De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 9 september pagina 9

9 september 1916 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

9 Sept. '16. - No. 2046 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Martinikerk te Groningen De schoonheid van het koor der Martinikerk heeft ook mij steeds en altijd opnieuw getroffen; er is hier een wonderbaar ver rukkelijke harmonie van soberheid, zuiverheid en verhevenheid." Deze waardeerende woorden van een der professoren (tevens kerk voogd), naar aanleiding mijner onlangs gehouden voordracht op de universiteit aldaar, moge de voor uitstrevende en kunstlievende Gro ningers eene opwekking zijn.J Uit bovenstaande photo blijkt, in welken staat ik het afgesloten Hoog koor bevonden heb, inplaats dat dit bouwjuweel in vollen luister, als het meest bezienswaardige monu ment, Groningen toneer en roem zou strekken. Met wat goeden wil, kan dit spoe dig het geval zijn!| Het was mij intusschen een groot genoegen te Groningen en ook te Delft bij de studenten zooveel warme belangstelling te mogen voelen, voor het vele schoone dat wij nog aan Middeleeuwsche kunst in ons kleine landje bezitten en waarvoor wij niet genoeg waardeering kunnen hebben. Ook te Delft wees ik op een aldaar verborgen kunstjuweel, n.l. de St. Agathakapel, waarvan de nig-schoone houtbetimmering met prachtige houten beelden uit het bloeitijdperk der gothiek, sedert menschenheugenis dienst doet als militair pakhuis, terwijl dit rijk cultureelevoorbeeld,depolytechniek tot groot nut kon strekken. Te Utrecht komen de museumplannen nog steeds niet tot oplos sing, terwijl de toestand van het Aartsbisschoppelijk Museum on houdbaar is. Van de XHIe eeuwsche schilderingen in de Pieterskerk en de XVe eeuwsche in de Mariakerk neemt men weinig notitie, terwijl deverwaarloosdeen toch zoo hoogstbelangrgke schilderingen in de Janskerk,nagenoeg onbekend blijven en de prachtige graftombe in die kerk in een hoek is gemetseld. Te Amsterdam hangen de heerlijke fragmenten der mirakelschilderingen nog steeds op een bovenkamer der kosterij. Zoo gaat het te Haarlem, met de zoo weinig gewaardeerde afbeeldsels der Graven en Gravinnen van Holland, waarover ik onlangs een boekje schreef, hetwelk aanleiding gaf tot de volgende woorden van onzen geachten oud-Stadsarchivaris de heer C. J. Gonnet, in de Opr. Haarl. Courant van 10 April j.l. Er komt in het boekje nog velerlei voor. wat in ver band is te brengen met het-onderwerp hierboven be sproken, maar de bedoeling van den schrijver is ook om te bepleiten, dat, na drie en een hall honderd jaar, voor het eerst eens de gelegenheid moge gegeven wor den de schilderijen goed in een behoorlijk licht te zien: daarvoor zou men ze tijdelijk kunnen ophangen in de grootste zaïl van het voormalig museum op 't Raad huis, nu ledig en met naakte wanden. De kunstkenners en kunstminnaars zouden er wel bij varen en wie weet, «f niet weer zou geschieden, wat in 1744, en dan aan gaande de vreemdelingen, werd geschreven omtrent deze oude kloosterpaneeJen, die bij alle liefhebbers in zo hooge achtinge staen, dat ze ds stad niet doorreyzen, tenzij ze deze eerwaerde oudheden begroet en met veel genoegen beschouwt hebben." Het opstel ia versierd met twee fraaie photographieën: de eene bevat de portretten van de Graven Jan I en iiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiimiiiiimiin Jan II, dejaadere is genomen nair eene schilderij van Jan Mostaert, in het Museum van Middeleeuwsche kunst te Haarlem, waarvan de heer G. van Kaleken directeur is. Ik "overdrijf dus niet, wanneer ik zeg dat de cultureele waarde der middeleeuwsche Hoogkoor St. Martinikerk te Groningen (Mrt. 1916) Met planken afgesloten, dienstdoende als bergplaats kunst in ons land niet genoeg gekend en niet genoeg begrepen wordt en dat het inhoudslooze streven van den modernen tijd, pok ap polytechnisch gebied, onver schillig blijft voor het meest precieuse dat ten hunnen dienste staat. Het schoonste tijdperk dat wij in onze kunstgeschiedenis kennen, kan ons door grondige studie op den goeden weg brengen, om ook aan onzen tijd, met hare nieuwe toepassingen op mechanisch als chemischtechnisch gebied, een nieuw karakter te geven. Ook ik wil vooruit! Doch met eerbied voor onze oude kunst, waarbij ons hedendaagsch werk, ook op technisch gebied, nog niet in de schaduw kan staan. Het jongere geslacht begint dit te voelen en te begrijpen en onze Hoogescholen zullen hier, hoop ik, rekening mee gaan houden, door vooral gelegenheid te geven onder deskundige leiding, tot veelvuldiger bezoek aan Musea en oude gebouwen* Haarlem GUSTAAF v. KALCKEN Het Eerste Koloniaal Onderwijscongres " Op 28, 29 en 30 Augustus is in den Die rentuin te 's-Gravenhage zonder veel uiterlijk vertoon een congres gehouden, zooals er tot nog toe geen enkel in ons land, misschien ook niet daar buiten, plaats had en waarop door eenige honderden personen met aan dacht gevolgd werd, wat door ten hoogste eenige tientallen werd gesproken. Deze be sprekingen waren dan ook van het hoogste belang; zij betroffen het onderwijs aan de niet-Europeesche bevolkingsgroepen in Ned. Oost-Indië. En bij den geweldigen honger, mag men gerust zeggen, die onder deze bevolking naar onderwijs en ontwikkeling in de laatste tien, vijftien jaren bestaat, was het geen wonder, dat Javanen, Chineezen, Amboneezen en andere bewoners van onzen Oost aan dit congres deelnamen. Wil Ned.Indië inderdaad onze Oost blijven, dan zal de Regeering aan dien groeienden honger haar volle aandacht moeten wijden en ter dege rekening houden met de wenschen, op dit congres uitgesproken. Uitgesproken", dat wil niet zeggen, dat «r bepaalde wenschen of moties of wat ook zijn aangenomen: er waren mannen en vrouwen van velerlei taal, godsdienst, poli tieke overtuiging en afkomst bijeen, ieder Judith, heldenspel, door HERMAN VAN DEN EERENBEEMT. Beverwijk, J. Vink Pzn., 1916. Een heldenspel in vijf bedrijven met een en twintig medespelenden, een koor van Joden, uit vier, en een van Jodinnen, uit zes afdeelingen bestaande; twee koren van Levieten, voorts veldheeren, hoofdlieden, wachters, soldaten, danseressen enz.; toch, ondanks dien zwerm van spelers en koristen, niet bijster belangrijk, en in zijn heele vijf-bedrijvigheid niet heftiglijk ontroerend. Jammer eigenlijk voor den ijver van den heer v. d. Eerenbeemt, want de meer dan tweeduizend verzen zijn toch zoo gaaf en glad afgewerkt, en grijpen, waar noodig, zoo precies in elkaar als de tandraderen van een machine, zoodat de zorgvuldigheid van den vervaardiger boven allen snooden laster vaststaat. Met denzelfden bewonkon vrijuit zijn meening zeggen en deed dit, doch conclusies werden niet getrokken. De Regeering toonde haar belangstel ling in het congres. De Minister van Koloniën had niet slechts het eere-voorzitterschap voor den vorm aanvaard, doch hij hield een flinke openingsrede, waarin hij blijken gaf het belang der aanhangige kwes ties te beseffen, wat voor de toekomst van Indië blijmoedig stemt. Niet altijd haakte de inlandsche bevolking naar onderwijs, zooals thans. In 1872 had de eerste inrichting ervan plaats, doch in 1884 werden nagenoeg alle maatregelen, mede uit zuinigheidspolitiek, weder ingetrokken en de zaak op een koopje voortgezet. Doch de tijd dat men Indië in Nederland alleen als melk koe beschouwde, -raakte over. Heftige arti kelen in tijdschriften en couranten werden ook aan de onderwijstoestanden gewijd, toch kon in 1901 Mr. P. Brooshooft nog smalen op de slechts zeshonderd scholen voor inInnders op een aantal van zeker vijftien millioen kinderen. In het parlement werd door velen herhaaldelijk op hetzelfde aambeeld geslagen en niet zonder succes, zoodat tegenover de 14,000 inlanders. die in 1855 lager onderwijs ontvingen er in 1915 een getal van 666,000 stond. Ook dit is bij verre na niet genoeg, maar vele bezwaren, vooral ook het gebrek aan voldoend onder wijzend personeel belemmeren een snelle uitbreiding, al had in dit opzicht een vroeger ingrijpen van regeeringswege zeker nuttig kunnen werken. Wat vooral het eigenaardige stempel op dit congres drukte, was het groot aantal inlanders, Chineezen, enz., die de vergade ringen bijwoonden en aan de debatten in het Nederlandsen deelnamen, O ja, ik had enkele hunner stamgenooten wel eens in derenswaardigen ijver heeft de schrijver in dit spel uit het Oud-Israelietische Oosten ook voor de benoodigde Oostersche taal en beeldspraak willen zorgen, en deze daartoe soms aan den bijbeltekst, soms aan eigen verbeelding ontleend. Edoch, dit laatste eischte forscher kracht dan het rijmen van een rij goed-gesnoeide versregels, en aan dit werk heeft de heer v. d. Eerenbeemt zich dan ook pijnlijk vertild. Noodlottig gevolg was natuurlijk, dat overal waar deze atbeid boven des schrijvers krachten uit schoot, overal waar eigen innerlijke aan schouwing wegbleef, de vergelijkingen door den dichter niet gezien maar bedacht werden, zoodat er soms een quasi-verheven taaltje voor den dag kwam, vol uitgebleekte en hardverdroogde beeldspraak, en met waar deloos opvulsel gewatteerd. Wel zijn er gelukkig ook betere deelen, vooral waar de schrijver zich dicht langs den bijbel hield, maar juist bij die gedeelten voelen we, hoe eigenlijk al het goede hier kwijnt onder de knellende eischen- van rhytme en rijm, hoe onder dezen druk de strakke taal van het heldenspel tot wat pappigs verbeterd is. En nu mogen die rustig-regelmatige verzen zich nog zoo mooi op de muziek van Hubert Cuypers rhytmisch laten opzeggen: als de heele uitbeelding gezelschap aangetroffen en met hen in onze moedertaal gesproken, maar zulk een ge sprek is altijd toch wat anders dan het houden van een redevoering in het openbaar. Bij het eerste onderwerp de al of niet mogelijkheid van samensmelting van het onderwijs voor alle bevolkingsgroepen" kwa men Raden Mas Suardhy Suryaningrat en Dr. Yap Hong Tjoen voor de belangen hunner inlandsche en chineesche broederen in uit stekend Nederlandsen op. Of zij en de ande ren, die na hen kwamen, dan niet wel eens een fout maakten of een verkeerde klem toon legden of een voor ons eigenaardige uitdrukking gebruikten ? Zeker, maar laat, wie daarom lachen wil, toch niet denken, dat hij zoo gemakkelijk in een andere dart zijn moedertaal voor den vuist zal spreken, of mocht hij dit wel eens gedaan hebben en hij er het applaus van een buitenlandsche vergadering mede geoogst hebben, laat hij zich dan niet verbeelden, dat hij geen fouten begaan heeft in denzelfden geest als onze vrienden uit Oost-Indië het nu hier deden. In plaats van met dergelijke dingen te spotten, moedige men liever het spreken van het Nederlandsen bij hen aan en waardeere het in hooge mate, dat zij zich zoo inspannen, om zulk een hoog peil te bereiken. Voor een vijftiental jaren had een congres als dit nog niet kunnen worden gehouden met een zoodanige deelneming van de meest belanghebbenden erbij. Ik kreeg er eenzelfde gevoel als voor een tien, twaalf jaar, toen wijlen mr. van Deventer mij een langen brief in het Nederlandsen liet lezen van een be trekkelijk eenvoudigen Javaan, die daarin zijn gedachten op voortreffelijke wijze uitdrukte. Ook nu waren deze redevoeringen mij een openbaring en vele congresbezoekers, die nimmer Indië gezien hebben en misschien gedacht hadden, ook nog een woordje te zeggen, hielden wijzelijk hun mond en be schouwden dit congres als een bijeenkomst, waar zij veel leerden eu waar hun slechts dankbaar zwijgen paste. Een zeer bijzonder optreden was ook dat van mevrouw Sini Soedari op den laatsten dag van het congres. Zij sprak in het Maleisch en hield een pleidooi voor de opvoeding der Javaansche meisjes; zij wilde over geen anderen spreken, omdat zij alleen de Javaan sche vrouw kende. Deze vrouw, zeide zij, heeft ontwikkeling noodig om allerlei redenen: omdat zij een goede gezellin moet zijn van den man, die steeds meer ontwikkeld wordt; omdat zij haar kinderen moet kunnen op voeden ; omdat door haar ontwikkeling het peil der bevolking zal worden opgevoerd. De slechte dingen van de Javaansche adat kunnen worden weggegooid, maar de vele goede moeten worden behouden. Zoo sprak deze vertegenwoordigster der Indische vrouwenbeging. Velen hebben gespot met de ethische politiek in Indië; wie dit congres gevolgd hebben, hebben de resultaten van deze po litiek kunnen zien; helaas, van de spotters zullen er niet velen geweest zijn; zij willen immers niet overtuigd worden van hun dwaling. Op alle Nederlanders, die Indië in waarheid willen diennen, rust echter de plicht het nieuwe lezen onder de eigenlijke bewoners van dit uitgestrekte rijk te bestudeeren en te leeren kerfnen. Dan alleen zal het er prijs op stellen onder Nederlandsen gezag te zijn en te blijven. TH. M. KETELAAR Indrukken van het Eerste Koloniale Onderwijs-Congres Met bangen vrees ben ik erheen getrokken; ik vreesde een weinig, dat van de bezoekers de quantitatieve meerderheid achter de groene tafei zou zitten. Deze sombere voorgevoelens bleken gelukkig geen grond te hebben. De groote zaal van den dierentuin was bevredigend gevuld; ook de bestuurszetels waren behoorlijk bezet; wij zagen er menschen van alle kleur, ook huidskleur, want ook de inlander en de chinees waren in het bestuur vertegenwoordigd. Mr. J. H. Abendanon opende de vergadering, waarna Z. E. de Minister van Koloniën een schoone peroratie hield; als de helft van de daarin geuite wenschen en plannen tot uit voering kwam, zou Indië in minium vantijd tot een beschaafde staatkundige eenheid van den eersten rang in het Oosten uitgroeien. De interessantste redevoering die gehouden werd was op den eersten dag wel die van den heer Witzenburg; interessant om de overtuiging waarmee de voordracht werd gehouden... (heer Witzenburg, schrik niet) omdat de rede een Dr. D. D. niet misstaan zou hebben. Verder kan vermeld worden het betoog van den heer Suardie-Surjaningat waarin met bovenmenschelijke zelf verlooche ning aan het Maleisch den voorrang wordt gegeven boven het Javaansch als lingua f ranca, terwille van de toekomstige Nationale Eenheid" (met een groote N en groote E) van Indië. Als woordvoerders voor den Chinees" traden op de heeren Mr. Fromberg en Dr. Yap. Waar de Javaan het doorloopend heeft over cultuur en religie" daar hooren we ettelijke malen Fromberg en Yap (s. s. 1.1) IIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIM daaronder lijden moet, geven we zulke poëeterij graag cadeau. In het rhytme van een heldenspel moet ik een veering als van mossigen boschgrond voelen, ook al is die dan soms ruw-doorworteld of vol scherpen steen, maar hier is alleen de effen-groene gladheid van afgeschoren gazon. De eerste opvoering in Amsterdam heb ik niet bijgewoond, 'k durf dus niet beoordeelen of hier, wat tooneel-opstelling en muzikale omkleuring betreft, door den schrijver iets nieuws bereikt is, maar, wat de taal van een heldenspel aangaat, lag dit genre nog geheel buiten het bereik van den heer v. d. Eerenbeemt. DIRK BREEBAART * * * Een Boek van een IJslander ORMAN ORLYGGSON, Het geslacht Borg, door UNNAR OUNNARSSON, Utrecht, H. Honig. Een boek van een IJslandsch auteur Kijk, dat .op zichzelf is al merkwaardig) genoeg om onze hand er naar uit te strekken, ons oog er in te slaan en ons bereid te houden om het op ons te laten inwerken. Een IJslandsche stem! Iets vernemen over dat bijna Poolgebied; niet uit aardrijks kundige werken, niet bij monde van onderEen hoekje van de Koloniale Onderwijs-Tentoonstelling spreken over vertierhandel en welvaart," die de Chinees in Indië brengt en, niet te ver geten de hooge belasting die de Chineezen betalen; de Hooge Belasting ! Kolossaal! De tweede dag begon met een huldiging van dr. Adriani, die praeadvies uitbracht over verschillende quaesties omtrent zendingsonderwijs, als taalgeleerde. Men begrijpe mij -niet verkeerd: dr. Adriani werd gehuldigd als linguïst, maar hij bracht zijn advies uit in die qualiteit. Pater van Rijckevorsel, die met een stem als een klok zijn inzichten de zaal indaverde, maakte zich boos dat de heer Suardi Surjaningart niet den verschuldigden eerbied be toonde aan het praeadvies van pater van Lith, terwijl de grijze staatsman Savornin Lohman in de bres sprong voor den afwe zigen heer Colijn, die een aanval te verduren had van professor Kohnstamm. De derde dag, de laatste van het congres, bracht vele gemoederen in beweging. Een der praeadviseurs over het onderwijs aan meisjes had de onvoorzichtigheid als argu ment tegen coëdukatie aan te voeren, dat de vroege geslachtsrijpheid, de gloed van het Oostersche bloed, het meerdere vertrouwd ?zijn der natuurvolken met allerlei op sexueel gebied" een samenbrengen van jongens en meisjes na het tiende jaar op de school banken bezwaarlijk maakt. Jong-Indie vloog er op af; de gloed van het Oostersche bloed werkte heel anders dan de praeadviseur verwacht kon hebben. Achtereenvolgens traden als debaters op een Minahasser, een Javaan en een Maleiër. De eerste, bij wien de Alfoersche strijd vaardigheid (zie de reputatie der Minahassische soldaten) een moment de overhand kreeg op de Hollandsche bezonkenheid, moest door den voorzitter tot matiging gemaand worden. Als curiosa mag niet onvermeld gelaten worden, dat twee inlandsche vrouwen als spreeksters optraden ; een Minahasische, die in keurig Hollandsen opkwam voor haar zusters daar h. i. men tot nu toe het con gres slechts haar aandacht geschonken had aan onderwijs voor Javaansche meisjes, en een Javaansche die in het Maleisch in gloei ende bewoordingen voor meerdere ontwik keling van de Javaansche vrouw pleitte. Het praeadvies van Dr. Koelewijn (afwezig) toelichtend ondernam Dr. Adriani aen aanval op de Indische jongelieden die naar zijn zin te lang studeeren, hun voor oogen houdend het voorbeeld van Dr. Raden Hoesein, welk voorbeeld tusschen haakjes gezegd voor de betrokkenen wel zoetjes aan tot een schrik beeld zal verworden zijn, daar dikwijls te pas en te onpas hun de studietijd van den vreeselijk solieden Hoesein wordt voorge houden. Een spotvogel stelde voor alle Indische studenten op Urk te laten wonen onder kloostertucht, wat m. i. een radicale oplos sing is. Het congres werd besloten met een Indisch wiegelied in het Hollandsen en een Javaansch stuk gecomponeerd door Javaansche stu denten en voorgedragen met pianobegelei ding en zang van twee Haegsche jonge dames. Zoo gingen wij naar huis, ieder met zijn eigen meening, immers het congresbestuur bepaalde: dat het congres zich zou ont houden van conclusies. KOEMEKÈ-K Het behandelen van wonden onder het Eerste Fransche Keizerrijk Eenigen tijd geleden bevatten de nieuws bladen de mededeeling dat de wondbehandeling ook met suiker mogelijk is. Dit brengt ons in herinnering dat o.a. ten tijde van Napoleon I op ernstige wonden een compres werd gelegd van rooden wijn waarin een zekere hoeveelheid suiker was opgelost. In zijn Mémoires" verhaalt hieromtrent gene raal De Marbot dat hij in zijn jonge jaren een fleuretstoot in zijn rechtervoet had genemende Engelsche toeristen of Duitsche professoren, maar door een IJslander, door een mensen geboren en getogen in dat verre land van lange winters, van Noorderlicht en van middernachtzon, door een zoon van dat volk, waarin groote contrasten leven van droomen en handelen! Even de atmos feer aanvoelen ; even contact krijgen met de ziel van IJsland Want dat is het toch, wat een litterair werk voor heeft boven een wetenschappe lijke verhandeling; het geeft de ziel. Daarom zal dit boek toch vooral gelezen worden; daarom zal men bovenal houden van het gedeelte, dat op IJsland speelt, en waarin men den IJslander beluistert, zooals hij leeft en denkt en droomt! Daarin raadt men iets van 't geheimzinnige sneeuwland, dat onder dikke ijslaag zijn warme bronnen verbergt, zooals de menschen van het land onder hun stoer uiterlijk een .hart vol wee moed, vol droomerijen verbergen. En het is interessant iets te' hooren van die primitieve maatschappij, waar de rijkste boer van een plaatsje bijna opper machtig is als een vorst. Waar het verhaal ons verplaatst naar Kopenhagen, naar de gewone maatschappij, zou onze aandacht wellicht verslappen, wanneer het ons niet boeide, dat prokregen, die tengevolge van de koude gedu rende den Roolschen veldtocht van 1807, waarin hij tevens een kwetsuur opliep, door het koudvuur bleek aangetast Ie zijn. De open wonde hierdoor ontstaan had de grootte van een vijffrank stuk. Door den dokter werd het doodevleesch, evenals men een appel schilt, uitgesneden en deze dompelde daarna een spons in warmen wt/n, met suiker ver mengd, waaruit hij het vocht in den wond liet druppelen. Natuurlijk veroorzaakte die behandeling veel pijn en acht dagen ach tereen werd die warme wijn indruppeling herhaald waarna- de voet als behouden kon worden beschouwd. Van niet minder belang is hetgeen over het verloop en de behan deling der zware verwonding van maar schalk Lannes, wiens beide beenen door eenzelfde kanonskogel werden getroffen, eveneens aangeteekend staat. In den avond van den slag bij Essling, op 22 Mei 1809, zat de maarschalk, aan den kant van een droge sloot met de beenen kruiselings over elkaar, in sombere gedachten verzonken, uit te rusten. Een ricocheerende driepondskogel trof hem toen in de kuit van het rechterbeen en verbrijzelde tevens de knie schijf van het linkerbeen. Na door de chefchirurgijns verbonden te zijn in een brou werswoning te Ebersdorf, hielden deze heeren een geheime conferentie, waarbij dr. Larrey er voor was om het been, waarvan de knieschijf gebroken was, af te_ zetten. Een ander wilde de beide beenen" amputeeren, maar dr. Yvan verzette zich tegen alle amputatie. Deze kende den maar schalk sinds lang en verzekerde dat diens zedelijken moed eenige hoop gaf hem te redden, terwijl daarentegen een operatie bij de heerschende zoele en onweersachtige weergesteldheid zijn dood tengevolge kon hebben. Daar dr. Larrey echter aan het hoofd van den geneeskundigen dienst te velde stond werd op diens advies het lin kerbeen afgezet. Met grooten moed onder ging de maarschalk de operatie en nauwelijks was zij afgeloopen of Napoleon verscheen. Die ontmoeting was treffend.' De keizer viel op zijn knieën en omhelsde al weenende den maarschalk wiens bloed zijn wit vest kleurde. Den 5en dag na de amputatie, zegt dr. Larrey in zijn Mémoires de chirurgie militaire et de campagnes," waren de ver banden doorweekt van waterachtig bloed met etter. Het geamputeerde been liet zich goed aanzien, eveneens de kuit van het andere been, terwijl daarvan een gedeelte van het losgescheurde vleesch zich reeds hechtte. Met kompressen gedrenkt in warmen wijn met suiker werden de kwetsuren be handeld. Dit mocht echter niet meer baten. De eerste 24 uur van den 5en dag ver streken nog kalm voor den patiënt, maar in den nacht van den 6en op den Ten dag openbaarde zich een hevige koorts. Dr. Larrey vereenigde in consult de doktoren Yvan, Lefranc en Paulet met wie overeen gekomen werd de lijder een sterke dosis kinine toe te dienen met ether. Van toen-af bleef de maarschalk bulten kennis. Echter eenige uren voor zijn dood kwam hij weer tot bewustzijn. Hij herkende zijn adjudant De Marbot, drukte deze de hand, sprak met hem over zijn vrouw, zijn vijf kinderen en zijn vader, legde zijn hoofd tegen Marbot's schouder en scheen als 't ware te sluimeren. In die houding blies hij bij het aanbreken van den dag, den 31 sten Mei, den laatsten adem uit. Het leger verloor in dezen nog geen veertigjarigen krijgsoverste, een zeer bekwaam tacticus. Zijn stoffelijk overschot werd met groote statie in het Pantheon bijgezet. Met het oog op de vervaardiging van kunstledematen, waarvan men in deze dagen zooveel hoort, is het niet onbelangrijk hier nog te vermelden dat de maarschalk voor nemens geweest is zich bij herstel een kunstbeen aan te schaffen. Dergelijke kunstbeenen, waarmede men kon loopen en zelfs te paard stijgen, werden toendertijd ver vaardigd door den beroemden mecanicien Mester te Weenen. C. F. GIJSBERTI HODENPIJL imnmMinmmii bleem: de natuurjongen uit IJsland zichzelf telkens verliezend, zoekend en hervindend in die gecompliceerde maar moderne maat schappij, met als ondergrond het eeuwige heimwee naar zijn eiland daar bij de Pool zee, een heimwee, dat in iederen IJslander blijft knagen, in den vreemde! In Denemarken heeft deze eersteling van Gnnner Gunnarsson grooten opgang gemaakt en ik hoorde iemand zeggen: Het is als muziek, dat boek. IJsland is de melodie en de Kopenhaagsche episoden zijn de schrille dissonanten." Professor H. Lpgemann wijdde onlangs een artikel aan dezen IJslandschen schrijver en Augusta de W-it vestigde de aandacht op dit en zijn volgende werken, handelend over het Geslacht Borg. Beide artikelen deden ons verlangen met den jongen IJslandschen auteur kennis te maken en dat is nu, ook voor hen die geen Scandinavische talen lezen, mogelijk geworden, door de vlotte vertaling van mej. Claudine Bienfait, die er voor zorgde, dat het eenvoudige, sobere van Gunner Gunnerssons's taal door de over zetting niet verloren ging. En daarvoor zijn wij haar dankbaar. Het boek is verschenen in een mooien bruin linnen band, en in duidelijken druk op goed papier. B. STOLK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl