De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 16 september pagina 2

16 september 1916 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 1.6 Sept. '16. No. 2047 voor DeÏAmsterdammer" van Jordaan. iiniiimiiiimimiimmmiiiiiii niiiii iiiiiiiiiin iniiiiimniiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiinniuiiiiinniiiiiiiniiii ofltschuldiging niet gelden. Hij stond buiten den strijd; hij kan niet blind zijn voor de motieven der Duitsche regeering; hij moet zien, dat Duitschland het alleen voor de Vlaamsche zaak opneemt om tweedracht te zaaien onder het Belgische volk en daar door zijn eigen belangen te dienen. Een Nederlander tenzij hij voelt als Duitscher moet er van gruwen, de stichting van eeii Vlaamsche Hoogeschool door de Duitscne regeering te bevorderen. Gelukkig gruwt ook de meerderheid der Vlamingen daarvan. Wanneer men de bladen leest van de Vlamingen, die zich door het gefluit van den Duitschen vogelaar hebben laten verlokken, schijnt het, alsof het geheele Vlaamsche volk aan de zijde staat van de kleine groep der .actieven" of Jong-Vlamingen, die zelf hun streven aldus omschrijven (Ons Land van 3 Sept. 1.1.): wij hebben het Belgfech Staatsverband als gevaarlijk voor de Vla mingen verworpen en stuwen aan op een Vlaamsch koninkrijk in een Germaanschen Statenbond". In Ons Land, Algemeen Weekblad voor het Vlaamsche Volk , van 10 September 1.1., wordt beweerd: Gansch het Vlaamsche llllllllllttllllllMIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIMIIMIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII H. BERSSENBUUGGE KUNSTFOTOGRAAF MAUBITSWEG - ROITERDAM EEN MACHTIG BROUWSEL Brouwer teegen beschaving en cultuur II Natuurlijk zal de ernst van hetgeen ik de Voorige week schreef, den meesten leezers ontgaan. Men zal het houden voor een grap, een boutade" zooals men zegt Hoogéernst verwacht men alleen in drooge, saaye, min of meer verveelende betopgen, waarbij de leèzer als 't ware onmiddelijk gewaarschuwd wordt dat hij niet verder behoeft te leezen, tenzij hij vakman is, en thuis en geoefend in wijsgeerige redeneering. Maar algemeen-menschelijke wijsheid is geen vak, en gaat iedereen aan, zoowel den bankier als den koopman, eeven goed den staatsman als den arbeider en den hoog geleerde. Ik moet dus allereerst aantoonen dat Brouwer's geschrift: Leven, kunst en my stiek" werkelijk, in allen ernst, zulk een vervaarlijk revolutionair stuk is, en reegelrecht ingaat teegen datgeen wat bijna alle mehschen, hetzij door hun woorden, hetzij door hun daden, toonen te gelooven en te belijden. Zoo duidelijk moegelijk, in de meest een voudige woorden zal ik trachten te doen zien hoe Brouwer zich vijandig stelt en zich verzet teegen die ontwikkeling der menschheid, die genoemd wordt beschaving'' of cultuur", teegen het intellect en de natuurweetenschap, teegen de kerk en de religie, teegen de moraal, teegen de theosofie zooals die thans bedreeven wordt, teegen de kunst, teegen de economie en het socialisme, teegen vooruitgang, hervorming, waereld-verbeetering, teegen idealisme en optimisme, ja zelfs teegen dat heiligste ideaal aller menschen: het Recht. Dit moet ik vooreerst duidelijk constateeren, om dan later te bespreeken hoe zulk een houding, die stellig algemeen als dwaas en onzinnig zal veroordeeld 'worden, toch vol diepe en schoone waarheid is. Ik zal trachten het wonder te verklaren, dat zulke taal wordt gesprooken, niet door den eersten de beste, niet door een fantast maar door een geleerd en scherpzinnig man, een grootmeester in de meest strenge en exacte aller wetenschappen: .de mathesis. En dan zal ik het voor veelen ongeloofelijke verschijnsel toelichten, dat ik zelf, die toch niet geheel ten onrechte bekend sta als een voorvechter voor ! veel van datgeen wat Brouwer aanvalt, toch, zoiöder iets van mijn eigen meeningen te verloochenen, een diepe en vreedige bewondering voel en voldoening volk