De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 5 augustus pagina 1

5 augustus 1916 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N». 2041 Zaterdag 5 Augustus A°. 1916 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE C A S T R O Jr. en Dr. FREDERIK VAN EEDEN Abonnement per 3 maanden f 1.90 Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail 1 1 50 Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.15 UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1?5 regels/ 1.25, elke regel meer . . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . ?0.25 . . .0.30 . . .0.40 z. 1: Ons Leger. Wetenschap pelijke Werving, door T. H. Van het Socialisme bekeerd, door F. v. Eeden. Confetti. 2: Bnitenl. Overzicht, door O. W. Kernkamp. Nationaliteitagevoel, door dr. A. J. Bariionw. Krekelzing, door J. H. Speenhoff. Feuilleton: Het Schilde! y, door Vit a Kievite. 3: Een canserie over Socia lisme. De GlJjnlaeh van Koning Edward, door J. A. Besink. 5: Voor Vrouwen, door Elis. M. Bogge. Uit de Natuur, door dr. H. W. Heinsins. 6: Tentoonstellingen, door Alb. Plasschaert. Boekbesprekingen. Om de Macht, teekening van Nico de Laaf. Dram. Kroniek, door Top Naeff. T: Concours Hippiqne, door A. B. van Tienhoven, met teekeningen van Is. van Heus. Hiohiel de Swaen's Varheerelfjckte Schoenlappers of de Ge croonde Leeisse, door A. van der Horst. Nieuwe Zalen in het Bjjksmageam, door W. Martin, 9: Van Vlaanderen, door Andréde Bidder. Belgische Oorlogstoestandmeter, teekening van Oeorge van Baemdonok. Brief u't Indië aan de Amster dammer", door S. J. 10: Van den Legerdag van de ver. Ons Leger" voor twee jaar, door Ainold Vas Dias. Finanoieele en Economische Kroniek, door J. D. Santilhano.?12: Kantteekeningen van een Landstormpliohti/fe,door Melis Stoke.?In hèt Maan licht door Qny de Maupassant, vertaling v.H dn C. 13: De Zomervaoantie der Nederlanders, teekening van Joh. Braakensiek. Spreekzaal. Schaakrnbriek, red. dr. A. G. Olland. Damtubriek, red. K. C. de Jonge. Bijvoegsel: Bij het Lijk van kapitein Fryatt, teekening van Johan Braakensiek. iiiiiimiiiliiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiititiiiiiiiiiiiiiimiiiiiniiiiii IIIIIIHI ONS LEGER Met een rang . . . rang . . . kwak buitelde het ranke vliegtuig, dat in sier lijke glijdingen omlaag gestreken was en bijkans voor de voeten van den Opper bevelhebber scheen te ' willen landen, tegen den grond. Niet licht zal een der aanwezigen op den Legerdag van ver leden week het moment vergeten, dat die zwevende machine plotseling twee hortende buitetingen maakte over den kop, en daarna met den plof van n oogenblik, gevolgd door de stilte der vernieling, voor ons liggen bleef. Ieder wist, dat zich in die beweginglooze hoop twee jonge vlieg-officieren bevonden, en wat aan de strijdende fronten waarschijnlijk een alledaagsch voorval is geworden, nauwelijks^ nog stof voor een officieel bericht, sloeg den vreedzamen Hollandschen toeschouwers ijzingwekkend om het hart. Wonder boven wonder kwamen de twee jongelui uit hunne bewusteloosheid zonder eenig ernstig letsel bij, en voor een hunner werd de terugkeer der levens geesten blijkbaar ten hoogste bespoedigd, toen hij een fotografietoestel op zich §ericht zag. Een persman had aan den rang van zijn bedrijf geen weerstand kunnen bieden, maar werd nu plotse ling door den krijgsman met eenige bijzonder stevige krachttermen uit 't veld geslagen. Een natuurlijke en begrijpelijke tegenzin tegen nieuwsgierigheid. Maar toch stak er bijna iets symbolisch in den schrik van den militair voor den man der publi citeit i een schrik, die hem weder de be schikking over zijn hoofd en zijn tong hergaf. Het geïllustreerde blad zou waarschijn lijk toch niets anders hebben gedaan, dan aan de