Historisch Archief 1877-1940
N°. 2048
Zaterdag 28 September
Aö, 1916
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS,
Mr.E. S. OROBIO DE C A S T R O Jr. en Dr. FREDERIK VAN EEDEN
Abonnement per 3 maanden / 1.90
Voor het Buiten!, en de Koloniën p. j-, bij vooruitbetaling fr. p. mail , 11 50
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 8.15
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Adyertentiïn van 1?5 regels/1.25, elke regel meer .... ?0.25
Adrertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . , 0.30
Rtciawies, per regel ,0.40
INHOUD i Bladz. 1: Het punt van Zorg. Meer
vreemd dan eigen. Het gevaar van verkeerd
Gezelschap, door v. H. De Baltiache Kwestie, door
H. Biugmans. Confetti. 2: Buitenl. Overzicht,
door G. W. Kernkamp. Doodeniit, teekenine van
Jordaan. Erekelzang, door J. H. Speenhoff.
Een Machtig Bronwsel, III, door Fred. van Eeden.
3:Feaillcton: Pandemoninai(slot) door P. E. Holtrop.
5: Voor Vrouwen, door Elis. M. Rogge. De Vrouw
en de Wetenschap, door dr. B. A. Beddiogias.
6: Dramatische Kroniek, door Top Naefl, met
teekeningen van Is. van Mens. Kon. Ver. Het
Nederl. To nee!. 7: Boekbespreking, door H.
Salomonson. De Nederlandsche Opera. De
Oorlog en het Nieuwe Tooneel,door Gérard Arboua.
9: Van Vlaandeien: Een lentetocht door onb"zet
Vlaanderen, door J. Samson. De Armenische
Gruwelen, teekening van George van Baemdonck.
ITransche Oorlogromans, door \ndro de Bidder.
10: Kapitein E. Deddes, door J. Odarwald, Fin.
en Economie, door J. D. Santilhano. 12: uit het
Kladschrift van Jantje. De Censuur op Walche-^
ren. Leekenspiegel. Een Vleugje Haagsche
Wind, door Ari. 13: Speenhoff bij den Prins,
teekening van Johau Braikensiek.
Schaakrnbriek, red. dr. A. G. Olland.
Damrubriekred. K. C. de Joueo.
Bijvoegsel: De Nederlandsche Troonrede, teeke
ning van Johan Braakensiek.
Het Punt van Zorg
Het is opmerkelijk, hoezeer de drie
laatste Troonreden, de troonreden van de
oorlogsjaren, stemmingsstukken zijn ge
weest. Van hen zou men kunnen zeggen:
Leidvoll, und freudvoll, gedankenvoll
sein."
Onthutst. Opgeloken. Bekommerd.
Dit is van 1914, 1915, 1916 de volg
orde geweest en het is de moeite waard,
de toonaarden eens naast elkander te
lezen.
Telkenmale hebben zij iets onver
wachts gehad; ademden zij een geest,
die wat vreemd aandeed tegenover het
dan juist heerschende algemeene ge
voelen.
Was in September 1914 het publiek
reeds niet meer zoo verslagen als het
Regeeringsstuk; gevoelde zich in 1915
ieder aangenaam verrast door de woorden,
die bijkans alle vuiltjes van de lucht
verdwenen schenen te verklaren en Neder
land opwekten tot zijn gewone politieke
vraagstukken en voor den vreedzamen
wedstrijd der volken; nu, in 1916, nu
velen over 't gevaar al bijster onbezorgd
waren gaan denken, en de Kegeering zelve
niets had doen vermoeden (dient men
anders een Zuiderzee-ontwerp in, en
filosofeert men over mannen-en vrouwen
kiesrecht?), komt een Troonrede, die
alle aandacht op den oorlog richt, over
binnenlandsche staatkundige problemen
heenglijdt en de vorstin doet verstaan
vervuld van bezorgdheid voor de
hoogste belangen van ons vaderland".
Om van deze klanken de wederga te
vinden, moet men teruggaan tot de troon
rede van juist 50 jaar geleden (17 Sept.
1866), toen de koning, onder den indruk
van de annexatie'n in Duitschland, uit
sprak dat in dezen veel bewogen en
ernstigen tijd ons volksbestaan naast God,
in zich zelven zijn hechtsten steun be
hoort te vinden".
Het lijdt geen twijfel: deze Troonrede
toont wolken op het voorhoofd.
