Historisch Archief 1877-1940
12
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
! i
5 Aug. '16. No. 2041
Onze Planken-Helden
XIV
Teekening voor de Amsterdammer" van
Wijbo Meyer
Alex Paassen
KANTTEEKENINGEN VAN EEN
LANDSTORMPLICHTIGE
vin
(Notities, uit een militair zak
boekje, gevonden door onzen
medewerker Melis Stok e, in
de omgeving
eenerAmsterdamsche kazerne.)
Welkom, Collega's!
In het groote nationale hotel, dat onze
kazerne is, zijn eenige honderden nieuwe
gasten aangekomen.
Maar geen belletje heeft getinkeld bij hun
binnentreden, en geen portiers of iiftboy's
zijn hen tegemoet gesneld. Hoogstens heeft
een overmoedig milieien-recruutje hen, van uit
het gelid, hatjememaar" toegeroepen, voor
welken daad van gastvrijheid hij zich eenige
dagen kwartier-arrest toebedeeld zag.
Bij het aanzien dier stoet van benepen
loenzende burgers, kwam mij weer helder
mijn eigen aankomst in de gedachten, in
dit ietwat wrak gebouw, dat mij sindsdien
zoo dierbaar geworden is...
, Ik herinner mij als gisteren, hoe men ons,
vredige particulieren, een kring deed
formeeren, hoe vervolgens een rossige en
sproet i ge sergeant-majoor ons de
krij.gsartikelen voorlas, met luider stemme sprekend,
telkens wanneer er quaestie was van de
dood", straf", dood door de kogel"...
Velen onzer vermeenden nimmer te voren
in grooter doodsgevaar verkeerd te hebben,
dan op dit oogenblik, en staarden vol ont
zetting naar den sproetigen sergeant-majoor,
die op n dreun voortging met het lezen
der yérschfikkelijkheden, die ons bedreigden,
terwijl de toorn-aderen in zijn voorhoofd
zwollen, alsof hij aanstonds uitvoering zou
gaan geven aan het geprojecteerde bloedbad.
Ik weet niet, collega's die ik het welkom
toeroep, in hoeverre de spr. S. M. ook u
verschrikt heeft, maar het komt mij voor,
dat waar het meerendeel uwer gehuwd is
onder u een oogenblik het schrikbeeld
geheerscht moet hebben van tallooze weduwen,
en bloedjes van vaderlooze kinderen .,.
Vreest echter niet.
Indien ge ervoor zorgf, 's morgens tijdig
wakker te zijn, uwe schoenen behoorlijk
gepoetst te hebben, en geen 'appèls te ver
zuimen, dan verwed ik er wat onder, dat
.er onder u slechts weinigen zullen vallen
als slachtoffers van de krijgstucht.
In het Maanlicht
UU het Fransch, van GUY DE MAUPASSANT
Pater Marignan! hoe goed paste dienaam,
herinnering aan oorlog en strijd, bij dezen
priester, 'n lang, mager mensen met een
fanatiek, overspannen, maar rechtschapen
karakter. Zijn geloof stond vast, wankelde
nooit. Hij meende in alle oprechtheid, dat
hij zijn Qod kende, dat hij Zijne wegen, Zijn
wil, Zijne bedoelingen doorgrondde.
Als hij met groote stappen de laan bij
zijne dorpspastorie afliep, kwam soms deze
vraag bij hem op: Waarom heeft God dit
of dat gedaan ?" En dan zocht hij hardnekkig,
stelde zich op het standpunt van God, en
bijna altijd vond hij een antwoord. Nooit
zou hij, gedreven door vromen ootmoed,
gefluisterd hebben: Heer, Uwe wegen zijn
ondoorgrondelijk!" Hij zei tot zichzelf: Ik
ben Gods dienaar, ik moet Zijne beweeg
redenen kennen, en ken ik ze niet, dan moet
ik ze trachten te ontdekken."
De geheele natuur scheen hem toe ge
schapen te zijn volgens een volkomen logisch
en bewonderenswaardig beginsel. Voor elk
waarom" vond hij een daarom". De dage
raad was daar, opdat het ontwaken vroolijk
zou zijn, het daglicht om den oogst te doen
rijpen, de regen om hem te drenken, de
avond om voor te bereiden tot den slaap
en de stille nacht om te rusten.