schaart zich eendrachtig om de vlag onzer hoogeschool", en iets verder, in onvervalschten Vlaamschen Congres-toon: Aan de Qentsche Hoogeschool vesting kan men niet raken dan over het lijk van den laatsten bewusten Vlaming"! Maar de heeren, die dit schrijven, weten wel beter. Zeker, een Vlaamsche hoogesehool te Gent wordt door alle bewuste Vlamingen gewenscht, maar niet zulk eene, als thans door toedoen der Duitsche regeering wordt gesticht. Onder het Manifest van den Vlaamschen Hoogeschoolbond" en onder de Dagorde nopens het Hoogeschoolvraagstuk," aange nomen op een vergadering van Katholieke Vkiamsche oud-studenten, staan een aantal namen van Vlamingen, die instemming be tuigen met de Duitsche stichting, maar zooals Aug. Monet in De Telegraaf aan toonde de namen van de meest bekende en oudste strijders voor de Vlaamsche hooge school ontbreken. Frans van Cauwelaert, Louis Franck, Camille Huysmans, Eduard Anseele vier van de afgevaardigden, die in 1911 een wetsvoorstel indienden tot vervlaamsching der Qentsche^ hoogeschool men zoekt hunne namen'te vergeefs. "* Hugo Verriest, Stijn Streuvels, August Vermeylen, Karel van de Woesteyne, Her man Teirlinck, Maurits Sabbe, Cyriei Buysse zij hebben niet onderteekend. Geen ook van de hoogleeraren der Leuvensche hoo geschool; geen van de oude garde der taaicongressen. iiiirHnuniiiiuiii vind bij het leezen van zijn grootsch en kloek geschrift. Eerst de Cultuur, de menschelijke be schaving, de gansche groei van het menschweezen. Brouwer veroordeelt die, zonder genade. Hij begint met .te wijzen op ons eigen land, dat wij heeten ontwoekerd te hebben aan de zee maar dat wij inder daad door ons technisch vermoogen en ons ingrijpen in een steeds gevaarlijker toestand brengen. Volgens Brouwer was er vroeger een subtiel eevenwigt in de Rijn-delta, tusschen rivier-strooming, plantengroei, dier leeven en getijden, waarbij ook plaats was voor een krachtig, soober-leevend menschenras. Dit eevenwigt had duizende jaren stand kunnen houden, als wij niet begonnen waren door bedijking en droogmaking, door ontbossching en akkerbouw het te verstooren; gedreeven door de ontevreedenheid met het soobere, harde bestaan. En nu wordt volgens Brouwer steeds zwaarder werk vereischt om ons land te behoeden voor algeheelen ondergang, terwijl wij de daartoe noodige arbeid dien wij ons zelf op den hals hebben ge haald beschouwen als door een God of noodlot ons opgelegde taak. Het voorbeeld is, naar ik meen, niet oovertuigend. Het krachtige geslacht dat Brouwer bedoelt, kan niet anders zijn als de bewooners van het diluvium en van de terpen, die veele eeuwen voor de Romeinsche invasie een oorspronkelijke, primitieve cultuur heb ben bereikt en gehandhaafd. Het is te be twijfelen of die hadden kunnen standhouden, bij het voortduurend dalen van den boodem, en bij het afslijpen van de kusten, door de Noordelijk gerigte zeestrooming die door brak tusschen Engeland en het vaste land. Maar al is dit voorbeeld niet gelukkig gekoozen, Brouwer's bedoeling is duidelijk. De primitieve mensch zocht enkel zijn eeven wigt te bewaren, in de dragende natuur tusschen zondige verleidingen". Hij dacht er niet aan, in te grijpen in het subtiele samen spel van plant- en dierengroei en kosmische werkingen. Daardoor bleef het eevenwigt, waarin hij paste, in het ontzaglijk langzaame kosmische tempo, duizende eeuwen lang bewaard. De oer-mensen leetde honderdduizende jaaren in bijna onveranderde omstandigheeden. Maar toch, de verandering kwam. Volgens Brouwer, door ontevreedenheid - of zooals hij het krachtiger uitdrukt door opstand tegen Gods wil", de mensch verlangde macht over elkander, zekerheid over de toekomst." Men merke op hoe Brouwer reeds in dit eerste hoofdstuk terstond stelling neemt, op een wijze die geheel afwijkt van de houding onzer geleerden en wijsgeeren. Hij gebruikt woorden, die zoowel door den modernen En hoe denken de Vlamingen « qver, die aan het front staan ? Dit is gebleken uit net hulde- eri dankadres, door de Vlaamsche ontwikkelden van de vuurlinie" aan Frans van Cauwelaert gezonden. Zij huldigen hem om zijn veroordeelen van elk annexionistisch of imperialistisch streven", rrfaar ook om afgewezen te heb ten elk verleidend uitlokken van den over weldiger." Voor dit verleidend uitlokken" zijn een aantal Vlamingen, die in België onder Duitsch bestuur achterbleven, bezweken; maar niet zij, die nu reeds-meer dan twee jaren den strijd tegen den overweldiger veeren. Deze mannen, die niet in veiligheid schet teren : aan de Gentsche Hoogeschoolvesting kan men niet raken dan over het lijk van den laatsten bewusten Vlaming", maar die in de loopgraven aan den Yzer hun leven veil hebben voor de bevrijding van hun land, zij zijn de Spits van het Strijdende Vlaan deren. Niet wij" zoo schreef van Cauwelaert in het antwoord, waarin hij op treffende wijze zijn dank betuigt voor hun bewijs van aanhankelijkheid niet wij, maar gij zijt in deze rampzalige dagen de beste Voor zitters van de Vlaamsche beweging; niet wij, maar gij baant de wegen der toekomst, en eerst wanneer de dagen van het vreed zaam apostelenschap zullen zijn teruggekeerd, zult gij zelf de volle waarde van uw zelf opoffering erkennen en misschien den Hemel zegenen, dat het aandeel, dat aan de Vlaam sche landen is toevertrouwd in het harde oorlogswerk, zoo zwaar heeft gewogen". Inderdaad, het is een zegen, niet alleen voor de Vlaamsche beweging, maar voor geheel België, dat de Vlamingen zulk een groot deel uitmjaken van het leger, dat onder koning Albert strijdt. Dank zij hun dienen van het gemeenschappelijk vaderland, zal de regeering van het bevrijde België recht moeten laten wedervaren aan de Vlaamsche zaak, maar zullen ook zij zelven het Bel gisch Staatsverband hecht en sterk maken. 13 Sept. 1916. G. W. KERNRAMP Een Oranjefeest te Amsterdam voor honderd jaren De week van 19-26 September 1816 was eene week van feestvreugde, niet alleen voor de Amsterdammers, maar ook voor de duizenden, die uit de Provincie naar de Hoofdstad waren samengestroomd. De aan leiding daartoe was het bezoek van den Kroonprins en de Kroonpnnses. De popu laire held van Waterloo kwam zijne jeugdige gemalin aan de Amsterdamsche burgerij voorstellen. Het is bekend, dat er eerst sprake ge weest was van een huwelijk tusschen den Prins en Charlotte, de dochter van den Prins-regent van Engeland, de erfgename der Engelsche kroon. In het voorjaar van 1814 was de verloving publiek geworden. Een geschil over de residentie der vorstin zij zou zich beurtelings in Engeland en in Nederland moeten .ophouden werd voor Charlotte, die weinig sympathie voor haren verloofde gevoelde, de welkome aanleiding tot het afbreken der verhouding, Kort daarop gaf deRussische keizer Alexander l te verstaan dat een aanzoek om de hand zijner jongste zuster Anna Paulowna gunstig zou worden opgenomen. Eene verbintenis met het mach tige Rusland vond ook bij het Nederlandsche volk bijval, mede in verband met de minder wel willende stemmingtegenoverEngeland. In het najaar van 1815, na zijn herstel van de bij Quatre-Bras opgedane verwonding, verfilosoof als door den natuurgeleerde om hun klank en hun werking juist angstvallig wor den vermeeden. Hij spreekt van zondige verleidingen," van helsche samenspanuing," van ellende" waartoe de schepping uit haar verband werd gerukt." En hij schetst het ontwik kelend menschdom op een toon van afkeuring en minachting, die geheel vreemd is aan de voorzichtige neutraliteit waarmee de be oefenaars van natuurweetenschap en metafysika alle verschijnselen, ook die van ons innigst ziele-Ieeven poogen te beschouwen; een arrogant uitvreten van haar nesten over de gave aarde, een knoeien aan haar moederend gewas, knagend, schendend, een steriel maken van haar rijke scheppingskracht, totdat ze alle leven heeft vervreten, en om de dorre aarde dort de menschenkanker weg. De dwaasheid in hun hoofd, die dat be geleidt, en hen zelf gek maakt, noemen ze: De wereld begrijpen." Is dit niet taal die men eerder zou ver wachten uit den mond van een ouden, grimmigen profeet en moralist der middeneeuwsche kristenheid dan uit dien van een jongen twintigste-eeuwer, opgevoed in streng weetenschappelijke richting en zich toeleggend op de strenge en neutraalste aller weetenschappen, de mathesis? Elk woord heeft een bijklank, die aan duidt dat de spreeker niet eenvoudig wenscht te constateeren hoe de dingen zijn, maar vooral aan te duiden hoe ze wel en hoe ze niet moeten zijn, geheel in weerspraak met natuurweetenschappelijke en metafy sische gewoonten. Niets is hier te vinden van het jenseits von Gut und Böse" van het zorgvuldig ver mijden der drijvende aanspoorende ethiek, van het onbesprooken laten eener bepaalde, ons bekende goddelijke Wil. De goddelijke Wil, het Goede dus, dat wij allen behoorden te erkennen en te doen, wordt hier, met een in onzen tijd, van zulk een schrijver, verbazende plotselinge be slistheid vastgesteld. Wie zoo spreekt, zegt daarmee dat hij weet hoe Gcds wil is, en dat de mensch er van is afgeweeken. De schrijver gebruikt het woord arrogant", hetgeen zeggen wil dat hij, Brouwer, rech ten toekent aan God en aan den mensch, en gelooft dat de mensch zijn menschelijke rechten is te buiten gegaan en ingegreepen heeft in de rechten Gods. De kerkelijk-godsdienstigen zullen hierin, niet zonder welgevallen en beaming, hunne leer van de erfzonde willen herkennen. Men denkt ten minste bij Brouwer's woorden aan de voorstelling van Adam en Eva, als de oorspronkelijke zondaars, wier misdrijf thans nog in ons gestraft moet worden. trok-de Prins^r^ar ^«aslind en nai«enige weken werd den,gls^ri F^bjruari 1816, het huwelijk te Sint-Pétersourg voltrokken. Anna Paulowna was de jongste dochter van keizer Paul I, uit zijn tweede huwelijk met Maria van Wurtemberg. Zij was den 18den januari 1795 (denzelfden dag, waarop, bij dénadering der Franschen, de stadhouder Willem V te Scheveningen zee had gekozen) geboren, en dus 21 jaren oud. Haar broeder Nicolaas, die in 1825 Alexander I zou opvolgen, was een jaar jonger. Tot in Juni bleven de jong gehuwden in Rusland. Over Beilijn, waarheen koningin Wilhelmina hun tegemoet was gereisd en waar zij een tiental dagen vertoefden, werd de reis naar het vaderland aanvaard. In den avond van 22 Augustus betraden zij den Nederlandschen bodem. Over Nijmegen en Arnhem begaven zij zich naar het Loo, waar zij den volgenden avond aankwamen en door den Koning werden begroet. Na een week vertrokken zij via Amersfoort, Utrecht en Leiden naar Den Haag, en toen kwam de Hoofdstad voor een bezoek aan de beurt. Woensdag den 18den September begaven de Prins en Prinses zich naar Haarlem, waar de Prinsessen-douairiêres prinses Wilhel mina, de weduwe van prins Willem V, en hare dochter prinses Louise resideerden. Na den nacht aldaar op het paviljoen Wel gelegen te hebben doorgebracht, vertrok ken zij den volgenden ochtend naar Amster dam, waarheen zich de overige leden der koninklijke familie reeds eenige uren vroeger hadden begeven. Tegen half n in den middag bereikte het vorstelijk rijtuig de grens der stad, aan de Tweehonderd Roe. Na door het stedelijk bestuur te zijn ver welkomd, stapten de hooge bezoekers over in een met zes schimmels bespannen koets, en toen ging het onder het gejubel der kijklustige schare naar de stad. Eerst langs den Haarlemmerweg, waar de schutterij (die toen ook artillerie had!) en het garnizoen stonden opgesteld, en vervolgens door de Haailemmerpoort, langs Haarlemmerdijk en -straat, Heerenmarkt en Heerengracht tot de Reguliersgracht, en verder over het Kaasplein, door de Reguliersbreestraat en de Kalverstraat naar het Paleis. Weldra vertoonde zich de koninklijke familie op het balkon, en had het schouwspel van geestdrift en jubel plaats, dat zich in den loop der eeuw zoo vaak zou herhalen. De stad was in feestdosch. Van stadswege was een tiental decoratiën opgericht: een zegeboog voor de Haarlemmerpoort en een tweede voor de Eenhoornsluis; tempels voor het Kommandantshuis, voor de Beurs, op het Kaasplein en op de brug over de Heeren gracht bij het Koningsplein; en eerepoorten op het Muider- en het Rapenburgerplein, terwijl ook het Stadhuis en de Hoogesluis versierd waren. Al deze versieringen waren ontworpen door den schilder Fran^ois Joseph Pfeiffer Jr.; de opschriften, die zij droegen, waren uit de pen gevloeid van mr. Arent van Halmael Jr., toen auditeur-militair te Amsterdam. Aan den avond van den dag der blijde inkomst had eene schitterende illuminatie plaats, die door heerlijk weder werd be gunstigd. Vooral het gebouw Felix Meritis trok bij deze gelegenheid de aandacht. De Vrijdag en Zaterdag waren gewijd aan audiënties en diners. Zaterdagavond werd de Schouwburg bezocht, waar Maria van Lalain of het Beleg van Doornik, van den oudpatriot Nomsz, werd vertoond en de beroemde tooneelspeler Westerman zich in toepasselijke verzen deed hooren; tevens werd de onlangs behaalde overwinning op de Algerijnen herdacht. Den . volgenden ochtend woonde de ko ninklijke familie de godsdienstoefening in de Nieuwe Kerk bij, onder gehoor van ds. Fock. Daarna paradeerden op den Dam de tien bataljons der schutterij. Voor de Westersche, z.g. Christelijke waereld is deeze voorstelling niet vreemd. Men heeft daar geleerd zulk een expressie als erfzonde" zonder verdere navraag aan te neemen. Hoe de Almachtige die zonde kon laten bedrijven zonder er zelf in laatste instantie toch weer aansprakelijk voor te zijn, dat ooverweegt de Christen niet. Het gevoel van schuld en deemoed wordt gezocht, omdat het verligting geeft. Aan een nauwkeurig samengaan met ons diepste gevoel van Recht, dat is ook ons gevoel van bestaans-moogelijkheid,- wordt geen gewigt gehecht. Dat Brouwer hierin niet denkt en gevoelt als de kerkelijke christenen, dat blijkt in zijn geschrift duidelijk genoeg. Wij vinden wel meenige aanduiding bij hem van chris telijke ideeën. Hij spreekt herhaaldelijk van den Heiland", als van een unieke uitzondering onder alle menschelijke slechtheid. Ook spreekt hij van Gods genade" als het eenige redmiddel. Maar dit zijn toch bij hem geen eind-begrippen, die als vaste muuren zijn waereld-uitzicht begrenzen en waarachter men niet kijken mag. Brouwer gaat verder dan de Westersche christen en neemt het begrip Karma" in zijn beschouwingen op, de wet van rechtvaardigheid en eevenwigt, die alles en allen omvat, en alles en allen verbindt tot een geheel dat goed is, harmo nisch en volmaakt, zoowel illuzie als wer kelijkheid, leugen en waarheid, kwaad en goed juist omdat het is het Al, dat niet anders zijn kan dan volmaakt. En de kerkelijke vroomen en religieuzen, die meenen in den jongen weetenschappelijken ketter een steun te vinden voor hun oovergeleeverd geloof, zullen bitter ontgoo cheld worden als ze leezen hoe Brouwer de religie noemt morfine-industrie op groote schaal" die den hang naar beeter leeven sust en verdooft" die rust geeft aan elk die het slechte massawerk helpt bestendigen", die alleen in boek en tooneel" ontzag leest voor hervormers, revolutionairen, voor diepe minachting voor wet en gezag, voor zelf verloochening, vrijwillige armoede en hon ger, voor vrij leeven, loochening der aanschouwingswaereld, onverschilligheid voor wederwaardigheden", voor het Koningrijk Gods"?terwijl ze verontwaardigd en bang zou laten opsluiten in gevangenis of krank zinnigengesticht ieder, die ze in 't leeven teegenkwam en die zulk een heiligheid zou willen verwerkelijken. Evenmin kan het aangenaam in hun ooren klinken als Brouwer zegt: de priesters gelooven het niet, wat ze der menigte voor houden". En als daarop een verontwaardigd protest zou volgen van priesterlijke zijde, dan heeft KINDEROORLOG Kleine Pietje speelde oorlog Met zijn zusje, in de gang; Met zijn scherpe klappistooltje Maakte hij zijn zusje bang. Pietje hou' nou op met schieten, Hoor je niet wat of ik zeg ?" Riep ze uit een donker hoekje; Stoute vijand, ga je weg!" Pietje die zei: ik ben Frankrijk, Want ik heb geen schoentjes aan!" En Marietje die was Duitschland, Want die had geen kwaad gedaan. Kleine Pietje droeg 'n steekje, Net zooals Napoleon; En Marietje een trompetje Waar ze niet op blazen kon. Pietje stond te commandeeren: Pas maar op ik schiet je dood, Ik ben padvinder verdikkie, Want ik ben al net zoo groot!" Tot op eens de kinderoorlog Een verschriklijk einde nam, Want Marietje die ging huilen Tot haar moeder kijken kwam. Piet wat is er stoute jongen, Heb je zusje kwaad gedaan ?" Heusch niet Moesje ik ben Frankrijk, En ik heb niet echt geslaan!" Waarom huil je dan Marietje?" Vroeg de lieve Moeder toen; Moesie - riep ze door haar traantjes Duitschland moet een plasje doen l" iiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiitiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiili iiriiiiiwmrrm 's Avonds had iets zeer merkwaardigs plaats: de eerste demonstratie van gasverlichting te Amsterdam. De groote zaal van het DiaconieOude Mannen en Vrouwenhuis aan den Amstel was door gaskronen verlicht; ook iiiimiiiMimiMiiiiimiMiiiiMiiiiiMitimimMiiiiiiMimiMiiinrrmmiimir Sanatogen Enkele lepels daags sterken zenuwen en lichaam. 2O.OOO Artsen erkennen dit schriftelijk. Brouwer de opmerking: de dominee preekt wel dat het zondig is om den dag van mor gen bezorgd te zijn, maar heeft zijn huis: verzekerd teegen brand en inbraak". De theologen krijgen te hooren: meer dan een spelletje is ook exegese van den Bijbel niet". Maar ook de theosofen worden niet ge spaard. Brouwer spreekt van bijeengetrommelde vereenigingen van vegetariërs en theo sofen" die zich gewigtig voelen om een geloof dat zij en anderen niet aan hangen, van het kosmisch systeempje" dat vroeger was Hemel, Engelen, Laatste Oor deel, Uitverkorenen en Eeuwige Zaligheid; en tegenwoordig: Odstralen, Magnetisme, Somnambulisme, Rénkarnatie en Zeven Hemelen". Eindelijk geeft de jonge profeet te kennen, dat hij wel gelooft aan voorgevoelens en geestverschijningen, maar dat deeze alleen het leeven rigten van hem die deemoedig zijn onbevangen zinnen oopenstelt; maar niet van hem die telepathie en spiritisme wetenschappelijk heeft onderzocht, of aan séatices en vertooningen op dat gebied heeft meegedaan". En wie, als theosofen wat weten wil van' 't leven na den dood, dien zal het daargin der jammerlijk vergaan". Heb ik te veel gezegd toen ik Brouwer' een aarts-ketter noemde? Zijn negatie gaat tot het uiterste en spaart nagenoeg geen uiting onzer cultuur. Dit zou alles waardeloos en zelfs verfoei lijk en beklemmend zijn wanneer niet' ook iets positiefs gesteld werd, wanneer ons> niet een Waarheid werd voorgehouden. Dat geschiedt in het tweede hoofdstuk, in' een viertal bladzijden, van allerdiepste beteekenis en groote macht, Dat hoofdstuk bespreek ik laatst van aK. De essens er van doordringt het geheelfe geschrift. Maar ik moet eerst de negatie e het verzet der ooverige hoofdstukken nog uitvoeriger doen zien. Alleen wil ik terstond doen opmerken d'at juist in dat tweede hoofdstuk de mathema ticus zich verraadt. Er wordt in~ gezegd: alle uit het zelf gecmaneerde füntazieën hebben een Richting, met de Richting van het zelf paralel, en gaan die, gestadig, omkeerbaar". De woorden Richting en Parallel zijn aan de Mathesis ontleende beelden. Niet meer dan dat. En het woord omkeerbaar" is zelfs een voor niet-wiskundigen onbegrijpelijke technische term. Ik ben niet zeeker of ik als leek, dat zware, geheimzinnige woord wel verstaan kan. Maar ik zie in, dat daar de kern is van het gansche betoog. FREDERIK VAN EEDEN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl