Historisch Archief 1877-1940
9 Sept. '16. - No. 2046
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Martinikerk te Groningen
De schoonheid van het koor der
Martinikerk heeft ook mij steeds en altijd opnieuw
getroffen; er is hier een wonderbaar ver
rukkelijke harmonie van soberheid,
zuiverheid en verhevenheid."
Deze waardeerende woorden van
een der professoren (tevens kerk
voogd), naar aanleiding mijner
onlangs gehouden voordracht op de
universiteit aldaar, moge de voor
uitstrevende en kunstlievende Gro
ningers eene opwekking zijn.J
Uit bovenstaande photo blijkt, in
welken staat ik het afgesloten Hoog
koor bevonden heb, inplaats dat
dit bouwjuweel in vollen luister, als
het meest bezienswaardige monu
ment, Groningen toneer en roem zou
strekken.
Met wat goeden wil, kan dit spoe
dig het geval zijn!|
Het was mij intusschen een groot
genoegen te Groningen en ook te
Delft bij de studenten zooveel warme
belangstelling te mogen voelen, voor
het vele schoone dat wij nog aan
Middeleeuwsche kunst in ons kleine
landje bezitten en waarvoor wij niet
genoeg waardeering kunnen hebben.
Ook te Delft wees ik op een
aldaar verborgen kunstjuweel, n.l.
de St. Agathakapel, waarvan de
nig-schoone houtbetimmering met
prachtige houten beelden uit het
bloeitijdperk der gothiek, sedert
menschenheugenis dienst doet als
militair pakhuis, terwijl dit rijk
cultureelevoorbeeld,depolytechniek
tot groot nut kon strekken.
Te Utrecht komen de
museumplannen nog steeds niet tot oplos
sing, terwijl de toestand van het
Aartsbisschoppelijk Museum on
houdbaar is. Van de XHIe eeuwsche
schilderingen in de Pieterskerk en
de XVe eeuwsche in de Mariakerk
neemt men weinig notitie, terwijl
deverwaarloosdeen toch zoo
hoogstbelangrgke schilderingen in de
Janskerk,nagenoeg onbekend blijven
en de prachtige graftombe in die
kerk in een hoek is gemetseld.
Te Amsterdam hangen de heerlijke
fragmenten der mirakelschilderingen nog
steeds op een bovenkamer der kosterij.
Zoo gaat het te Haarlem, met de zoo
weinig gewaardeerde afbeeldsels der Graven
en Gravinnen van Holland, waarover ik
onlangs een boekje schreef, hetwelk
aanleiding gaf tot de volgende woorden
van onzen geachten oud-Stadsarchivaris de
heer C. J. Gonnet, in de Opr. Haarl. Courant
van 10 April j.l.
Er komt in het boekje nog velerlei voor. wat in ver
band is te brengen met het-onderwerp hierboven be
sproken, maar de bedoeling van den schrijver is ook
om te bepleiten, dat, na drie en een hall honderd jaar,
voor het eerst eens de gelegenheid moge gegeven wor
den de schilderijen goed in een behoorlijk licht te zien:
daarvoor zou men ze tijdelijk kunnen ophangen in de
grootste zaïl van het voormalig museum op 't Raad
huis, nu ledig en met naakte wanden. De kunstkenners
en kunstminnaars zouden er wel bij varen en wie weet,
«f niet weer zou geschieden, wat in 1744, en dan aan
gaande de vreemdelingen, werd geschreven omtrent deze
oude kloosterpaneeJen, die bij alle liefhebbers in zo
hooge achtinge staen, dat ze ds stad niet doorreyzen,
tenzij ze deze eerwaerde oudheden begroet en met veel
genoegen beschouwt hebben."
Het opstel ia versierd met twee fraaie photographieën:
de eene bevat de portretten van de Graven Jan I en
iiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiimiiiiimiin
Jan II, dejaadere is genomen nair eene schilderij van
Jan Mostaert, in het Museum van Middeleeuwsche kunst
te Haarlem, waarvan de heer G. van Kaleken directeur is.
Ik "overdrijf dus niet, wanneer ik zeg dat
de cultureele waarde der middeleeuwsche
Hoogkoor St. Martinikerk te Groningen (Mrt. 1916)
Met planken afgesloten, dienstdoende als bergplaats
kunst in ons land niet genoeg gekend en
niet genoeg begrepen wordt en dat het
inhoudslooze streven van den modernen
tijd, pok ap polytechnisch gebied, onver
schillig blijft voor het meest precieuse dat
ten hunnen dienste staat.
Het schoonste tijdperk dat wij in onze
kunstgeschiedenis kennen, kan ons door
grondige studie op den goeden weg brengen,
om ook aan onzen tijd, met hare nieuwe
toepassingen op mechanisch als
chemischtechnisch gebied, een nieuw karakter te geven.
Ook ik wil vooruit! Doch met eerbied
voor onze oude kunst, waarbij ons
hedendaagsch werk, ook op technisch gebied,
nog niet in de schaduw kan staan.
Het jongere geslacht begint dit te voelen
en te begrijpen en onze Hoogescholen zullen
hier, hoop ik, rekening mee gaan houden,
door vooral gelegenheid te geven onder
deskundige leiding, tot veelvuldiger bezoek
aan Musea en oude gebouwen*
Haarlem
GUSTAAF v. KALCKEN
Het Eerste Koloniaal
Onderwijscongres
" Op 28, 29 en 30 Augustus is in den Die
rentuin te 's-Gravenhage zonder veel uiterlijk
vertoon een congres gehouden, zooals er tot
nog toe geen enkel in ons land, misschien
ook niet daar buiten, plaats had en waarop
door eenige honderden personen met aan
dacht gevolgd werd, wat door ten hoogste
eenige tientallen werd gesproken. Deze be
sprekingen waren dan ook van het hoogste
belang; zij betroffen het onderwijs aan de
niet-Europeesche bevolkingsgroepen in Ned.
Oost-Indië. En bij den geweldigen honger,
mag men gerust zeggen, die onder deze
bevolking naar onderwijs en ontwikkeling
in de laatste tien, vijftien jaren bestaat, was
het geen wonder, dat Javanen, Chineezen,
Amboneezen en andere bewoners van onzen
Oost aan dit congres deelnamen. Wil
Ned.Indië inderdaad onze Oost blijven, dan zal
de Regeering aan dien groeienden honger
haar volle aandacht moeten wijden en ter
dege rekening houden met de wenschen, op
dit congres uitgesproken.
Uitgesproken", dat wil niet zeggen, dat
«r bepaalde wenschen of moties of wat ook
zijn aangenomen: er waren mannen en
vrouwen van velerlei taal, godsdienst, poli
tieke overtuiging en afkomst bijeen, ieder
Judith, heldenspel, door HERMAN VAN
DEN EERENBEEMT. Beverwijk, J.
Vink Pzn., 1916.
Een heldenspel in vijf bedrijven met een
en twintig medespelenden, een koor van
Joden, uit vier, en een van Jodinnen, uit
zes afdeelingen bestaande; twee koren van
Levieten, voorts veldheeren, hoofdlieden,
wachters, soldaten, danseressen enz.; toch,
ondanks dien zwerm van spelers en koristen,
niet bijster belangrijk, en in zijn heele
vijf-bedrijvigheid niet heftiglijk ontroerend.
Jammer eigenlijk voor den ijver van den
heer v. d. Eerenbeemt, want de meer dan
tweeduizend verzen zijn toch zoo gaaf en
glad afgewerkt, en grijpen, waar noodig,
zoo precies in elkaar als de tandraderen
van een machine, zoodat de zorgvuldigheid
van den vervaardiger boven allen snooden
laster vaststaat. Met denzelfden
bewonkon vrijuit zijn meening zeggen en deed dit,
doch conclusies werden niet getrokken.
De Regeering toonde haar belangstel
ling in het congres. De Minister van
Koloniën had niet slechts het
eere-voorzitterschap voor den vorm aanvaard, doch hij
hield een flinke openingsrede, waarin hij
blijken gaf het belang der aanhangige kwes
ties te beseffen, wat voor de toekomst van
Indië blijmoedig stemt.
Niet altijd haakte de inlandsche bevolking
naar onderwijs, zooals thans. In 1872 had de
eerste inrichting ervan plaats, doch in 1884
werden nagenoeg alle maatregelen, mede uit
zuinigheidspolitiek, weder ingetrokken en de
zaak op een koopje voortgezet. Doch de tijd
dat men Indië in Nederland alleen als melk
koe beschouwde, -raakte over. Heftige arti
kelen in tijdschriften en couranten werden
ook aan de onderwijstoestanden gewijd, toch
kon in 1901 Mr. P. Brooshooft nog smalen
op de slechts zeshonderd scholen voor
inInnders op een aantal van zeker vijftien
millioen kinderen. In het parlement werd
door velen herhaaldelijk op hetzelfde
aambeeld geslagen en niet zonder succes,
zoodat tegenover de 14,000 inlanders. die in
1855 lager onderwijs ontvingen er in 1915
een getal van 666,000 stond. Ook dit is bij
verre na niet genoeg, maar vele bezwaren,
vooral ook het gebrek aan voldoend onder
wijzend personeel belemmeren een snelle
uitbreiding, al had in dit opzicht een vroeger
ingrijpen van regeeringswege zeker nuttig
kunnen werken.
Wat vooral het eigenaardige stempel op
dit congres drukte, was het groot aantal
inlanders, Chineezen, enz., die de vergade
ringen bijwoonden en aan de debatten in
het Nederlandsen deelnamen, O ja, ik had
enkele hunner stamgenooten wel eens in
derenswaardigen ijver heeft de schrijver in
dit spel uit het Oud-Israelietische Oosten
ook voor de benoodigde Oostersche taal en
beeldspraak willen zorgen, en deze daartoe
soms aan den bijbeltekst, soms aan eigen
verbeelding ontleend. Edoch, dit laatste
eischte forscher kracht dan het rijmen van
een rij goed-gesnoeide versregels, en aan
dit werk heeft de heer v. d. Eerenbeemt
zich dan ook pijnlijk vertild. Noodlottig
gevolg was natuurlijk, dat overal waar deze
atbeid boven des schrijvers krachten uit
schoot, overal waar eigen innerlijke aan
schouwing wegbleef, de vergelijkingen door
den dichter niet gezien maar bedacht werden,
zoodat er soms een quasi-verheven taaltje
voor den dag kwam, vol uitgebleekte en
hardverdroogde beeldspraak, en met waar
deloos opvulsel gewatteerd.
Wel zijn er gelukkig ook betere deelen,
vooral waar de schrijver zich dicht langs
den bijbel hield, maar juist bij die gedeelten
voelen we, hoe eigenlijk al het goede hier
kwijnt onder de knellende eischen- van
rhytme en rijm, hoe onder dezen druk de
strakke taal van het heldenspel tot wat
pappigs verbeterd is. En nu mogen die
rustig-regelmatige verzen zich nog zoo mooi
op de muziek van Hubert Cuypers rhytmisch
laten opzeggen: als de heele uitbeelding
gezelschap aangetroffen en met hen in onze
moedertaal gesproken, maar zulk een ge
sprek is altijd toch wat anders dan het
houden van een redevoering in het openbaar.
Bij het eerste onderwerp de al of niet
mogelijkheid van samensmelting van het
onderwijs voor alle bevolkingsgroepen" kwa
men Raden Mas Suardhy Suryaningrat en
Dr. Yap Hong Tjoen voor de belangen hunner
inlandsche en chineesche broederen in uit
stekend Nederlandsen op. Of zij en de ande
ren, die na hen kwamen, dan niet wel eens
een fout maakten of een verkeerde klem
toon legden of een voor ons eigenaardige
uitdrukking gebruikten ? Zeker, maar laat,
wie daarom lachen wil, toch niet denken,
dat hij zoo gemakkelijk in een andere dart
zijn moedertaal voor den vuist zal spreken,
of mocht hij dit wel eens gedaan hebben
en hij er het applaus van een buitenlandsche
vergadering mede geoogst hebben, laat hij
zich dan niet verbeelden, dat hij geen fouten
begaan heeft in denzelfden geest als onze
vrienden uit Oost-Indië het nu hier deden.
In plaats van met dergelijke dingen te
spotten, moedige men liever het spreken van
het Nederlandsen bij hen aan en waardeere
het in hooge mate, dat zij zich zoo inspannen,
om zulk een hoog peil te bereiken. Voor
een vijftiental jaren had een congres als
dit nog niet kunnen worden gehouden met
een zoodanige deelneming van de meest
belanghebbenden erbij. Ik kreeg er eenzelfde
gevoel als voor een tien, twaalf jaar, toen
wijlen mr. van Deventer mij een langen brief
in het Nederlandsen liet lezen van een be
trekkelijk eenvoudigen Javaan, die daarin zijn
gedachten op voortreffelijke wijze uitdrukte.
Ook nu waren deze redevoeringen mij een
openbaring en vele congresbezoekers, die
nimmer Indië gezien hebben en misschien
gedacht hadden, ook nog een woordje te
zeggen, hielden wijzelijk hun mond en be
schouwden dit congres als een bijeenkomst,
waar zij veel leerden eu waar hun slechts
dankbaar zwijgen paste.
Een zeer bijzonder optreden was ook dat
van mevrouw Sini Soedari op den laatsten
dag van het congres. Zij sprak in het Maleisch
en hield een pleidooi voor de opvoeding
der Javaansche meisjes; zij wilde over geen
anderen spreken, omdat zij alleen de Javaan
sche vrouw kende. Deze vrouw, zeide zij,
heeft ontwikkeling noodig om allerlei redenen:
omdat zij een goede gezellin moet zijn van
den man, die steeds meer ontwikkeld wordt;
omdat zij haar kinderen moet kunnen op
voeden ; omdat door haar ontwikkeling het
peil der bevolking zal worden opgevoerd.
De slechte dingen van de Javaansche adat
kunnen worden weggegooid, maar de vele
goede moeten worden behouden. Zoo sprak
deze vertegenwoordigster der Indische
vrouwenbeging.
Velen hebben gespot met de ethische
politiek in Indië; wie dit congres gevolgd
hebben, hebben de resultaten van deze po
litiek kunnen zien; helaas, van de spotters
zullen er niet velen geweest zijn; zij willen
immers niet overtuigd worden van hun
dwaling. Op alle Nederlanders, die Indië in
waarheid willen diennen, rust echter de
plicht het nieuwe lezen onder de eigenlijke
bewoners van dit uitgestrekte rijk te
bestudeeren en te leeren kerfnen. Dan alleen zal
het er prijs op stellen onder Nederlandsen
gezag te zijn en te blijven.
TH. M. KETELAAR
Indrukken van het Eerste Koloniale
Onderwijs-Congres
Met bangen vrees ben ik erheen getrokken;
ik vreesde een weinig, dat van de bezoekers
de quantitatieve meerderheid achter de groene
tafei zou zitten. Deze sombere voorgevoelens
bleken gelukkig geen grond te hebben.
De groote zaal van den dierentuin was
bevredigend gevuld; ook de bestuurszetels
waren behoorlijk bezet; wij zagen er
menschen van alle kleur, ook huidskleur, want
ook de inlander en de chinees waren in het
bestuur vertegenwoordigd.
Mr. J. H. Abendanon opende de vergadering,
waarna Z. E. de Minister van Koloniën een
schoone peroratie hield; als de helft van de
daarin geuite wenschen en plannen tot uit
voering kwam, zou Indië in minium vantijd
tot een beschaafde staatkundige eenheid van
den eersten rang in het Oosten uitgroeien.
De interessantste redevoering die gehouden
werd was op den eersten dag wel die van
den heer Witzenburg; interessant om de
overtuiging waarmee de voordracht werd
gehouden... (heer Witzenburg, schrik niet)
omdat de rede een Dr. D. D. niet misstaan
zou hebben. Verder kan vermeld worden
het betoog van den heer Suardie-Surjaningat
waarin met bovenmenschelijke zelf verlooche
ning aan het Maleisch den voorrang wordt
gegeven boven het Javaansch als lingua
f ranca, terwille van de toekomstige Nationale
Eenheid" (met een groote N en groote E)
van Indië.
Als woordvoerders voor den Chinees"
traden op de heeren Mr. Fromberg en Dr. Yap.
Waar de Javaan het doorloopend heeft
over cultuur en religie" daar hooren we
ettelijke malen Fromberg en Yap (s. s. 1.1)
IIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIM
daaronder lijden moet, geven we zulke
poëeterij graag cadeau. In het rhytme van
een heldenspel moet ik een veering als van
mossigen boschgrond voelen, ook al is die
dan soms ruw-doorworteld of vol scherpen
steen, maar hier is alleen de effen-groene
gladheid van afgeschoren gazon.
De eerste opvoering in Amsterdam heb ik
niet bijgewoond, 'k durf dus niet beoordeelen
of hier, wat tooneel-opstelling en muzikale
omkleuring betreft, door den schrijver iets
nieuws bereikt is, maar, wat de taal van
een heldenspel aangaat, lag dit genre nog
geheel buiten het bereik van den heer
v. d. Eerenbeemt.
DIRK BREEBAART
* * *
Een Boek van een IJslander
ORMAN ORLYGGSON, Het geslacht Borg,
door UNNAR OUNNARSSON, Utrecht,
H. Honig.
Een boek van een IJslandsch auteur
Kijk, dat .op zichzelf is al merkwaardig)
genoeg om onze hand er naar uit te strekken,
ons oog er in te slaan en ons bereid te
houden om het op ons te laten inwerken.
Een IJslandsche stem! Iets vernemen over
dat bijna Poolgebied; niet uit aardrijks
kundige werken, niet bij monde van
onderEen hoekje van de Koloniale Onderwijs-Tentoonstelling
spreken over vertierhandel en welvaart," die
de Chinees in Indië brengt en, niet te ver
geten de hooge belasting die de Chineezen
betalen; de Hooge Belasting ! Kolossaal!
De tweede dag begon met een huldiging
van dr. Adriani, die praeadvies uitbracht
over verschillende quaesties omtrent
zendingsonderwijs, als taalgeleerde. Men
begrijpe mij -niet verkeerd: dr. Adriani werd
gehuldigd als linguïst, maar hij bracht zijn
advies uit in die qualiteit.
Pater van Rijckevorsel, die met een stem
als een klok zijn inzichten de zaal indaverde,
maakte zich boos dat de heer Suardi
Surjaningart niet den verschuldigden eerbied be
toonde aan het praeadvies van pater van
Lith, terwijl de grijze staatsman Savornin
Lohman in de bres sprong voor den afwe
zigen heer Colijn, die een aanval te verduren
had van professor Kohnstamm.
De derde dag, de laatste van het congres,
bracht vele gemoederen in beweging. Een
der praeadviseurs over het onderwijs aan
meisjes had de onvoorzichtigheid als argu
ment tegen coëdukatie aan te voeren, dat
de vroege geslachtsrijpheid, de gloed van
het Oostersche bloed, het meerdere vertrouwd
?zijn der natuurvolken met allerlei op sexueel
gebied" een samenbrengen van jongens en
meisjes na het tiende jaar op de school
banken bezwaarlijk maakt.
Jong-Indie vloog er op af; de gloed van
het Oostersche bloed werkte heel anders
dan de praeadviseur verwacht kon hebben.
Achtereenvolgens traden als debaters op
een Minahasser, een Javaan en een Maleiër.
De eerste, bij wien de Alfoersche strijd
vaardigheid (zie de reputatie der
Minahassische soldaten) een moment de overhand
kreeg op de Hollandsche bezonkenheid, moest
door den voorzitter tot matiging gemaand
worden.
Als curiosa mag niet onvermeld gelaten
worden, dat twee inlandsche vrouwen als
spreeksters optraden ; een Minahasische, die
in keurig Hollandsen opkwam voor haar
zusters daar h. i. men tot nu toe het con
gres slechts haar aandacht geschonken had
aan onderwijs voor Javaansche meisjes, en
een Javaansche die in het Maleisch in gloei
ende bewoordingen voor meerdere ontwik
keling van de Javaansche vrouw pleitte.
Het praeadvies van Dr. Koelewijn (afwezig)
toelichtend ondernam Dr. Adriani aen aanval
op de Indische jongelieden die naar zijn zin
te lang studeeren, hun voor oogen houdend
het voorbeeld van Dr. Raden Hoesein, welk
voorbeeld tusschen haakjes gezegd voor de
betrokkenen wel zoetjes aan tot een schrik
beeld zal verworden zijn, daar dikwijls te
pas en te onpas hun de studietijd van den
vreeselijk solieden Hoesein wordt voorge
houden.
Een spotvogel stelde voor alle Indische
studenten op Urk te laten wonen onder
kloostertucht, wat m. i. een radicale oplos
sing is.
Het congres werd besloten met een Indisch
wiegelied in het Hollandsen en een Javaansch
stuk gecomponeerd door Javaansche stu
denten en voorgedragen met pianobegelei
ding en zang van twee Haegsche jonge
dames.
Zoo gingen wij naar huis, ieder met zijn
eigen meening, immers het congresbestuur
bepaalde: dat het congres zich zou ont
houden van conclusies.
KOEMEKÈ-K
Het behandelen van wonden onder het
Eerste Fransche Keizerrijk
Eenigen tijd geleden bevatten de nieuws
bladen de mededeeling dat de
wondbehandeling ook met suiker mogelijk is. Dit brengt
ons in herinnering dat o.a. ten tijde van
Napoleon I op ernstige wonden een compres
werd gelegd van rooden wijn waarin een
zekere hoeveelheid suiker was opgelost. In
zijn Mémoires" verhaalt hieromtrent gene
raal De Marbot dat hij in zijn jonge jaren
een fleuretstoot in zijn rechtervoet had
genemende Engelsche toeristen of Duitsche
professoren, maar door een IJslander, door
een mensen geboren en getogen in dat verre
land van lange winters, van Noorderlicht
en van middernachtzon, door een zoon
van dat volk, waarin groote contrasten leven
van droomen en handelen! Even de atmos
feer aanvoelen ; even contact krijgen met de
ziel van IJsland
Want dat is het toch, wat een litterair
werk voor heeft boven een wetenschappe
lijke verhandeling; het geeft de ziel.
Daarom zal dit boek toch vooral gelezen
worden; daarom zal men bovenal houden
van het gedeelte, dat op IJsland speelt, en
waarin men den IJslander beluistert, zooals
hij leeft en denkt en droomt! Daarin raadt
men iets van 't geheimzinnige sneeuwland,
dat onder dikke ijslaag zijn warme bronnen
verbergt, zooals de menschen van het land
onder hun stoer uiterlijk een .hart vol wee
moed, vol droomerijen verbergen.
En het is interessant iets te' hooren
van die primitieve maatschappij, waar de
rijkste boer van een plaatsje bijna opper
machtig is als een vorst.
Waar het verhaal ons verplaatst naar
Kopenhagen, naar de gewone maatschappij,
zou onze aandacht wellicht verslappen,
wanneer het ons niet boeide, dat
prokregen, die tengevolge van de koude gedu
rende den Roolschen veldtocht van 1807,
waarin hij tevens een kwetsuur opliep, door
het koudvuur bleek aangetast Ie zijn. De
open wonde hierdoor ontstaan had de grootte
van een vijffrank stuk. Door den dokter werd
het doodevleesch, evenals men een appel
schilt, uitgesneden en deze dompelde daarna
een spons in warmen wt/n, met suiker ver
mengd, waaruit hij het vocht in den wond
liet druppelen. Natuurlijk veroorzaakte die
behandeling veel pijn en acht dagen ach
tereen werd die warme wijn indruppeling
herhaald waarna- de voet als behouden kon
worden beschouwd. Van niet minder belang
is hetgeen over het verloop en de behan
deling der zware verwonding van maar
schalk Lannes, wiens beide beenen door
eenzelfde kanonskogel werden getroffen,
eveneens aangeteekend staat. In den avond
van den slag bij Essling, op 22 Mei 1809,
zat de maarschalk, aan den kant van een
droge sloot met de beenen kruiselings over
elkaar, in sombere gedachten verzonken,
uit te rusten. Een ricocheerende
driepondskogel trof hem toen in de kuit van het
rechterbeen en verbrijzelde tevens de knie
schijf van het linkerbeen. Na door de
chefchirurgijns verbonden te zijn in een brou
werswoning te Ebersdorf, hielden deze
heeren een geheime conferentie, waarbij
dr. Larrey er voor was om het been,
waarvan de knieschijf gebroken was, af te_
zetten. Een ander wilde de beide beenen"
amputeeren, maar dr. Yvan verzette zich
tegen alle amputatie. Deze kende den maar
schalk sinds lang en verzekerde dat diens
zedelijken moed eenige hoop gaf hem te
redden, terwijl daarentegen een operatie bij
de heerschende zoele en onweersachtige
weergesteldheid zijn dood tengevolge kon
hebben. Daar dr. Larrey echter aan het
hoofd van den geneeskundigen dienst te
velde stond werd op diens advies het lin
kerbeen afgezet. Met grooten moed onder
ging de maarschalk de operatie en nauwelijks
was zij afgeloopen of Napoleon verscheen.
Die ontmoeting was treffend.' De keizer viel
op zijn knieën en omhelsde al weenende
den maarschalk wiens bloed zijn wit vest
kleurde. Den 5en dag na de amputatie, zegt
dr. Larrey in zijn Mémoires de chirurgie
militaire et de campagnes," waren de ver
banden doorweekt van waterachtig bloed
met etter. Het geamputeerde been liet zich
goed aanzien, eveneens de kuit van het
andere been, terwijl daarvan een gedeelte
van het losgescheurde vleesch zich reeds
hechtte. Met kompressen gedrenkt in warmen
wijn met suiker werden de kwetsuren be
handeld. Dit mocht echter niet meer baten.
De eerste 24 uur van den 5en dag ver
streken nog kalm voor den patiënt, maar
in den nacht van den 6en op den Ten dag
openbaarde zich een hevige koorts. Dr. Larrey
vereenigde in consult de doktoren Yvan,
Lefranc en Paulet met wie overeen gekomen
werd de lijder een sterke dosis kinine toe
te dienen met ether. Van toen-af bleef de
maarschalk bulten kennis. Echter eenige
uren voor zijn dood kwam hij weer tot
bewustzijn. Hij herkende zijn adjudant De
Marbot, drukte deze de hand, sprak met
hem over zijn vrouw, zijn vijf kinderen en
zijn vader, legde zijn hoofd tegen Marbot's
schouder en scheen als 't ware te sluimeren.
In die houding blies hij bij het aanbreken
van den dag, den 31 sten Mei, den laatsten
adem uit. Het leger verloor in dezen nog
geen veertigjarigen krijgsoverste, een zeer
bekwaam tacticus. Zijn stoffelijk overschot
werd met groote statie in het Pantheon
bijgezet.
Met het oog op de vervaardiging van
kunstledematen, waarvan men in deze dagen
zooveel hoort, is het niet onbelangrijk hier
nog te vermelden dat de maarschalk voor
nemens geweest is zich bij herstel een
kunstbeen aan te schaffen. Dergelijke
kunstbeenen, waarmede men kon loopen en zelfs
te paard stijgen, werden toendertijd ver
vaardigd door den beroemden mecanicien
Mester te Weenen.
C. F. GIJSBERTI HODENPIJL
imnmMinmmii
bleem: de natuurjongen uit IJsland zichzelf
telkens verliezend, zoekend en hervindend
in die gecompliceerde maar moderne maat
schappij, met als ondergrond het eeuwige
heimwee naar zijn eiland daar bij de Pool
zee, een heimwee, dat in iederen IJslander
blijft knagen, in den vreemde!
In Denemarken heeft deze eersteling van
Gnnner Gunnarsson grooten opgang gemaakt
en ik hoorde iemand zeggen: Het is als
muziek, dat boek. IJsland is de melodie en
de Kopenhaagsche episoden zijn de schrille
dissonanten."
Professor H. Lpgemann wijdde onlangs een
artikel aan dezen IJslandschen schrijver en
Augusta de W-it vestigde de aandacht op
dit en zijn volgende werken, handelend over
het Geslacht Borg. Beide artikelen deden
ons verlangen met den jongen IJslandschen
auteur kennis te maken en dat is nu, ook
voor hen die geen Scandinavische talen
lezen, mogelijk geworden, door de vlotte
vertaling van mej. Claudine Bienfait, die er
voor zorgde, dat het eenvoudige, sobere van
Gunner Gunnerssons's taal door de over
zetting niet verloren ging. En daarvoor zijn
wij haar dankbaar.
Het boek is verschenen in een mooien
bruin linnen band, en in duidelijken druk op
goed papier. B. STOLK