Wie er een bewust staatsmansgebaar
in zien wil, kan daaruit slechts lezen :
bereidt u op tegenspoed voor.
En dit ineens, terwijl alles zoo naar
wensch scheen te gaan, en onze rust
telkens rustiger werd?
De Regeering heeft ons echter wel
eens meer met dergelijke onaangename
verrassingen overvallen, die later geble
ken zijn zoo ernstig niet bedoeld of
althans zoo ernstig niet noodig te zijn
geweest. Het geval van den Sisten Maart
is ons niet in de koude kleeren gaan
zitten. Het zal niet zoo gemakkelijk gaan,
Nederland andermaal aan 't schrikken
te krijgen.
Zij beschikt waarschijnlijk ook niet
over zulke andere gegevens omtrent
den oorlogstoestand en de politieke ver
houdingen, als ieder ze zich denken kan ;
en wat den strategischen kant betreft,
behoeft men 't stormsein niet te hijschen.
* *
*
Doch, bedoeld of niet bedoeld, n
punt van zorg moet ieder, die vooruit
denkt, wel telkens zwaarder voelen na
deren. Eéne waarschuwing zou men
wel steeds dringender en nadrukkelijker
ter harte genomen willen zien:
Voedingsvoorraad! Voedings
voorraad!
Dit is de zorg voor den eerstkomenden
tijd, waarvan ten onzent het besef nog
veel te flauw is.
Wij hebben er hier ter plaatse reeds
herhaaldelijk op gewezen, hoe, eerder
dan men denkt, Nederland voor een. te
kort aan levensmiddelen kan komen te
staan, 't Zij tengevolge van den
algemeenen stand der levensmiddelenvoor
ziening in Europa en van het naderend
slechte seizoen; 't zij tengevolge van
economische strijdmaatregelen der oorlog
voerende partijen; 't zij ook reeds door
onvoldoend vooruitziende binnenlandsche
uitvoer- en productie-politiek.
Het opdoemen van dit vraagstuk schijnt
ook de meest redelijke verklaring van
den pessimistischen toon, waarmede deze
troonrede eensklaps voor den dag is
gekomen. Moeten wij dat niet verstaan
uit de woorden: de moeilijkheden bij de
uitoefening van land- en tuinbouw, deze
juist in de tegenwoordige omstandigheden
voor de volkshuishouding zoo belangrijke
bedrijven, worden steeds grooter en bij
enkele onderdeden is reeds een rem
mende invloed op de productie merk
baar" ?
Dan mocht wel eens duidelijker taal
worden gesproken. Wij zien allerminst
heil in paniek-beschouwingen, doch het
is onze vaste overtuiging dat ten aan
zien van de levensmiddelen-voorraad n
de particulieren elk voor zich, n de
overheid veel ernstiger voorzorgsmaat
regelen moeten nemen.
Aan dien horizon is het niet zuiver.
En dan is dit een tegenspoed, die ook
niet alleen het dagelijksche leven der
individuen bedreigt. De beteekenis is
algemeener.
Zoowel de algemeene binnenlandsche
verhoudingen, als ons weerstandsvermo
gen tegenover de buitenlandsche partijen,
hangen er ten nauwste mede samen, dat
ons volk desnoods een geruimen tijd op
zijne voorraden leven kan.
Wordt daarop voldoende gewerkt?
De troonrede had hieromtrent waarlijk
wel iets duidelijker geruststellend, of iets
duidelijker ongerust mogen zijn. Alleen
uit onrust komt de drang tot ernstiger
voorziening. v. H.
Meer vreemd dan eigen
Wat Julius Caesar, die de glorie van zijn
vaderstad de wereld heeft rondgedra
gen, wat koningin Cleopatra, in wier
kring het Egypte voor de Egyptenaren"
't eerst heet geklonken te hebben, wat
Bernard Shaw, die zólersch voelt, dat
hij nog thans met Engeland maar op
matig goeden voet staat, en wat Her
man Roelvink, die zich ook wel met het
schrijven van oorspronkelijke Nederland
sche tooneelstukken onledig pleegt te
houden, er wel van gezegd zouden
hebben, dat zij te zamen de Koninklijke
Vereeniging HetNederlandsch Tooneel",
in den jare 1916 na Chr. zijn wezen
helpen haar 40-jarig bestaan, hare 40
jarige werkzaamheid voor de Nederland
sche tooneelspeelkunst te vieren met een
vertaald en wasecht on-nederlandsch stuk,
dat den doorsnee-Nederlander door wei
nig anders boeien zal dan door. . . de
enscèneering a la Reinhardt of a la
Beerbohm Tree?
