Historisch Archief 1877-1940
N». 2041
Zaterdag 5 Augustus
A°. 1916
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS,
Mr. E. S. OROBIO DE C A S T R O Jr. en Dr. FREDERIK VAN EEDEN
Abonnement per 3 maanden f 1.90
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail 1 1 50
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.15
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels/ 1.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
. . ?0.25
. . .0.30
. . .0.40
z. 1: Ons Leger. Wetenschap
pelijke Werving, door T. H. Van het Socialisme
bekeerd, door F. v. Eeden. Confetti. 2: Bnitenl.
Overzicht, door O. W. Kernkamp.
Nationaliteitagevoel, door dr. A. J. Bariionw. Krekelzing,
door J. H. Speenhoff. Feuilleton: Het Schilde! y,
door Vit a Kievite. 3: Een canserie over Socia
lisme. De GlJjnlaeh van Koning Edward, door
J. A. Besink. 5: Voor Vrouwen, door Elis. M.
Bogge. Uit de Natuur, door dr. H. W. Heinsins.
6: Tentoonstellingen, door Alb. Plasschaert.
Boekbesprekingen. Om de Macht, teekening van
Nico de Laaf. Dram. Kroniek, door Top Naeff.
T: Concours Hippiqne, door A. B. van Tienhoven,
met teekeningen van Is. van Heus. Hiohiel de
Swaen's Varheerelfjckte Schoenlappers of de Ge
croonde Leeisse, door A. van der Horst. Nieuwe
Zalen in het Bjjksmageam, door W. Martin, 9:
Van Vlaanderen, door Andréde Bidder. Belgische
Oorlogstoestandmeter, teekening van Oeorge van
Baemdonok. Brief u't Indië aan de Amster
dammer", door S. J. 10: Van den Legerdag van
de ver. Ons Leger" voor twee jaar, door Ainold
Vas Dias. Finanoieele en Economische Kroniek,
door J. D. Santilhano.?12: Kantteekeningen van een
Landstormpliohti/fe,door Melis Stoke.?In hèt Maan
licht door Qny de Maupassant, vertaling v.H dn C.
13: De Zomervaoantie der Nederlanders, teekening
van Joh. Braakensiek. Spreekzaal.
Schaakrnbriek, red. dr. A. G. Olland. Damtubriek,
red. K. C. de Jonge.
Bijvoegsel: Bij het Lijk van kapitein Fryatt,
teekening van Johan Braakensiek.
iiiiiimiiiliiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiititiiiiiiiiiiiiiimiiiiiniiiiii IIIIIIHI
ONS LEGER
Met een rang . . . rang . . . kwak
buitelde het ranke vliegtuig, dat in sier
lijke glijdingen omlaag gestreken was en
bijkans voor de voeten van den Opper
bevelhebber scheen te ' willen landen,
tegen den grond. Niet licht zal een der
aanwezigen op den Legerdag van ver
leden week het moment vergeten, dat
die zwevende machine plotseling twee
hortende buitetingen maakte over den kop,
en daarna met den plof van n
oogenblik, gevolgd door de stilte der vernieling,
voor ons liggen bleef. Ieder wist, dat
zich in die beweginglooze hoop twee
jonge vlieg-officieren bevonden, en wat
aan de strijdende fronten waarschijnlijk
een alledaagsch voorval is geworden,
nauwelijks^ nog stof voor een officieel
bericht, sloeg den vreedzamen
Hollandschen toeschouwers ijzingwekkend om
het hart.
Wonder boven wonder kwamen de
twee jongelui uit hunne bewusteloosheid
zonder eenig ernstig letsel bij, en voor
een hunner werd de terugkeer der levens
geesten blijkbaar ten hoogste bespoedigd,
toen hij een fotografietoestel op zich
§ericht zag. Een persman had aan den
rang van zijn bedrijf geen weerstand
kunnen bieden, maar werd nu plotse
ling door den krijgsman met eenige
bijzonder stevige krachttermen uit 't
veld geslagen.
Een natuurlijke en begrijpelijke tegenzin
tegen nieuwsgierigheid. Maar toch stak
er bijna iets symbolisch in den schrik
van den militair voor den man der publi
citeit i een schrik, die hem weder de be
schikking over zijn hoofd en zijn tong
hergaf.
Het geïllustreerde blad zou waarschijn
lijk toch niets anders hebben gedaan,
dan aan de Nederlandsche burgerij eenen
soldaat hebben doen zien in de gevaar
lijke uitoefening van zijn bedrijf, een
beeld van manhafte plichtsvervulling en
stoutmoedigheid.
Maar er bestaat nog een groote terug
houdendheid van het leger tegenover de
publieke opinie, en onwillekeurig kwam
ons de herinnering op aan den vlootorder,
indertijd door Prins Heinrich van Pruisen
uitgevaardigd tot het eskader, waarmede
hij de Vereenigde Staten bezocht: Ich
bemerke, dasz in Amerika die Journa
listen miteinem commandierenden General
rangieren."
De pers in rang gelijk met eenen
commandeerenden generaal!
Is dit in den tegen woordigen tijd ge
heel vreemd?
De geest van een leger moet ook zijn
kracht ontleenen aan den geest der bur
gerij, en van dien geest vormt ook de
pers ooren, opgen en mond.
Er kan niet genoeg naar worden
gestreefd, dat volk en leger niet alleen
samenwerken, maar ook samen denken
en voelen. Onderlinge waardeering en
verstandhouding zijn onmisbaar, en de
vereeniging Ons Leger", die dit wenscht
te bevorderen, deed daarom ook een
goed werk, eenen legerdag te beleggen,
om burgerlijke en militaire elementen
te brengen.
In eiken modernen staat heeft nog
langen tijd na zijn ontstaan eene groote
vreemdheid geheerscht tusschen leger en
volk. De burgerij was uit den nieuwen,
de militaire macht uit den ouden tijd.
Tusschen beider geest en levensdoel
lagen eeuwen van verschil, en eerst
geleidelijk, bij de eene spoediger dan
bij de andere, gevoelden de natiën de
krijgsmacht als den natuurlijken verde
diger van 't gemeenschappelijke huis
gezin; den grooten, sterken broer, die
soms wel ruw voor den dag komt en
veel noten op zijn zang heeft, maar
dien men toch gaarne naar voren ziet
treden zoodra het geldt, de gezamenlijke
belangen en idealen te verdedigen.
Omgekeerd moest ook de krijgsman eerst
geleidelijk leeren, dat hij is een lid van
het volk, en een dienaar voor het volk.
In die samensmelting is Pruisen num
mer n geweest.
In zijn kortelings verschenen
programboek kan de oud-kanselier Von Bülow
terecht zeggen, dat leger en natie het
allereerst en lang voor de andere landen,
n zijn geworden in Pruisen. Het konink
rijk is daar ontstaan en tot wasdom geko
men hand in hand met de koninklijke
bataillons en het aristocratische officiers
korps. De Pruisische natie rust van den
beginne af op hare armee.
Zoo was het reeds, terwijl in de
18éeeuw het Fransche volk in zijn
leger nog een vreemde instelling zag,
en, naar Voltaire vertelt, de nederlagen
der generaals in de Parijsche café's en
salons met spot en feestelijkheden werden
gevolgd, als iets, wat buiten de natie
omging.
Daar zijn het geweest de geestdriftige
legers der eerste Republiek, de zege
tochten der sans-culotten, die de een
heid tusschen burgerij en leger hebben
gesmeed, en daarom is het Fransche
leger ook altijd het leger van de Repu
bliek gebleven.
In Engeland hebben wij eerst thans,
weer meer dan 100 -jaren verder, het
zelfde proces onder onze oogen zien ge
beuren. 1915 heeft daar den broer in
't gezin doen herkennen, volk en
weermacht elkander doen vinden. Tommy
Atkins was voor den Brit een vreemdeling,
een rariteit, die uit fatsoenlijke bars
werd geweerd. Maar de Tommies van
heden worden als de dragers van de
algemeene zaak vereerd. En de radicale
democraat Lloyd George, is minister
van Oorlog.
Ons eigen land is voor de verbinding
van leger en natie zeker geen ge
makkelijk terrein geweest. De Neder
landers hebben van ouds voor een ge
regelde krijgsmacht weinig gevoel gehad,
hun besten strijd hebben zij, wat
henzelve betreft, gestreden als
franctireurs en in ongeregelde benden. Onder
de aanvoerders tijdens de oude republiek
vindt men meer namen van adelijke
Duitsche heeren dan van landgenpoten,
en tot in de 19e eeuw toe is in het
Nederlandsche leger meer de Duitsche
schering en de Fransche inslag te be
speuren, dan het echte nationale weefsel.
Een oogenblik, in 1830, schenen volks
geest en weermacht de handen goed
inén geslagen te hebben. Maar is 't
niet teekenend, dat nog in 1911 het
bestuur der Hoofdstad een monument,
aan de ontdekking van dien nationalen
geest gewijd, weer kalmpjes weg heeft
doen afbreken, en op den Dam een leegte
in de plaats gesteld?
Vooral onder een volk als het onze
komt het gevoel van samenhoorigheid
met de weermacht en onder een
leger als het onze de behoefte aan samen
hoorigheid met het nationale karakter,
zeer moeilijk tot algemeen en blijvende
ontwikkeling.
*..*
Toch heeft ook de halve nood, dien
Nederland heeft doorgemaakt, reeds een
eindweegs verbetering gebracht.
En bij de vele veranderingen, waarop
het herdenkingsdaglustige menschdom in
deze eerste Augustusdagen terugziet, mag
zeker ook wel deze worden gevierd:
eene groote toenadering tusschen het
Nederlandsche volk en het Nederlandsche
leger.
Wat vór den oorlog door velen steeds
pijnlijk gevoeld werd: de
volksvreemdheid der militaire organisatie en, als weer
slag, de ontoeschietelijkheid van het
volk, is zeer zeker in belangrijke mate
verbeterd.
Men is bezig tot elkander te komen,
en eene verstandige leiding van weers
kanten vermag hier nog veel te bereiken.
Van den kant der burgerij is het nut
der weermacht aanschouwelijk geleerd
feworden. leder, die verder kijkt dan
en engen, kleinen kring, heeft ingezien,
dat deze weermacht er niet is voor de
verdediging der belangen van enkelen,
of van zinledige begrippen en verouderde
instellingen; maar dat het vaderland een
belang is van allen. Een huis waaraan
de voorgeslachten hebben gebouwd voor
ons, en dat wij weer hebben over te
dragen aan onze kinderen en kinds
kinderen, als een middel om voor de
jongere generatie's de wenschen te ver
wezenlijken, die de ouderen hebben
gekoesterd.
Ook in het leger heeft veel hervorming
plaats gegrepen.
De werkelijkheid heeft zelfs den ver
stokten militarist doen zien, hoe nauw het
verband is met 't geheele volksleven. De
jeugdigen van geest hebben gelegenheid
gekregen, in hun eigen geest te handelen.
De discipline kon natuurlijker en gezonder
worden. Het gekleinachte instituut der
reserve- en verlofsofficieren heeft metter
daad zijn bruikbaarheid betoond. Het
soldatenwerk is practischer en leven
diger geworden, tenminste in het
veldleger. Wij schijnen ook eindelijk beland
te zijn bij eene eenvoudige en bruikbare
kleeding van den soldaat; geen sierpak
meer, maar enkel werk- en sportpak,
aan welken eisch helaas nog enkele jaren
voor den oorlog de legerautoriieiten, met
de reeds weer verlaten petten-, biezen-,
shako- en kragenregeling, zich nog zoo
vreemd hadden getoond.
En, 't laatst niet het minst: de steeds
toenemende belangstelling bij het
legerbestuur voor sport en athletiek, voor
lichaamsoefening en
gezondheidsontwikkeling, hebben in breede kringen onder
onze jonge mannen een buitengewoon
grooten, zeer heugelijken invloed uitge
oefend. Men voelt daarin ook een wel
daad jegens geheel het volk, voor de
toekomst.
* **
Het is nog niet alles boter tot den
boom. Er zit hier en daar nog allerlei
oud zeer; en de halfslachtige rust van
den mobilisatietijd kweekt zeker, nu met
name bij de stellingtroepen, weer nieuwe
moeilijkheden.
In de forten en vakken is het plichts
besef uitteraard veel minder levendig,
en wij voor ons koesteren nog steeds
twijfel, of het voortzetten van den
geheelen mobilisatietoestand daar, nuttig en
verstandig is.
Er is nog allerlei reorganisatie en aan
passing noodig.
De toenadering, dit zij ook riiet ver
geten, moet in de eerste plaats van den
militairen kant komen.
Niet, dat de eischen der weerbaarheid
afhankelijk zouden mogen worden ge
maakt van oppervlakkige volksopvattin
gen, of gemakzuchtige volksopvattingen.
Maar zonder het vertrouwen van de
publieke opinie zal het leger nooit tot
zijn volle vermogen komen; en vertrou
wen verwerft men in Nederland nu een
maal niet dan door overtuiging en ver
trouwelijkheid.
Over en weer is de weg daarvan thans
reeds een goed eind begaan. En het
blijft zaak, daarnaar nog bij voortduring
te streven.
De burgers, die op den Legerdag de
denkbeelden van onzen Opperbevelheb
ber hebben vernomen, en zijn kernach
tige, gedachtenrijke woorden aangehoord,
waaruit inderdaad een leider sprak, heb
ben den indruk medegenomen, dat in elk
geval aan het hoofd van ons leger een
man staat, die dit leger wil doen leven
in waarachtig verband met de natie, en
de natie vertrouwen kan inboezemen in
het leger, zoodat beide elkander kunnen
aanvullen in volkskracht en vaderlandsch
bewustzijn.
Mogen vele anderen in het leger en
velen in de burgerij, daartoe ook verder
medewerken.
v. H.
* « *
Wetenschappelijke Werving
Duitschland en de Gentsche Hoogeschool
Naar ons uit academische kringen wordt
geschreven, reizen op het oogenblik eenige
agenten der Duitsche regeering het land
rond, om hoogleeraren aan te werven voor
de Vlaamsche hoogeschool, die onder Duitsch
besiuur te Gent in werking treden moet.
Reeds eenigen tijd geleden is vanwege de
aan De Toekomst verbonden professoren een
dergelijke missie ondernomen, met minder
succes blijkbaar dan thans. Behalve een hier
te lande gevestigde Duitscher schijnt nu al
vast ook een ten onzent woonachtige Neder
lander voor het onderwijs in het Engelsch
en Angelsaksisch gevonden te zijn.
De algemeene opvatting zal wel zijn, dat
de Nederlander, die zich hiertoe laat vinden,
zich Iaat inlijven bij de oorlogsbelangen van
een der oorlogvoerende mogendheden, en
intellectueel medestrijder wordt voor
Duitschland's plannen: het streven om den Belgi
schen Staat te verzwakken, en Belgen tegen
hunne regeering in 't harnas te jagen.
Een Vlaamsche Hoogeschool te Gent is
een ontzaglijk groot belang voor het Vlaam
sche volk. Velen ook hier te lande heb
ben daar van ouds voor helpen ijveren. Wij
onderzijds hebben dit eveneens gedaan, zoo
lang België België was, en wij hopen ons
andermaal niet onbetuigd te laten, zoodra
België weer België zal zijn geworden.
Doch déze vervlaamsching, door 't Duit
sche tusschenbestuur, is slechts politiek
maakwerk, en vermag ons hier te lande
slechts met zorg en tegenzin, niet met hoop
volle verwachting te vervullen!
De wetenschappelijke werving, welke thans
op ons grondgebied plaats héft, verschilt
in beginsel weinig van de militaire werving,
die in een neutraal land vanzelf verboden
is. En in elk geval zullen de Nederlanders,
die in dezen wetenschappelijken vorm vreem
den oorlogsdienst gaan vervullen, hun recht
van Nederlanderschap verliezen. Dat onze
regeering er hare erkenning voor zou geven,
laat zich niet denken, en dat velen in Neder
land er sympath'e voor kunnen gevoelen,
evenmin. V. H.
Van 't Socialisme bekeerd
Onze leezers zullen in dit nummer een
hoogst interessante bijdrage vinden van een
voormalig socialist, wien het indertijd met
de propaganda vuurige ernst scheen te zijn
en die thans met een luchtig gebaar zijn,
socialistische idealen oover boord gooit.
Zelden heb ik iemand met zoo zwierige
beslistheid het kind met het badwater zien
wegwerpen. Men zou zelfs, bij 't leezen van
het artikel van den heer Resink, min of
meer argwanend worden en vreezen dupe
te zijn van een mystificatie, een literair
grapje, een subtiele ironie. Men kan
teegenwoordig met zulke dingen niet voorzichtig
genoeg zijn.
Maar ik geloof toch dat men bij aan
dachtige leezing tot de conclusie moet koomen
dat het den heer Resing thans eevenzeer
ernst is met zijn grappige verloochening,
als vroeger met zijn felle voorspraak. Het
kan niet anders, hij meent het, hij is
ontgoocheld, teleurgesteld en neemt nu zijn
draai met een waarlijk verrassende en sym
pathieke leenigheid en oprechtheid.
Dit nu is, psychologisch, alleen te ver
klaren als me»aanneemt dat de heer Resing
iets beeters heeft gevonden. Een dergelijk
luchthartig in elkander trappen van het
schuitje waarin men zoo lang gevaren heeft
is alleen moogelijk voor iemand die nu
werkelijk meent op vaster, betrouwbaarder
boodem te staan. Iemand als F. van der
Goes zou zulk een bekentenis niet met een
zoo vroolijk gelaat en met zoo weinig bit
terheid kunnen afleggen. Als Troelstra,
Vliegen, Schaper op zulk een krasse wijze
aan 't verloochenen gingen wat zou er van
hun figuur gered kunnen worden?
Nu mooge de heer Resink het mij ten
goede houden als mijn conclusie onjuist is.
Mijn persoonlijke kennismaking met hem
geduurende de staking van 1903 was
zeer kort en oppervlakkig. Hij verdeedigde
toen, op de bijeenkomsten der stakers te
Amersfoort zijn marxistische inzichten met
de bekende hartstochtelijke felheid der S.
D. A. P.ers teegen mijn meeningen, die hij
anarchistisch noemde. Later heb ik niet meer
het genoegen gehad hem te ontmoeten en
ook weinig berichten ontvangen omtrent
zijn innerlijke ommekeer. Maar ik ben vrij
zeeker dat de merkwaardige uiting die hij
thans in dil nummer van ons weekblad
publiceert, het gevolg is van zijn overgang
tot de Theosophie.
Dit verschijnsel nu, dat het doordringen
in de theosophische wijsheid onverschillig
maakt voor het socialisme, is door mij reeds
meermalen waargenoomen, en ik moet er
bijvoegen, met droefheid en ergernis. Daarom
ook wil ik nu terstond het geval Resink
bespreeken, omdat het zoo opvallend en zoo
typisch is. Het kan zijn dat ik mij vergis,
en dan wil ik van te vooren al mijn ver
ontschuldiging gereed houden maar ik
vrees dat de vaandel-desertie van den heer
Resink voortkomt uit een oovertuiging van
niet dieper en deegelijker gehalte dan zijn
losgelaten socialisme. Het zou mij niet ver
wonderen als hij nu met eeven weinig diepte
en bedachtzaamheid theosoof is geworden
als hij vroeger socialist werd. Wie zulke
kromme sprongen waagt en zoo grappig
spreekt oover dingen die hem vroeger heilige
ernst waren, kan ons niet brengen tot een
snel vertrouwen in de vastheid van zijn
nieuwste honding. Wie waarborgt ons dat
wij na eenige jaren niet een causerie krijgen
waarin eeven joolig den draak wordt
gestooken met Swastika's, Sterren van het
Oosten, Karma-bespiegelingen,
sterre-wichelarij en meditatie-matjes?
Het artiekel van den heer Resink is zeer
interessant, maar kan een verwarring stichten,
of liever bevorderen want ze is al veele
jaren oud die ik sints mijn bemoeying
met sociale zaken heb trachten te bestrijden
en op te helderen.
De verwarring is ontstaan door het ge
mis aan taalkritiek, kritische taalbezinning.
Inzendingen voor deze rubriek gelieve men
te adresseeren aan het Redactiebureau, met op
den omslag het motto: ,Confettf'.
Eene advertentie in het Handelsblad:
Een alleszins bekwame Kuiper, de
laatste jaren als baas werkzaam, wenscht
van betrekking te.veranderen. Bekend
met de Engelsche en Duitsche taal."
Scheuring in de anti-rev. partij?
Ten N.W. van Pontebba was des
avonds hevig gevechtsrumoer hoorbaar.
Van onze zijde waren daar geen troepen."
(Weener W. B.)
Zoodat waarschijnlijk de Italianen uit ver
veling handgemeen waren geworden.
Een nieuw verdedigingsmiddel
De vijand trok naar de hoogten bij
het dorp Berestetsekko terug, en begon
over te geven." (Petrogrado W.)
iiiiiimiiHiiiiMiiMiiiiiiiiiimiiimiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiffiiiit
Men sprak en twiste oover het Socialisme
en nam niet de moeite grondig, signifisch,
na te gaan waaroover men sprak.
Men noemde Socialisme het ingewikkelde,
intellektualistische weefsel van economische
feiten en ondiepe wijsheid dat door Marx
aan de zoekende waereld is aangebooden
als standaard-werk en basis voor alle maat
schappelijke hervorming.
Het socialisme waarover ik sprak en
waarvan ik de kiem aantrof bij de meesten
van mijn land- en tijdgenooten ook zelfs
bij hen die meenden geheel vijandelijk
teegenoover het socialisme te staan was
een zaak van verbazenden eenvoud. Zoo
eenvoudig, dat men haar alleen om de een
voud niet recht vertrouwde.
Dat Socialisme werd door de
weetenschappelijke en intellektueele hervormers, de
Marxisten, verachtelijk afgeweezen als uto
pisch", idealistisch" en anarchistisch".
Het komt, in beknopte formuleering, daarop
neer, dat wij door beetere organisatie, zoover
moogelijk willen gehoorzamen, bij al onze
handelingen, aan ons intuïtief rechtsbesef.
Zou dit ook bij geval met de geestelijke
waereld der Idealen" hoegenaamd niets te
maken hebben ?
Men meent dat dit intuïtieve rechtsbesef
bij verschillende menschen zeer verschillend
is. Maar dit is een dwaling, die berust op
gebrekkige observatie.
De meest verharde kapitalist laat ons
zeggen John. D. Rockefeller zal toonen,
bij een psycho-analyse, vrij w«l dezelfde
begrippen van recht en onrecht te hebben
als ieder normaal mensch. Hij is ook reli
gieus en meent aan de Christelijke voorschrif
ten te voldoen. Dat hij er soms zoo vervaarlijk
teegen zondigt, weet hij niet en begrijpt
hij niet, omdat hij geen vrij en oorspron
kelijk denker is, en omdat zijn oordeel
verdraaid en verward is door den geest van
het sociale milieu waarin hij leeft, en door
hartstochtelijke aandrift. Het zou moogelijk
zijn hem, door afzondering, door een of
andere groote katastrofe, door geduldig
analyseeren, te laten inzien dat hij teegen
zijn eigen geweeten gehandeld heeft.
De taak van het socialisme bestaat nu
weer hoogst eenvoudig daarin, dit oorspron
kelijk en algemeen rechtsgevoel tot besef
en tot uitwerking te brengen.
Niet door moraliseeren, niet door propa
ganda, nog minder door politieke of legisla
tieve maatregelen, maar door het voorbeeld
van een groep waarlijk vrije menschen,
sterk en bekwaam genoeg om deeze zuivere
rechtsbegrippen in hun praktisch leeven te
handhaven.
Dit is het beginsel waaroover de diep
zinnigste wijze zich wel behoort te wachten
om geringschattend te spreeken. Immers
niemand kan naar zijn hoogste bestemming
streeven zoolang hij, door zijn
menschelijken aard gedwongen, mee moet doen aan
handelingen die teegen zijn diepste rechts
gevoel indruischen.
En aan zulke handelingen doen wij thans
allen mee, de theosofen zoo goed als de
rest. Zij trekken buur, zij knippen coupons,
zij laten met hun bezit schacneren en woe
keren, zij voorzien zich van comfort en
rust ten koste van de gebreklijdende massa.
Zou dat niets met geestelijke idealen te
doen hebben?
Men wijst wel eens op het Indische
kastenstelsel, dat niets demokratisch heeft,
en toch niet onrechtvaardig kan genoemd
worden, wanneer men de beteekenis van
Karma en Reïncarnatie wel begrijpt.
Maar daar teegen zijn twee groote dingen
op te merken. Vooreerst dat onze sociale
zonden eigenlijk veel laaghartiger, geniepiger
en dommer zijn, omdat ze bedreeven worden
onder een valschen schijn, en door
tusschenkpmst van onverantwoordelijke persoonen,
die in onzen naam gemeene streeken uit
halen, waarvan wij in onweetendheid de
voordeelen genieten.
De teerhartige, weelderig leevende dame,
die feitelijk beezig is de maatschappij te
verarmen en nieuwe hongerlijders te schep
pen, laat haar kwade praktijken uitvoeren
door een zaakwaarnemer of bank, en
ver