Nederlandsche burgerij eenen soldaat hebben doen zien in de gevaar lijke uitoefening van zijn bedrijf, een beeld van manhafte plichtsvervulling en stoutmoedigheid. Maar er bestaat nog een groote terug houdendheid van het leger tegenover de publieke opinie, en onwillekeurig kwam ons de herinnering op aan den vlootorder, indertijd door Prins Heinrich van Pruisen uitgevaardigd tot het eskader, waarmede hij de Vereenigde Staten bezocht: Ich bemerke, dasz in Amerika die Journa listen miteinem commandierenden General rangieren." De pers in rang gelijk met eenen commandeerenden generaal! Is dit in den tegen woordigen tijd ge heel vreemd? De geest van een leger moet ook zijn kracht ontleenen aan den geest der bur gerij, en van dien geest vormt ook de pers ooren, opgen en mond. Er kan niet genoeg naar worden gestreefd, dat volk en leger niet alleen samenwerken, maar ook samen denken en voelen. Onderlinge waardeering en verstandhouding zijn onmisbaar, en de vereeniging Ons Leger", die dit wenscht te bevorderen, deed daarom ook een goed werk, eenen legerdag te beleggen, om burgerlijke en militaire elementen te brengen. In eiken modernen staat heeft nog langen tijd na zijn ontstaan eene groote vreemdheid geheerscht tusschen leger en volk. De burgerij was uit den nieuwen, de militaire macht uit den ouden tijd. Tusschen beider geest en levensdoel lagen eeuwen van verschil, en eerst geleidelijk, bij de eene spoediger dan bij de andere, gevoelden de natiën de krijgsmacht als den natuurlijken verde diger van 't gemeenschappelijke huis gezin; den grooten, sterken broer, die soms wel ruw voor den dag komt en veel noten op zijn zang heeft, maar dien men toch gaarne naar voren ziet treden zoodra het geldt, de gezamenlijke belangen en idealen te verdedigen. Omgekeerd moest ook de krijgsman eerst geleidelijk leeren, dat hij is een lid van het volk, en een dienaar voor het volk. In die samensmelting is Pruisen num mer n geweest. In zijn kortelings verschenen programboek kan de oud-kanselier Von Bülow terecht zeggen, dat leger en natie het allereerst en lang voor de andere landen, n zijn geworden in Pruisen. Het konink rijk is daar ontstaan en tot wasdom geko men hand in hand met de koninklijke bataillons en het aristocratische officiers korps. De Pruisische natie rust van den beginne af op hare armee. Zoo was het reeds, terwijl in de 18éeeuw het Fransche volk in zijn leger nog een vreemde instelling zag, en, naar Voltaire vertelt, de nederlagen der generaals in de Parijsche café's en salons met spot en feestelijkheden werden gevolgd, als iets, wat buiten de natie omging. Daar zijn het geweest de geestdriftige legers der eerste Republiek, de zege tochten der sans-culotten, die de een heid tusschen burgerij en leger hebben gesmeed, en daarom is het Fransche leger ook altijd het leger van de Repu bliek gebleven. In Engeland hebben wij eerst thans, weer meer dan 100 -jaren verder, het zelfde proces onder onze oogen zien ge beuren. 1915 heeft daar den broer in 't gezin doen herkennen, volk en weermacht elkander doen vinden. Tommy Atkins was voor den Brit een vreemdeling, een rariteit, die uit fatsoenlijke bars werd geweerd. Maar de Tommies van heden worden als de dragers van de algemeene zaak vereerd. En de radicale democraat Lloyd George, is minister van Oorlog. Ons eigen land is voor de verbinding van leger en natie zeker geen ge makkelijk terrein geweest. De Neder landers hebben van ouds voor een ge regelde krijgsmacht weinig gevoel gehad, hun besten strijd hebben zij, wat henzelve betreft, gestreden als franctireurs en in ongeregelde benden. Onder de aanvoerders tijdens de oude republiek vindt men meer namen van adelijke Duitsche heeren dan van landgenpoten, en tot in de 19e eeuw toe is in het