Hier is een curieus feit, dat waarlijk
ook nog onder een anderen gezichtshoek
moet worden bezien dan dien van dra
matische kunst, waaromtrent schrijver
dezes de pen niet opnemen zou.
Het tooneel in Nederland is nimmer
en gelukkig ook gesloten geweest
voor buitenlandsche kunst.
Het ware dwaasheid, hier exclusivisme
te prediken.
Maar wij mogen er toch aanspraak op
maken, dat ons tooneel in beginsel
Nederlandsch zij, en in de eerste
plaats wel: een tooneel, dat zich boven
dien nog Nederlandsch" noemt.
Nu moet iemand niet bij wat hij alle
dagen doet, met zijne beginselen en
roepingen te koop loopen. Doch wan
neer hij verjaart, en plechtig verjaart, en
op een stoel stijgt om iets bijzonders
te zeggen, dan mag men verwachten,
iets te hooren klinken van zijne inner
lijke beginselen en op zijn gelaat het
ideaal te bespeuren, dat hem bezielt.
Daarom is dit het betreurenswaardige
van de feestvoorstelling door de Konink
lijke Vereeniging met Shaw's Julius
Caezar en Kleopatra" gegeven, dat daar
uit niets is gebleken van eenig nationaal
beginsel, van eenige behoefte om Neder
landsche kunst ten tooneele te voeren,
om Nederlandsche schrijvers aan te moe
digen, om Nederlandsche gedachten naar
voren te brengen, om den
Nederlandschen geest te versterken, om Neder
landsche fouten te hekelen, en Neder
landsche idealen te verdedigen.
Behalve voor de keurige taal van den
vertaler, was hier blijkbaar niet de aan
drang en de plicht gevoeld, bij deze
gelegenheid een Nederlandsch stuk van
eenen Nederlandschen schrijver te geven,
waar men toch ook waarlijk wel
keuze in zal hebben gehad en waardoor
men getoond zou hebben, meer mede te
leven met zijn land en met zijn tijd.
En wanneer wij hierbij bedenken, welk
eene nationale roeping ten alle tijde onder
de beschaafde volken aan het tooneel is
toegekend, dan zou men hier wel op een
misgreep willen wijzen, ware 't niet dat
men vreezen moet met een misstand te
doen te hebben. v. H.
* >& *
't Gevaar van verkeerd gezelschap
Overste Van der Weijden is de man,
die zich heeft gemaakt tot woordvoerder
voor de invoering van dienstplicht onder
de inlanders in onzen Oost. Een denk
beeld dat niet iedereen voor uitvoe
ring vatbaar acht, en waar sommigen
zelfs gevaren in zien, maar dat in elk
geval voor de zorg voor ons koloniaal
bezit groote beteekenis heeft en als een
nationaal denkbeeld beschouwd kan
worden. Als zoodanig hebben ook wij
er ons zeer levendig voor geïnteresseerd.
Ziedaar nu dat De Toekomst bij 't
vertrek van den heer Van der Weijden,
die tot dusverre bij het Nederlandsche
veldleger dienst had gedaan, naar Indië,
met zekere blijdschap komt onthullen,
dat deze hoofdofficier tevens haar militaire
medewerker is geweest.
Nu, zulk eene onthulling als zij wel
meent, is dit inderdaad voor menigeen
onzer niet!
Maar wat deed het op zichzelve aan
de beteekenis der denkbeelden omtrent
de defensie van Indië af of toe, dat de
heer Van der Weyden ook nog
militairdeskundige stukjes over 't strategische
verloop vanden oorlog in De Toekomst
schreef?
Nu echter de heeren van dit blad dezen
officier den euvelen dienst hebben be
wezen, bij zijn afscheid zijn naam bekend
te maken en zich daarop te beroemen,
willen wij niet nalaten te verklaren, dat
zijne verstandhouding met dit blad, hoe
militair-technisch misschien ook, in de
hoogste mate ongelukkig en laakbaar is.
Hoe? Een actief dienend Nederlandsch
hoofdofficier onderhoudt blijvende con
nectie en verleent zelfs geregelde mede
werking aan eene redactie, die is uit
gezocht om te schrijven voor de Duitsche
regeering, die zich laat inspireeren door
den Duitschen gezant in Den Haag en door
andere Duitsche autoriteiten, die samen
werkt met Duitsche regeeringsbureau's, die
ageert voor Duitsche belangen en wier
blad op touw is gezet met Duitsch geld ?
De heer Van der Weijden mocht wel
gewild hebben, dat de Toekomst zich
niet, ten zijnen koste, op zijne vriendschap
had beroemd. Zijne medewerking doet
niet de Toekomst goed, maar doet hem-.
zelf kwaad.
Zij zou zelfs een schaduw kunnen
werpen op de Indische defensie-denk
beelden, waarvoor hij hier te lande is
opgekomen. Reeds is ons gebleken, dat
men hierin argumenten zoekt tegen de
bedoelde plannen. En wij achten het
daarom 't zuiverste dit uit te spreken,
in de eerste plaats: om hemzelf daar
voor te waarschuwen; ten tweede: om
dien kwaden schijn af te wenden.
Wanneer men nagaat, wat deze mili
taire medewerker" in de Toekomst ge
schreven heeft, zijn 't meerendeels
kleurlooze militaire overzichten. Slechts een
artikel levert eene warme verdediging
van de Duitsche Zeppelin-aanvallen op
Engeland.
Een ander evenwel verwijt Nederland,
niet voldoende aan de defensie van zijne
weerlooze kolonies te doen, en eindigt
met de zinsnede: als ge hierin niet
verandering brengt, is Nederland zijne
koloniën niet waard".
Dit, in een blad, dat op kosten van
de Duitsche regeering, met honderden
exemplaren in Indië verbreid is geworden,
in een blad, dat den Heiligen Oorlog
der Turken uitvoerig geprezen heeft
(waarvoor ook de Indische mahomedanen
niet ongevoelig zijn; nu nog in Djambi
hebben zij de oorlogsschepen van den
Sultan verwacht!), van een Neder
landsch officier is even ongepast als
onvoorzichtig.
Bij de pan-germaansche-turksche toe
komstplannen, die door verschillende
agitatoren onder de inlanders in onze
Oost geventileerd worden, is herhaal
delijk het middel aangegrepen, aan den
eenen kant te propageeren, dat het
Nederlandsch bestuur zijne koloniën niet
weet te beheeren, en aan den anderen
kant onder de inlanders onrust te ver
wekken. Zoo vraagt men zich ook weer
met eenige verbazing af, waarom de
Prellsche Wochenzeitung in. den
Niederlanden in haar laatste nummer de
Djambizaak uitvoerig is gaan behandelen, en
de fouten van 't Nederlandsche bestuur
breed uitmeet. Wij dachten, dat dit Neder
landsche vraagstukken waren, waar de
buitenlander zich niet mede te bemoeien
heeft!
Maar zoo is het een gevaar, dat ook de
plannen voor de bewapening der
inlandsche bevolking niet enkel als een Neder
landsch vraagstuk worden beschouwd,
doch dat sommigen hierachter belangen
gaan zoeken van vreemde mogendheden,
die in onze koloniën niet ongaarne kiemen
van opstandigheid zouden zien vallen.
Door den voorman van deze plannen
openlijk bekend te maken als een mede
stander van de Duitsche agitatoren, heeft
de Toekomst aan de beweging in Neder
land ten gunste van die plannen geen
goed gedaan.
Wij achten het daarom zaak, den
Overste Van der Weyden in dezen te
verdedigen tegen de Toekomst... en tegen
zichzelve.
Men kan overtuigd zijn, dat de plannen
Van der Weyden voor de bewapening
der inlanders op zuiver nationalen grond
slag berusten. v. H.
De Baltische Kwestie
De oorlog zal ongetwijfeld tal van vraag
stukken op min of meer bevredigende wijze
oplossen. Maar even zeker heeft hij tal van
nieuwe vraagstukken aan de orde gesteld
of meer nog oude vraagstukken nieuw leven
ingeblazen. De Poolsche kwestie, sedert
twee eeuwen de nachtmerrie van Europa,
stond sedert 1863 in slepend stadium; zij
is door den oorlog plotseling weer acuut
geworden. Maar naast de Poolsche staat
een andere, als men wil, kleinere kwestie,
de Baltische. Qeographisch en ook wel
historisch ligt zij tusschen het Poolsche
vraagstuk en dat andere, dat West-Europa
al zoo veelvuldig heeft bezig gehouden, het
Finsche.
