Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
23 Sept. '16. No. 2048
De Engelsche Tieranny"
Eindelijk is het dan zoover gekomen:
Engeland wil ons in den oorlog sleepen.
Het verwondert mij eigenlijk niet meer.
Ik was er al eenigszins op voorbereid door
de lectuur van een onlangs verschenen
boekje, dat mij werd toegezonden door
iemand, wiens edele inborst niet toelaat,
dat ik mij zijn schuldenaar zou gevoelen
en die daarom bescheidenlijk zijn naam
verborgen hield. De onbekende milde gever
ontvange langs dezen weg de verzekering
van mijn dank voor zijn kostbaar geschenk
(?de prijs is ? l," vermeldt de omslag, en
mijn budget wordt, toch al zoo belast door
-dien berg van oorlogslitteratuur); hij moge
uit de volgende regels bemerken, dat hij
geen paarlen voor de zwijnen heeft ge
worpen.
Nadat ik uit dit boekje geleerd had, wat
voor soort van menschen de Engelschen
eigenlijk zijn, verbaast het mij niet meer,
dat zij thans met duivelsche listen onze
onzijdigheid belagen en ons op den weg
willen leiden, die ten verderve et) ter
helle voert.
Immers: Ons gezegend Nederland heeft
sinds onzen opstand tegen Spanje geen
vijande'n gehad, die met zooveel ijver onzen
ongergang hebben trachten te bewerken,
dan de Engelschen."
Zij hebben, om den koophandel, de voor
naamste bron van 'slands bestaan, te ver
zwakken en daardoor de onafhankelijkheid
van onzen staat te vernietigen, alles aange
wend, wat tegen Goddelijke en menschelijke
wetten strijdig is."
Zij voeden een algemeenen haat tegen
het gansche menschdom, maken zich schul
dig aan de geweldigste rooverijen,
barbaarsche moorden en wreedheden, en stellen eer
en roem in zulke handelwijzen. Zij zouden
het gansche menschelijk geslacht, alleen
hunne landgenooten uitgezonderd, aan de
macht der hel overleveren, indien zij daar
door zich zelven verheffen en hunne woede
verzadigen konden. Hun verraderlijk hart is
nimmer te vertrouwen; hunne beloften zijn
ten hoogste geveinsd; zij zijn schelmachtig
in het volvoeren van hunne verbonden met
anderen en drijven den spot met hunne bij
God gezworene eeden met n woord:
hun geheele bestaan is niets dan een samen
loop der snoodste onrechtvaardigheden."
Deze lofrede op het Engelsche volk wordt
gehouden door een vader, die in vier samen
spraken zijn zoon een kort begrip tracht bij
te brengen van de beestachtigheden in den
loop der eeuwen door de Engelschen be
dreven, en meer bijzonderlijk van de gru
welen, door hen tegen de Nederlanders ge
pleegd. De vader is meestal aan het woord;
de zoon geeft hem gelegenheid even adem
te scheppen door gepaste opmerkingen en
uitroepen, als: Kan het wezeril" Welk
een wreedheid!" O mijn god!" - Dat
zijn barbaren!' Soms wordt de aandoening
den jongeling te machtig en zucht hij: O
vader! laat mij van mijne ontroering een
weinig bedaren," wat tevens een geschikt
slot is voor de tweede samenspraak, die
toch al een beetje lang uitviel.
Men zou zoo denken, dat de bedoeling
van dit boekje is: eenen algemeenen
volksbaat tegen de Engelschen te verwekken";
daarvoor is het uitermate geschikt. Maar
van die bedoeling wascht de auteur zich
reeds in de voorrede schoon; en de Vader"
wil er ook niet van weten. Wanneer hij aan
zijn zoon het verhaal van eenige waarachtige
gebeurtenissen" heeft beloofd, waardoor gij
zult beven, mijn kind, over de wreedheid,
waartoe zich de natuur van een Engelschman
EEN MACHTIG BROUWSEL
III
Brouwer teegen Intellect en
Weetenschap
Er is iets wonderlijks in het ageeren van
Brouwer teegen intellect en weetenschap.
Het is, ondanks de geweldige ernst, niet
zonder humor. Er komt iets bij te pas wat
meesmuilen" genoemd wordt, naar mijn
opvatting van dat woord. Het is of John
D. Rockefeller en Andrew Carnegie samen
een heftige brochure opstelden en loslieten
teegen privaat-bezit, geldmacht, kapitalisme
en monopolie.
Als wij bij Brouwer leezen dat het Intel
lect den duivelsdienst verricht" van ons te
helpen voortleeven in een steeds toenemende
verdooling, als hij een wetenschappelijke
waarheid niet meer dan een zekere verdwazing
der begeerte" noemt, en de wetenschap, de
. laatste bloem en verstarring der cultuur,"
als hij spreekt van het geloof aan een
- werkelijkheid" en het logisch denken" als van
^zonden der wetenschap" die in pflaats van
reddende vlucht uit aardsche banden" niet
anders geeven dan stolling tot ongevoelig
heid in een schijn-evenwicht, gekocht met
steeds verdere complicatie der behoeften, steeds
slechter levensvoorwaarden, ^steeds zwaar
der werk, steeds dieper verdwaling"
dan komt er een neiging in ons op om te
vragen: Lieve student in de wiskunde, die
dit alles zegt met uw mathematische disser
tatie al in uw hoofd, uw aanstelling als
hoogleeraar in de mathesis al zoo goed
als in uw zak, uw benoeming tot lid van
de Académie vrij wel als zeeker in 't ver
schiet, spuuwt gij niet wat al te verachte
lijk op schatten, die u in milden overvloed
zijn toegeworpen, en die wij arme
slok; kers, moeite hebben u niet te benijden?
Gij beweegt u in de meest verfijnde en
gecompliceerde abstracties met de gemak
kelijkheid van een slinger-aap in de hooge
boomkruinen der tropische wouden, zoo hoog
booven den beganen grond, dat het gezicht
ons, logge stervelingen, alreeds doet dui
zelen, gij jongleert met cirkels en driehoe
ken, met tangenten en co-tangenten, niet
integralen en differentialen, met oneindige
en onbestaanbare grootheeden, met hoopen
dimensies, met aftelbare aantallen van af
telbare hoeveelheeden die zelf weer aftel
baar zijn hou me vast, want het begint
me al te draayen met punt-verzamelingen,
Teekening voor De Amsterdammer" van Jordaan
DOODENRIT
kan verlagen", en de zoon, hierdoor happig
geworden, zich laat ontvallen: zeg mij die,
Vader, opdat ik hun al mijn haat en ver
achting doe blijken," dan antwoordt de Vader
zalvend: God beware mij, mijn Zoon, dat
ik tot zulke onchristelijke doeleinden u de
geschiedenis van het hart der Britten zou
leeren kennen." Het is hem alleen er om te
doen, voor hen te waarschuwen; een homme
averti en vaut deux, denkt hij. De zoon, zich
schamend over zijne onchristelijke opwelling,
belooft zijn best te doen, voor de Engel
schen te bidden, waarop de vader, die het
er op toe schijnt te leggen, de christelijke
gezindheid van zijn zoon te beproeven, een
versch vaatje aansteekt en het verhaal inzet
van de gruweldaden, door de Engelschen
tegen de Nederlanders bedreven op de kust
van Guinea.
Ik zei daar straks, dat het boekje onlangs
verschenen is. Maar deze verschijning was
een wedergeboorte. Voor de eerste maal
kwam het boekje uit in 1781: Engelsche
Tieranny. Met fraaye konstplaaten. Te
Amsteldam, by Hendrik Gartman". In 1781 kon
zoo iets er mee door. Wij waren toen in
oorlog met Engeland, en reeds destijds
vonden de menschen, dat men een volk,
waarmede men in oorlog was, niet genoeg
door het slijk kon halen. De auteur heeft
zijn geschrift opgedragen aan de kinderen
van Prins Willem V; hij veronderstelde
zeker, dat zij bij de lectuur zich niet zouden
herinneren, dat hun grootmoeder een En
gelsche prinses was geweest, en dat de
Koning-Stadhouder Willem II! een Engel
sche moeder en een Engelsche vrouw had
gehad.
Wat in 1781 geschikt was om den haat
tegen Engeland te wetten, kon misschien
ook in onzen tijd denzelfden dienst bewijzen
zoo zullen de heeren gedacht hebben,
die de Duitsche propaganda in Nederland
leiden, en zij lieten de Engelsche Tieranny"
herdrukken, zoo volkomen getrouw naar het
origineel, dat je zoudt zweren een onver
kocht exemplaar van de uitgave van 1781
voor je te hebben; alleen de konstplaaten"
simplexen en de heele heilige kraam van
gewigtige en nonsensikale
onmoogelijkheeden - wier praktische waarde, ondanks
hun hersenschimmigheid, beweezen wordt
door vliegmachines en marconi-toestellen,
maar als dat alles nu verdwazing is waarom
houdt u er dan niet gauw mee op ?
Zoudt ge zelf niet teegen Carnegie zeg
gen, als die zoo ligtvaafdig oover zijn dol
lars en zijn staal-aandeelen sprak, maar
man! gooi die rommel da»toch op straat,
en blijf er niet op zitten met een gezicht
van hadt je me maar!"
Hebt ge u zelf, bij 't aantrekken van den
toga en het opzetten van den baret, niet
een weinig in de positie gevoeld van den
assurantie-sluitende dominee?
En zijt ge niet zelve geworden eeven
als trouwens uw onderdanige dienaar
eerzaam samenlevings-lid, lakei in het groote
paleis van slechtheid, lakei met al zijn lafheid
voor den meester, al zijn wreedheid voor den
vreemdeling, met onedel vernede end werk,
tegelijk schreeuwend onrechtmatig parasitee
rend en vreezend voor het eigen veege lijf"?
Hebt ge niet toegelaten dat men u maakte
tot sieraad van die hoogeschool, die naar
uw zeggen, is afgedaald tot kweekschool
van loondienaars in onaangenaam, ellendig,
noodzakelijk, menschonteerend maatschappe
lijk werk?"
De medische industrie" zegt Brouwer,
was bij barbiers en kwakzalvers In de juiste
handen.
Hiermee, kunnen de hooggeleerde opera
teurs en klinici naar huis gaan.
Ondergeteekende, die zelf deeze industrie heeft
gedreeven, voelt zich door zulken smaad
niet gekrenkt. Ik begrijp wat Brouwer tot
deeze woorden bracht. Ik heb den lust in
het vak" verlooren toen ik meer en meer
begreep wat er d oei-eind en beteekenis van
is. De medici zijn inderdaad niet waarvoor
ze zich uitgeeven: menschen-redders.'' Het
zijn lichaam-redders, en zeer vaak, bijna
altijd, menschen-bedervers. Maar daarom
sta ik toch niet voor mezelven in, en ook
niet voor Brouwer, als het mocht
voorkoomen dat hij of ik, of iemand die ons
dierbaar is, appendicitis kreeg. Vermoedelijk
zullen wij beiden niet naar een barbier of
kwakzalver gaan, maar om den meest
vertrouwbaten operateur roepen, en dien dee
moedig en vertrouwend onzen nood klagen,
en om bijstand vragen.
We zullen, zooals men zegt, een toontje
lager zingen.
En ditzelfde komt, naar mijn ervaring, te
zijn een beetje te mooi uitgevallen; maar
overigens: alle lof voor de namaak.
Men moet den Duitschers toch maar de
eer geven, dat zij hunne handlangers goed
weten te kiezen. De heer Reichmann zal
vermoedelijk niet geweten hebben van het
bestaan van de Engelsche Ti*ranny';ik
zou ook niet gissen, dat de vondst te
danken is aan Herr Baron von Wangenheim,
portier van volgens de Haagsche Courant
verbonden aan" het Hotel des Indes te
's Gravenhage, tevens broeder van een
vroegeren Duitschen gezant te Konstantir
nopel; een portier van een Haagsch hotel
kent wel vele verborgenheden der residentie,
maar in de verzameling historische pam
fletten van de Koninklijke Bibliotheek weet
hij toch meestal den weg niet. Een Neder
landsen historicus, die betrekkingen onder
houdt" met de Zentralstelle" voor de
verduitsching van de openbare meening in
Nederland, zal daar de Engelsche Tieranny"
wel ter tafel hebben gebracht.
Voor het mij gezonden geschenk wil ik
dan heeren een contra-beleefdheid bewijzen,
in den vorm Van een raadgeving. Van een paar
mijner collega's hoorde ik, dat zij het boekje
ook hadden gekregen. Herr Reichmann of
Baron von Wangenheim of het
Groot-Nederlandsch Persbureau te Utrecht of de redactie
van zekeronnoembaar weekblad of wie er meer
tot dit gezelschap behooren, moeten wat
zuiniger omspringen met den voorraad En
gelsche tierannyen.
Voor propaganda onder professoren lijkt
mij dit boekje niet geschikt; maar het
leent zich voortreffelijk voor het opstoken
van den kleinen burgerman tegen Enge
land; vooral van het Christen volk. Deze
menschen hebben sinds den Boerenoorlog
toch al een diepen wrok tegen de Engelschen;
zij zullen grif alles gelooven, wat er in de
Engelsche Tierunny staat te lezen; de god
zalige toon van het boekje zal hun gehoor
streelen; en aan de realistische beschrijving
van de gruwelen zullen zij smullen; want
realisme en Calvinisme hooren van ouds bij
elkaar.
Door het geven van dezen raad heb ik
tevens het mijne bijgedragen om al vast
stemming te maken tegen Engeland, nu dit
ons in den oorlog wit sleepen.
Hoe ik dan weet, dat deze snoode toeleg
bij den Brit bestaat ?
Uit het artikel van het Utrechtsch Dagblad
over de troonrede.
Daarin toch wordt aan de burgerij van
Utrecht verkondigd:
Dagelijks blijkt het duidelijker, dat n
der beide oorlogvoerende partijen
Nederland's strikte neutraliteit steeds minder
waardeert en er niet voor terug schrikt
ons volk door bedreiging, overmacht en
benadeeling tot deelneming aan den oorlog,
tegen den zin van ons volk in, te willen
dwingen."
Een der beide oorlogvoerende partijen:
als men zich de Tubantia en de Palembang
en de Berkelstroom en de Geertruida en
zoovele andere schepen herinnert, die ge
torpedeerd werden of op een mijn liepen,
als men denkt aan de Zeppelins, die geregeld
hun weg over Nederland nemen, zou men
kunnen vermoeden, dat het Utrechtsch Dag
blad Duitschland van booze bedoelingen
verdenkt.
Maar dit kan men alleen vermoeden, als
men de hoofdartikels van dit dagblad niet
geregeld leest. Bij mijn baard het bedoelt
Engeland.
Dat Engeland onze brievenmalen aanhoudt
en onzen handel ringeloort en onze
visschersvaartuigen heeft opgebracht, had ik
wel gehoord. Ma.r ik meende, dat de be
doeling van al deze maatregelen in hoofd
zaak was: aan Duitschland den toevoer zoo
veel mogelijk af te snijden ; ik had niet ge
dacht, dat Engeland ons tot deelneming
aan den oorlog wilde dwingen," zoomin als
ik dit van Duitschland geloof.
Maar het Utrechtsch Dagblad heeft blijk
baar zijne inlichtingen van het allerbeste
kantoor. Dagelijks blijkt het duidelijker,"
schrijft het; maar het geeft niet aan, waar
uit dit blijkt; zoo moet dus nog blijken,
waaruit het aan de redactie gebleken is,
imiiimiimuii
pas bij het spreeken over intellect en wee
tenschap.
Die twee zaken staan zonder twijfel te
hoog aangeschreeven. In mijn studententijd
stonden ze als soevereine machten booven
de gansche menschheid. Ik was hun in
leeven en werken onderdanig, ik leefde en
dacht in de sfeer van Multatuli, die zwoer
bij 2X2 = 4 |en spotte met
buitenissigheeden. Maar toch, toen ik zoo oud was als
de student Brouwer tijdens het ontstaan
zijner Delftsche reede, stak ook in mij de
revolutionair het hoofd op en deed ik in
mijn bevrijdings-geschrift den eersten aanval
op die zelfde twee despooten, die door Brou
wer zoo forsch in een hoek worden getrapt.
Mijn aanval was, in overeenstemming met
mijn van Brouwer's afwijkend temperament,
voorzichtiger en zachtzinniger. Maar, naar
ik meen, niet minder doeltreffend. Dokter
Cijfer en Pluizer, uit de kleine Johannes,
zijn de twee representanten van dezelfde
valsche satanische machten,
natuur-weetenschap en intellect, die de menschheid onder
hun tirannie ten verderve voeren.
Ik had toen, wat men noemt, een goed
hoofd. Ik kon, met vrij veel gemak, door
dringen in elke weetenschap die mij de
moeite waard toescheen. Gehoorzame aan
dacht, gedwee geheugen, sterke hersenen
stelde mij in staat de halsbreekende
evolutiën van wijsgeeren en geleerden te volgen,
als ik maar wat moeite wou doen. Ik was
daar eevenmin trots op, als Brouwer op zijn
wiskundig talent, ik waardeerde mijn
vermoogens niet bizonder. De geweldige groei
der wiskunstige weetenschap interesseerde
mij wel, maar ik meende altijd, als ik er
lust in had, die ontwikkelingte kunnen volgen.
Maar dat zat niet zoo glad. Ouder wordend
voelde ik wel mijn algemeene inzichten
ververwijden en verhelderen, maar het bleek
mij spoedig onmoogelijk, ook met den besten
wil en de ernstigste inspanning, de hoogere
mathesis van den nieuwen tijd bij te houden.
En dat juist, toen ik tot mijn groote vreugde
en met intensieve belangstelling bemerkte
dat de grootste helden van het intellect, de
moderne wiskundigen, als het ware door
het steeds ijler wordend weefsel van ab
stracties begonnen heen te zien en terecht
kwamen, noodwendig, door onverschrokken
dór-denken, in de eeuwig-geheimzinnige
sterren der mystiek.
Zij bevonden juist datgeen wat buiten
issig'' genoemd werd, te zijn het
allerissigste", veel issiger dan het theorema van
Pythagoras of 2X2 = 4.
En daartoe kwamen ze langs den weg der
zuivere mathesis.
Geen wonder dat ik hen op dien weg
volgen wou!! Vooral ook omdat ik eiken
dag voor nieuwe moeyelijkheeden stond, en
hoopte dat diezelfde Imathésis, die zoo on
feilbaar haar eigen incompetentie had uit
gevonden, mij nu ook ten dienst zou kunnen
staan bij mijn verderen groei, bij de ont
warring der geweldige raadselen die eiken
dichterlijken, mystisch, ontwakenden mensen
beklemmen en soms tot radeloosheid drijven.
Om het symbolisch te zeg«en: toen het
intellect, de machinist op mijn schip, afstand
deed van zijn geusurpeerden rang, en niet
meer kapitein wou speelen, toen erkende ik
zijn betrekkelijke verdiensten en zocht zijn
hulp voor de verdere vaart.
En met eenige ontzetting zie ik toe, hoe
Brouwer, op zijn prachtig toegerust schip
met zijn wonderbaar sterke machines
zoo heftig uitvaart teegen machinist en
loods, omdat ze hem niet voldoende als
gezagvoerder erkenden, en nu zelf s raast en
tiert, alsof hij hen allebei voor de haayen
zal werpen.
Maar hij doet het niet, goddank!
Hij gaat wel ijsbaarlijk te keer, maar tot
nog toe heeft hij baret en toga niet aan de
kapstok gehangen.
Alleen heeft hij den satanischen machten
het roer uit de handen genoomen, met
ruuwen greep, en aan het Goddelijk Zelf ter
leiding toevertrouwd. Daarmee is hun
satanisme gebroken, en hun weezen dienst
baar gemaakt aan heemelsche belangen.
Noch doctor Cijfer, noch Pluizer is te
vreezen, wanneer hun rechten aard is be
greep ;n. Ook de duivel hoort in den
grooten Liefde-dans van het Al. Ook Satan is
maar een schijn, en werkt ten goede, als
het Zelf hem in zijn ware weezen heeft
herkend.
In den achtsten zang van het eerste boek
van Schijn en Weezen" heb ik getracht
het satanisch en het goddelijk weezen van
weetenschap en.intellect onder woorden te
brengen. En nog onlangs gaf ik in het
derde boek deeze uiting:
Het werk der weetenschap is als eens blinden
Voorzichtig tasten, als van 't klein insect
het rustloos speurend spinnen en verbinden
waarmee 't zichzelf een veil'ge wijk verstrekt.
Zoo bouwt verstand met fijn vernuftig zinnen
een gang waardoor het Zelf behoedzaam
trekt.
TER SPILL VERMANT ZICH
Ter Spul, ons Tweede Kamerlid,
Hi, ha, ho !
Is iemand waar een held in zit!
Hi, ha, ho!
Zijn Daitscher-haat brak hevig los
Toen hij bij koopman Carl Gosch
Den naam las van dien Boche".
Hi, ha, ho! Hi, ha, hol
Hij nam zijn potlood snel ter hand,
Hi, ha, hol
En stapte naar den huizenkant,
Hi, ha, ho l
En toen die naam hem nogmaals trof!
Schoot hij geweldig uit zijn slof
En schreef er onder: MOF".
Hi, ha, ho! Hi, ha, ho!
Herr Carl Gosch vloog aus zijn thür,
Hi, ha, hof
En kreeg vor wuth ein Kiepfenkuur,
Hi, ha, ho f
Hij riep: wer sind Sie, Grobejan ?"
Toen zei TerSpill: Mein lieberMann",
Das geht Sie gar nicht an!'
Hi, ha, ho! Hi, ha, ho!
Een diender kwam er aan te pas,
Hi, ha, ho!
En constateerde wie het was,
Hi, ha, ho!
En toen hij alles had gehord,
Wat er bij Gosch net was gebeurd,
Werd Pa Ter Spill bekeurd.
Hi, ha, ho I Hi, ha, ho!
Misschien komt er wel oorlog van,
Hi, ha, ho!
Wie weet wat er gebeuren kan,
Hi, ha, ho!
De waterlinie komt al op,
De Landstorm staat weer op zijn kop
Om deze reuzen-mop f"
Hi, ha, ho ! Hi, ha, ho!
Om deze kinderlijke grap,
Hi, ha. ho!
Lacht heel het Duitsche Rijk zich slap,
Hi ha, ho!
Dien scheldnaam noemen ze een gein",
Wij mogen wel eens grappig zijn,
want
We smokkelen zoo fijn.
Hi, ha, ho! Hi, ha, ho l
dat het dagelijks duidelijker blijkt.
Intusschen ik twijfel er niet aan. De
Neue Freie Presse zegt het ook al; in
Weenen denkt men er net zoo over
als in Utrecht. Dit zou nóg treffender zijn,
als er niet dikwijls een roerende eenstem
migheid viel op te merken tusschen de
mecningen van de Neue Freie Presse en
het Utrechtsch Dagblad; maar des ondanks
treft het mij toch nog; ik ben met een
beetje tevreden.
En daarom, nu het voor mij vaststaat, dat
Engeland ons land tot een tweede
GriekenGedachte werkt, opdat gevoel zal winnen
en draagt volijvrig aldoor eed'ler zoet
in 't nig Ik, en 't Eeuwig Heeden
binnen-
Ik meen dan ook te weeten dat
degrootste wijzen de diensten van hel
intellect niet als duivelsdiensten" beschou
wen, maar zijn functie begrijpen als nood
wendig tot handhaving van het Zelf, mits
men daarbij nooit uit het oog verliest dat
het neigt tot deviatie, afwijking, die voert
tot chaos. Al onze illuzies k'unnen nuttig
zijn, als men hen slechts begrijpt als illuzies,
als men bij het begrip Karma" ook het
begrip Maya" Schijn' onthoudt.
En de nuttigheid van den schijn wordt
bepaald door zijn passendheid in de Al-Har
monie, die men ook Heil, en Schoonheid
kan noemen.
Teegenoover de schijnbaar finale verwer
ping van weetenschap en intellect stel ik
de uitspraak van Brouwer's grooten ambts
broeder Henri Poincarédie van de Astro
nomie zegt: elle est utile, parce qu'elle est
grande, elle est utile, parce qu'elle est belle,
voila ce qifil faut dire *)"
Hetgeen oovereenkomt met de door mij
gebeezigde woorden.
De weetenschap verhoogt door zuiver meeterr
de eedelste vreugd, 't verstaan der Harmonie
in 't Waereld-al
met de schoonheid
haar leiden blijft en 't licht der poëzie ....
En toch heeft Brouwer's felle aanval mij
verheugd en gesticht, omdat hij met zulk
een sterke vuist den waan der materialisten
en intellektualisten verscheurt en de dingen
recht zet naar hun juiste waarde. Want
niemand kan zeggen dat voor hem de
druiven zuur zijn of dat Brouwer de be
voegdheid mist om oover de waarde van
intellekt en weetenschap te oordeelen.
FREDERIK VAN EEDEN
*) H. Poincaré. La Valeur de la Science"
pg. 157.