Historisch Archief 1877-1940
Zaterdag 12 Augustus
A°. 1916
AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS,
Mr. E. S. OROBIO DE C A S T R O Jr. en Dr. FREDERIK VAN EEDEN
Abonnement per 3 maanden / 1.90
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling f r. p. mail 11 50
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.15
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van l?5 regels /1.25, elke regel meer .... ?0.25
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . , 0.30
Reclames, per regel , 0.40
IHHOUDi Bladz. 1: Nieuw Recht voor de
IndoChineezen, door mr. P. H. Frocnberg. Buitenl.
Overzicht, door G. W. Kernkamp. Confetti.
Elie Metcbnikoff f, door dr. N. Swellengrebel.
2: O. Vrij f, door Th. M Ketelaar. Geheime Zit
tingen in het Engelsche Parlement, door E. van
Kaalte. Erekelzang, door J. H. Speenhoff.
3: Uw Taak, door Nedeilander. Dorpsbygeloof,
door AndréSchil'ings. 5: Toor Vrouwen, door
Elis. M. Bogge. 6: Kabir's Verzen, door F. v.
E. Het Offensief, teekening van Jordaan.
Nirvana, door Henri Borel. 7: Hindenbnrg,
teekening van George van Baemdonck. P. Loots -f-,
door H. v. L. Verzen. Een moeilijke taak voor
Onders. door D. Stigter. 9: .Financieele en
Economische Kroniek, door J. D. Santilhano.
10; Doorsnede van een Machinegeweer. Esn
Vleogje Haagsche vinJ,door Ari.?I^ekenspiegel.
Uit het Kladschrift van Jantje. 11: Het Russi
sche Offensief, teekening van Joh. Braakensiek.
Amerikaansche Humor, door dr, N. G. van Hnffel.
12: Schaaktubriek, red. dr. A. G. Olland.
Dambriek, red. K. C. de Jonge.
Bijvoegsel: De Daitsche Kinderen in Nederland,
teekening van Johan Braakensiek.
* w j
*-. ..t»1
r c ?,
Nieuw recht voor de
IndoChineezen
The law is a ass a idiot", aldus ken
schetste mr. Bumble, de bode uit Oliver
Twist, een wet, die, den man tot hoofd der
echtvereeniging verklarende, aan stelligheid
niets te wenschen overliet, maar met zijn
ervaring volkomen in strijd was. Men kan
van de wet, die het familie- en erfrecht der
Indo-Chineezen heet te regelen, niet zeggen
dat zij een ass of an idiot is, niet omdat
die wet zoo mooi is, zoo precies aanpast
aan de behoeften der menschen, doch wel
om de eenvoudige reden, dat niemand die
wet kent, niemand weet wat zij inhoudt.
Wat toch is het geval ? De Chineezen in
Indië, door Raffes genoemd the life and
soul of the commerce of the country", koop
lieden en industriëelen, eigenaren van
cultuur-ondernemingen, van particuliere lande
rijen, opkoopers van producten, stonden van
oudsher in drukke betrekking tot
Europeesche kooplieden en industriëelen. Reeds in
1855 werd om die reden de noodzakelijkheid
gevoeld om de Indo-Chineezen onder het
Europeesch vermogensrecht te brengen, ten
einde te voorkomen, dat geschillen, uit over
eenkomsten van Europeanen met Chineezen
ontstaan, door tweeërlei recht, Europeesch
en Chineesch recht, beheerscht zouden
worden.
Wat evenwel het familie- en erfrecht der
Indo-Chineezen aangaat, dit bleef geregeld
door wat het Indisch regeeringsreglement
noemt hun godsdienstige wetten, instel
lingen en gebruiken" en wat korter uitge
drukt heet: hun adat, hun gewoonterecht.
Die adat is niet op schrift gesteld, wij moe
ten haar dus zoeken, maar waar ? dat is
juist de vraag. De ambtenaren voor
Chineesche zaken, als deskundigen tot voor
lichting van den rechter gehoord, hielden
er steeds aan vast, dat de Chineezen in
Indië in hoofdzaak Chineezen gebleven zijn
en daarom hun adat niet anders was dan
hun nationaal recht, gelijk dat gekend wordt
uit het klassiek Chineesch wetboek, door
veitalingen toegankelijk gemaakt. Ongetwij
feld leverde dit moeilijkheden op, in aan
merking genomen dat het Chineesche wet
boek de toestanden van het oude China op
het oog heeft, die zeer verschillen van de
toestanden in de Chineesche maatschappij
in Indië, door inwerking van allerlei vreemde
factoren, ontstaan.
Maar in dat nationaal Chineesch wetboek
had men tenminste een grondslag, men kon
de Chineesche rechtsopvattingen daaruit
leeren kennen, en men had in elk geval
geschreven teksten voor zich en kon des
noods voor nieuwe of niet voorziene ge
vallen bij analogie redeneeren.
Dat nationaal Chineesch recht werd echter
teruggedrongen. Er ontstond in den loop
van tijd een zekere tegenzin om buitenlandsch
recht te erkennen, een zekere schroom om
toe te geven aan het nationaal bewustzijn
der Indo-Chineezen, gepaard aan
adatgedweep, waarvan de Javanen zooveel last
hebben en dat van den weeromstuit van
Javanen op Chineezen werd overgebracht.
Dit leidde er toe, voor de Indo-Chineezen
het bestaan aan te nemen van een specifiek
Indo-Chineesch gewoonterecht.
Men maakt zich daarbij de voorstelling,
dat de Chineezen in Indië een apart soort
menschen zijn geworden, die er allerlei bij
zondere rechtsopvattingen opnahouden, af
wijkende van die dtr Chineezen in het alge
meen, maar ook weer van die der Europeanen,
rechtsopvattingen, die bovendien nog plaat
selijk heeten te verschillen.
Niemand kent dat beweerde specifiek
IndoChineesch gewoonterecht, niemand weet wat
het inhoudt. De verwarring is daardoor ten
top gestegen. Men weet niet meer wat recht
is, alles is mogelijk. Het heeft de gods
dienstige wetten, instellingen en gebruiken"
der Indo-Chineezen teruggebracht tot een
absurditeit. Bij het eindvonnis in een proces
ontstaat pas het recht, want dan verneemt
men voor het eerst wat dat specifiek
Indoilneesch gewoonterecht voorschrijft. Maar
een volgende gelijksoortige zaak veran
dert het weer, even schielijk en gemakkelijk als
een kameleon van kleur verwisselt. Het heeft
den rechtstoestand van nagenoeg elk bestand
deel der familie onzeker gemaakt. Het heeft de
befaamde Chineesche erfenisprocessen ver
oorzaakt, de vinnige procedures van werke
lijke en vermeende familieleden om een
nalatenschap. Het komt voor dat een dochter,
een pleegzoon, een na den dood van den
erflater door diens weduwe aangenomen
zoon en een broeder van den overledene,
in rechte elkaar de nalatenschap betwisten.
Elk tracht zijn aanspraken sterk te maken
met een beroep op de Chineesche adat. De
ontstellende rechtsonzekerheid lokt de men
schen uit om een kans te wagen in de
erfenisloterij, zij ontwricht de
Indo-Chineesche familie. En de gelukkige, die na
eindelooze procedures over de vraag wie erfge
naam is, ten slotte als zoodanig is aangewezen,
wordt gewaar, dat een groot deel der na
latenschap is opgeslokt door kosten aan
zegels, bewaarders, getuigen, deskundigen,
deurwaarders, griffiers en vooral niet te ver
geten aan de advocaten, die eens door een
Chineesch slachtoffer de ware, de echte
erfgenamen zijn genoemd van Chineesche
nalatenschappen, waarover geschillen rijzen.
Doch genoeg over dezen beschamenden
toestand.
Eindelijk zal de Indische wetgever
tusschenbeide komen en de zoozeer gewenschte
rechtszekerheid brengen, door het Europeesch
familie- en erfrecht, gelijk dat vervat is in
het Indisch burgerlijk wetboek, op de
IndoChineezen toepasselijk te verklaren. Uit den
aard der zaak gaat de invoering van een
burgerlijken stand voor Chfneezen daarmede
gepaard. Want neem den burgerlijken stand
weg en talrijke bepalingen van het burger
lijk wetboek verliezen haar steunpunt. Op
de Indische begrooting van dit jaar, vindt
men dan ook het vereischte bedrag uitge
trokken om een burgerlijken stand voor
Chineezen in te voeren.
Terecht is de oplossing gezocht in toe
passelijk verklaring van het
Europeanenrecht. Want een andere rechtsbron, waaraan
een bruikbare regeling zou kunnen ontleend
worden, is niet aanwezig. Immers, wij
zagen het reeds wat men Indo-Chineesch
gewoonterecht noemt, bevat niets anders dan
een niet te ontwarren 'massa van tegen
strijdige beweringen en elkander tegen
sprekende vonnissen. Het klassiek Chineesch
rechtssysteem past niet voor de toestanden
der Chineesche maatschappij in Indië,
waarbij nog komt, dat China zelf zijn
klassiek wetboek in modernen geest gaat
wijzigen. Wij kennen reeds de vertaling
van een ontwerp-burgerlijk wetboek voor
China, dat naar het Fransche, Duitsche
en Japansche model bewerkt is. Maar boven
dien, de Chineesche maatschappij in Indië,
door inwerking van westersche denkbeelden
en steeds toenemend onderwijs beïnvloed, is
bezig zich in .westerschen zin te
transformeeren. En eindelijk: de Chineezen hebben
het vaste doel voor oogen om in gelijken
rechtstoestand als Europeanen te geraken,
zooals met Japanners in Indië het geval is.
Met geleidelijke stappen komt m:n het doel
steeds nader. Al deze overwegingen moeten
leiden tot de gevolgtrekking, dat het
Europeanenrecht voor de Indo-Chineezen het
meest geschikt en meest passend is.
De nieuwe wetgeving zal voor de vooruit
strevende Chineesche gemeente een zegen
zijn. Aan den anderen kant zal zij niet na
laten, inzonderheid de invoering van een
burgerlijken stand, hare terugwerking uit te
oefenen op de Javanengroep. Elke hervorming
ten bate der Chineezen, wordt met wan
trouwen in de Javanengroep gadegeslagen
en brengt gevoelens van achtergesteld te
worden, tot uiting, Het spreekt van zelf,
dat met deze gevoelens terdege rekening
valt te houden. Toen de Indo-Chineezen,
van onderwijs verstoken, uit eigen beurs
hun nationaal Chineesche scholen oprichtten,
kwam het Gouvernement met voortreffelijke
Hollandsch-Chineesche scholen voor den dag.
De Inlanders gevoelden zich verongelijkt en
dit droeg er in niet geringe mate toe bij om
de bestaande Inlandsche scholen met een
paar lepels Hollandsch, om te zetten in
Hollandsch-Inlandsche scholen met de
Hpllandsche taal als voertaal van het onderwijs!.
Een onder de Indo-Chineezen krachtig
geuite publieke opinie, telkens herhaalde
protesten van hun kant, vestigden de meer
algemeene aandacht op de politierol als op
een rechtspraak van willekeur. Men begreep
evenwel dat het niet mogelijk was om de
Indo-Chineezen aan de politierol te onttrek
ken, doch die voor Inlanders te handhaven.
De politierol werd ten doode opgeschreven
en de landrechter, de gegradueerde onaf
hankelijke politierechter voor alle rassen
zonder onderscheid, deed zijn intocht. De
invoering van een burgerlijken stand voor
de Chineezen, zal hen in de oogen van de
Inlandsche bevolking verheffen. Zichtbaar,
voor de Inlandsche bevolking duidelijk waar
neembaar, verkrijgen zij iets, wat hen weer
nader bij de groep der Europeanen plaatst. Het
zal prikkelen, temeer, omdat herhaaldelijk
uit de Inlandsche wereld stemmen zijn opge
gaan, om een burgerlijken stand voor Inlan
ders in te voeren. Het zal nopen om dit
onderwerp, waarmede trouwens een begin
is gemaakt, krachtig aan te vatten. En in
afwachting van het tot stand komen daarvan,
is het minste wat de wetgever kan doen,
om, tegelijk met de invoering van de nieuwe
wetgeving voor de Chineezen, § l van het
Kon. Besluit van 19 Mei 1913, betreffende
de vrijwillige onderwerping aan het
Europeanenrecht, een koninklijk besluit dat nog
steeds in het Indisch Staatsblad slaapt, in
werking te laten treden. Dan zal voor
intellectueele Inlanders, van wie reeds velen ons
familierecht volgen, de gelegenheid bestaan,
om zich aan d.e geheele voor de Europeanen
vastgestelde burgerlijke wetgeving vrijwillig
te onderwerpen en daardoor van den bur
gerlijken stand te profiteeren.
Ten slotte nog de opmerking, dat zeer stellig
uit het Indisch burgerlijk wetboek, vooral nu
dit door toepasselijk verklaring op de
IndoChineezen een zooveel grooter aantal per
sonen zal beheerschen, het daarin nog steeds
voorkomend verbod van onderzoek naar het
vaderschap, verwijderd behoort te worden.
Het ontwerp van een burgerlijk wetboek
voor China, hetwelk dit onderzoek uitdruk
kelijk toestaat, is in dit opzicht moderner
dan het Indisch burgerlijk wetboek. Het is
meer dan tijd, dat de Nederlandsche wet
van 1909, betreffende het onderzoek naar
het vaderschap en de verplichtingen uit dit
laatste voortvloeiende, voor Indië worde
overgenomen. Vooral tegenover de
Inlandergroep, uit wier midden voornamelijk de
onechte kinderen, door Europeanen en Chi
neezen bij Inlandsche vrouwen verwekt,
voortkomen, zou daarmede een daad van
rechtvaardigheid geschieden.
Laten wij hopen, dat men denkbeeldige
bezwaren, die in zoo menig opzicht den
voortgang der Indische wetgeving tegen
houden, ditmaal zal weten ter zijde te stellen.
Mr. P. H. FROMBERQ
Dorussie, mot er weer herrie van komme?"
De commandanten van de Zeppelins, die
de vorige week eenige nachten achtereen
het Oosten van Engeland met bommen en
luchttorpedos hebben bestookt, zijn weer
danig in de war geweest.
Op den terugtocht altijd. Op de heenreis
vergissen" zij zich niet. Dan lukt het hun
wel, het Nederlandsch gebied te vermijden.
Het zou ook gevaarlijk zijn, om op weg
naar Engeland over Hoorn of IJmuiden te
vliegen. Want dan mag er terstond uit zulke
plaatsen getelegrafeerd worden, dat er Zep
pelins in westelijke richting zijn gepasseerd,
en wordt men dus in Engeland verwittigd
van de aanstaande komst van het hoog bezoek.
Daarom trekken de Zeppelins op de heen
reis wel dicht voorbij op onze Wadden
eilanden (die een goede richtlijn aanbieden),
maar blijven buiten ons gebied. Of zij van
daar uit worden waargenomen, komt er voor
hen niet op aan. Immers, de Nederlandsche
regeering heeft gelast, dat telegrammen be
treffende de bewegingen van buiten het
Nederlandsch gebied waargenomen
belligerente oorlogsschepen, luchtschepen en vlieg
tuigen" alleen met zes uren vertraging mogen
worden overgebracht. Die vertraging is juist
lang genoeg om aan de Zeppelins de gele
genheid te laten tot een onverwacht bezoek
aan Engeland.
Maar op de terugreis kunnen de Zeppelin
commandanten zich vergissen", zooveel zij
willen. Zij hebben dit de vorige week weer
rijkelijk gedaan. Uit Vlissingen
enZeeuwschVlaanderen, uit IJmuiden, Egmond, Bergen,
Hoorn, Zwolle en waar al niet vandaan werd
het voorbijtrekken van Zeppelins gemeld.
Hier in Nederland verneemt men zulke din
gen alleen door de berichten van dagbladcor
respondenten. Onze regeering vindt het niet
noodig, er officieel" kennis van te geven.
Zij laat de Nederlanders in onzekerheid, hoe
veel Zeppelins er eigenlijk over ons land zijn
gevlogen en welken koers zij namen. Uit de
courantenberichten kan men dit meestal niet
nauwkeurig opmaken; ook al hierom niet,
omdat er niet altijd precies in wordt opge
geven, hoe laat een luchtschip boven die of
die plaats werd gezien. Dezelfde Zeppelin,
die over IJmuiden vloog, kan later over
Egmond, Bergen, Hoorn en Zwolle zijn ge
trokken ; maar de mogelijkheid bestaat ook,
dat de berichten uit deze plaatsen op twee
of meer Zeppelins betrekking hebben.
Toch is het riet onverschillig, of men in
ons land den indruk krijgt, dat de Zeppelins
op hunne terugreis zich niet in het minst
geneeren en, als hun dit het best uitkomt,
maar kalmpjes over Nederlandsch gebied
vliegen, dan wel of zulk een schending van
onze onzijdigheid alleen begaan is door een
uit zijn koers geraakt luchtschip, dat zich
gehaast heeft ons grondgebied langs den
korst mogelijken weg te verlaten, toen het
beme kte verdwaald te zijn.
Dit moest althans ons volk niet onver
schillig laten; en als het maar duidelijk
geroeg te kennei gaf, dat het van zulke dingen
precies op de hoogte wilde worden gebracht,
zou onze Regeering daarin niet in gebreke
blijven. Maar de beide colleges, die tezamen
de Nederlandsche volksvertegenwoordiging
heeten, stellen klaarblijkelijk niet het minste
belang in onderwerpen als het genoemde;
wanneer door hen geen aandrang op de
Regeering wordt uitgeoefend om zoo spoedig
mogelijk nauwkeurige berichten te
publiceeren omtrent de schending van onze on
zijdigheid, kan men begrijpen, dat deze dit
uit eigen beweging niet doet. Immers, het
is voor de Regeering veel gemakkelijker, als
er langs ofh'cieelen weg geen ruchtbaarheid
wordt gegeven aan zulke dingen; of als de
officleele mededeelingen daaromtrent eerst
gegeven behoeven te worden, wanneer de
gebeurtenissen zelve al half of heelemaal
vergeten zijn. Wie er zich dan nog druk
over maakt, krijgt bij het vredelievende
Nederlandsche volk al spoedig den naam van
ruziemaker.
Dit sombere vooruitzicht zal mij echter
niet weerhouden, het onderwerp van de
Zeppelins hier weer eens ter sprake te brengen.
Onze Regeering heeft er nog nooit rekenschap
van gegeven, waarom zij eerst in den zomer
van 1915, toen de Zeppelin-tochten van eenig
belang begonnen te worden, het
straksgenoemde bevel omtrent de vertraging van
telegrammen heeft uitgevaardigd. Mij is ook
niet bekend geworden, dat langs officieusen
weg een verklaring ervan is gegeven, waarom
onze Regeering tot zoolang gewacht heeft
met dezen ingrijpenden maatregel. Wel is
een poging daartoe gedaan in een hoofd
artikel van Het Vaderland d.d. 31 December
1915; maar een mislukte poging. Omdat de
mogelijkheid niet is uitgesloten, dat de be
doelde maatregel onder de pressie van de
Duitsche regeering is genomen, wil ik het
mijne ertoe bijdragen, om aan onze Regeering
een steun in den rug te geven, wanneer zij
in de Zeppelin-quaestie vast op haarbeenen
moet blijven staan; zulk een steun krijgt zij,
wanneer in de Nederlandsche pers duidelijk
wordt uitgesproken, dat het Nederlandsche
volk niet zijdelings medeplichtig wil worden
aan de Zeppelin-aanvallen op Engeland, door
maar te blijven dulden, dat de Zeppelins op
hunne terugreis over Nederlandsch gebied
vliegen.
Eerst uit het jongste Oranjeboek heeft
men vernomen wat onze Regeering gedaan
heeft naar aanleiding van het trekken van
drie Duitsche luchtschepen o ver Nederlandsch
gebied op l Februari II.; dat het er drie
geweest zijn, bleek eerst uit dit Oranjeboek,
dat bijna zes maanden na l Februari is
gepubliceerd.
Onze Regeering heeft, zooals te verwachten
was, geprotesteerd. Maar wat heeft de Duit
sche regeering op die protesten geantwoord ?
In het hier bedoelde hoofdstuk van het
Oranjeboek, getiteld: Interneering en be
schieting van luchtvaartuigen" zijn niet alle
stukken afgedrukt, die tusschen onze Re
geering en de Duitsche na October 1915 zijn
gewisseld over het vliegen van Zeppelins
boven Nederlandsch gebied; men vindt er
alleen een samenvatting van; slechts een
nota van onze Regeering dd. 18 Maart 1916
wordt in den volledigen tekst medegedeeld.
Blijkens den inhoud nu van het Oranje
boek heeft de Duitsche regeering alleen
haar leedwezen betuigd over het overvliegen
van het eiland Rottum door de L 15 op
l Februari 1916 en daarvoor hare veront
schuldigingen aangeboden, onder
mededeeling, dat de aanwezigheid van dit lucht
schip boven Nederlandsch territoir te wijten
was geweest aan de mist en een foutieve
aanwijzing van het kompas."
Zij heeft echter geen verontschuldigingen
aangeboden wegens het vliegen over ons
gebied van twee andere Duitsche lucht
schepen nl. de L 19 en nog een derde, waar
van het nummer in het Oranjeboek niet
wordt genoemd; dit laatste luchtschip vloog
(blijkens de nota onzer Regeering van
18 Maart 11.) nog wel dwars over Neder
land heen, eerst over Amsterdam, laterover
Drente en Groningen. In het Oranjeboek
wordt althans met geen syllabe van zulke
verontschuldigingen gerept.
Maar wel heeft de Duitsche regeering de
onze een standje gemaakt wegens het be
schieten van de L 19 (het luchtschip, dat
later in de Noordzee is verongelukt) door
de kustwacht van Ameland: dit heette in
strijd met het volkenrecht en de wetten der
menschelijkheid!
Onze Regeering heeft daarop geantwoord,
dat zij het volste recht heeft, te laten schie
ten op elk vreemd luchtschip, dat boven
Nederlandsch gebied komt; dat bovendien
de L 19 door geweerschoten en signalen
herhaaldelijk gewaarschuwd was, dat zij
boven onzijdig gebied vloog, maar deson
danks haar koers vervolgde; dat dit lucht
schip ook geen noodseinen had gegeven,
zoodat het beschieten ervan geen
onmenschelijke daad mag worden genoemd.
Zoowel de daden als de woorden onzer
Regeering zijn, in het geval van de L 19,
volkomen correct geweest; maar niet cor
rect om het zachtjes uit te drukken
is de handelwijze der Duitsche regeering,
die noch wegens de L 19, noch wegens het
andere luchtschip verontschuldigingen aan
bood. En bijna onbeschaamd klinkt het, als
de Duitsche regeering (in een nota van
17 Februari 11.) schrijft, dat de Nederlandsche
autoriteiten hadden moeten begrijpen, dat de
L 19 alleen door force majeure zich boven
Nederlandsch gebied bewoog, omdat de
Duitsche regeering aan hare luchtschippers
de striktste bevelen had gegeven, onzijdig
gebied te vermijden en dit langs den kortst
mogelijken weg te verlaten, wanneer zij er
bij vergissing boven waren gekomen!" Als
die bevelen werkelijk zijn gegeven, dan
storen de luchtschippers zich er riet aan;
dit was reeds geruimen tijd vór het ver
gaan van de L 19 gebleken en had de
Inzendingen voor deze rubriek gelieve men
te adresseeren aan het Redactiebureau, met op
den omslag het motto: ,Confettf'.
De heer C. SoIIe heeft heden namens
de Deutsche Hilfsverein per Koningin
Wilhelmina" 400 Duitsche kinderen, wier
vader aan het front is, naar Oost
voorne gezonden." (Telegraaf)
Het is om jaloersch te worden op zoo'n
productievermogen. Eén vader met 400 kin
deren, oef l
De Zutphensche Courant geeft het vol
gende lugubere bericht:
Er is een verandering gekomen In de
begrafenisplannen van den verongeluk
ten militair A. De familie te B. heeft
er tenslotte de voorkeur aan gegeven
het lijk op het kerkhof te B. ter aarde
te bestellen. Enz."
*
De heer H. C. Ittman heeft eervol
ontslag gevraagd als ontvanger der
registratie en domeinen alhier.
Zeer zeker zullen velen met ons dezen
hulpvaardigen ambtenaar enaangenamen
medeburger zien vertrekken."
(Prov. N. Br. Ct.)
Dat belooft een serenade aan het Station l
lllllMMIIIMKIIIIIIlnlMIIIIIIMIUIIIIIItlllllllllllllllllllllllIrflIlllllllllllllllt
Duitsche regeering ervan moeten weerhou
den, zulk een hoogen toon aan te slaan.
In Maart en April 1916 legden de Zeppe
lins met een enkele uitzondering de
terugreis van Engeland af, zonder de on
zijdigheid van Nederland te schenden; het
bleek dus toen wél mogelijk, die onzijdig
heid te ontzien; men mocht toen hopen,
dat dji voortaan de regel zou blijven. Na
de eerfte week van Mei kwam een lange
rustpoos in de Zeppelin-aanvallen. Nu zij de
vorige week hervat zijn, vervallen de Zep
pelin-commandanten weer in hun oude fout;
zij vergissen" zich weer op de terugreis en
trekken over Vlissingen, Ymuiden, Egmond,
Bergen, Hoorn, Zwolle en waar al niet meer.
Dit moest nu eens uit zijn. Onze
Regeegeering schrijft in haar nota van 18 Maart 11.:
De gezagvoerders der luchtschepen kun
nen zich maar niet uit den treure op
force majeure blijven beroepen, indien,
om welke reden dan ook, hunne tochten
telkens weder tot een schending van het
Nederlandsch gebied leiden." Zoo is het.
Van Nederlandsche zijde, en in de eerste
plaats door de Nederlandsche pers, moet
nu eens ondubbelzinnig te kennen worden
gegeven, dat wij force majeure of geen
force majeure, vergissing of geen vergis
sing de veischijning van Duitsche lucht
schepen boven Nederlandsch gebied als een
beleediging van ons nationaliteitsgevoel be
schouwen. Nemen deze luchtschepen alleen
maar voor hun gemak de kortere terugreis
over Nederland, dan moge men inDuitschland
weten, dat wij onze eer gekwetst voelen
door het schenden van onze onzijdigheid
om zulk een futiele reden; is de terugreis
over Nederland, om welke oorzaak dan ook,
in den regel onvermijdelijk, dan moge men
in Duitschland weten, dat wij dan vooral
er tegen in opstand komen, omdat wij ons
dan medeplichtig gevoelen aan een van de
afschuwelijkste practijken uit dezen oorlog.
Neen, ik geloof toch niet, dat dit de juiste
toon is. Het Nederlandsche volk is een veel
te gemoedelijk volk om zich in zijne eer
getast te voelen door het vliegen van Zep
pelins over Nederlandsch gebied; zoo heel
erg vindt het dat niet.
Neen, als onze minister van buitenlandsche
zaken in overeenstemming met den geest
der natie" wil handelen, dan stuurt hij aan
zijn collega in het Duitsche Rijk geen scherpe
nota, maar een gevaarlijk briefje: wat mot
dat nou ? Schei nou uit met die
Zeppelinaardigheden; ik krijg er maar last door."
Als minister Loudon en minister yon Jagow
wel eens een Speenhoff-avondje hebben
bijgewoond men zou het hun ter
verpoozing toewenschen dan kan onze mini
ster van buitenlandsche zaken volstaan met
een heel kort briefje; hij behoeft dan aan
zijn collega alleen den eersten regel van
een Speenhoff-lied te schrijven :
Dorussie, mot er weer herrie van komme?"
8 Aug. 1916 G. W. KERNKAMP
Elie Metchnikoff f
Voor eenige weken heeft het Institut
Pasteur te Parijs een onherstelbaar verlies
geleden door den dood van den eminenten
onderdirecteur dier instelling Elie Metchni
koff. Dit verlies treft niet alleen het Institut
Pasteur, maar de geheele beschaafde
wereld, want Metchnikoff inspireerde nog
voortdurend jonge onderzoekers en leidde
hen in de banen die hij voor zich zag. Tot
het laatste toe is hij frisch gebleven en
breed van opvatting. Tot het laatste ook is
hij echt menschelijk gebleven, hij is dit in
den loop van zijn leven zelfs steeds meer
geworden en dit heeft de stempel gedrukt