Met de Baltische kwestie bedoelen wij
niet het vraagstuk van de heerschappij over
de Oostzee, maar dat der Russische
Oostzeeprovinciën, waar de Duitsche Balten of de
Baltische Duitschers, naar men wil, wonen.
Nu de Duitsche legers nog altijd voor Riga
staan, nu zij Koerland en Esthland grooten
deels hebben veroverd en Lijfland bedreigen,
nu is in Duitschland de Baltische vraag
weer aan de orde gekomen, waarvoor men
vór den oorlog nauwelijks aandacht had.
En natuurlijk, daar verovering den
Pruisischen staat is aangeboren, spreekt men reeds
van de annexatie van deze oud-Duitsche
landen bij het moederland. Even natuurlijk
spreekt men van de verlossing der verdrukte
broeders.
Zoo eenvoudig als het probleem in den
oorlog wordt gesteld, is het intusschen niet.
En in de goede Duitsche oorlogslitteratuur
ik denk aan het uitnemende boekje Die
deutsch-lettischen Beziehungen in den
baltischen Provinzen, von einem Balten, in de
bekende serie Zwischen Krieg undFrieden ver
schenen wordt het gewicht en het bezwaar
van het historische feit dan ook waarlijk
niet onderschat. Maar de gemiddelde
Duitscher, die de problemen altijd zeer vereen
voudigt, vindt ook hier weer een
cultuurroeping voor zijn volk en daarmede een
rechtsgrond voor verovering en behoud.
Het probleem is vooral hierom zoo inge
wikkeld, omdat de tegenwoordige Russische
Oostzee-provinciën eigenlijk evenmin
oudDuitsch als Duitsch zijn. D.w.z. strikt ge
nomen hebben zij nooit bij het oude Duitsche
rijk behoord en in ieder geval hebben zij
reeds sedert de dertiende eeuw zelfstandig
van Duitschland haar geschiedenis gehad
en haar bestemming gevolgd. Eenige poli
tieke aanspraken heeft het moderne Duitsche
rijk dus niet. En de cultuurgemeenschap is
slechts een gedeeltelijke. Want deze gewes
ten zijn nimmer in de volle beteekenis Duit
sche landen geweest.
Wat toch is het geval? In deze landen
tusschen de Njemen en de Newa vinden
wij de uitloopers van de groote Duitsche
cultuurbeweging, die in de twaalfde eeuw
inzet en in de komende eeuwen wordt voort
gezet, de Duitsche kolonisatie overdeElbe.
Terwijl van de dagen der volksverhuizing
tot die van Karel den Groote de Elbe de
oostgrens der Germanen vormde, begonnen
deze, georganiseerd als Duitsch koninkrijk,
daarna het aan de Slaven verloren gebied
te heroveren en te bevolken. In het Zuiden
ontstond van Beieren uit de Oostmark,
waaruit ten slotte Oostenrijk voortkwam.
Aan de Boven-Elbe kwamen de Duitschers
tot aan en ook over de Oder; Silezië werd
een Duitsch land. Maar het verst ging de
kolonisatie langs de Oostzee, Holstein,
Mecklenburg, Pommeren, Brandenburg,
Iemand, die zich een huisdier wil aan
schaffen :
Huwelyksaanvrage. Gevraagd door
een net persoon, 67 jaar, een Wed. of
bejaarde Meid. (Adv.)
Ik heb mijn ziel opgemaakt, om naar
het hospitaal te gaan.""
(Vertaald Feuilleton, Wereldkroniek).
Zou deze koene vertaler maar niet beter
doen, "to make up his mind" en zijne
vertaal-lier aan de wilgen hangen of naar zijn
slaapkamer gaan, om zijn haar op te maken?
Pruisen, Koerland, Esthland, Lijfland geven
den weg aan der Duitsche kolonisatie langs
de Oostzee. Nu ligt het voor de hand, dat
naarmate deze koloniën meer Oostelijk lagen,
zij minder ruggesteun vonden in een
Germaansch achterland. Tot de Oder,
eenigermate zelfs tot de Weichsel kon men stoelen
op Duitsch gebied. Maar reeds Pruisen
had en heeft geen Duitsch achterland meer;
het was reeds een vooruitgeschoven post
in het Slavische land. Maar het was ten
minste sociaal, politiek en linguïstisch, zij het
niet ethnologisch, een Duitsch land geworden.
Dat nu was juist niet het geval met de
Baltische gewesten. Koerland was en is
slechts door een zeer smalle kuststreek met
Pruisen verbonden; zoo hebben deze landen
weinig houvast aan Duitschland; zij vormen
groote eilanden in de Slavische zee en
missen het Duitsche achterland geheel. In
verband daarmede staat nog iets anders.
Terwijl Pruisen door de krachtige, veelal
ook harde en wreede werkzaamheid der
Duitsche Orde een Duitsch cultuurland is
geworden, is dat met de Oostzee-provinciën
volstrekt niet het geval. Noch de Duitsche
burgers, die hier steden als Riga, Reval,
Libau enz. stichtten, noch de Duitsche ridders,
die hier het platte land in bezit namen,
hadden den wil en de kracht om de geheele
bevolking te germaniseeren. Van de burgers,
die machtig, rijk en zelfgenoegzaam in de
steden leefden, sprak dat van zelf; van de
edelen, die weinig moeite hadden met de
ingeboren bevolking, lag het ook eigenlijk
wel voor de hand. Zoo was tot in de negen
tiende eeuw de toestand deze, dat de steden
haar oud-Duitsch karakter grootendeels had
den bewaard; de dirigeerende en ontwik
kelde standen waren Duitsch, ook de
handeldrijvende en industrieele burgerij, groot
en klein; alleen in dienstbetrekking vond men
hier de oude bevolking. Deze oude bevol
king, de Letten, verkeerde op het platte
land in nog afhankelijker positie: zij waren
in hoofdzaak nog lijfeigenen van de Duit
sche grootgrondbezitters, die niet alleen
sociaal de leiding hadden, maar ook den
landdag vormden en dus ook politiek alle
macht in handen hadden, zelfs met uitsluiting
der Duitsche steden. De Duitschers waren
dus bijna tot op onzen tijd het echte
heerschersvolk gebleven. Wanneer men van
bevrijding wil spreken, dan zijn het eerder
de Letten dan de Duitschers, die moesten
worden bevrijd.
Die bevrijding is trouwens in den loop
der negentiende eeuw heel wat gevorderd.
De lijfeigenschap is afgeschaft en uit de
onderworpen Lettische bevolking is een
krachtige vrije boerenstand ontstaan, die
aan een nationale beweging het aanzien
heeft gegeven. Deze nationale beweging,
door de Russische regeering niet of weinig
belemmerd, richt zich natuurlijk in de eerste
plaats tegen de grootgrondbezliters, edel en
onedel, de Duitschers. Zoo ontstond niet
alleen de Lettische beweging, maar ook de
Lettische revolutie van 1905. Ook hier was de
revolutie het bewijs, dat de ergste tijden
voorbij waren; juist het verzet geeft de
kracht aan, waartoe de nationale beweging
reeds is gekomen. Het Duitsche element,
numeriek zeer in de minderheid, wordt dus
van onderop bestookt door de Letten, van
bovenaf door de weinig welgezinde Russische
regeering gedrukU Ook in de steden wordt
het Lettische element steeds krachtiger; de
arbeidersbevolking noemt zich sociaal-demo
cratisch, maar voelt vooral nationaal-Lettisch.
Wanneer men dus Koerland, Esthland en
Lijfland Duitsche gewesten noemt, spreekt
men niet onjuist, maar neemt men den mond
te vol. Het Duitsche element, van hoeveel
beteekenis ook, vertoont alle symptomen
van achteruitgang; numeriek en naar het
schijnt ook physiologisch gaat het achteruit.
Stellig wordt ook daarom uitgezien naar
den stevigen steun van het Duitsche rijk, dat
met weerstrevende krachten wel weg weet.
Of het Rijk steunen zal, kan en wil ?
Dat hangt goeddeels van den oorlog af,
maar daarvan toch niet alleen. Men zal te
Berlijn zich toch ook bewust zijn van de
groote bezwaren, zelfs gevaren, die er ver
bonden zijn aan de aanhechting van nog
meer half-Duitsche landen aan het Rijk.
Meer dan een eeuw worstelt Pruisen met het
Poolsche probleem ; zou men gelukkiger zijn
met een poging om het Baltische vraagstuk
op te lossen ?
H. BRUOMANS