De vier jaargetijden beantwoordden ge
heel aan de behoeften van den landbouw;
en nooit zou bij den priester de gedachte
z_ijn opgekomen, dat de natuur geen bedoe
ling heeft, dat integendeel al wat leeft, zich
heeft gevoegd naar de harde eischen der
tijden, der luchtstreken, der stof. Maar hij
haatte de vrouw, hij haatte haar onbewust,
verachtte haar instinktmatig. Menigmaal her
haalde hij het woord van Christus: Vrouw,
wat is er gemeen tusschen U en mij?" en
hij voegde erbij: Men zou zeggen, dat God
zelf ontevreden was over deze schepping."
Ja, wél was de vrouw voor hem het onreine"
- waarvan de dichter spreekt. Zij was de ver
leiding, die den eersten man had
medegesleept, die steeds doorging met haar werk
der vervloeking, het zwakke, gevaarlijke
wezen, geheimzinnig lokkend. En meer nog
dan haar verderf brengend lichaam haatte
hij hare naar liefde vragende ziel. Soms had
hij gevoeld, hoe hare teederheid hem om
zweefde, en al wist hij zich onkwetsbaar,
deze dorst naar liefde, die altijd in haar
trilde, prikkelde hem.
Volgens hem had God de vrouw slechts
geschapen om den man te verleiden en op
Uwe manieren.
Denkt nu niet, dat ik u houd voor bar
baren, of onbehoorlijke lieden, wanneer ik
u wenken geef betreffende uw gedrag en
optreden. Integendeel. Doch hoe hoofsch en
beminnelijk uw optreden tot nu toe geweest
moge zijn,... ik ben er van overtuigd, dat
gij beginnen zult u als een nwellevend
soldaat te gedragen.
Waag het niet anders op uw meerderen
toe te komen, dan als wildet gij hen van de
been loopen.
Sta dan met n ruk stil, en vraag be
leefdelijk of ge hen iets vragen moogt.
In de meeste gevallen zal men u toestem
mend antwoorden, en gij aarzelt dan ook
niet met te vragen, of ge hen een vraag
moogt stellen. Indien uw meerdere ook
hierop gunstig beschikt, stelt ge kort en
zakelijk uw vraag. Ten slptte zult ge u wel
wachten, uw dankbaarheid onder woorden
te brengen.
Ook zult ge ervoor moeten waken met
je poote op je bed te legge", en in het oog
te houde dat de tafel is om van te te, en
niet om op te poesse, want dat doe je thuis
ook niet t"
Wanneer men u een dwijl geeft, om een
vloer te reinigen, dan zult ge niet moeten
aarzelen met het verwekken van breede
plassen, daar ge anders onvoorwaardelijk
onder verdenking zult komen van te doen
zoo'as je je selon thuis zwabbert."
Zoo zoude ik u duizenderlei wenken
kunnen geven betreffende poetsen en ve
gen ... doch ik zie mij het gras voor de
voeten weggemaaid door reeds bestaande
litteratuur op dit gebied, als daar zijn: Het
handboek voor de aankomende jonge dienst
bode" door Estella en de wenken betreffende
het onderhoud van geweer-loopen" uitgege
ven op last van het ministerie van oorlog
(natuurlijk het laatste alleen).
Gij zult goed doen, uwe familie de wan
deling in de omgeving van oefenterreinen
te verbieden, wilt ge tenminste niet voor
het geval komen te staan, dat uw jongste
u op een vrijen dag toevoegt: Pa, wat dée
u gek laatst!", of: pa, was de meester boos
op u?"
Boosdoeners
Lang zijn de tijden voorbij, dat ik afschuw
of huivering gevoelde bij het zien van ge
vangenissen of dievenwagens. Men behoeft
slechts in nader contact met het strafsysteem
te komen, om te begrijpen, dat al deze uiter
lijkheden het wezen der zaak niet bereiken.
Wanneer 's morgens, op het Kazerneplein,
de gevangenen gelucht" worden, en
ronddrentelen onder bewaking van soldaten, dan
aarzel ik niet hen een kameraadschappelijken
groet te brengen.
Gevangenen... mijn hemel: Ge denkt
aan van bloed-druipende
moordenaarshanden, wilde oogen, en worgende vingers...
hoe naïef zijt ge.
Voor mij zijn gevangenen slechts onge
lukkige collega's, in wie het initiatief niet
gewaardeerd is. Ik ben vertrouwd geraakt
met cellen en kettingen, zooals ge u in
Engeland went aan custard, in Marseille
aan bouillabaise, en in Indië (te Indië zegt
Hannes) aan rijsttafel met roode vischjes.
Ik aarzel niet, de hand te drukken van
iemand, die een dag dienst verzuimd heeft,
doch zorg zelve geen dag te mankeeren
om... geen «traf te krijgen. En zoo be
trapte ik mij onder dienst op het feit, dat
ik voor het eerst van mijn leven mijn plicht
deed... uit angst voor straf. Vergeleken met
miliciens, mogen wij, landstormers bewuste
menschen" genoemd worden. En wij geven
er ons rekenschap van, dat er dikwijls juist
zooveel gedaan wordt als noodig is, om niet
wegens gebrek aan dienstijver gestraft te
worden,
Moge dat bij miliciens, jonge menschen,
wier karakter en levensbeschouwing nog
gevormd moeten worden, niet al te ongunstig
werken!
Toilet
Kijk es" zeide Simon dezen morgen,
terwijl wij naast elkander stonden in het
de proef te stellen. Geen man moest zich
in hare nabijheid wagen dan gepantserd,
steeds een valstrik vreezend. En inderdaad
zij geleek een valstrik met hare verlangend
uitgestoken armen, hare geopende lippen.
Slechts de non, onschadelijk door hare
gelofte, vond genade in zijne oogen; maar
ook voor haar was hij hard, omdat hij, voort
levend op den bodem van haar gekluisterd
hart, die eeuwige teederheid voelde, die toch
tot hem ging, tot hem, den priester. Hij
gevoelde die teederheid in haar blik, voch
tiger door vroomheid dan die der monniken,
in hare geestvervoering waarin hare sekse
zich verraadde, in hare opwellingen van
liefde voor den Christus, eene liefde, die
hem tegen de borst stuitte, omdat het was
de liefde eener vrouw, eene vleeschelijke
liefde. Hij gevoelde die teederheid zelfs in
hare volgzaamheid, in haar fluisteren, wan
neer zij tot hem sprak, in hare neergeslagen
oogen, in hare tranen van berusting, wanneer
hij ze streng berispte.
En als de poort van het klooster zich
achter hem sloot, schudde hij zijne soutane
en ging heen met haastige schreden, als
vluchtte hij voor een gevaar.
In een klein huisje dicht bij de pastorie
woonde zijn nichtje met hare moeder. Hij
had het erop gezet, dat het meisje liefde
zuster zou worden. Zij zag er aardig uit,
was een zieltje zonder zorgen, dat met
alles spotte. Als de priester vermaande,
lachte zij; en werd hij boos op haar, dan
omhelsde zij hem onstuimig en drukte hem
aan haar hart, terwijl hij onwillekeurig
zich trachfte los te maken uit die omar
ming, die hem niettemin eene zoete vreugde
schonk en in hem het gevoel van vader
schap wakker riep, dat in 't hart van eiken
man sluimert.
Dikwijls, als hij met haar door de velden
wandelde, sprak hij haar van God, van zijn
God. Zij luisterde nauwelijks naar hem, zij
keek naar de lucht, de planten, de bloemen,
terwijl hare oogen tintelden van levenslust.
Soms liep zij hard een fladderend insekt
na en bracht het bij den priester, roepende:
Kijk eens oom, hoe lief! Ik zou 't willen
kussen!" En die behoefte om vliegjes of
seringenknopjes te kussen" verontrustte
den priester, prikkelde hem, bracht zijne
ziel in opstand, omdat hij ook hierin weer
zag die onuitroeibare teederheid, die opbloeit
in het hart van elke vrouw.
En daar vertelde de vrouw van den koster,
die het huishouden deed voor pater Marignan
hem op zekeren dag heel voorzichtig, dat
zijn nichtje verliefd was
UIT HET KLADSCHRIFT VAN JANTJE
LJ ' ^./V
./*, 4&&&r'Öba-ra;ee»l<z?A^KZr-ti&
wasch-lokaal kijk es wat ik femorge me
hare fijn geplak hét."
Inderdaad lag zijn vettig hoofdhaar in
twee, door een rechten lijn gescheiden,
plakken op zijn schedel.
Simon plakt iederen morgen zijn hare",
en gaat nmaal per week onder 's rijks
douche. Dit voorrecht geniet hij met ons
allen, die in- twintig minuten moeten aan-,
uitkleeden en douchen. Jammer dat het meestal
vór in de week is, vindt hij, want Zondags
ben je al niet meer knap. Met oogen vol
nijd en afgunst plegen wij te loeren naar
de blikken wasch-kommen, die de miliciens
krijgen, terwijl wij, ouderen, zoowat
plensen onder een kraantje. Dit neemt echter
niet weg, dat wij als om strijd weelde
toilet-artikelen medebrengen, en elkander
de oogen uitsteken met geriefelijkheden, als
daar zijn: handiglijk tot reisnécessaire inge
richte sigaren-kistjes of
chocolade-reependoozen, in krantenpapier gewikkelde stukjes
sunlight-zeep, of heusche tandenborstels.
n was er en hier gevoel ik met
schaamte, hoe de afgunst mijn stem doet
dalen tot schor-kwaadsprekers-timbre
n wat er, die een cht beenen dingetje
had, met aan de ne kant een nagelpeuter,
en aan de andere een tandenstoker d'r aan!
Ja ja, zoo weten sommige gegoeden het
zich zij het dan ook zonder kosten te
ontzien geriefelijk te maken in eene
kazerne.
Mijn eigen bed
Onlangs heb ik dan waarlijk mijn eigen
burger-bed weer gezien. En de desillusie
was volkomen. Ik begrijp u allen niet: hoe
ge slapen kunt in al die kille lakens! en dan
dat enge vachtje op den grond er voor, en
dat weeë veeren van de matras... neen,
iimiiMmmiiii
Dat was een slag! Hij snakte naar adem,
't gezicht vol zeep, want hij stond zich
juist te scheren. Toen hij eindelijk weer kon
denken en spreken, riep hij uit: Dat is
niet waar, je liegt Melanie!" Maar met de
hand op 't hart antwoordde de boerin:
De Heer zal me straffen, als ik lieg, eer
waarde. Ik zeg U, dat zij eiken avond naar
hem toegaat, als uwe zuster slaapt. Bij de
rivier ontmoeten ze elkaar. Ga daar maar
eens kijken, tusschen tien en twaalf."
De geestelijk hield op met scheren en
liep met groote stappen heen en weer,
zooals hij altijd deed, wanneer zijne ge
dachten met iets bezig waren. Toen hij
weer voort wilde gaan met zich te scheren.
sneed hij zich driemaal tusschen neus en oor,
Den heelen dag was hij stil, hij verkropte
zijne verontwaardiging, zijne boosheid. Aan
den toorn van den priester tegenover de
onverwinlijke liefde, paarde zich de
machtelooze woede van den geestelijken vader,
den voogd, van hem, die over het zieleheil
moet waken en die wordt bedrogen, om
den tuin geleid, voor den gek gehouden,
door een kind; 't was dat zelfzuchtige ge
voel, dat bij ouders opkomt als 'n dochter
hun komt vertellen, dat zij zonder hen en
ondanks hen zich een echtgenoot gekozen
heeft.
Na het eten trachtte hij wat te lezen,
maar 't gelukte hem niet, en hij werd hoe
langer hoe meer ontstemd. Klokslag tien
nam hij zijn stok, 'n dikken eiken knuppel,
dien hij altijd meenam, als hij 's nachts op
ziekenbezoek ging. En glimlachend keek
hij naar de zware knots, die hij dreigend
in zijn stevigen boerenknuist om zich heen
zwaaide. Dan, plotseling, hief hij ze op en
tandenknarsend deed hij ze neerkomen op
'n stoel, waarvan de rug in stukken op den
vloer viel. Hij opende de deur om naar
buiten te treden, maar op den drempel
bleef hij staan, getroffen door een
maneglans, zooals men dien bijna nooit ziet.
Hij had een dwependen geest, een geest
gelijk die der Kerkvaders, die mijmerende
dichters; en plotseling voelde hij zich mee
gesleept, getroffen door de grootsche, kalm
verheven schoonheid van den bleeken nacht.
In zijn tuintje, badend in zachten glans,
wierpen de dunne, nauwelijks groene takken
der regelmatig geplante vruchtboomen, eene
donkere schaduw in de laan. De reusachtige
kamperfoelie, die opklom tegen den muur
van zijn huis, verspreidde heerlijke zoete
geuren, als zweefde in den zoelen, helderen
avond eene etherisch reine ziel.
Hij haalde diep adem, dronk de lucht (n,
dat is niets voor mij! Ik houd er van, de
stevige, prikkelende stroosprieten in mijne
heupen te gevoelen, ik geniet bij het ont
waken met een mond vol deken-wol, en ik
kan niet inslapen, zonder mijne ellebogen
blauw gestooten te hebben tegen ijzeren
krib-stangen.
En wanneer ik ooit bij u ingekwartierd
mocht worden, en ge dacht mij genoegen
te doen met het spreiden van een dier ver
foeilijke, gecompliceerde slaapgelegenheden,
waarin ge u zelve pleegt rond te wentelen...
nu, dan kunt ge ervan overtuigd zijn (hoe
ondankbaar zulks u schijnen moge) mij den
volgenden morgen te zullen vinden: of op
gerold in de mand van uwen hond, of uitge
strekt op de ruwste uwer gangmatten.
Eten
Dezen middag heb ik een groot bord vol
aardappelen gegeten. Nimmer heb ik ge
weten, dat aarnappelen zógroot konden
zijn, en dat er zoovele op n bord bijeen
konden liggen.
Ik had grooten honger, en staarde met
gulzige en blinkende oogen naar de aard
appelen op mijn bord.
Ook de aardappelen staarden! Zij staarden
mij aan uit tallooze groenige oogen, wat
fletser dan de mijne wel is waar, doch vél,
vél grooter in aantal.
En zij schenen geheel verzoend met hun lot.
Trouwens, links en rechts, en tegenover
mij staarden tallooze aardappelen op endere
borden even goedig en suffig naar andere
hongerigen.
Toen ik n aardappel gegeten had, kreeg
ik plotseling een gevoel, alsof hij, in mijn
maag, met zijne oogen begon te rollen.
Maar toen ik zag, dat de anderen rustig
bleven liggen, greep ik een grooten, oranje
IIHHIIIIIIIIIIIIIIIimlIlllllllllllllllmlIllllllllllllllllMIIMIIIllllllllllllllIII
gelijk een dronkaard den wijn, en langzaam
schreed hij voort, verrukt, vervoerd, bijna
zijne nicht vergetend. Zoodra hij buiten
was, bleef hij staan en aanschouwde de
geheele vlakte, badend in dien liefkoozenden
glans, gehuld in die teedere, kwijnende be
koring der heldere nachten.
Nu en dan hoorde men den korten,
metaalachtigen roep van 'n pad ; in de verte
weerklonk te midden der~verleiding van 't
maanlicht de parelende zang van den nach
tegaal, die doet droomen zonder te doen
denken, die lichte trillende zang, noodend
tot kussen.
De geestelijke trad voort, diep bewogen,
zonder dat hij wist waarom. Hij voelde zich
als verzwakt, plotseling uitgeput; hij wilde
gaan zitten, daar blijven, en God aan
schouwen, bewonderen in Zijn werk. Ginds
slingerde zich eene lange rij populieren
langs de bochten der kleine rivier. Een
lichte sluier, een witte nevel, schitterend in
het zilveren licht der doorbrekende maan,
zweefde om en boven de oevers, omhulde
den kronkelenden stroom met een teer door
zichtig waas.
Nogmaals stond de priester stil, tot in 't
diepst van zijne ziel geroerd door een
steeds grooter wordend, onweerstaanbaar
gevoel van verteedering.
En een twijfel, eene vage onrust kwam
over hem; hij gevoelde in zich een van die
vragen opkomen, die hij zich soms stelde.
Waarom had God dit zoo gemaakt ? Immers,
de nacht is bestemd voor den slaap, voor
de onbewustheid, voor de rust, voor de
vergetelheid; waarom was hij dan bekoor
lijker dan de dag, lieflijker dan de dageraad
en dan de avond, en waarom werd de
duisternis doorzichtig gemaakt door die
rustige, verleidelijke maan, dichterlijker dan
de zon, en door hare groote bescheidenheid
als 't ware bestemd om die dingen te be
schijnen, welke te teer en te geheimzinnig
zijn voor 't daglicht ? Waarom rustte de
voortreffelijkste aller zangers niet als de
andere vogels, waarom kweelde hij in dit
ontroerende licht ? Waarom deze door
zichtige sluier, geworpen over de wereld ?
Waarom die trilling van het hart, die aandoe
ning der ziel, die loomheid van het lichaam ?
Waarom in alles eene verleiding, die de
menschen niet zagen, daar ze immers ter
ruste waren gegaan ? Voor wie dit verheven
schouwspel, die overvloed van poëzie, die
de hemel over de aarde uitstortte?
En ditmaal vond dépriester geen antwoord.
Maar ziet, daar vertoonden zich opeens,
ginds aan den rand der weide, onder het
peen, met het oogmerk, die den aardappel
na te zenden...
Hiermede, lezer, eindigde mijn feestmaal,
even plotseling als het begonnen was. Nu
moogt ge mij uitschelden voor eenen ver
kwister, of verwenden kwast, die tallooze
peenen en aardappelen ongestoord laat
ronddrijven in prima vet, doch dit is reeds niet
meer noodig ...
Ik heb mijn straf gevonden in den
droevigen blik, waarmede, uit duizenden verwij
tende, groenige oogen, de overblijvende
aardappelen mij, hunnen versmader, aan
bleven staren...
MELIS STOKE,
landstormplichtige
*
* *
Gelezen op de wand van een provoost-cel.
I thank you, landlord, for the hospitality.
You have been very kind to me;
Big expenses were never made by me here.
The food you served me, was better than I
expected
l never had cheaper apartments.
Your other lodgers never gave meany trouble
but though
I cannot recommend you!
love comfort, there is nothing of the sort!
love cigars you won't sell me any,
love whisky, you won't let me slip away and
fetch a bottle.
love novels, you haven't any in the house.
love women and I never saw one yet!
All Drawbacks.
Afterall I am sorry to say, I am glad leaving you!
Good bye and if possible for ever.
A. LODGER
Provoost kazerne 29/4-'15
gewelf der boomen, badend in den lich
tenden nevel, twee schaduwen, die dicht
naast elkander voortschreden.
De man was de grootste, hij had zijn arm
om zijne gezellin heengeslagen en nu en
dan kuste hij haar op 't voorhoofd. Zij
brachten plotseling leven in het stille land
schap, dat als 't ware eene goddelijke, voor
hen gemaakte, omlijsting vormde. Die twee
schenen n wezen, en voor hen scheen
deze kalme, stille nacht bestemd ; en lang
zaam naderden zij den priester als een levend
antwoord, het antwoord, dat zijn Meester gaf
op zijne vragen.
En hij stond daar met kloppend hart,
diep getroffen; en hij meende ietsbijbelsch
te zien, gelijk de liefde van Ruth en Boaz.
de vervulling van den wil des Heeren, te
midden van een dier grootsche tafreelen,
waarvan de heilige boeken spreken.
En in zijn hoofd weerklonken de verzen
van het Hooglied, de kreten van verlangen,
de roep der lichamen, geheel de warme
poëzie van dit gedicht, trillend van liefde.
En hij zei tot zichzelf: Misschien heeft
God zulke nachten gemaakt om de liefde der
menschen met een ideaal waas te omgeven."
Hij week terug voor dit menschenpaar,
dat voortschreed in innige omarming. En
toch was het zijn nichtje ; maar nu vroeg
hij zich af, of hij niet op 't punt stond zich
te verzetten tegen God. Als God de liefde
met zulk eene pracht omgeeft, zou dat niet
zijn omdat zij Hem welgevallig is ?
En hij vluchtte voort, buiten zichzelven,
zich schamend bijna, als ware hij- binnen
gedrongen in een tempel, waar hij niet het
recht had binnen te dringen. H. d. C.