Nederlandsche leger meer de Duitsche schering en de Fransche inslag te be speuren, dan het echte nationale weefsel. Een oogenblik, in 1830, schenen volks geest en weermacht de handen goed inén geslagen te hebben. Maar is 't niet teekenend, dat nog in 1911 het bestuur der Hoofdstad een monument, aan de ontdekking van dien nationalen geest gewijd, weer kalmpjes weg heeft doen afbreken, en op den Dam een leegte in de plaats gesteld? Vooral onder een volk als het onze komt het gevoel van samenhoorigheid met de weermacht en onder een leger als het onze de behoefte aan samen hoorigheid met het nationale karakter, zeer moeilijk tot algemeen en blijvende ontwikkeling. *..* Toch heeft ook de halve nood, dien Nederland heeft doorgemaakt, reeds een eindweegs verbetering gebracht. En bij de vele veranderingen, waarop het herdenkingsdaglustige menschdom in deze eerste Augustusdagen terugziet, mag zeker ook wel deze worden gevierd: eene groote toenadering tusschen het Nederlandsche volk en het Nederlandsche leger. Wat vór den oorlog door velen steeds pijnlijk gevoeld werd: de volksvreemdheid der militaire organisatie en, als weer slag, de ontoeschietelijkheid van het volk, is zeer zeker in belangrijke mate verbeterd. Men is bezig tot elkander te komen, en eene verstandige leiding van weers kanten vermag hier nog veel te bereiken. Van den kant der burgerij is het nut der weermacht aanschouwelijk geleerd feworden. leder, die verder kijkt dan en engen, kleinen kring, heeft ingezien, dat deze weermacht er niet is voor de verdediging der belangen van enkelen, of van zinledige begrippen en verouderde instellingen; maar dat het vaderland een belang is van allen. Een huis waaraan de voorgeslachten hebben gebouwd voor ons, en dat wij weer hebben over te dragen aan onze kinderen en kinds kinderen, als een middel om voor de jongere generatie's de wenschen te ver wezenlijken, die de ouderen hebben gekoesterd. Ook in het leger heeft veel hervorming plaats gegrepen. De werkelijkheid heeft zelfs den ver stokten militarist doen zien, hoe nauw het verband is met 't geheele volksleven. De jeugdigen van geest hebben gelegenheid gekregen, in hun eigen geest te handelen. De discipline kon natuurlijker en gezonder worden. Het gekleinachte instituut der reserve- en verlofsofficieren heeft metter daad zijn bruikbaarheid betoond. Het soldatenwerk is practischer en leven diger geworden, tenminste in het veldleger. Wij schijnen ook eindelijk beland te zijn bij eene eenvoudige en bruikbare kleeding van den soldaat; geen sierpak meer, maar enkel werk- en sportpak, aan welken eisch helaas nog enkele jaren voor den oorlog de legerautoriieiten, met de reeds weer verlaten petten-, biezen-, shako- en kragenregeling, zich nog zoo vreemd hadden getoond. En, 't laatst niet het minst: de steeds toenemende belangstelling bij het legerbestuur voor sport en athletiek, voor lichaamsoefening en gezondheidsontwikkeling, hebben in breede kringen onder onze jonge mannen een buitengewoon grooten, zeer heugelijken invloed uitge oefend. Men voelt daarin ook een wel daad jegens geheel het volk, voor de toekomst. * ** Het is nog niet alles boter tot den boom. Er zit hier en daar nog allerlei oud zeer; en de halfslachtige rust van den mobilisatietijd kweekt zeker, nu met name bij de stellingtroepen, weer nieuwe moeilijkheden. In de forten en vakken is het plichts besef uitteraard veel minder levendig, en wij voor ons koesteren nog steeds twijfel, of het voortzetten van den geheelen mobilisatietoestand daar, nuttig en verstandig is. Er is nog allerlei reorganisatie en aan passing noodig. De toenadering, dit zij ook riiet ver geten, moet in de eerste plaats van den militairen kant komen. Niet, dat de eischen der weerbaarheid afhankelijk zouden mogen worden ge maakt van oppervlakkige volksopvattin gen, of gemakzuchtige volksopvattingen. Maar zonder het vertrouwen van de publieke opinie zal het leger nooit tot zijn volle vermogen komen; en vertrou wen verwerft men in Nederland nu een maal niet dan door overtuiging en ver trouwelijkheid. Over en weer is de weg daarvan thans reeds een goed eind begaan. En het blijft zaak, daarnaar nog bij voortduring te streven. De burgers, die op den Legerdag de denkbeelden van onzen Opperbevelheb ber hebben vernomen, en zijn kernach tige, gedachtenrijke woorden aangehoord, waaruit inderdaad een leider sprak, heb ben den indruk medegenomen, dat in elk geval aan het hoofd van ons leger een man staat, die dit leger wil doen leven in waarachtig verband met de natie, en de natie vertrouwen kan inboezemen in het leger, zoodat beide elkander kunnen aanvullen in volkskracht en vaderlandsch bewustzijn. Mogen vele anderen in het leger en velen in de burgerij, daartoe ook verder medewerken. v. H. * « * Wetenschappelijke Werving Duitschland en de Gentsche Hoogeschool Naar ons uit academische kringen wordt geschreven, reizen op het oogenblik eenige agenten der Duitsche regeering het land rond, om hoogleeraren aan te werven voor de Vlaamsche hoogeschool, die onder Duitsch besiuur te Gent in werking treden moet. Reeds eenigen tijd geleden is vanwege de aan De Toekomst verbonden professoren een dergelijke missie ondernomen, met minder succes blijkbaar dan thans. Behalve een hier te lande gevestigde Duitscher schijnt nu al vast ook een ten onzent woonachtige Neder lander voor het onderwijs in het Engelsch en Angelsaksisch gevonden te zijn. De algemeene opvatting zal wel zijn, dat de Nederlander, die zich hiertoe laat vinden, zich Iaat inlijven bij de oorlogsbelangen van een der oorlogvoerende mogendheden, en intellectueel medestrijder wordt voor Duitschland's plannen: het streven om den Belgi schen Staat te verzwakken, en Belgen tegen hunne regeering in 't harnas te jagen. Een Vlaamsche Hoogeschool te Gent is een ontzaglijk groot belang voor het Vlaam sche volk. Velen ook hier te lande heb ben daar van ouds voor helpen ijveren. Wij onderzijds hebben dit eveneens gedaan, zoo lang België België was, en wij hopen ons andermaal niet onbetuigd te laten, zoodra België weer België zal zijn geworden. Doch déze vervlaamsching, door 't Duit sche tusschenbestuur, is slechts politiek maakwerk, en vermag ons hier te lande slechts met zorg en tegenzin, niet met hoop volle verwachting te vervullen! De wetenschappelijke werving, welke thans op ons grondgebied plaats héft, verschilt in beginsel weinig van de militaire werving, die in een neutraal land vanzelf verboden is. En in elk geval zullen de Nederlanders, die in dezen wetenschappelijken vorm vreem den oorlogsdienst gaan vervullen, hun recht van Nederlanderschap verliezen. Dat onze regeering er hare erkenning voor zou geven, laat zich niet denken, en dat velen in Neder land er sympath'e voor kunnen gevoelen, evenmin. V. H. Van 't Socialisme bekeerd Onze leezers zullen in dit nummer een hoogst interessante bijdrage vinden van een voormalig socialist, wien het indertijd met de propaganda vuurige ernst scheen te zijn en die thans met een luchtig gebaar zijn, socialistische idealen oover boord gooit. Zelden heb ik iemand met zoo zwierige beslistheid het kind met het badwater zien wegwerpen. Men zou zelfs, bij 't leezen van het artikel van den heer Resink, min of meer argwanend worden en vreezen dupe te zijn van een mystificatie, een literair grapje, een subtiele ironie. Men kan teegenwoordig met zulke dingen niet voorzichtig genoeg zijn. Maar ik geloof toch dat men bij aan dachtige leezing tot de conclusie moet koomen dat het den heer Resing thans eevenzeer ernst is met zijn grappige verloochening, als vroeger met zijn felle voorspraak. Het kan niet anders, hij meent het, hij is ontgoocheld, teleurgesteld en neemt nu zijn draai met een waarlijk verrassende en sym pathieke leenigheid en oprechtheid. Dit nu is, psychologisch, alleen te ver klaren als me»aanneemt dat de heer Resing iets beeters heeft gevonden. Een dergelijk luchthartig in elkander trappen van het schuitje waarin men zoo lang gevaren heeft is alleen moogelijk voor iemand die nu werkelijk meent op vaster, betrouwbaarder boodem te staan. Iemand als F. van der Goes zou zulk een bekentenis niet met een zoo vroolijk gelaat en met zoo weinig bit terheid kunnen afleggen. Als Troelstra, Vliegen, Schaper op zulk een krasse wijze aan 't verloochenen gingen wat zou er van hun figuur gered kunnen worden? Nu mooge de heer Resink het mij ten goede houden als mijn conclusie onjuist is. Mijn persoonlijke kennismaking met hem geduurende de staking van 1903 was zeer kort en oppervlakkig. Hij verdeedigde toen, op de bijeenkomsten der stakers te Amersfoort zijn marxistische inzichten met de bekende hartstochtelijke felheid der S. D. A. P.ers teegen mijn meeningen, die hij anarchistisch noemde. Later heb ik niet meer het genoegen gehad hem te ontmoeten en ook weinig berichten ontvangen omtrent zijn innerlijke ommekeer. Maar ik ben vrij zeeker dat de merkwaardige uiting die hij thans in dil nummer van ons weekblad publiceert, het gevolg is van zijn overgang tot de Theosophie. Dit verschijnsel nu, dat het doordringen in de theosophische wijsheid onverschillig maakt voor het socialisme, is door mij reeds meermalen waargenoomen, en ik moet er bijvoegen, met droefheid en ergernis. Daarom ook wil ik nu terstond het geval Resink bespreeken, omdat het zoo opvallend en zoo typisch is. Het kan zijn dat ik mij vergis, en dan wil ik van te vooren al mijn ver ontschuldiging gereed houden maar ik vrees dat de vaandel-desertie van den heer Resink voortkomt uit een oovertuiging van niet dieper en deegelijker gehalte dan zijn losgelaten socialisme. Het zou mij niet ver wonderen als hij nu met eeven weinig diepte en bedachtzaamheid theosoof is geworden als hij vroeger socialist werd. Wie zulke kromme sprongen waagt en zoo grappig spreekt oover dingen die hem vroeger heilige ernst waren, kan ons niet brengen tot een snel vertrouwen in de vastheid van zijn nieuwste honding. Wie waarborgt ons dat wij na eenige jaren niet een causerie krijgen waarin eeven joolig den draak wordt gestooken met Swastika's, Sterren van het Oosten, Karma-bespiegelingen, sterre-wichelarij en meditatie-matjes? Het artiekel van den heer Resink is zeer interessant, maar kan een verwarring stichten, of liever bevorderen want ze is al veele jaren oud die ik sints mijn bemoeying met sociale zaken heb trachten te bestrijden en op te helderen. De verwarring is ontstaan door het ge mis aan taalkritiek, kritische taalbezinning. Inzendingen voor deze rubriek gelieve men te adresseeren aan het Redactiebureau, met op den omslag het motto: ,Confettf'. Eene advertentie in het Handelsblad: Een alleszins bekwame Kuiper, de laatste jaren als baas werkzaam, wenscht van betrekking te.veranderen. Bekend met de Engelsche en Duitsche taal." Scheuring in de anti-rev. partij? Ten N.W. van Pontebba was des avonds hevig gevechtsrumoer hoorbaar. Van onze zijde waren daar geen troepen." (Weener W. B.) Zoodat waarschijnlijk de Italianen uit ver veling handgemeen waren geworden. Een nieuw verdedigingsmiddel De vijand trok naar de hoogten bij het dorp Berestetsekko terug, en begon over te geven." (Petrogrado W.) iiiiiimiiHiiiiMiiMiiiiiiiiiimiiimiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiffiiiit Men sprak en twiste oover het Socialisme en nam niet de moeite grondig, signifisch, na te gaan waaroover men sprak. Men noemde Socialisme het ingewikkelde, intellektualistische weefsel van economische feiten en ondiepe wijsheid dat door Marx aan de zoekende waereld is aangebooden als standaard-werk en basis voor alle maat schappelijke hervorming. Het socialisme waarover ik sprak en waarvan ik de kiem aantrof bij de meesten van mijn land- en tijdgenooten ook zelfs bij hen die meenden geheel vijandelijk teegenoover het socialisme te staan was een zaak van verbazenden eenvoud. Zoo eenvoudig, dat men haar alleen om de een voud niet recht vertrouwde. Dat Socialisme werd door de weetenschappelijke en intellektueele hervormers, de Marxisten, verachtelijk afgeweezen als uto pisch", idealistisch" en anarchistisch". Het komt, in beknopte formuleering, daarop neer, dat wij door beetere organisatie, zoover moogelijk willen gehoorzamen, bij al onze handelingen, aan ons intuïtief rechtsbesef. Zou dit ook bij geval met de geestelijke waereld der Idealen" hoegenaamd niets te maken hebben ? Men meent dat dit intuïtieve rechtsbesef bij verschillende menschen zeer verschillend is. Maar dit is een dwaling, die berust op gebrekkige observatie. De meest verharde kapitalist laat ons zeggen John. D. Rockefeller zal toonen, bij een psycho-analyse, vrij w«l dezelfde begrippen van recht en onrecht te hebben als ieder normaal mensch. Hij is ook reli gieus en meent aan de Christelijke voorschrif ten te voldoen. Dat hij er soms zoo vervaarlijk teegen zondigt, weet hij niet en begrijpt hij niet, omdat hij geen vrij en oorspron kelijk denker is, en omdat zijn oordeel verdraaid en verward is door den geest van het sociale milieu waarin hij leeft, en door hartstochtelijke aandrift. Het zou moogelijk zijn hem, door afzondering, door een of andere groote katastrofe, door geduldig analyseeren, te laten inzien dat hij teegen zijn eigen geweeten gehandeld heeft. De taak van het socialisme bestaat nu weer hoogst eenvoudig daarin, dit oorspron kelijk en algemeen rechtsgevoel tot besef en tot uitwerking te brengen. Niet door moraliseeren, niet door propa ganda, nog minder door politieke of legisla tieve maatregelen, maar door het voorbeeld van een groep waarlijk vrije menschen, sterk en bekwaam genoeg om deeze zuivere rechtsbegrippen in hun praktisch leeven te handhaven. Dit is het beginsel waaroover de diep zinnigste wijze zich wel behoort te wachten om geringschattend te spreeken. Immers niemand kan naar zijn hoogste bestemming streeven zoolang hij, door zijn menschelijken aard gedwongen, mee moet doen aan handelingen die teegen zijn diepste rechts gevoel indruischen. En aan zulke handelingen doen wij thans allen mee, de theosofen zoo goed als de rest. Zij trekken buur, zij knippen coupons, zij laten met hun bezit schacneren en woe keren, zij voorzien zich van comfort en rust ten koste van de gebreklijdende massa. Zou dat niets met geestelijke idealen te doen hebben? Men wijst wel eens op het Indische kastenstelsel, dat niets demokratisch heeft, en toch niet onrechtvaardig kan genoemd worden, wanneer men de beteekenis van Karma en Reïncarnatie wel begrijpt. Maar daar teegen zijn twee groote dingen op te merken. Vooreerst dat onze sociale zonden eigenlijk veel laaghartiger, geniepiger en dommer zijn, omdat ze bedreeven worden onder een valschen schijn, en door tusschenkpmst van onverantwoordelijke persoonen, die in onzen naam gemeene streeken uit halen, waarvan wij in onweetendheid de voordeelen genieten. De teerhartige, weelderig leevende dame, die feitelijk beezig is de maatschappij te verarmen en nieuwe hongerlijders te schep pen, laat haar kwade praktijken uitvoeren door een zaakwaarnemer of bank, en ver

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl