De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 9 september pagina 2

9 september 1916 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 9 Sept. '16. - No. 2046 De bemanning van de Deutschland". X Kap. König. zijde der Entente en een deel van het Grieksche garnizoen van Saloniki daartoe heeft overgehaald, zal wel niet op eigen verantwoordelijkheid hebben gehandeld; de ontwapening van de regimenten, die aan den oproep van het comitégeen gevolg willen geven, zal wel niet alleen door Grieksche gendarmen geschied zijn; generaal Sarrail zal er wel een handje bij geholpen hebben. Een dertigtal Fransche en Engelsche oorlogsschepen zijn voor Athene ver schenen, vermoedelijk niet alleen om de Grieksche regeering te doen toegeven aan de eisenen der Entente, dat zij het volledig toezicht krijgt op de post en telegraaf, en dat alle handlangers van Duitschland uit het land zullen worden verwijderd. Ook nadat deze eischen waren ingewilligd, zijn de oorlogsschepen niet vertrokken. De chef van den generalen staf, generaal Dusmanis, een aanhanger van de politiek van den Koning, moest plaats maken voor een vriend der Entente. De partij van Wenizelos roert zich overal; hare dagbladen verkondigen, dat nu voor Griekenland het oogenblik is aangebroken om zich te doen gelden; laat het deze kans ongebruikt voor bijgaan, dan zal het voortaan op den Balkan een mogendheid van den tweeden rang zijn. Wenizelos zelf, die in het verkiezingsma nifest, ongeveer zes weken geleden door de liberale partij uitgevaardigd, nog alleen een jegens de Entente welwillende onzij digheid bepleitte, komt er, sinds de oorlogs verklaring van Roemenië, openlijk voor uit, dat nu de toestand geheel anders is geworden; Griekenland moet nu mede oorlogvoeren. Het wordt op haren en snaren gezet in Griekenland. Vandaag zou er kroonraad worden gehouden; Wenizelos is er niet toe uitgenoodigd; maar de vertegenwoordigers der Entente zullen er aan deelnemen. Zal ook koning Konstantijn ten slotte zwichten voor de Staatsraison" ? Misschien kent de lezer het antwoord op die vraag reeds, als deze regels gedrukt worden. Zoo ik echter op dit oogenblik naar het antwoord zou moeten raden, dan zou ik niet vermoeden, dat de centrale mogend heden er zich over zullen verheugen. Te oordeelen althans naar den toon, die in sommige Uuitsche couranten tegen Grie kenland wordt aangeslagen, spelt men zich daar weinig goeds van de beslissing, die staat genomen te worden. In het redactie bureau van de Kölnische Zeitung heeft men zich klaarblijkelijk reeds op het ergste voor bereid. Als Griekenland oorlog gaat voeren tegen Boelgarije, zal er door dit blad nog wel een hartig woordje aan het adres van Wenizelos worden gezegd; maar gisteren noemde het hem reeds een doortrapten gauwdief"; groot kan de climax dus niet meer zijn. 6 Sept. 1916 G. W. KERNKAMP EEN MACHTIG BROUWSEL Het is ongeloofelijk! meer dan tien jaren ligt dat stuk proza oopenlijk ter leezing. Eenige honderden hebben het de schrijver hooren voordragen, en vermoedelijk hebben nog eenige honderden het geleezen. En niemand kent het, niemand praat er oover, het ligt daar maar stil, in zijn lieven, witten omslag, met zijn dreigende, verschrikkelijke zwarte woorden en rondom lacht en zwatelt en zwendelt de bende, en filosofeert en danst en schiet elkander dood terwijl de sombere Brouwer van dat helsch-heemelsche brouwsel vrij rondloopt, nu eens in een net colbertje, dan weer in een deftige toga, en door iedereen wordt beschouwd als een in onze samenleeving passend, min of meer interessant en niet alleen onschadelijk, maar zelfs zeer achtenswaardig en nuttig individu. Ongeloofelijk is het. Een verbijsterend bewijs van de weezenlooze vaagheid, de suffe slender, de ontoereekenbaarheid der meenigte. De menschen-waereld schijnt mij een groote kinderpartij, waar de lieve kleintjes dansen en krakeelen in hun beste pakjes en in 't midden van de pret ligt een groot ding, niemand let er op, het lijkt wel dood wat is het? Een kussen? een crapaud? Kom er eens digt bij en bekijk het eens goed. Een sidderend ligte beweeging, een paar strakke oogen, een snel uitgeschoten tongetje het ding leeft, hoor! Een groote boa. Past op, kindertjes! Verbaasd vragen de leezers waar ik het oover heb. Ze hebben nooit zoo iets ge vaarlijks opgemerkt, en gelooven ook niet dat een stuk proza zooveel kwaad kan. Onze oudste betrekkingen met Noord-Amerika Geenszins tot algemeene tevredenheid was het, dat aan de Oost-Indische Compagnie een octrooi was verleend, waarbij particu liere ondernemingen naar Indië, om de Kaap, waren buitengesloten. Daardoor toch had de Compagnie de pogingen te duchten, die niet alleen door andere natiën maar ook door Nederlanders zelven werden aangewend om door het Noorden den weg naar Indië te vinden. In deze vrije concurrentie besloot de Maatschappij mede te dingen, nadat zij te voren te vergeefs beproefd had haar octrooi met den noordelijken weg te doen uitbreiden. Met den schranderen Engelschman Henry Hudson, die reeds twee maal den onbekenden weg gezocht had, sloot de Amsterdamsche Kamer op eigen verant woording een overeenkomst, waarbij Hudson zich verbond om door het Noorden en Noordoosten een doorvaart te zoeken, en anders niet. 6 April 1609 vertrok hij met de Halve Maan, een scheepje van omstreeks 30 last, uit Texel. Wij zullen hem op zijn moedige reis niet geheel volgen, doch slechts memoreeren, dat hij door het ijs en oproer onder zijn scheepsvolk zich genoodzaakt zag den tocht op te geven nog vór dat hij Nova-Zembla bereikt had. Nu houdt hij zich bezig met de uitvoering van zijn eigen plan: het zoeken van een Noordwestelijke doorvaart. Daarbij komt hij op de oostkust van Amerika en vindt wat hij nu juist niet zocht een breede en diepe rivier, aan wier oevers vruchtbare landen met eene welwillende bevolking zich uitstrekken. Als de Engelschman Hudson den later na hem genoemden stroom, te voren wellicht door geen ander bevaren, in September 1609 tot 50 mijlen noordwaarts opzeilt, dan doet hij zulks met een gemengde Engelsch-Hollandsche bemanning, op een Hollandsen schip, uitgezonden door een Hollandsche maat schappij en onder de vlag der Vereenigde Nederlanden. De lezer begrijpt reeds, dat wij thans naderen tot de kern van het onderwerp. Toch moet ik hem vragen de geschiedenis nog even in vogelvlucht met mij voort te zetten. Mr. Hudson verliet 4 October de Amerikaansche kust en arriveerde 7 Novem ber in Engeland, waar de regeering hem verhinderde te voldoen aan den last van de Amsterdamsche bewindhebbers om onver wijld naar Nederland te komen; hij zond zijn journaal over en het schip kwam hier alleen terug. Intusschen was de aandacht op de door Hudson geheel toevallig ontdekte landen gevestigd, maar toch bleef het zoeken van een noordelijken doortocht datgene, wat men in de eerste plaats beoogde. Het blijkt uit de schriftelijke en mondelinge instructiën, Ik heb het oover een boekje, getiteld Leven, Kunst en Mystiek voordracht in Delft gehouden voor het gezelschap Vrije Studie in 1905, door den toenmaligen student L. E. J. Brouwer, thans professor in de mathe sis aan de Amsterdamsche Universiteit en lid van de Koninklijke Academie van Weetenschappen. Begrijpt mij nu wel, kindertjes! Ik zelf vind die boa niet zulk een leelijk beest. Ik vind hem prachtig en machtig hoewel ik een en ander op hem aan te merken heb en hem beeter op zijn plaats vind in de wildernis dan op ons kinderbal. Maar gij! kindertjes! gij behoort hem te vreezen, te verafschuwen, te verfoeien gij behoort onmiddellijk op de vlucht te slaan en de politie te waarschuwen, en de brandweer op te schellen en een aantal er varen oppassers van Artis te laten koomen, met touwen en strikken en wat er verder noodig is om zulk