De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 23 september pagina 2

23 september 1916 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 23 Sept. '16. No. 2048 De Engelsche Tieranny" Eindelijk is het dan zoover gekomen: Engeland wil ons in den oorlog sleepen. Het verwondert mij eigenlijk niet meer. Ik was er al eenigszins op voorbereid door de lectuur van een onlangs verschenen boekje, dat mij werd toegezonden door iemand, wiens edele inborst niet toelaat, dat ik mij zijn schuldenaar zou gevoelen en die daarom bescheidenlijk zijn naam verborgen hield. De onbekende milde gever ontvange langs dezen weg de verzekering van mijn dank voor zijn kostbaar geschenk (?de prijs is ? l," vermeldt de omslag, en mijn budget wordt, toch al zoo belast door -dien berg van oorlogslitteratuur); hij moge uit de volgende regels bemerken, dat hij geen paarlen voor de zwijnen heeft ge worpen. Nadat ik uit dit boekje geleerd had, wat voor soort van menschen de Engelschen eigenlijk zijn, verbaast het mij niet meer, dat zij thans met duivelsche listen onze onzijdigheid belagen en ons op den weg willen leiden, die ten verderve et) ter helle voert. Immers: Ons gezegend Nederland heeft sinds onzen opstand tegen Spanje geen vijande'n gehad, die met zooveel ijver onzen ongergang hebben trachten te bewerken, dan de Engelschen." Zij hebben, om den koophandel, de voor naamste bron van 'slands bestaan, te ver zwakken en daardoor de onafhankelijkheid van onzen staat te vernietigen, alles aange wend, wat tegen Goddelijke en menschelijke wetten strijdig is." Zij voeden een algemeenen haat tegen het gansche menschdom, maken zich schul dig aan de geweldigste rooverijen, barbaarsche moorden en wreedheden, en stellen eer en roem in zulke handelwijzen. Zij zouden het gansche menschelijk geslacht, alleen hunne landgenooten uitgezonderd, aan de macht der hel overleveren, indien zij daar door zich zelven verheffen en hunne woede verzadigen konden. Hun verraderlijk hart is nimmer te vertrouwen; hunne beloften zijn ten hoogste geveinsd; zij zijn schelmachtig in het volvoeren van hunne verbonden met anderen en drijven den spot met hunne bij God gezworene eeden met n woord: hun geheele bestaan is niets dan een samen loop der snoodste onrechtvaardigheden." Deze lofrede op het Engelsche volk wordt gehouden door een vader, die in vier samen spraken zijn zoon een kort begrip tracht bij te brengen van de beestachtigheden in den loop der eeuwen door de Engelschen be dreven, en meer bijzonderlijk van de gru welen, door hen tegen de Nederlanders ge pleegd. De vader is meestal aan het woord; de zoon geeft hem gelegenheid even adem te scheppen door gepaste opmerkingen en uitroepen, als: Kan het wezeril" Welk een wreedheid!" O mijn god!" - Dat zijn barbaren!' Soms wordt de aandoening den jongeling te machtig en zucht hij: O vader! laat mij van mijne ontroering een weinig bedaren," wat tevens een geschikt slot is voor de tweede samenspraak, die toch al een beetje lang uitviel. Men zou zoo denken, dat de bedoeling van dit boekje is: eenen algemeenen volksbaat tegen de Engelschen te verwekken"; daarvoor is het uitermate geschikt. Maar van die bedoeling wascht de auteur zich reeds in de voorrede schoon; en de Vader" wil er ook niet van weten. Wanneer hij aan zijn zoon het verhaal van eenige waarachtige gebeurtenissen" heeft beloofd, waardoor gij zult beven, mijn kind, over de wreedheid, waartoe zich de natuur van een Engelschman EEN MACHTIG BROUWSEL III Brouwer teegen Intellect en Weetenschap Er is iets wonderlijks in