Historisch Archief 1877-1940
2 Sept. '16. No. 2045
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Ingezonden door E. .Heymans?van Beek en Hanna Lamberts
Tomaten
Oorlogs-weelde
't Goudvischje
Snijboonen
Regeeringspeen
Hoe een handige vrouw zich bij 't komende gebrefe ^aan garneer-materiaal weet te helpen
iiiiiiiiliiiiiiiiiitliiiiiiiitiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiii
.Vrouwelijk doen en denken
IX
Laat me u wat vertellen van mijn beroep.
Ik ben reporter. Ik geloof niet, dat in ons
land veel vrouwen dit beroep uitoefenen. ,
Er zijn verscheidene verslaggeefsters,
medewerksters aan dag- en weekbladen,
vrouwen, die kunstcritiek schrijven; het
reportervak echter is hier voor het grootste
deel in handen van mannen.
Toch is er misschien geen beroep,
waarVoor de vrouw zoo bij uitstek geschikt is.
De Amerikanen, de meest practische van
alle volken, hebben dat reeds lang ingezien,
en in Amerika komt de reportage meer en
meer in vrouwenhanden.
Weet het groote publiek eigenlijk wel
precies wat reporterswerk is-? Dat is niet
het hollen en draven naar vergaderingen,
uitvoeringen, tentoonstellingen, congressen,
en daarvan verslag doen in de krant, maar
de reportage is om zoo te zeggen de fijne
neus van de pers. Een goed reporter ruikt"
als 't ware het veld, dat hij af moet speu
ren, voelt in welk oogenschijnlijk niets zeg
gend berichtje copie" zit, weet als onder
suggestie van een onziene macht, waar een
werkstaking broeit, waar geknoeid wordt
in een affaire, hoe hij een zaak moet aan
pakken om haar in de zwakke plek te tasten.
Want het is nu eenmaal de niet altijd pret
tige taak van de pers om de fouten, die
er in maatschappelijke toestanden worden
begaan, In het, openbaar te bespreken, ten
einde verbetering te verkrijgen.
Een reporter interviewt beroemde per
sonen, weet uit het schijnbaar meest
alledaagsche het interessante te puren, moet
kunnen doordringen tot den diepen onder
grond van de dingen, die voor den
oppervlakkigen lezer anders verborgen zouden
blijven.
De reporter moet iemand zijn, die z'n
menschen aan het spreken weet te krijgen.
En waarom juist een vrouw voor dat
baantje" zoo geschikt is?
In 't Reigerland
Eenzaam en verlaten, eentonig en haast
zonder leven noemt men het veen, maar wie
er zoo op schimpt, die kent net niet, die
weet niets van de groote schoonheid, welke
het te allen tijde biedt, die meet zijn ver
guizende kennis af naar de vluchtige blik,
vanuit den sneltrein op 't wijde lage land
geworpen -bij het omslaan der bladen van
de courant, waarin beursberichten en
frontbijzonderheden in Oosten of Westen hem
veel meer interesseeren, dan het effen land
met de zwarte kolken en greppels, dat het
spoor maar zoo gauw mogelijk achter zich
schijnt te willen laten.
En zódunkt het veen honderden te
wezen, honderden en duizenden, wien 't rijke
bloeiende leven daar ontgaat, omdat 't hen
onverschillig is. Doch het is een onver
schilligheid, welke uit het onbekende spruit.
Want kenden zij het, voorwaar, zij zouden
tr niet achteloos aan voorbijzien, zij zouden
niet smalend en minachtend neerzien op hen,
wier hart zich wijd opent ook in dit land
van schier onbegrensde horizonten, waar de
blik vrij zweeft over de vlakke velden, uren
en uren ver, doch zij zouden erdoor tot
zelf-inkeer komen, hun eigen-ik verrijken,
hun geest verruimen bij de aanschouwing
van het rustige wijde gebied, dat den
ontvankelijken beschouwer meer kalmte en vol
doening voor zijn innerlijke wezen schenkt
dan ooit uitvoerpolitiek of Tweede Kamer
verslag ze mogen dan nog zoo belang
wekkend wezen het doen kunnen.
Mijn goede, oude Hollandsche Veenland,
ongerept haast nog, nauw door een
menschenvoet betreden of door een waardeerende blik
gestreeld, wie kent er de onvolprezen schoon
heid, welke ge tentoonspreidt als ge uw
warmbruine fluweelen kleed met de kleurige
orchideeën tooit, als ge de slootkanten in
gulden glans zet met keur van gouden dotters
en koninklijke lisschen, als ge in 't
heelvroege voorjaar aan de wilgen zijde-zachte,
zilverblanke poesjes hangt, als ge u den
bonten koningsmante! om de forsche leden
slaat, door heinde en ver op het wijde land
de witte wollegraspluimen te laten wapperen
op de lange buigstelen, gelijk evenzoovele
banieren, die op nadrukkelijke wijze uw
schoon verkondigen aan ieder, die zijne
oogen dwingt tot zien en zijne ooren neigt
liiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHtHiiiiHiinnniiiiiiinHi ?itinimiiiitiiiiiiiimiiiitiifiiiiiiiiiiimii
In de eerste plaats al, omdat zij haar
vrouw-zijn vór heeft, vooral indien zij een
lady" is.
Het is de fout van vele mannelijke repor
ters, die zij geen heer" zijn, dat ze geen
manieren hebben, zich slecht voordoen* en
de eigenaardige takt missen, die aan een
homme" of een femme du monde" zoo
eigen is, en die de reportage zoo ten goede
komt. Want het gebeurt niet zelden, dat
degeen, die ge interviewd moet wor
den, wanneer hem een visitekaartje met
een hem nietszeggenden naam wordt aan
geboden, vraagt: Wat moet die meneer?
Ken hem niet, zeg maar dat ik niet te spreken
ben."
Maar tegenover een vrouw, die haar keurig
kaartje pousseeit met het vriendelijk verzoek
even te mogen ontvangen worden, is het weer
heel wat anders, vooral als de aanstaande te
interviewen perspon komt te staan vooreen
dame met... een niet al te leelijk uiterlijk. Het is
ongelukkig, maar niettemin een feit, dat ook
hier het uiterlijke weer een groote rol speelt,
en dat een goed gekleede, ladylike, knappe
vrouw meer succes belooft te hebben dan
een slecht gekleede, burgerlijke man, die
geen genteman is. (Natuurlijk present
company excepted.) Wanneer het niet loopt over
heel onschuldige onderwerpen, of om de
ijdelheid van een beroemd persoon testreelen,
wordt men in het algemeen niet graag
bereporterd. Men vreest zoo vaak zijn mond
voorbij te praten; doch waar men den man
soms toeduwt: Ik vertel u niets, ga maar
gerust heen", zegt men tegen de vrouwelijke
reporter, met gebaren van verontschuldiging:
Het spijt mij u te moeten teleurstellen,
maar' ik kan u hierover heusch niet inlichten".
En nu komen alle echt vrouwelijke eigen
schappen te hulp om den persoon, van wien
wij onze inlichtingen willen hebben, ondanks
de weigering, toch aan het spreien te krijgen.
Behalve zeer beschaafde manieren, moet
eene vrouw hebben een groot gemak om
zich te bewegen in verschillende kringen
der maatschappij, moet ze veel takt en een
groote dosis tnenschenkennis bezitten, moet
ze slim zijn en voelen hóe de zaak aan te
pakken, moet ze een hatelijkheidje aan haar
adres weglaclren, maar zich zeer verwonderd
toonen, indien men aan goede vormen tegen
over haar mocht te kort schieten, moet ze
weten door te tasten, moet ze al haar
vrouwelijke intuïtie te baat nemen om te
raden waar de klit in het haar zit en zal
tot hooren... wie komt dan herwaarts, om
zijn gemoed te laven met het vele, wat 't
buiten-zijn hier met volle, milde handen
biedt ?
Slechts weinigen, o zoo weinigen zijn het
er, zeg ik u, die dit deel van eigen bodem
kennen.
Het spijt me. Niet voor mezelf, maar voor
hen
* *
*
Den laatsten keer was ik er, om het
maskerade! eest der kemphaantjes bij te wonen.
Maar eigenlijk waren die vogelridders slechts
'n voorwendsel, want er was zooveel meer
te zien, dat 'n gang naar 't veenige land
rechtvaardigde. Het wollegras veenhamels
noemen 'de boeren het golfde in breede
deining van witte schuimkpppen over de
vlakte, vierend er zijn hoogtij op luisterrijke
wijs. Ontelbaar in hun vlpkkenheir, schui
mend als branding op rotsige kust, vormen
zij der winden liefste speelgoed. Want de
Noord-Ooster wordt niet moede hen over
de zachte zijdenlokken te streelen, ze te
wuiven en te schudden, ze neer te buigen
en weer op te heffen met speelsche vingeren.
Hij laat ze dezen middag beven en trillen
en wapperen op zijn adem, dat ze flikkeren
in de zon, zoodat ik weldra weinig anders
meer zie dan de eene witte golf naast de
andere en daarboven de hooge, heldere
zomerhemel, zich spannend in wijden boog
over dit geweldige land.
Zoo valt het niet mee, in dit
gewirrelwarrel van duizenden blanke fiadderpluimen,
de kleine schaar der vechtvogels op hun
tournooiveld te zien, doch als de wind wat
liggen gaat en 't zilveren gewuif den blik
niet meer zoo verwart, bekomen de oogen
wat meer rust en zien mér dan slechts de
blinkendwitte golving en den blauwen hemel;
ze vinden de roze dophei-urntjes tusschen
de vlokken, de vlindertjes, dansend boven
de sloot en den rooden haas, die wegvlucht
over den dam.
Maar de kemphaantjes zijn er niet meer;
gewaarschuwd door den negendooder op de
doornheg en de kievit in de lucht, verdwe
nen zij met korten vleugelslag o ver 't kanaaltje
naar hun andere kampplaats, waar ik hen
niet volgen kan. Mijnentwege! Gen
gsamkeit ist das Vergnügen an Dinge, welche
wir nicht kriegen," heeft Wilhelm Busch
immers ergens in Der Schmetterling" of
Max und Moritz" gezegd!
't Is veel te mooi hier, om zichzelf door
tegenslag somber-zwarte gedachten op te
dringen. Goed voor bekrompen philisters en
pruttelaars, die door eigen schuld hun levens
vreugde laten beschaduwen. Ik bedank daar
feestelijk voor!
Heeft het 't eene niet mogen zijn, dan
maar 't andere...
haar vrouwelijke nieuwsgierigheid er haar
toebrengen om niet te rusten, eer het laatste
naadje voor haar is losgetornd. Ze moet
een zekere voortvarendheid hebben, en toch
weten hoever ze gaan kan, ze moet zijn
van een bescheiden onbescheidenheid zonder
ooit brutaal of indringerig te worden, en
als ze weggaat, moet ze zelfs mér weten,
dan ze noodig heeft voor haar copie."
Het is nog niet zoolang geleden, dat ik
iets voor de krant moest uitwerken. Het be
trof een gemeente kwestie. Ik moest mijn
informaties eenerzijds bij een der leden van
de vroedschap inwinnen (van welke stad
doet niets ter zake.)
Ik pousseerde mijn kaartje, werd toege
laten. Natuurlijk begon ik met te zeggen,
hoe verplicht ik me gevoelde over 't feit
dat ik dadelijk ontvangen werd. Buigingen
van weerskanten. Ik werd uitgenoodigd mij
te zetten. Daarna zeide ik, waarvoor ik
kwam. Het edelachtbare gezicht verstrakte.
O zoo; hm, nu, daar zeg ik u geen woord
over."
Dat spijt me, want als ik 't publiek niet
kan inlichten, zal het misschien heel ver
keerd oordeelen," hernam ik. Ik veronderstel
dat 't zoo en zoo in elkaar zit," en ik waagde
een zeer onjuiste opmerking.
O, maar dan bent u heelemaal niet op
de hoogte," luidde het levendig repliek, nee,
nu zal ik u even terecht helpen." En hij
begon te vertellen. Af en toe waagde ik
een vraag of een opmerking, die... steek
hield, en die beaamd werd met een ja
juist", precies" en mijn vragen werden
met de meeste bereidwilligheid in
ampelen zin beantwoord. Er werden mij
zelfs dingen meegedeeld, die wél voor mij,
maar niet voor dé* pers bestemd waren,"
en voldaan over het resultaat, stond ik ten
lange leste op en dankte zjün edelachtbare
voor zijn bereidwilligheiaJ'Ifeh vriendelijke
buiging tot antwoord.
En nu ga ik naar uw tegenstander,"
lachte ik vroolijk, want ik ben niet partijdig;
het publiek moet geheel onzijdig worden
ingelicht." Succes nihil," voorspelde hij.
Een uur later zat ik bij persoon nr. 2.
Waarmee kan ik u van dienst zijn"
vroeg hij kort en zakelijk zonder zweem
van vriendelijkheid. Met me alles te ver
tellen over die zaak, ik kom voor de krant",
gaf ik even zakelijk terug. Hij zag me aan,
verbaasd, nam me even op van top tot teen,
alsof hij zich verwonderde dat een vrouw
Hollandsche Reiger
Een heesch gekras, een rauwe kreet boven
mij brengt onverwacht reeds afwisseling
en 'n nieuw onderwerp voor mijn aandacht.
't Komt van een grooten grijzen reiger, die
met langzamen slag zijner groote vlerken
door de namiddaglucht roeit en de stilte
door z'n korte, krijschende stootgeluiden
nog meer versterkt dan verzwakt. Ik zit op
de verweerde, steenen grenspaal en kijk den
vogel na, die achter de heg zich neerlaat
aan een der zwarte kolken, die als met don
kere, ernstige oogen ten hemel blikken. Het
is daar, dat het veen zich wijzigt in moeras,
tot een pad loos broekland, dat zich niet
ongestraft betreden laat en dat om zijn stilte
en veiligheid door het gevogelte bevoor
recht wordt.
Gaarne zit de ijsvogel hier naar geschubde
prooi uit te zien, de karekiet en de rietzan
ger zijn er thuis, des winterdags verschijnt
er niet zelden de vreemde roerdomp, het
wonderlijke hagelzakje woont er en 't is
nog maar enkele weken geleden, dat de
jachtopzichter me een fraaien aschgrauwen
kiekendief bracht, door hem hier na dagen
lange vervolging eindelijk bemachtigd. Zelfs
de zeldzame otter, de das en eenmaal 'n
uitgeweken wild varken werden in dit on
herbergzaam oord buitgemaakt.
Doch, behoort een ontmoeting met dit
gedierte tot de uitzonderingen, den reiger
weet ik zeker hier aan te zullen treffen; in
zomer en winter, in lente en najaar
verzich daarmee belastte. Toen teekende zich
om z'n mond een trek van groote vastbe
radenheid en duwde hij me toe: Daarover
hoort u van mij geen woord,"
Maar u zijt de hoofdpersoon, en het gaat
hier om uwe positie. U staat alleen tegenover
een groote meerderheid, en u weet toch
wel, dat men" altijd meegaat met de massa."
Bent u ook van 't oordeel der meerder
heid?'' vroeg hij op den man af. Als ik
van dat oordeel was, zou ik nu niet bij u
zijn." Hm", hij keek me weer aan, ditmaal
zeer onderzoekend. Rustig liet ik zijn blik
over me heen gaan. Hij ging tegenover me
zitten; ik voelde eenige toenadering.
?Wij konden u een dienst bewijzen, indien
wij het publiek mochten inlichten, we_lke
draad in de naald past, maar als we niets
weten, kón het publiek verkeerde veronder
stellingen maken, dat zou toch jammer zijn,
vindt u niet?'
Wat wilt u weten?'' luidde de eerste
vraag, niet onvriendelijk. Zet u mij de
zaak uiteen,'' verzocht ik. Toen begon hij
geregeld te vertellen, zonder afdwalingen,
een geserveerd, zakelijk verhaal, zeer objec
tief behandeld. Ik viel hem niet in de rede,
maar luisterde aandachtig. Ik dank u", zei
ik hartelijk, ik wist wel, dat u me niet
zoudt teleurstellen." Hij lachte .zwijgend, en
toen: Hoe wist u dat?" Een man als u
schuwt toch de reportage niet, en als men
stevig staat " Een man als ik?" herhaalde
hij. Ik vertelde hem enkele dingen, die ik
wist uit zijn leven, dat sprak van strijd,
ha.rd werken en overwinnen. Maar hoe
weet u dat allemaal ?" vroeg hij verwonderd.
Ik haalde mijn schouders op. Een reporter
weet alles, blufte ik, want pas 'smorgens te
voren was mij dit over zijn leven ter oore
gekomen. Natuurlijk geloofde hij me en...
de stugge man, die mij de deur zou wijzen
bood mij de hand. Het doet mij genoegen,
dat ik u van dienst heb kunnen zijn," zei hij
vriendelijk, terwijl hij mij persoonlijk uitliet.
's Avonds schreef ik aan den eerste geïnter
viewde: Volgens belofte meld ik u, dat
ZEd. begon, net als u, met niets te willen
loslaten en eindigde met me alles te vertel
len, wat ik weten wilde; nog wel bedankt
voor uwe welwillendheid.
Met alle hoogachting,
E. C. v. D. M.
levendigen de groote, opvallende vogels het
land op voortreffelijke wijze, niet door hun
geluid, doch het meest door hun blpote
aanwezigheid reeds, 'n Hollandsche reiger
stoffeert het Hollandsche landschap op voor
mij minstens even gelukkige wijze als de
rechte slooten, de watermolentjes en de
bonte koeien. Ik ken geen vogel, die beter
in onze wei past of 't moest de ooievaar
wezen, maar die komt lang zooveel niet
voor en hier in 't reigerland zie ik hem
maar zelden. ,
Met den kijker kan ik mijn vogel bij de
heg wel dichterbij halen, maar liever sluip
ik wat nader, om hem beter te kunnen zien
bij zijn werk. Honderdmaal en vaker reeds
sloeg ik 't reigervolk gade, maar hun doen
en laten verveelt nooit en steeds weer be
koort het mij opnieuw er zoo dicht mogelijk
bij te komen om te probeeren des immer
waakzamen vogel's opmerkzaamheid en
wantrouwen door handigheid en behoed
zame aansluiping te overtreffen. Doch 't mis
lukt maar al te vaak. Der reigers ondervin
dingen met de menschen zijn helaas niet
van de aangename soort en 't liefst blijft
hij hen zoo ver mogelijk uit den weg.
De wind draaide zich een beetje en waait
nu van de avondzijde; dat is goed voor mij,
want nu kan ik onder dekking tot aan de
heg komen, achter welke de vogel staat.
Langzaam schrijd ik door de hooge halmen
en de zilveren veenhamels, onder de schoenen
knapt het grauwe mos en zucht sieperend
de bruine, vettige modder. Nog stijgt hier
en daar een graspieper op, maar de kikkers
beginnen reeds te kwaken, de steenuil van
't laatste boerderijtje aan den binnenweg
vliegt al rond en 'n enkele snip zeilt ketsend
weg. Uit 'n wilgenbpschje stuift, heesch
lachend, een koekoek, in de verte antwoordt
de grutto met klagend gejoel. Glanzende
motten fladderen voor mijn voeten op en
kleine avondvlindertjes tuimelen boven 't
groote veld. 't Wordt avond; achter de
Utrechtsche heuvelen zinkt de gouden
zonnebal in gloed van purper weg, zoodat het
water in de donkere kolken als vloeibaar
metaal opschittert. Met gouden glans wordt
het gansche veenland overtrokken; langzaam
vervolg ik mijn weg door de grootsche
avpndheide. Een duister turfgat gaapt voor
mijn voeten en noopt tot wijder omweg, de
zolen worden vastgehouden door 't taaie
slik, dat 't sjoept en sopt bij eiken tred.
Dan komen vier, vijf boschjes, en als ik ze
nauwelijks ben doorgegaan, trek ik gauw
mijn hoofd weer terug, want tegenover me
staat aan den slootkant, beschenen door de
laatste lage zonnestralen een smalle lood
grijze gestalte, welks hals als zilver blinkt.
Dat is een reiger, niet de mijne, maar een
andere, die ik daar niet te slaan wist.
Ons kookboek
CITROENVLA (Eenvoudig recept)
Kluts 3 eierdooiers, voeg hierbij 2 lepels
maizena, het sap van 2 citroenen en de
geraspte schil van l citroen met 2 lepels
suiker, zódat er geen kluitjes meer in zijn,
dan doet men er 2 glazen water (tumblers)
bij en kookt dit tot een gewenschte dikte,
liefst au bain Marie. Als het bekoeld is, doet
men het stijfgeklopte eiwit er in en er op.
Men kan hierbij zachte bisquits gebruiken.
J- T;- L.
* * ?
Verzoeke alle stukken voor de
rubriek Voor Vrouwen" in te zenden
Koninginneweg 93, Haarlem.
IIIIIMinillllllllllimillllHIIIIIIMIIIIIHIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIII
H.MEIJER
Koningsplein
Amsterdam
Maandag 4 September
COUPONS
van wit en gekleurd flanel,
bedrukt en gekleurd ge
weven katoen, wit katoen,
graslinnen, halflinnen, lin
nen, wol mousseline,
neteldoek, batist, moltonn
waschzijde, enz. enz.
tegen bijzonder
voordeelige prijzen.
Stijf en stil, als ware het een paal, staat
de groote vogel daar, staat en beweegt en
verroert zich niet. Muggen zoemen in dichte
wolken om me heen, maar ook ik durf me
niet te roeren, om de pijp aan te steken,
want dan weet ik, dat de grijze visscher
daar, op vijftien pas afstand, me in 't vizier
krijgt. Zoo laat ik ze steken en houd den
kijker zoo diep mogelijk benedenwaarts,
opdat de erop vallende zonnestralen me
niet verraden.
Starend naar den eenzamen vogel in zijn
wijde jachtveld, worden mij de oogen moe,
zoodat ik ze even sluiten moet, want het
gouden veld, 't blanke wollegras en de
blauwe reiger geven vreemde kleurcontrasten,
die zich in elkaar oplossen en weer uiteen
vloeien, oog en geest vermoeiend.
De schemering wordt langzamerhand
dieper, nevelen stijgen uit sloot en plas,
onduidelijker wordt vorm en kleur van mijn
reiger. Zijn omtrekken verwazigen, zijn gele
dolksnavel verliest de warme tint en het
zwart-met-witte halsgevederte lost op in de
evenzoo gekleurde omgeving van bodem
en lucht.
Dan trek ik mij voetje voor voetje terug,
trachtend om ook door mijn heengaan den
vogel niet te storen, mijzelf vrijwillig dien
dwang aandoende.
En ziet, het gaat. Onbespied heeft hij
zich gewaand, niet wetende, dat er eentje
van het volk der menschen zódicht in
zijn nabijheid was, die niet dorstte naar
zijn bloed, doch hem te waardeeren wist
als stuk van het landschap, als waardig
vertegenwoordiger van dit mooie land.
Den wind in den rug ging ik over de
hei, welke haar nachtgewaad aantrok. Als
een baarkleed lagen de nevels over de verre
velden, zacht fluisterden de duizenden
zilveren mondjes der veenhamels mij goeden
nacht toe. Zoo schreed ik over het land, een
ondervinding rijker. Zelfvoldaan en tevreden
over ja, over niets eigenlijk. Lag het
aan mij, lag het aan den vogel, aan den
prachtigen avond? Ik weet het niet. Maar
toen ik op den weg kwam en uitkeek over
de velden, die zich zwart, zwijgend en toch
zoo veelbelovend .in 't grauwe landschap
uitstrekten, scheen het mij toe, alsof zij nog
veel meer beloften in hun wijden schoot
borgen. En ook die zullen ze mij geven,
hetzij als boven hen sneeuwzware wolken
hangen of de leeuwerik er zingt, als de
maaiers er de blanke zeisen bliksemend door
't halmenheir slaan of als in 't herfstseizoen
er de jager rondzwalkt.
In al deze jaargetijden moet ik er heen,
om te zien, wat het te bieden heeft, mijn
onvolprezen Reigerland.
A. B. WIQMAN