Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
1.6 Sept. '16. No. 2047
voor DeÏAmsterdammer" van Jordaan.
iiniiimiiiimimiimmmiiiiiii niiiii iiiiiiiiiin iniiiiimniiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiinniuiiiiinniiiiiiiniiii
ofltschuldiging niet gelden. Hij stond buiten
den strijd; hij kan niet blind zijn voor de
motieven der Duitsche regeering; hij moet
zien, dat Duitschland het alleen voor de
Vlaamsche zaak opneemt om tweedracht te
zaaien onder het Belgische volk en daar
door zijn eigen belangen te dienen. Een
Nederlander tenzij hij voelt als Duitscher
moet er van gruwen, de stichting van
eeii Vlaamsche Hoogeschool door de
Duitscne regeering te bevorderen.
Gelukkig gruwt ook de meerderheid der
Vlamingen daarvan.
Wanneer men de bladen leest van de
Vlamingen, die zich door het gefluit van den
Duitschen vogelaar hebben laten verlokken,
schijnt het, alsof het geheele Vlaamsche
volk aan de zijde staat van de kleine groep
der .actieven" of Jong-Vlamingen, die zelf
hun streven aldus omschrijven (Ons Land
van 3 Sept. 1.1.): wij hebben het Belgfech
Staatsverband als gevaarlijk voor de Vla
mingen verworpen en stuwen aan op een
Vlaamsch koninkrijk in een Germaanschen
Statenbond".
In Ons Land, Algemeen Weekblad voor
het Vlaamsche Volk , van 10 September 1.1.,
wordt beweerd: Gansch het Vlaamsche
llllllllllttllllllMIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIMIIMIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
H. BERSSENBUUGGE
KUNSTFOTOGRAAF
MAUBITSWEG - ROITERDAM
EEN MACHTIG BROUWSEL
Brouwer teegen beschaving en
cultuur
II
Natuurlijk zal de ernst van hetgeen ik de
Voorige week schreef, den meesten leezers
ontgaan. Men zal het houden voor een grap,
een boutade" zooals men zegt Hoogéernst
verwacht men alleen in drooge, saaye, min
of meer verveelende betopgen, waarbij de
leèzer als 't ware onmiddelijk gewaarschuwd
wordt dat hij niet verder behoeft te leezen,
tenzij hij vakman is, en thuis en geoefend
in wijsgeerige redeneering.
Maar algemeen-menschelijke wijsheid is
geen vak, en gaat iedereen aan, zoowel den
bankier als den koopman, eeven goed den
staatsman als den arbeider en den hoog
geleerde.
Ik moet dus allereerst aantoonen dat
Brouwer's geschrift: Leven, kunst en my
stiek" werkelijk, in allen ernst, zulk een
vervaarlijk revolutionair stuk is, en
reegelrecht ingaat teegen datgeen wat bijna alle
mehschen, hetzij door hun woorden, hetzij
door hun daden, toonen te gelooven en te
belijden.
Zoo duidelijk moegelijk, in de meest een
voudige woorden zal ik trachten te doen
zien hoe Brouwer zich vijandig stelt en zich
verzet teegen die ontwikkeling der
menschheid, die genoemd wordt beschaving'' of
cultuur", teegen het intellect en de
natuurweetenschap, teegen de kerk en de religie,
teegen de moraal, teegen de theosofie zooals
die thans bedreeven wordt, teegen de kunst,
teegen de economie en het socialisme, teegen
vooruitgang, hervorming,
waereld-verbeetering, teegen idealisme en optimisme, ja zelfs
teegen dat heiligste ideaal aller menschen:
het Recht.
Dit moet ik vooreerst duidelijk constateeren,
om dan later te bespreeken hoe zulk een
houding, die stellig algemeen als dwaas en
onzinnig zal veroordeeld 'worden, toch vol
diepe en schoone waarheid is.
Ik zal trachten het wonder te verklaren,
dat zulke taal wordt gesprooken, niet door
den eersten de beste, niet door een fantast
maar door een geleerd en scherpzinnig man,
een grootmeester in de meest strenge en
exacte aller wetenschappen: .de mathesis.