een onguure gast te breidelen en veilig achter de dikke glas ruiten van het reptielen-huis te bergen, waar hij straffeloos kan worden aangegaapt, met griezeling bewonderd en in zijn geheim zinnig ijzingwekkend leeven bestudeerd. Deeze honderd bladzijden Hollandsch proza zijn wel de machtigste, maar ook de verschrikkelijkste, naar mijne meening, die in deze eeuw zijn gepubliceerd. Ze zijn schoon en diep en vol waarheid. Maar ze zijn fel-revolutionair, volstrekt-vijandig aan onze geheele maatschappij, /e gaan reegelrecht in teegen de orde, het geloof en het recht der menschen. Daarin koomen ze overeen met veele profeeten-wporden en het zou bijna een belachelijke inconsequentie, een onvergeefelijke onbenulligheid zijn, als de menschheid De Handelsonderzeeër Deutschland". die in 1611 voor eene nieuwe expeditie, ditmaal van wege de Admiraliteit van Am sterdam, gegeven zijn. Beproefd moest worden Indië te bereiken door het noord oosten, slaagde dat niet, dan was voorge schreven Amerika te bezoeken en daar te overwinteren, om den volgenden zomer de pogingen te hervatten, desnoods in het noordwesten, door Straat Davis. De twee schepen de Vos en de Craen, gaan onder de bevelen van Jan Cornelisz. May 28 Maart in zee. Ziekteen gevaren nopen de reizigers 19 Augustus hun tocht voorloopig op te geven. Zij zeilen nu naar Nova-Francia, doen eenigen handel met de Indianen en onderzoeken de Amerikaansche kust in zuidelijke richting, ongeveer tot de twee jaren te voren ont dekte rivier. May schijnt deze en de daar gelegen landen niet nader verkend te heb ben, hij had er ook geen bepaalde opdracht toe en bovendien was de tijd nabij om weder in de Noordelijke Ijszee een door vaart te zoeken, waartoe in het laatst van Februari besloten werd in dien zin, dat May met het schip De Vos dit laatste gedeelte van de opgelegde taak alleen zou doen, terwijl het schip de Craen onder den eenig overgebleven ontwerper van de reis, Ernest van de Wal, zou achterblijven om opnieuw handelsbetrekkingen met de inboorlingen aan te knoopen. Dit schip was 6 Juli in het Vaderland terug. Na een buitengewoon strengen winter had May in de noordelijke wateren nog meer dan anders met de ge volgen van harden vorst te kampen; in welke richting hij zijne pogingen ook wendde, ijs en overal ijs was de onoverkomelijke hindernis, die hem tot terugkeeren dwong. Met zijn thuiskomst op 3 October 1612 was dan ook weder deze onderneming afgeloopen, zonder het groote doel bereikt te hebben. Maar deze nieuwe teleurstelling kon den geest niet dooven, het volhardend streven naar het onbekende niet verlammen. Reeds het volgende jaar 1613 is de op dit terrein ervaren schipper Pieter Fransz. met het zelfde schip De Vos, dat in particuliere han den was overgegaan, weder op weg naar hetzelfde doel, ditmaal door het noordwesten. Hoe ernstig de a?ndacht in Holland thans op de veel belovende streken van Amerika is gevestigd, blijkt wel uit de uitzending, kort na het vertrek van Pieter Fransz., van niet minder dan vier schepen derwaarts, die zich in de West met het schip De Vos vereenigden om in compagnie handel te drijven. De reeders en schippers dezer schepen worden, benevens anderen, genoemd in het octrooi, dat de Staten-Generaal HOct. 1614 aan de Compagnie van Nieuw-Nederland verleenden. De vaart op de nieuwe landstreek blijft nu geregeld voortgaan en voorloopig doet men in hoofdzaak niet anders dan handel drijven, voornamelijk in pelterijen. In 1621 gaat Nieuw-Nederland over aan de WestIndische Compagnie, die het bestuur aan de kamer van Amsterdam toevertrouwde. Het was deze Compagnie, die in 1624 de eerste kolonisten naar de boorden der Hudson overbracht, in 1625 door andere gevolgd. Op 4 Mei 1626 kwam de directeur-generaal Peter Minuit in Nieuw-Nederland en ver kreeg daar door aankoop van de Indianen het eiland Manhattan, op welks zuidelijk uiteinde hij een fort liet bouwen en de verspreide kolonisten vereenigde om met de bedienden der Compagnie eene kleine volk planting te vormen, den grondslag van Nieuw-Amsterdam. De uitvoer van bevervellen en hout neemt nu snel toe, maar hoe groot de waarde hiervan ook al is, de ver kregen winst is toch geheel onvoldoende om de kosten van de kolonie, die nog geregeld ondersteuning met allerlei benoodigdheden uit Holland behoeft, te dekken. Toeneming der bevolking zou het mogelijk kunnen maken de vruchtbare gronden te die Socrates vergiftigde, de profeeten steenigde, Jezus kruiste en Bruno verbrandde, deezen geweldigen onheilbrouwer liet rondloopen zonder hem op te knoopen of ten minste achter prikkeldraad te interneeren. En ziet! de man is professor aan de Amsterdamsche Universiteit en lid van de Koninklijke Academie. En dat is hij alles geworden na de publicatie van dat stoute stuk. Is hij er soms van teruggekoomen ? Heeft hij zijn woorden ingetrokken? Ik heb er niets van vernoomen. Ik meen zeeker te weeten van niet. Maar lieve heemel, wat voor soezebollen zitten er dan toch in de academische- en regeerings-lichamen ! kunnen die menschen alleen cijferen en administreeren en heelemaal geen Hollandsch leezen ? Ze moeten toch, vór zijn benoeming, kennis genoomen hebben van al zijn ge schriften, ook van dit geschrift. Nu zijn Excellenties en Hooggeleerden, als het algemeen menschelijke wijsheid geldt, soms merkwaardig incompetent. Vooral in onze dagen is dat op pijnlijke wijze aan 't licht gekoomen. Men moet aanneemen dat ze eigenlijk, in wijsgeerige zaken, geen ernst van onzin kunnen onderscheiden. Ze hebben oover die honderd bladzijden heen geleezen en ge dacht: nu ja! dat is maar zoo wat fantas tisch gezwets van een onbesuisden jongeling. Dat telt niet mee. Daar meent hij natuurlijk niets van. Wij hebben alleen met zijn mathe matisch vernuft te maken. Dat is geniaal en solide. Ergo, wij negeeren rustig die buitenspoorigheden, die hij zelf wel gaauw vergeeten zal, en wij neemen hem op in onzen officieelen, académischen Heemel, waar hij troonen mag tusschen de gelauwerden en bebouwen en daardoor de kolonisten in staat stellen in hunne eigene behoeften" te voorzien. Met dit doel werd onder goed keuring van de Staten-Generaal 7 Juni 1629 een Charter van Vrijdom en Vrijstellingen gegeven, waarbij verschillende bepalingen ?werden gemaakt omtrent het verkrijgen van grond, en die hét bestuur, de rechten en rechtspraak en de plichten van de volk planters eenigszins regelden. De resultaten waren nochtans niet, die men er van ver wacht had, omdat nog te veel naar winsten uit den handel werd gestreefd, de vrijheid van arbeid te veel beperkt en burgerlijke vrijheid niet in ruime mate gegeven was. Eerst als in 1638 en 1640 de Bewindhebbers der Compagnie, daartoe door de hooge regeering gedwongen, de beperkende bepa lingen door mildere vervangen, neemt de kolonisatie en daarmede ook de bloei van het gewest spoedig toe. Jammer, dat deze voorspoed slechts van korten duur zou zijn; de Compagnie trok gaandeweg de haar afgedwongen maatrege len weder in en onthield zelfs aan de verst verwijderde nederzettingen in het groote gebied alles wat een gemeenschap voor een behoorlijk bestuur, rechtspraak, godsdienst en onderwijs noodig heeft. Bovendien ver meerderden de moeielijkheden in NieuwNederland nog door financieelen achteruit gang van de Compagnie zelve, geschillen met Engelsche volkplanters en het optreden van den daarvoor geheel ongeschikten direc teur-generaal Kielt, die de kolonie in een langdurigen oorlog met de Indianen wikkelde en willekeurig eene tijdelijk ingevoerde be lasting handhaafde. Ernstige klachten hierover konden niet uitblijven, tengevolge waarvan in 1645 een nieuw stelsel werd ingevoerd en de directeur-generaal vervangen. Maar noch het een noch het ander mochten den algemeenen toestand verbeteren. De Negen-mannen ver tegenwoordigers van de kolonisten stelden in overleg met de voornaamste ingezetenen eene memorie op, waarbij zij hunne wenschen te kennen gaven, en een Vertoog, waarin de toestand van Nieuw-Nederland en de door de Compagnie gevolgde politiek werden blootgelegd, welke stukken drie leden naar Holland overbrachten en recht streeks bij de Staten-Generaal indienden. Om de publieke opinie voor de zaak te winnen lieten zij het Vertoog door den druk verspreiden. De kolonie werd daardoor een onderwerp van algemeene belangstelling, en de hoop op verbetering der politiek van de Compagnie wekte bij velen den lust op om zich aan de vruchtbare oevers van de Hudson neder te zetten. De tegenstand van de Compagnie was echter niet spoedig ge broken, nog verscheidene brieven moesten naar het moederland gezonden worden eer de Amsterdamsche bewindhebbers zich ook door bijval van de andere kamers aan de zijde der kolonisten tot toegeven ge dwongen zagen. In April 1652 werd het uitvoerrecht van tabak opgeheven, de prijs voor overtocht van landverhuizers aanmer kelijk verminderd, de slavenhandel aan kolo nisten vrijgelaten en de ingezetenen van Nieuw-Amsterdam vergund een eigen bestuur van burgemeesters, schout en schepenen te kiezen. Sedert is de kolonie een beter tijd perk ingetreden; de bevolking nam voort durend toe, hier en daar verrezen vlekken en dorpen en naast handel en landbouw begon zich ook de fabrieksnijverheid te verheffen. Het kon nu bij zulk eene uitbreiding niet anders dan dat het verlangen der kolonisten naar zelfregeering zich verdubbelde. Toen in den eersten Engelschen oorlog verte genwoordigers der voornaamste plaatsen in 1653 te Nieuw-Amsterdam waren bijeen ge roepen om middelen tot verdediging te be ramen, maakten zij van deze gelegenheid dan ook gebruik om hunne grieven en wenschen kenbaar te maken en deelden den directeur-generaal Stuyvesant den inhoud geridderden, en zich zonder twijfel spoedig eeven bezadigd, eeven correct-wetenschappelijk en fatsoenlijk gedragen zal als wij allen." Deze houding is echter min of meer ridi cuul. Ze schijnt te getuigen van een hooge weetenschappelijke neutraliteit. Maar in waar heid bewijst ze onweetendheid in de hoogste geestes-functies van den mensch, en onbe kwaamheid in het leezen en verstaan van onze taal. Want het meest opvallende in die honderd bladzijden proza is het met nadruk ver werpen van het menschelijk intellect als hoogste geestelijke functie. Daardoor stelt de schrijver die kleine brochure zelf nadruk kelijk booven zijn mathematisch-weetenschappelijke prestaties, en de Excellenties en Hooggeleerden hadden zich h,ehooren af te vragen, of het pas gaf, en oovereenkwam met de waardigheid van den Staat, en van de officieele weetenschap, zulk een aartsketter in hun midden op te neemen. Misschien denken sommigen mijner leezers aan de benoeming van professor Bolland, als een soortgelijk geval. Maar dat heeft er niets van. Bolland is wat zonderling, wat eigengereid, wat ruw in zijn optreeden, wat bazig in zijn houding, maar Bolland is geen ketter. Hij gelooft in de zuivere Reede, in het intellect, in de weetenschap al acht hij zijn weetenschap de vorstin aller weetenschappen. Maar Brouwer is een echte ketter, en staat kettersch teegenoover het gansche geestesleeven van de menschheid waarin hij ver keert. Hij spreekt van de zonden der Weten schap" van het geloof aon een werke lijkheid" en van het logisch denken" als van dwalingen, aardsche banden waaruit wij verlost moeten worden. Hij spreekt van CULTUUR Het meisje Clomp, niet van adel of zoo, (De titel van Pa was: Clomp & Co.), Zou aan kennissen, nichtjes en neven Een middag-theetje geven. Alles was besteld: de gebakjes, de limo nade, de thee en zoo voort, En wat verder bij een fuifje behoort. Om al de stupide praatjes te voorkomen, Had het meisje Clomp een mode-violist aangenomen.... Die, als men zich dreigde te vervelen, Beneden, in de spreekkamer, een stukje zou spelen. Na lang gepingel op de' prijs, En gezeur over tweede- of derde klas reis, Kwam de beroemde violist, Vergezeld van zijn delicatea pianist, Op den stoep der Clomps (niet dom pen) aan, En mocht door de keukendeur binnen gaan. Laat die menschen" de spreekkamer in," Ik bel wel voor het begin!" Riep het meisje Clomp naar het sousterrein, En de muziek moet niet te luid en te kunsterig zijn!" Toen de heeren twee uur hadden gewacht, En de bel geen bevel had overgebracht, Zegden de Kunstenaars in rok en witten das: Dat 't nu welletjes was!" J^ Ze namen afscheid van de juf, de meiden en de knecht, En kwamen toevallig in de keuken terecht. Als ze je boven vergeten," riep eender meisjes, Speel dan voor ons een paar aardige wijsjes ?" De Kunstenaar liet zich beprate' En gaf een prachtige sonate. Met open monden en blozende koonen Luisterde de keuken" naar zijn heerlijke toonen, Tot zijn spel op eens werd gestoord Door meisje Clomp, dat in het salon iets had gehoord. Is u krankzinnig, moet ik u daarvoor betalen, Om met het personeel malle fratsen uit te halen ?' Jouwde ze naar het sousterrein. Hoe kan men zoo onwelopgevoed en onbescheiden zijn!" De Kunstenaar groette zijn publiek met een vriendelijken knik, Pakte in, stapte op en zei: Hm l hm !" mede eener memorie aan de Staten-Generaal om daarover zijn gevoelen te hooren. Het blijkt niet of dit stuK op zijne bestemming is gekomen, maar zeker is het, dat Stuyvesant er zeer verbolgen over was. Niettemin ging hij het volgende jaar er zelf toe over om aan sommige dorpen op het LangeEiland schepenbanken (gerechten) toe te staan, het recht van accijnsheffing te NieuwAmsterdam wordt aan die stad overgedra gen en het bestuur over het Hollandsche district van het Staten-Eiland aan een Hof, samengesteld uit afgevaardigden van de daarop gelegen dorpen, toevertrouwd. Van uit Amsterdam werd den directeur-generaal vermaand de vrije godsdienstoefening niet te verbieden. Zoo hadden dan eindelijk de kolonisten zich dezelfde vrijheden weten te verwerven, die de burgers in het moederland genoten, en was de kolonie tot ontwikkeling geko men. Is er aanvankelijk veel, dat ons over het bestuur van het wingewest doet blozen, men vergete daarbij niet, welk eene groote kracht, zoo van arbeid als kapitaal, noodig was om een ver afgelegen en uitgestrekt gebied als dat van Nieuw-Nederland tot ontwikkeling te brengen. Er zijn intusschen het verstand als een geschenk des Duivels, waarvan men zich ontdoen moet. Bij zulke ketterijen vergeleeken is de leer van Bolland onschadelijk conventioneel ge babbel. Nu komt het wel voor, dat begaafde jonge menschen, door onvoldoende studie, door gebrek aan een kritische omgeeving, door dilettantisme dus, aan het dórslaan gaan, en pennevruchten publiceeren, waar voor ze zich later schamen. Er zijn ook permanente warhoofden, die er van alles uitflappen, luk raak, soms schijn baar zeer diep, soms bespottelijk en er hun leeven lang niet aan toekoomen om zich daaroover te schamen. Maar de drieentwintig-jarige student, die de honderd bladzijden proza schreef, was geen warhoofd, Warhoofden kunnen nog wel eens bij vergissing of door protectie professor worden maar leeden van de Academie worden ze niet. En eevenmin was de student Brouwer een dilettant, van het slag Piet Pijl. Hij weet drommels goed wat hij zegt, elk woord is zwaar van innerlijke wei-beproefde oovertuiging. En hij weet niet minder secuur wat er oover de onderwerpen die hij bespreekt reeds in de waereld is gezegd. Het is dus in elk opzicht gewenscht en de moeite waard zijn geschrift met de grootste zorg en aandacht te bestudeeren en te bespreeken, Ik hoop dat de leezer mij hierin geduldig zal willen volgen. FREDERIK VAN EEDEN '

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl