geworden, zal op den duur aan de
noodzakelijkheid eener transformatie niet kunnen ontsnappen. Het plantsoen rond het standbeeld van Rembrandt, dat te klein is
om het op grond van hygiënische overwegingen te moeten handhaven, zal eerlang moeten verdwijnen, althans gereduceerd moeten
worden tot een kleine square, zoodat de ruimte daaromheen kan worden benut om een betere regeling van het tram- en
rijtuigverkeer op dit drukke punt tot stand te brengen, en vooral om de veiligheid van den voetganger te verzekeren.
De Gemeenteraad heeft op het adres van de buurtvereeniging Rembrandt", waarbij bovenstaande verandering van het
Rembrandtplein werd voorgesteld, afwijzend beschikt .
IIIIIIIIIUIHIIIHIIIIIInilllllll
iitiiiiiiiiimiimiMiiMMiriiiiiiiiiMiiimiHiiitinmiHinmilliimiiiinimiiiMiiiii
voorzichtig te zijn in zijne uitlatingen be
treffende een der oorlogvoerende landen",
is op zich zelf geen reden om alarm te
slaan. Ook schijnt het te zijn gebleven bij
zulk een aanmaning. Aan den heer Luitink
gesteld dat hij Spectator is is niet
verboden, voort te gaan met schrijven; indien
wél, dan heeft hij zich aan dit verbod niet
gestoord; hetzelfde nummer, waaraan wij
het bovenstaande ontleenden, bevat weder
een Spectator-artikel, dat de Duitsche ge
zant te 'sGravenhage niet met genoegen
zal lezen.
Maar wel moet de volgende opmerking
worden gemaakt. Het uitvoerige artikel,
getiteld .Pruisisch", waarin de redacteur
van Op den uitkijk aan zijne lezers verslag
geeft van het gebeurde, wekt den indruk,
dat tot dusverre de Nederlandsche regeering
geen termen heeft gevonden om den redac
teur van dit blad tot .voorzichtigheid" aan
te manen, laat, staan een strafvervolging
tegen hém in te stellen, maar dat zij den
veronderstelden schrijver van de Spectator
artikels, een Nederlandsen ambtenaar, haar
aangewezen door den Duitsc,hen gezant te
's Gravenhage, eerst op de vingers heeft
getikt, nadat deze gezant haar te kennen
bad gegeven, dat in de bedoelde artikels
Duitschland .gedenigreerd" werd.
Is dit onjuist, dan mag men van daartoe
bevoegden een tegenspraak tegemoet zien.
Is het juist, dan blflkt onze onafhanke
lijkheid ook in dit opzicht verloren te zijn
gegaan, zoodat de Nederlandsche pers onder
Duitsche censuur staat.
12 Juli 1916. G. W. KERNKAMP.
iiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiintiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiinintiiiitiiiitiiiiiiiiiiiii
De Bebouwing van de.
Vijzelstraat
Het is opmerkelijk dat, hoewel met de
verbreeding van de Vijzelstraat feitelijk reeds
een aanvang is gemaakt, immers werd reeds
n brug verbreed en sloopte men reeds het
huis van prof. Six, van de wijze waarop
de rechterzijde straks zal worden bebouwd,
nog niets is gebleken. Niets is er nog van
bekend of Burg. en Weth. znllen voorstellen
tot bebouwing volgens het massa-principe of
dat zij meer voelen voor de partiëele bebou
wing. Eenige uitlating, welke tot een gevolg
trekking hoegenaamd ook zou kunnen leiden,
werd voor zoover mij bekend is nog niet
publiek gemaakt. Alleen wordt door Weth.
Vliegen, blijkens een uitlating bij de
begroótingsdebatten, het vooropgesteld
stijlverband, tusschen de te verbreeden bruggen
en de komende bebouwing niet
noodzakeiiiiiiiiitiiiiniiiiiiiimii
iiiiiiiiiiiitniiiinnttiiiiiiiiiii
En waarom gaat ge niet met moeder
of met vader wandelen, vroeg ik haar.
'k Heb geen ouders meer, menheer.
Wie zorgt dan voor u?
Broerke, menheer.
Zoo! En werkt die voor u ?
Ja, menheer, heelder dagen, behalve
wanneer ik congéheb, dan mag ik met hem
gaan wandelen.
En nu vernam ik het een en ander over haar
broer dien men Sigaretje noemde en wat hij
voor haar deed. Ik hield den jongen in 't oog,
zoodra hij met een diepen plons geschept
had, keek hij in zijn holleblok en riep ver
heugd zijn zusterke: Fieleke, 'k heb beet!
Maar daar zag hij mij staan, wierp met een
zwaai den inhoud van zijn kloef terug in
de vaart en kwam aangeloopen.
??Fiele, riep hij, met iets bangs en ge
biedend in de stem, Fiele, kom hier l
Fieleke knikte mij vriendelijk toe. Merci,
menheer!" riep ze en vertrok aan de hand
van haar broer.
Ik zag de twee verstootelingen na, tot
Sigaretje, om haar af te lelden een diggeltje
opraapte en het platte stukje steen ritsend
en springend over het water scheerde tot
overkants in den barm.
Fieleke zag nog eens om en ik groette
met de hand. Zij stak haar spierig polleke
uit en ik zag de teere vingertjes, alle vijf,
in de hoogte gaan en 't was of ze van blij
heid zongen.
Den Donderdag nadien maakte ik dezelfde
wandeling. Ik wilde er meer van weten. De
doodsche mooiheid van 't kind, die kristallen
bleekheid trokken mij aan; ik had er in de
week danig veel aan gedacht.
In mijn zak zat een groot pak
sigarenbandjes, ik wist niet dat er zulke mooie
bestonden. Ik had ze zelf links en rechts
iiiiiiiiiiimiiiiHiiiiniiiiiii
iiiiiiiiiiiiiiiiiiHimittimmitiiiiiiimiii
lijk geacht.
Door het uitschrijven van een drietal ver
gaderingen, waarin resp. als sprekers op
traden de heer Weissman, over de historie
van de Vijzelstraat, de heer Gratema over
de wenschelijkheid van blokbebouwing en
ondergeteekende over de voordeden van de
partiëele bebouwing, deed de Vereen, de
Vijzelstraat" van hare belangstelling in de
zaak blijken.
Ook het Gen. Archltectura et Amlcitia"
wijdde een avond aan de bespreking van
het onderwerp.
Met uitzondering van ondergeteekende
(niettemin eveneens in hoofdzaak bouw
kundig- onderlegd) hebben dus niet anders
dan architecten hunne meening over de
partiëele of blokbebouwing doen hooren.
Nu acht ik voor mij het voor het
oogenblik volstrekt niet het belangrijkst hoe of
de architecten tegenover het vraagstuk staan.
Want elk van'hen moge al zijn voorkeuren
hebben voor bebouwing volgens het een of
het andere beginsel, ten slotte is het niet
door deze j «««keuren, dat de schaal naar
den eenen oM anderen kant zal overslaan.
Van veel meer belang komt mij de vraag
voor wat de maatschappij op het
oogenbllk vraagt. En welke bebouwingswijze het
meest overeenkomt met de behoefte aan
welke de te stichten panden zullen hebben
te voldoen. En wil men deze behoeften
kennen, dan moet men zeker niet het oor
uitsluitend bij de architecten te luisteren
leggen.
Overtuigend bleek mij bijv. na het hou
den van bovengemelde bespreking van de
wenschelijkheid van partiëele bebouwing,
dat het bestuur van de Vereen. ;de Vijzel
straat" mijn inzichten t.d.o. ten volle deelde.
Trouwens alle zaArenmenschen, welke ik daar
voor en daarna over het onderwerp sprak,
waren overtuigd, dat aan de vrije bebou
wing de voorkeur moest gegeven worden
boven de massa- of blokbebouwing.
Waarmede het gewichtigst argument tegen
dezen laatste bebouwingswijze naar voren
komt: de samenleving vraagt ze niet.
En omdat de samenleving de
massabebouwing niet vraagt, kan het doordrijven
daarvan aan de architectuur als kunst niet
ten goede komen, want zij mist de zakelijke
grondslag waarop een gezonde architectuur
steunt.
De zakelijke waarde van eenige bebou
wing of eenig gebouw bepaalt hare of zijne
waarde voor de maatschappij, niet de
aesthetlsche. Dit is m.i. het standpunt, hetwelk
tegenover deze kwestie moet worden inge
nomen wil men haar, met het werkelijk
afgebedeld, en mijn sigarenhandelaar had
mij, ten overvloede, aan een waarlijk rijke
verzameling geholpen.
Ik dacht hartkloppend aan de blije
engeloogen van 't brave meisje, bij het zicht
van dien rijkdom, aan de glorie van haar
bleeke, juichende lippen en....
Eilaas! Ik zag haar niet, zij kwam niet.
't Sloeg in mij zoo zwaar die ontgoocheling
en ik voelde stekend verdriet in dien langen,
langen namiddag.
Weken verliepen. Ik was Fieleke vergeten
en de sigarenbandjes lagen ergens in een
verloren hoek.
De oorlog was uitgebroken. Ik zag het
eerste wee van diep beroerde dingen. Mijn
geburen waren naar de stad gevlucht. Ik
bleef tusschen de soldaten wonen; ik zag
dag aan dag hun doening na, leerde
menschen en dialekten kennen en haalde uit
menig hart de grondeloosheid van niet te
beschrijven leed.
Op een oude heirbaan, naast een veld vol
gouden haverschoven, stond de keuken der
kanonniers-reservisten. Daar was altijd een
herrie en een gesnater waarop de verveling
dood liep. Ik stond er dikwerf met den kok
en zijn helpers te kletsen, vernam er rare
dingen, ontmoette er wonderbare typen,
en?ik ontmoette er ook Sigaretje.
Maar een Sigaretje dat met zijn vroeger
alter ego niets meer gemeens had.
Sigaretje was koksjongen. Hij haalde zware
houtblokken aan, kliefde of zaagde dezelfde
met niet te beteugelen werkzaamheid, stookte
het vuur, schilde de aardappels, keerde met
een bezem van ruwen brem de... keuken,
sprak soldatentaal en was de bereidwillig
heid in persoon en de vriend van allen.
Hij zat ook wat beter in het vleesch en
in de kleeren. Links en rechts had men wat
Amsterdamsen belang voor opgen bezien.
Men bedenke, dat geen enkele levende stad
hare welvaart ooit heeft ontleend of heeft
gedankt aan hare schoone architectuur.
Architectuur is gevolg, geen oorzaak.
Het is verder ontwijfelbaar, dat onze
tijd, waarin ettelijke zeer grpote gebouwen
moeten worden opgericht, niet na zal laten
een in verband daarmede karakteristiek
stempel te drukken op den wordenden
modernen bouwstijl. Wat evenwel volstrekt
niet zeggen wil, dat deze stijl niet geschikt
is voor kleinere gebouwen. En nog minder,
dat het den architect recht zoude geven
om de totstandkoming van uitsluitend groote
gebouwen, met terzijdestelling van de vraag
of deze werkelijk noodig zijn, te bevorderen.
Ware dit wel zijn recht, dan zoude men
de ideëele waarde van een gebouw als
kunstuiting hooger moeten stellen dan zijn
practische waarde, welke laatste evenwel
zijn bestaansvoorwaarde is. Het gebouw
blijft in de eerste plaats gebruiksvoorwerp."
Men begrijpe goed, dat ik geenerlei verzet
tegen het groote gebouw wensch te prediken.
Alleen wensch ik, dat het niet om in hoofd
zaak of uitsluitend architecturale redenen
worde tot stand gebracht. Komt de idee
tot het oprichten van een zoodanig gebouw
regelmatig uit de samenleving voort, dat
men er aan voldoe. Ik voor mi] persoonlijk,
voel er uit schoonheidsoogpunt niets voor.
Wanneer men het Damrak aanziet, waar
aan de ne zijde verschillende moderne
scheppingen van verschillende moderne
meesters neven elkaar staan en aan de an
dere zijde de massabebouwing plaats vond,
zal men met mij van meening zijn dat de
voorkeur gemakkelijk te bepalen is. Zeg nu
maar dat ge die massabebouwing niet ge
lukt vindt, weet ge dat zij aan de Vijzelstraat
gelukken zal? En hebt ge al eens een par
tiëele bebouwing van werkelijk architecten
zien mislukken?
Kwam de drang tot massabebouwing uit
de samenleving voort, dan zoude men ook
niet hebben dat, zooals dit thans door de
voorstanders geschiedt, niet het gebouw als
massa, maar alleen het aspect van de gevel
als massabebouwing wordt aangeprezen. De
gevel krijgt in de allereerste plaats tot taak
den indruk te wekken, alsof bij een massa
representeert. Nu verbergt de gevel wel
steeds een massa, maar nimmer is betoogd,
dat de plattegrond, welke zich daar achter
zal bevinden door hetzelfde eenheidsprincipe
zal moeten worden beheerscht. De voor
standers van de massabebouwing hebben
het tot nu toe nog uitsluitend over de gevels
gehad. Zij hebben den gevel gescheiden van
samengerommeld en de kleermaker had hem
hiervan een stevige broek gemaakt en een
vest met soldatenknoopen, met echte, blin
kende soldatenknoopen, die hij tripolierde
dat de zon er in blonk als in een helderen
spiegel.
Op zijn dulvelshaar stond schuin de met
rood lint omboorde kanonniersmuts. Het was
thans een rijzige en bijna flinke jongen,
hoewel wat magertjes nog en zag er uit als
een versche vrijwilliger.
Hij rookte en dampte tegen de schouw
van 't fornuis op. Sigaretten kreeg hij genoeg
en de centjes knoopte hij zorgvuldig in zijn
zakdoek. Van eikendeen krijgt hij wat en
des avonds deed hij iedereen lachen om
zijn grappige straatwoorden en de lenigheid
van zijn holderdenbolder geworpen lichaam.
Wanneer de zon te kraken lag in de drooge
havergarven, en het stil was in het dorp,
en de kok zijn uiltje sliep, speelde Siga
retje, met een paar boerenknapen paardje.
Hij bond een touw aan hun arm, liet ze
voor zich uitdraven, joeg ze feller en feller
aan met dikke artilleurswoorden en trip
pelde zelf omhoog met het ongeduld van
een woesten, ontembaren draver. Tusschen
zijn beenen zat de groote soeplepel der
soldaten en dat was zijn kanon. Op tijd en
plaats hield hij met een ruk de paarden in,
steigerde zelf onder de ruwheid van den
schok en stelde het kanon in richting.
Paarden en menner bolden hun wangen op
en 't klonk vervaarlijk over de stilte der
velden: Boum! Boum! Bououm!
Wat een heerlijk en goddelijk leven voor
den ravotter. Des daags at en speelde hij
zich den buik vol, des nachts lag hij als
een rat in het warme hooi en sliep den
diepen slaap van den blijde.
Dag Sigaretje! groette ik.
ToeÉpraafc gehouden by een
Feestmaal van Kooplieden
Ik vraag 't woord, geachte dischgenooten,
Al ben ik dan als spreker niet beroemd,
Maar in het leven zijn soms oogenblikken
Die men zooals u weet, momenten noemt.
Zoo'n oogenblik is heden aangebroken,
Het is beslist historisch op zijn minst.
Ik ledig, met het oog daarop gevestigd,
Dit schuimend glas op onze oorlogswinst.
Voordat de oorlog in Europa loeide,
Liep ik met worst en lever door de stad,
Nu heb ik ook een villa laten bouwen,
En neem ik elke Zaterdag een bad.
Ik kreeg op eens consent voor duizend
koeien,
En nu houd ik een auto er op na.
Ik ledig, met het oog daarop gevestigd,
Dit schuimend glas op ootne Posthuma.
De oorlog is een vreeselijk gebeuren,
Die menschenmoord moest langer niet
bestaan,
Zijn dat de wrange vruchten der
beschaving,
Het is met recht en broedermin gedaan,
Al heeft de handel er niet bij verloren,
We eischen vrede, nu we binnen zijn.
Ik ledig, met het oog daarop gevestigd,
Dit glas gevuld met uitvoervrijen wijn.
Gij heeren, hier aan dezen disch gezeten,
Ik maak me zeker tot uw aller tolk
Wanneer ik roep: Het vaderland voor
alles,
Gedenkt de nooden van ons arme volk.
Ik heb nog duizend balen af te geven,
Die koppen wil is voor een prijsje klaar.
Ik ledig, met het oog daarop gevestigd,
Dit schuimend glas op mijnpartijtjewaar.
En als de vrede eenmaal is geteekend
En weer de volkren rustig zaken doen,
Dan zullen wij nog na vele jaren denken
Aan al dat leed en ons verdiend millioen,
Dan komt een glorietijd voor onzen handel,
Dan komt de beurs weer heelemaal terecht.
Ik ledig, met het oog daarop gevestigd,
Dit schuimend glas en heb daarmee
gezegd.
Recht van opvoering verboden.
iiiiiiimmiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
het gebouw, ziedaar een principieele fout.
Een fout, welke bij het in een straat staande
rijenhuis lichter te vergeven is, dan bij een
als eenheid bedoelde straat.
Wanneer geen maatschappelijk belang de
massabebouwing vraagt, maar integendeel,
wanneer dit er door dreigt geschaad te
worden en er bovendien architectonisch een
andere oplossing zeer goed mogelijk is, vraag
ik mij vergeefs af welk belang er voor
Amsterdam aan kan zijn gelegen om tot deze
bebouwingswijze over te gaan. Een stad
dankt uitsluitend aan hare welvaart haar
architectuur, dankt zij andersom aan de
archiIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIII1IHIIIIIIIIIIIM
Sanatogen
Enkele lepels daags
sterken zenuwen en lichaam.
2O.OOO Artsen
erkennen dit schriftelijk.
iirtiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
??Kent ge mij niet meer, Sigaretje?
Nooit gezien! bromde Sigaretje, terwijl
hij zich bukte en in 't vuur aan 't peuteren
ging.
Ja toch, wel gezien, drong ik aan.
Aan de vaart, met uw zusterke, met Fieleke.
Ik heb zelf nog een heel pakske
sigarenbandjes voor haar liggen.
Sigaretje stoof op. Zijn olijfgelaat kreeg
de gloeikleur van roode vreugde, zijn
leepoogen keken strak langs twee opengedraaide
holten, een lach als van een gelukkigen
zieke kwam over de dunheid van zijne ge
sloten lippen.
Hij veegde de hand aan zijn vest af en
legde ze bevend in de mijne.
Dag, menheer, zei hij, nu herken ik u.
Waar is Fieleke ?
In 't gasthuis, menheer.
Hij bracht zijn magere vuist vooruit en
klopte ermede voorzichtig op de borst.
Hier, zei hij, hier zit het bij haar niet
juist!
Er rolden tranen stilletjes over zijn wan
gen, de oogen waren weer gestrekt in hun
lange droeve benepenheid.
Och, kom, zoo erg zal 't niet zijn. Zij
wordt daar immers goed verzorgd. Niet
schreien, jongen, wanneer hebt ge haar nog
gezien ?
Zondag, menheer. Ik mag er iederen
Zondag bij. Ze is daar zeer goed, maar ze
ligt te bed en ze zal er sterven, menheer.
Iedere week vind ik haar bleeker en bleeker.
't Gaat herfst worden en dan sterven al de
bloemen, menheer!
Die toon deed me rillen. Er was gén
vezel in mijn hart die niet in angstzweet
kwam onder het tragieke van zijn getrokken
gelaat.
'k Liet hem uithuilen. Droog schorden