En dan zal ik het voor veelen ongeloofelijke
verschijnsel toelichten, dat ik zelf, die toch
niet geheel ten onrechte bekend sta als een
voorvechter voor ! veel van datgeen wat
Brouwer aanvalt, toch, zoiöder iets van mijn
eigen meeningen te verloochenen, een diepe
en vreedige bewondering voel en voldoening
volk schaart zich eendrachtig om de vlag
onzer hoogeschool", en iets verder, in
onvervalschten Vlaamschen Congres-toon:
Aan de Qentsche Hoogeschool vesting
kan men niet raken dan over het lijk van
den laatsten bewusten Vlaming"!
Maar de heeren, die dit schrijven, weten
wel beter. Zeker, een Vlaamsche hoogesehool
te Gent wordt door alle bewuste Vlamingen
gewenscht, maar niet zulk eene, als thans
door toedoen der Duitsche regeering wordt
gesticht.
Onder het Manifest van den Vlaamschen
Hoogeschoolbond" en onder de Dagorde
nopens het Hoogeschoolvraagstuk," aange
nomen op een vergadering van Katholieke
Vkiamsche oud-studenten, staan een aantal
namen van Vlamingen, die instemming be
tuigen met de Duitsche stichting, maar
zooals Aug. Monet in De Telegraaf aan
toonde de namen van de meest bekende
en oudste strijders voor de Vlaamsche hooge
school ontbreken.
Frans van Cauwelaert, Louis Franck,
Camille Huysmans, Eduard Anseele vier
van de afgevaardigden, die in 1911 een
wetsvoorstel indienden tot vervlaamsching
der Qentsche^ hoogeschool men zoekt
hunne namen'te vergeefs. "*
Hugo Verriest, Stijn Streuvels, August
Vermeylen, Karel van de Woesteyne, Her
man Teirlinck, Maurits Sabbe, Cyriei Buysse
zij hebben niet onderteekend. Geen ook
van de hoogleeraren der Leuvensche hoo
geschool; geen van de oude garde der
taaicongressen.
iiiirHnuniiiiuiii
vind bij het leezen van zijn grootsch en
kloek geschrift.
Eerst de Cultuur, de menschelijke be
schaving, de gansche groei van het
menschweezen. Brouwer veroordeelt die, zonder
genade. Hij begint met .te wijzen op ons
eigen land, dat wij heeten ontwoekerd te
hebben aan de zee maar dat wij inder
daad door ons technisch vermoogen en ons
ingrijpen in een steeds gevaarlijker toestand
brengen. Volgens Brouwer was er vroeger
een subtiel eevenwigt in de Rijn-delta,
tusschen rivier-strooming, plantengroei, dier
leeven en getijden, waarbij ook plaats was
voor een krachtig, soober-leevend
menschenras. Dit eevenwigt had duizende jaren stand
kunnen houden, als wij niet begonnen
waren door bedijking en droogmaking, door
ontbossching en akkerbouw het te
verstooren; gedreeven door de
ontevreedenheid met het soobere, harde bestaan. En
nu wordt volgens Brouwer steeds
zwaarder werk vereischt om ons land
te behoeden voor algeheelen ondergang,
terwijl wij de daartoe noodige arbeid
dien wij ons zelf op den hals hebben ge
haald beschouwen als door een God of
noodlot ons opgelegde taak.
Het voorbeeld is, naar ik meen, niet
oovertuigend. Het krachtige geslacht dat Brouwer
bedoelt, kan niet anders zijn als de
bewooners van het diluvium en van de terpen,
die veele eeuwen voor de Romeinsche invasie
een oorspronkelijke, primitieve cultuur heb
ben bereikt en gehandhaafd. Het is te be
twijfelen of die hadden kunnen standhouden,
bij het voortduurend dalen van den boodem,
en bij het afslijpen van de kusten, door de
Noordelijk gerigte zeestrooming die door
brak tusschen Engeland en het vaste land.
Maar al is dit voorbeeld niet gelukkig
gekoozen, Brouwer's bedoeling is duidelijk. De
primitieve mensch zocht enkel zijn eeven
wigt te bewaren, in de dragende natuur
tusschen zondige verleidingen". Hij dacht er
niet aan, in te grijpen in het subtiele samen
spel van plant- en dierengroei en kosmische
werkingen. Daardoor bleef het eevenwigt,
waarin hij paste, in het ontzaglijk langzaame
kosmische tempo, duizende eeuwen lang
bewaard. De oer-mensen leetde
honderdduizende jaaren in bijna onveranderde
omstandigheeden.
Maar toch, de verandering kwam. Volgens
Brouwer, door ontevreedenheid - of zooals
hij het krachtiger uitdrukt door opstand
tegen Gods wil", de mensch verlangde macht
over elkander, zekerheid over de toekomst."
Men merke op hoe Brouwer reeds in dit
eerste hoofdstuk terstond stelling neemt, op
een wijze die geheel afwijkt van de houding
onzer geleerden en wijsgeeren. Hij gebruikt
woorden, die zoowel door den modernen
En hoe denken de Vlamingen « qver, die
aan het front staan ?
Dit is gebleken uit net hulde- eri
dankadres, door de Vlaamsche ontwikkelden van
de vuurlinie" aan Frans van Cauwelaert
gezonden.
Zij huldigen hem om zijn veroordeelen
van elk annexionistisch of imperialistisch
streven", rrfaar ook om afgewezen te heb
ten elk verleidend uitlokken van den over
weldiger."
Voor dit verleidend uitlokken" zijn een
aantal Vlamingen, die in België onder
Duitsch bestuur achterbleven, bezweken;
maar niet zij, die nu reeds-meer dan twee
jaren den strijd tegen den overweldiger
veeren.
Deze mannen, die niet in veiligheid schet
teren : aan de Gentsche Hoogeschoolvesting
kan men niet raken dan over het lijk van
den laatsten bewusten Vlaming", maar die
in de loopgraven aan den Yzer hun leven
veil hebben voor de bevrijding van hun land,
zij zijn de Spits van het Strijdende Vlaan
deren.
Niet wij" zoo schreef van Cauwelaert
in het antwoord, waarin hij op treffende
wijze zijn dank betuigt voor hun bewijs van
aanhankelijkheid niet wij, maar gij zijt
in deze rampzalige dagen de beste Voor
zitters van de Vlaamsche beweging; niet
wij, maar gij baant de wegen der toekomst,
en eerst wanneer de dagen van het vreed
zaam apostelenschap zullen zijn teruggekeerd,
zult gij zelf de volle waarde van uw zelf
opoffering erkennen en misschien den Hemel
zegenen, dat het aandeel, dat aan de Vlaam
sche landen is toevertrouwd in het harde
oorlogswerk, zoo zwaar heeft gewogen".
Inderdaad, het is een zegen, niet alleen
voor de Vlaamsche beweging, maar voor
geheel België, dat de Vlamingen zulk een
groot deel uitmjaken van het leger, dat onder
koning Albert strijdt. Dank zij hun dienen
van het gemeenschappelijk vaderland, zal
de regeering van het bevrijde België recht
moeten laten wedervaren aan de Vlaamsche
zaak, maar zullen ook zij zelven het Bel
gisch Staatsverband hecht en sterk maken.
13 Sept. 1916. G. W. KERNRAMP
Een Oranjefeest te Amsterdam
voor honderd jaren
De week van 19-26 September 1816 was
eene week van feestvreugde, niet alleen
voor de Amsterdammers, maar ook voor de
duizenden, die uit de Provincie naar de
Hoofdstad waren samengestroomd. De aan
leiding daartoe was het bezoek van den
Kroonprins en de Kroonpnnses. De popu
laire held van Waterloo kwam zijne jeugdige
gemalin aan de Amsterdamsche burgerij
voorstellen.
Het is bekend, dat er eerst sprake ge
weest was van een huwelijk tusschen den
Prins en Charlotte, de dochter van den
Prins-regent van Engeland, de erfgename
der Engelsche kroon. In het voorjaar van
1814 was de verloving publiek geworden.
Een geschil over de residentie der vorstin
zij zou zich beurtelings in Engeland en in
Nederland moeten .ophouden werd voor
Charlotte, die weinig sympathie voor haren
verloofde gevoelde, de welkome aanleiding
tot het afbreken der verhouding, Kort daarop
gaf deRussische keizer Alexander l te verstaan
dat een aanzoek om de hand zijner jongste
zuster Anna Paulowna gunstig zou worden
opgenomen. Eene verbintenis met het mach
tige Rusland vond ook bij het Nederlandsche
volk bijval, mede in verband met de minder
wel willende stemmingtegenoverEngeland. In
het najaar van 1815, na zijn herstel van de
bij Quatre-Bras opgedane verwonding,
verfilosoof als door den natuurgeleerde om hun
klank en hun werking juist angstvallig wor
den vermeeden.
Hij spreekt van zondige verleidingen,"
van helsche samenspanuing," van ellende"
waartoe de schepping uit haar verband
werd gerukt." En hij schetst het ontwik
kelend menschdom op een toon van afkeuring
en minachting, die geheel vreemd is aan de
voorzichtige neutraliteit waarmee de be
oefenaars van natuurweetenschap en
metafysika alle verschijnselen, ook die van ons
innigst ziele-Ieeven poogen te beschouwen;
een arrogant uitvreten van haar nesten
over de gave aarde, een knoeien aan haar
moederend gewas, knagend, schendend, een
steriel maken van haar rijke
scheppingskracht, totdat ze alle leven heeft vervreten,
en om de dorre aarde dort de
menschenkanker weg.
De dwaasheid in hun hoofd, die dat be
geleidt, en hen zelf gek maakt, noemen ze:
De wereld begrijpen."
Is dit niet taal die men eerder zou ver
wachten uit den mond van een ouden,
grimmigen profeet en moralist der
middeneeuwsche kristenheid dan uit dien van
een jongen twintigste-eeuwer, opgevoed in
streng weetenschappelijke richting en zich
toeleggend op de strenge en neutraalste
aller weetenschappen, de mathesis?
Elk woord heeft een bijklank, die aan
duidt dat de spreeker niet eenvoudig wenscht
te constateeren hoe de dingen zijn, maar
vooral aan te duiden hoe ze wel en hoe ze
niet moeten zijn, geheel in weerspraak
met natuurweetenschappelijke en metafy
sische gewoonten.
Niets is hier te vinden van het jenseits
von Gut und Böse" van het zorgvuldig ver
mijden der drijvende aanspoorende ethiek,
van het onbesprooken laten eener bepaalde,
ons bekende goddelijke Wil.
De goddelijke Wil, het Goede dus, dat wij
allen behoorden te erkennen en te doen,
wordt hier, met een in onzen tijd, van zulk
een schrijver, verbazende plotselinge be
slistheid vastgesteld. Wie zoo spreekt, zegt
daarmee dat hij weet hoe Gcds wil is, en
dat de mensch er van is afgeweeken. De
schrijver gebruikt het woord arrogant",
hetgeen zeggen wil dat hij, Brouwer, rech
ten toekent aan God en aan den mensch,
en gelooft dat de mensch zijn menschelijke
rechten is te buiten gegaan en ingegreepen
heeft in de rechten Gods.
De kerkelijk-godsdienstigen zullen hierin,
niet zonder welgevallen en beaming, hunne
leer van de erfzonde willen herkennen. Men
denkt ten minste bij Brouwer's woorden aan
de voorstelling van Adam en Eva, als de
oorspronkelijke zondaars, wier misdrijf thans
nog in ons gestraft moet worden.
trok-de Prins^r^ar ^«aslind en nai«enige
weken werd den,gls^ri F^bjruari 1816, het
huwelijk te Sint-Pétersourg voltrokken. Anna
Paulowna was de jongste dochter van keizer
Paul I, uit zijn tweede huwelijk met Maria
van Wurtemberg. Zij was den 18den januari
1795 (denzelfden dag, waarop, bij dénadering
der Franschen, de stadhouder Willem V te
Scheveningen zee had gekozen) geboren, en
dus 21 jaren oud. Haar broeder Nicolaas, die
in 1825 Alexander I zou opvolgen, was een
jaar jonger.
Tot in Juni bleven de jong gehuwden in
Rusland. Over Beilijn, waarheen koningin
Wilhelmina hun tegemoet was gereisd en
waar zij een tiental dagen vertoefden, werd
de reis naar het vaderland aanvaard. In den
avond van 22 Augustus betraden zij den
Nederlandschen bodem. Over Nijmegen en
Arnhem begaven zij zich naar het Loo, waar
zij den volgenden avond aankwamen en door
den Koning werden begroet. Na een week
vertrokken zij via Amersfoort, Utrecht en
Leiden naar Den Haag, en toen kwam de
Hoofdstad voor een bezoek aan de beurt.
Woensdag den 18den September begaven
de Prins en Prinses zich naar Haarlem, waar
de Prinsessen-douairiêres prinses Wilhel
mina, de weduwe van prins Willem V, en hare
dochter prinses Louise resideerden. Na
den nacht aldaar op het paviljoen Wel
gelegen te hebben doorgebracht, vertrok
ken zij den volgenden ochtend naar Amster
dam, waarheen zich de overige leden der
koninklijke familie reeds eenige uren vroeger
hadden begeven. Tegen half n in den
middag bereikte het vorstelijk rijtuig de
grens der stad, aan de Tweehonderd Roe.
Na door het stedelijk bestuur te zijn ver
welkomd, stapten de hooge bezoekers over
in een met zes schimmels bespannen koets,
en toen ging het onder het gejubel der
kijklustige schare naar de stad. Eerst langs
den Haarlemmerweg, waar de schutterij (die
toen ook artillerie had!) en het garnizoen
stonden opgesteld, en vervolgens door de
Haailemmerpoort, langs Haarlemmerdijk en
-straat, Heerenmarkt en Heerengracht tot de
Reguliersgracht, en verder over het Kaasplein,
door de Reguliersbreestraat en de
Kalverstraat naar het Paleis. Weldra vertoonde
zich de koninklijke familie op het balkon,
en had het schouwspel van geestdrift en
jubel plaats, dat zich in den loop der eeuw
zoo vaak zou herhalen.
De stad was in feestdosch. Van stadswege
was een tiental decoratiën opgericht: een
zegeboog voor de Haarlemmerpoort en een
tweede voor de Eenhoornsluis; tempels voor
het Kommandantshuis, voor de Beurs, op
het Kaasplein en op de brug over de Heeren
gracht bij het Koningsplein; en eerepoorten
op het Muider- en het Rapenburgerplein,
terwijl ook het Stadhuis en de Hoogesluis
versierd waren. Al deze versieringen waren
ontworpen door den schilder Fran^ois Joseph
Pfeiffer Jr.; de opschriften, die zij droegen,
waren uit de pen gevloeid van mr. Arent
van Halmael Jr., toen auditeur-militair te
Amsterdam.
Aan den avond van den dag der blijde
inkomst had eene schitterende illuminatie
plaats, die door heerlijk weder werd be
gunstigd. Vooral het gebouw Felix Meritis
trok bij deze gelegenheid de aandacht.
De Vrijdag en Zaterdag waren gewijd aan
audiënties en diners. Zaterdagavond werd
de Schouwburg bezocht, waar Maria van
Lalain of het Beleg van Doornik, van den
oudpatriot Nomsz, werd vertoond en de
beroemde tooneelspeler Westerman zich in
toepasselijke verzen deed hooren; tevens
werd de onlangs behaalde overwinning op
de Algerijnen herdacht.
Den . volgenden ochtend woonde de ko
ninklijke familie de godsdienstoefening in
de Nieuwe Kerk bij, onder gehoor van ds.
Fock. Daarna paradeerden op den Dam de
tien bataljons der schutterij.
Voor de Westersche, z.g. Christelijke
waereld is deeze voorstelling niet vreemd.
Men heeft daar geleerd zulk een expressie
als erfzonde" zonder verdere navraag aan
te neemen.
Hoe de Almachtige die zonde kon laten
bedrijven zonder er zelf in laatste instantie
toch weer aansprakelijk voor te zijn, dat
ooverweegt de Christen niet. Het gevoel van
schuld en deemoed wordt gezocht, omdat
het verligting geeft. Aan een nauwkeurig
samengaan met ons diepste gevoel van
Recht, dat is ook ons gevoel van
bestaans-moogelijkheid,- wordt geen gewigt
gehecht.
Dat Brouwer hierin niet denkt en gevoelt
als de kerkelijke christenen, dat blijkt in
zijn geschrift duidelijk genoeg. Wij vinden
wel meenige aanduiding bij hem van chris
telijke ideeën. Hij spreekt herhaaldelijk van
den Heiland", als van een unieke uitzondering
onder alle menschelijke slechtheid. Ook
spreekt hij van Gods genade" als het eenige
redmiddel. Maar dit zijn toch bij hem geen
eind-begrippen, die als vaste muuren zijn
waereld-uitzicht begrenzen en waarachter
men niet kijken mag. Brouwer gaat verder
dan de Westersche christen en neemt het
begrip Karma" in zijn beschouwingen op,
de wet van rechtvaardigheid en eevenwigt,
die alles en allen omvat, en alles en allen
verbindt tot een geheel dat goed is, harmo
nisch en volmaakt, zoowel illuzie als wer
kelijkheid, leugen en waarheid, kwaad en
goed juist omdat het is het Al, dat niet
anders zijn kan dan volmaakt.
En de kerkelijke vroomen en religieuzen,
die meenen in den jongen
weetenschappelijken ketter een steun te vinden voor hun
oovergeleeverd geloof, zullen bitter ontgoo
cheld worden als ze leezen hoe Brouwer
de religie noemt morfine-industrie op groote
schaal" die den hang naar beeter leeven
sust en verdooft" die rust geeft aan elk die
het slechte massawerk helpt bestendigen",
die alleen in boek en tooneel" ontzag leest
voor hervormers, revolutionairen, voor diepe
minachting voor wet en gezag, voor zelf
verloochening, vrijwillige armoede en hon
ger, voor vrij leeven, loochening der
aanschouwingswaereld, onverschilligheid voor
wederwaardigheden", voor het Koningrijk
Gods"?terwijl ze verontwaardigd en bang
zou laten opsluiten in gevangenis of krank
zinnigengesticht ieder, die ze in 't leeven
teegenkwam en die zulk een heiligheid zou
willen verwerkelijken.
Evenmin kan het aangenaam in hun ooren
klinken als Brouwer zegt: de priesters
gelooven het niet, wat ze der menigte voor
houden".
En als daarop een verontwaardigd protest
zou volgen van priesterlijke zijde, dan heeft
KINDEROORLOG
Kleine Pietje speelde oorlog
Met zijn zusje, in de gang;
Met zijn scherpe klappistooltje
Maakte hij zijn zusje bang.
Pietje hou' nou op met schieten,
Hoor je niet wat of ik zeg ?"
Riep ze uit een donker hoekje;
Stoute vijand, ga je weg!"
Pietje die zei: ik ben Frankrijk,
Want ik heb geen schoentjes aan!"
En Marietje die was Duitschland,
Want die had geen kwaad gedaan.
Kleine Pietje droeg 'n steekje,
Net zooals Napoleon;
En Marietje een trompetje
Waar ze niet op blazen kon.
Pietje stond te commandeeren:
Pas maar op ik schiet je dood,
Ik ben padvinder verdikkie,
Want ik ben al net zoo groot!"
Tot op eens de kinderoorlog
Een verschriklijk einde nam,
Want Marietje die ging huilen
Tot haar moeder kijken kwam.
Piet wat is er stoute jongen,
Heb je zusje kwaad gedaan ?"
Heusch niet Moesje ik ben Frankrijk,
En ik heb niet echt geslaan!"
Waarom huil je dan Marietje?"
Vroeg de lieve Moeder toen;
Moesie - riep ze door haar traantjes
Duitschland moet een plasje doen l"
iiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiitiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiili iiriiiiiwmrrm
's Avonds had iets zeer merkwaardigs plaats:
de eerste demonstratie van gasverlichting te
Amsterdam. De groote zaal van het
DiaconieOude Mannen en Vrouwenhuis aan den
Amstel was door gaskronen verlicht; ook
iiiimiiiMimiMiiiiimiMiiiiMiiiiiMitimimMiiiiiiMimiMiiinrrmmiimir
Sanatogen
Enkele lepels daags
sterken zenuwen en lichaam.
2O.OOO Artsen
erkennen dit schriftelijk.
Brouwer de opmerking: de dominee preekt
wel dat het zondig is om den dag van mor
gen bezorgd te zijn, maar heeft zijn huis:
verzekerd teegen brand en inbraak".
De theologen krijgen te hooren: meer
dan een spelletje is ook exegese van den
Bijbel niet".
Maar ook de theosofen worden niet ge
spaard. Brouwer spreekt van
bijeengetrommelde vereenigingen van vegetariërs en theo
sofen" die zich gewigtig voelen om een
geloof dat zij en anderen niet aan
hangen, van het kosmisch systeempje" dat
vroeger was Hemel, Engelen, Laatste Oor
deel, Uitverkorenen en Eeuwige Zaligheid;
en tegenwoordig: Odstralen, Magnetisme,
Somnambulisme, Rénkarnatie en Zeven
Hemelen".
Eindelijk geeft de jonge profeet te kennen,
dat hij wel gelooft aan voorgevoelens en
geestverschijningen, maar dat deeze alleen
het leeven rigten van hem die deemoedig
zijn onbevangen zinnen oopenstelt; maar
niet van hem die telepathie en spiritisme
wetenschappelijk heeft onderzocht, of aan
séatices en vertooningen op dat gebied heeft
meegedaan".
En wie, als theosofen wat weten wil van'
't leven na den dood, dien zal het daargin
der jammerlijk vergaan".
Heb ik te veel gezegd toen ik Brouwer'
een aarts-ketter noemde? Zijn negatie gaat
tot het uiterste en spaart nagenoeg geen
uiting onzer cultuur.
Dit zou alles waardeloos en zelfs verfoei
lijk en beklemmend zijn wanneer niet'
ook iets positiefs gesteld werd, wanneer ons>
niet een Waarheid werd voorgehouden.
Dat geschiedt in het tweede hoofdstuk, in'
een viertal bladzijden, van allerdiepste
beteekenis en groote macht,
Dat hoofdstuk bespreek ik laatst van aK.
De essens er van doordringt het geheelfe
geschrift. Maar ik moet eerst de negatie e
het verzet der ooverige hoofdstukken nog
uitvoeriger doen zien.
Alleen wil ik terstond doen opmerken d'at
juist in dat tweede hoofdstuk de mathema
ticus zich verraadt. Er wordt in~ gezegd:
alle uit het zelf gecmaneerde füntazieën
hebben een Richting, met de Richting van het
zelf paralel, en gaan die, gestadig,
omkeerbaar".
De woorden Richting en Parallel zijn aan
de Mathesis ontleende beelden. Niet meer
dan dat. En het woord omkeerbaar" is zelfs
een voor niet-wiskundigen onbegrijpelijke
technische term. Ik ben niet zeeker of ik als
leek, dat zware, geheimzinnige woord wel
verstaan kan. Maar ik zie in, dat daar de
kern is van het gansche betoog.
FREDERIK VAN EEDEN