het ageeren van Brouwer teegen intellect en weetenschap. Het is, ondanks de geweldige ernst, niet zonder humor. Er komt iets bij te pas wat meesmuilen" genoemd wordt, naar mijn opvatting van dat woord. Het is of John D. Rockefeller en Andrew Carnegie samen een heftige brochure opstelden en loslieten teegen privaat-bezit, geldmacht, kapitalisme en monopolie. Als wij bij Brouwer leezen dat het Intel lect den duivelsdienst verricht" van ons te helpen voortleeven in een steeds toenemende verdooling, als hij een wetenschappelijke waarheid niet meer dan een zekere verdwazing der begeerte" noemt, en de wetenschap, de . laatste bloem en verstarring der cultuur," als hij spreekt van het geloof aan een - werkelijkheid" en het logisch denken" als van ^zonden der wetenschap" die in pflaats van reddende vlucht uit aardsche banden" niet anders geeven dan stolling tot ongevoelig heid in een schijn-evenwicht, gekocht met steeds verdere complicatie der behoeften, steeds slechter levensvoorwaarden, ^steeds zwaar der werk, steeds dieper verdwaling" dan komt er een neiging in ons op om te vragen: Lieve student in de wiskunde, die dit alles zegt met uw mathematische disser tatie al in uw hoofd, uw aanstelling als hoogleeraar in de mathesis al zoo goed als in uw zak, uw benoeming tot lid van de Académie vrij wel als zeeker in 't ver schiet, spuuwt gij niet wat al te verachte lijk op schatten, die u in milden overvloed zijn toegeworpen, en die wij arme slok; kers, moeite hebben u niet te benijden? Gij beweegt u in de meest verfijnde en gecompliceerde abstracties met de gemak kelijkheid van een slinger-aap in de hooge boomkruinen der tropische wouden, zoo hoog booven den beganen grond, dat het gezicht ons, logge stervelingen, alreeds doet dui zelen, gij jongleert met cirkels en driehoe ken, met tangenten en co-tangenten, niet integralen en differentialen, met oneindige en onbestaanbare grootheeden, met hoopen dimensies, met aftelbare aantallen van af telbare hoeveelheeden die zelf weer aftel baar zijn hou me vast, want het begint me al te draayen met punt-verzamelingen, Teekening voor De Amsterdammer" van Jordaan DOODENRIT kan verlagen", en de zoon, hierdoor happig geworden, zich laat ontvallen: zeg mij die, Vader, opdat ik hun al mijn haat en ver achting doe blijken," dan antwoordt de Vader zalvend: God beware mij, mijn Zoon, dat ik tot zulke onchristelijke doeleinden u de geschiedenis van het hart der Britten zou leeren kennen." Het is hem alleen er om te doen, voor hen te waarschuwen; een homme averti en vaut deux, denkt hij. De zoon, zich schamend over zijne onchristelijke opwelling, belooft zijn best te doen, voor de Engel schen te bidden, waarop de vader, die het er op toe schijnt te leggen, de christelijke gezindheid van zijn zoon te beproeven, een versch vaatje aansteekt en het verhaal inzet van de gruweldaden, door de Engelschen tegen de Nederlanders bedreven op de kust van Guinea. Ik zei daar straks, dat het boekje onlangs verschenen is. Maar deze verschijning was een wedergeboorte. Voor de eerste maal kwam het boekje uit in 1781: Engelsche Tieranny. Met fraaye konstplaaten. Te Amsteldam, by Hendrik Gartman". In 1781 kon zoo iets er mee door. Wij waren toen in oorlog met Engeland, en reeds destijds vonden de menschen, dat men een volk, waarmede men in oorlog was, niet genoeg door het slijk kon halen. De auteur heeft zijn geschrift opgedragen aan de kinderen van Prins Willem V; hij veronderstelde zeker, dat zij bij de lectuur zich niet zouden herinneren, dat hun grootmoeder een En gelsche prinses was geweest, en dat de Koning-Stadhouder Willem II! een Engel sche moeder en een Engelsche vrouw had gehad. Wat in 1781 geschikt was om den haat tegen Engeland te wetten, kon misschien ook in onzen tijd denzelfden dienst bewijzen zoo zullen de heeren gedacht hebben, die de Duitsche propaganda in Nederland leiden, en zij lieten de Engelsche Tieranny" herdrukken, zoo volkomen getrouw naar het origineel, dat je zoudt zweren een onver kocht exemplaar van de uitgave van 1781 voor je te hebben; alleen de konstplaaten" simplexen en de heele heilige kraam van gewigtige en nonsensikale onmoogelijkheeden - wier praktische waarde, ondanks hun hersenschimmigheid, beweezen wordt door vliegmachines en marconi-toestellen, maar als dat alles nu verdwazing is waarom houdt u er dan niet gauw mee op ? Zoudt ge zelf niet teegen Carnegie zeg gen, als die zoo ligtvaafdig oover zijn dol lars en zijn staal-aandeelen sprak, maar man! gooi die rommel da»toch op straat, en blijf er niet op zitten met een gezicht van hadt je me maar!" Hebt ge u zelf, bij 't aantrekken van den toga en het opzetten van den baret, niet een weinig in de positie gevoeld van den assurantie-sluitende dominee? En zijt ge niet zelve geworden eeven als trouwens uw onderdanige dienaar eerzaam samenlevings-lid, lakei in het groote paleis van slechtheid, lakei met al zijn lafheid voor den meester, al zijn wreedheid voor den vreemdeling, met onedel vernede end werk, tegelijk schreeuwend onrechtmatig parasitee rend en vreezend voor het eigen veege lijf"? Hebt ge niet toegelaten dat men u maakte tot sieraad van die hoogeschool, die naar uw zeggen, is afgedaald tot kweekschool van loondienaars in onaangenaam, ellendig, noodzakelijk, menschonteerend maatschappe lijk werk?" De medische industrie" zegt Brouwer, was bij barbiers en kwakzalvers In de juiste handen. Hiermee, kunnen de hooggeleerde opera teurs en klinici naar huis gaan. Ondergeteekende, die zelf deeze industrie heeft gedreeven, voelt zich door zulken smaad niet gekrenkt. Ik begrijp wat Brouwer tot deeze woorden bracht. Ik heb den lust in het vak" verlooren toen ik meer en meer begreep wat er d oei-eind en beteekenis van is. De medici zijn inderdaad niet waarvoor ze zich uitgeeven: menschen-redders.'' Het zijn lichaam-redders, en zeer vaak, bijna altijd, menschen-bedervers. Maar daarom sta ik toch niet voor mezelven in, en ook niet voor Brouwer, als het mocht voorkoomen dat hij of ik, of iemand die ons dierbaar is, appendicitis kreeg. Vermoedelijk zullen wij beiden niet naar een barbier of kwakzalver gaan, maar om den meest vertrouwbaten operateur roepen, en dien dee moedig en vertrouwend onzen nood klagen, en om bijstand vragen. We zullen, zooals men zegt, een toontje lager zingen. En ditzelfde komt, naar mijn ervaring, te zijn een beetje te mooi uitgevallen; maar overigens: alle lof voor de namaak. Men moet den Duitschers toch maar de eer geven, dat zij hunne handlangers goed weten te kiezen. De heer Reichmann zal vermoedelijk niet geweten hebben van het bestaan van de Engelsche Ti*ranny';ik zou ook niet gissen, dat de vondst te danken is aan Herr Baron von Wangenheim, portier van volgens de Haagsche Courant verbonden aan" het Hotel des Indes te 's Gravenhage, tevens broeder van een vroegeren Duitschen gezant te Konstantir nopel; een portier van een Haagsch hotel kent wel vele verborgenheden der residentie, maar in de verzameling historische pam fletten van de Koninklijke Bibliotheek weet hij toch meestal den weg niet. Een Neder landsen historicus, die betrekkingen onder houdt" met de Zentralstelle" voor de verduitsching van de openbare meening in Nederland, zal daar de Engelsche Tieranny" wel ter tafel hebben gebracht. Voor het mij gezonden geschenk wil ik dan heeren een contra-beleefdheid bewijzen, in den vorm Van een raadgeving. Van een paar mijner collega's hoorde ik, dat zij het boekje ook hadden gekregen. Herr Reichmann of Baron von Wangenheim of het Groot-Nederlandsch Persbureau te Utrecht of de redactie van zekeronnoembaar weekblad of wie er meer tot dit gezelschap behooren, moeten wat zuiniger omspringen met den voorraad En gelsche tierannyen. Voor propaganda onder professoren lijkt mij dit boekje niet geschikt; maar het leent zich voortreffelijk voor het opstoken van den kleinen burgerman tegen Enge land; vooral van het Christen volk. Deze menschen hebben sinds den Boerenoorlog toch al een diepen wrok tegen de Engelschen; zij zullen grif alles gelooven, wat er in de Engelsche Tierunny staat te lezen; de god zalige toon van het boekje zal hun gehoor streelen; en aan de realistische beschrijving van de gruwelen zullen zij smullen; want realisme en Calvinisme hooren van ouds bij elkaar. Door het geven van dezen raad heb ik tevens het mijne bijgedragen om al vast stemming te maken tegen Engeland, nu dit ons in den oorlog wit sleepen. Hoe ik dan weet, dat deze snoode toeleg bij den Brit bestaat ? Uit het artikel van het Utrechtsch Dagblad over de troonrede. Daarin toch wordt aan de burgerij van Utrecht verkondigd: Dagelijks blijkt het duidelijker, dat n der beide oorlogvoerende partijen Nederland's strikte neutraliteit steeds minder waardeert en er niet voor terug schrikt ons volk door bedreiging, overmacht en benadeeling tot deelneming aan den oorlog, tegen den zin van ons volk in, te willen dwingen." Een der beide oorlogvoerende partijen: als men zich de Tubantia en de Palembang en de Berkelstroom en de Geertruida en zoovele andere schepen herinnert, die ge torpedeerd werden of op een mijn liepen, als men denkt aan de Zeppelins, die geregeld hun weg over Nederland nemen, zou men kunnen vermoeden, dat het Utrechtsch Dag blad Duitschland van booze bedoelingen verdenkt. Maar dit kan men alleen vermoeden, als men de hoofdartikels van dit dagblad niet geregeld leest. Bij mijn baard het bedoelt Engeland. Dat Engeland onze brievenmalen aanhoudt en onzen handel ringeloort en onze visschersvaartuigen heeft opgebracht, had ik wel gehoord. Ma.r ik meende, dat de be doeling van al deze maatregelen in hoofd zaak was: aan Duitschland den toevoer zoo veel mogelijk af te snijden ; ik had niet ge dacht, dat Engeland ons tot deelneming aan den oorlog wilde dwingen," zoomin als ik dit van Duitschland geloof. Maar het Utrechtsch Dagblad heeft blijk baar zijne inlichtingen van het allerbeste kantoor. Dagelijks blijkt het duidelijker," schrijft het; maar het geeft niet aan, waar uit dit blijkt; zoo moet dus nog blijken, waaruit het aan de redactie gebleken is, imiiimiimuii pas bij het spreeken over intellect en wee tenschap. Die twee zaken staan zonder twijfel te hoog aangeschreeven. In mijn studententijd stonden ze als soevereine machten booven de gansche menschheid. Ik was hun in leeven en werken onderdanig, ik leefde en dacht in de sfeer van Multatuli, die zwoer bij 2X2 = 4 |en spotte met buitenissigheeden. Maar toch, toen ik zoo oud was als de student Brouwer tijdens het ontstaan zijner Delftsche reede, stak ook in mij de revolutionair het hoofd op en deed ik in mijn bevrijdings-geschrift den eersten aanval op die zelfde twee despooten, die door Brou wer zoo forsch in een hoek worden getrapt. Mijn aanval was, in overeenstemming met mijn van Brouwer's afwijkend temperament, voorzichtiger en zachtzinniger. Maar, naar ik meen, niet minder doeltreffend. Dokter Cijfer en Pluizer, uit de kleine Johannes, zijn de twee representanten van dezelfde valsche satanische machten, natuur-weetenschap en intellect, die de menschheid onder hun tirannie ten verderve voeren. Ik had toen, wat men noemt, een goed hoofd. Ik kon, met vrij veel gemak, door dringen in elke weetenschap die mij de moeite waard toescheen. Gehoorzame aan dacht, gedwee geheugen, sterke hersenen stelde mij in staat de halsbreekende evolutiën van wijsgeeren en geleerden te volgen, als ik maar wat moeite wou doen. Ik was daar eevenmin trots op, als Brouwer op zijn wiskundig talent, ik waardeerde mijn vermoogens niet bizonder. De geweldige groei der wiskunstige weetenschap interesseerde mij wel, maar ik meende altijd, als ik er lust in had, die ontwikkelingte kunnen volgen. Maar dat zat niet zoo glad. Ouder wordend voelde ik wel mijn algemeene inzichten ververwijden en verhelderen, maar het bleek mij spoedig onmoogelijk, ook met den besten wil en de ernstigste inspanning, de hoogere mathesis van den nieuwen tijd bij te houden. En dat juist, toen ik tot mijn groote vreugde en met intensieve belangstelling bemerkte dat de grootste helden van het intellect, de moderne wiskundigen, als het ware door het steeds ijler wordend weefsel van ab stracties begonnen heen te zien en terecht kwamen, noodwendig, door onverschrokken dór-denken, in de eeuwig-geheimzinnige sterren der mystiek. Zij bevonden juist datgeen wat buiten issig'' genoemd werd, te zijn het allerissigste", veel issiger dan het theorema van Pythagoras of 2X2 = 4. En daartoe kwamen ze langs den weg der zuivere mathesis. Geen wonder dat ik hen op dien weg volgen wou!! Vooral ook omdat ik eiken dag voor nieuwe moeyelijkheeden stond, en hoopte dat diezelfde Imathésis, die zoo on feilbaar haar eigen incompetentie had uit gevonden, mij nu ook ten dienst zou kunnen staan bij mijn verderen groei, bij de ont warring der geweldige raadselen die eiken dichterlijken, mystisch, ontwakenden mensen beklemmen en soms tot radeloosheid drijven. Om het symbolisch te zeg«en: toen het intellect, de machinist op mijn schip, afstand deed van zijn geusurpeerden rang, en niet meer kapitein wou speelen, toen erkende ik zijn betrekkelijke verdiensten en zocht zijn hulp voor de verdere vaart. En met eenige ontzetting zie ik toe, hoe Brouwer, op zijn prachtig toegerust schip met zijn wonderbaar sterke machines zoo heftig uitvaart teegen machinist en loods, omdat ze hem niet voldoende als gezagvoerder erkenden, en nu zelf s raast en tiert, alsof hij hen allebei voor de haayen zal werpen. Maar hij doet het niet, goddank! Hij gaat wel ijsbaarlijk te keer, maar tot nog toe heeft hij baret en toga niet aan de kapstok gehangen. Alleen heeft hij den satanischen machten het roer uit de handen genoomen, met ruuwen greep, en aan het Goddelijk Zelf ter leiding toevertrouwd. Daarmee is hun satanisme gebroken, en hun weezen dienst baar gemaakt aan heemelsche belangen. Noch doctor Cijfer, noch Pluizer is te vreezen, wanneer hun rechten aard is be greep ;n. Ook de duivel hoort in den grooten Liefde-dans van het Al. Ook Satan is maar een schijn, en werkt ten goede, als het Zelf hem in zijn ware weezen heeft herkend. In den achtsten zang van het eerste boek van Schijn en Weezen" heb ik getracht het satanisch en het goddelijk weezen van weetenschap en.intellect onder woorden te brengen. En nog onlangs gaf ik in het derde boek deeze uiting: Het werk der weetenschap is als eens blinden Voorzichtig tasten, als van 't klein insect het rustloos speurend spinnen en verbinden waarmee 't zichzelf een veil'ge wijk verstrekt. Zoo bouwt verstand met fijn vernuftig zinnen een gang waardoor het Zelf behoedzaam trekt. TER SPILL VERMANT ZICH Ter Spul, ons Tweede Kamerlid, Hi, ha, ho ! Is iemand waar een held in zit! Hi, ha, ho! Zijn Daitscher-haat brak hevig los Toen hij bij koopman Carl Gosch Den naam las van dien Boche". Hi, ha, ho! Hi, ha, hol Hij nam zijn potlood snel ter hand, Hi, ha, hol En stapte naar den huizenkant, Hi, ha, ho l En toen die naam hem nogmaals trof! Schoot hij geweldig uit zijn slof En schreef er onder: MOF". Hi, ha, ho! Hi, ha, ho! Herr Carl Gosch vloog aus zijn thür, Hi, ha, hof En kreeg vor wuth ein Kiepfenkuur, Hi, ha, ho f Hij riep: wer sind Sie, Grobejan ?" Toen zei TerSpill: Mein lieberMann", Das geht Sie gar nicht an!' Hi, ha, ho! Hi, ha, ho! Een diender kwam er aan te pas, Hi, ha, ho! En constateerde wie het was, Hi, ha, ho! En toen hij alles had gehord, Wat er bij Gosch net was gebeurd, Werd Pa Ter Spill bekeurd. Hi, ha, ho I Hi, ha, ho! Misschien komt er wel oorlog van, Hi, ha, ho! Wie weet wat er gebeuren kan, Hi, ha, ho! De waterlinie komt al op, De Landstorm staat weer op zijn kop Om deze reuzen-mop f" Hi, ha, ho ! Hi, ha, ho! Om deze kinderlijke grap, Hi, ha. ho! Lacht heel het Duitsche Rijk zich slap, Hi ha, ho! Dien scheldnaam noemen ze een gein", Wij mogen wel eens grappig zijn, want We smokkelen zoo fijn. Hi, ha, ho! Hi, ha, ho l dat het dagelijks duidelijker blijkt. Intusschen ik twijfel er niet aan. De Neue Freie Presse zegt het ook al; in Weenen denkt men er net zoo over als in Utrecht. Dit zou nóg treffender zijn, als er niet dikwijls een roerende eenstem migheid viel op te merken tusschen de mecningen van de Neue Freie Presse en het Utrechtsch Dagblad; maar des ondanks treft het mij toch nog; ik ben met een beetje tevreden. En daarom, nu het voor mij vaststaat, dat Engeland ons land tot een tweede GriekenGedachte werkt, opdat gevoel zal winnen en draagt volijvrig aldoor eed'ler zoet in 't nig Ik, en 't Eeuwig Heeden binnen- Ik meen dan ook te weeten dat degrootste wijzen de diensten van hel intellect niet als duivelsdiensten" beschou wen, maar zijn functie begrijpen als nood wendig tot handhaving van het Zelf, mits men daarbij nooit uit het oog verliest dat het neigt tot deviatie, afwijking, die voert tot chaos. Al onze illuzies k'unnen nuttig zijn, als men hen slechts begrijpt als illuzies, als men bij het begrip Karma" ook het begrip Maya" Schijn' onthoudt. En de nuttigheid van den schijn wordt bepaald door zijn passendheid in de Al-Har monie, die men ook Heil, en Schoonheid kan noemen. Teegenoover de schijnbaar finale verwer ping van weetenschap en intellect stel ik de uitspraak van Brouwer's grooten ambts broeder Henri Poincarédie van de Astro nomie zegt: elle est utile, parce qu'elle est grande, elle est utile, parce qu'elle est belle, voila ce qifil faut dire *)" Hetgeen oovereenkomt met de door mij gebeezigde woorden. De weetenschap verhoogt door zuiver meeterr de eedelste vreugd, 't verstaan der Harmonie in 't Waereld-al met de schoonheid haar leiden blijft en 't licht der poëzie .... En toch heeft Brouwer's felle aanval mij verheugd en gesticht, omdat hij met zulk een sterke vuist den waan der materialisten en intellektualisten verscheurt en de dingen recht zet naar hun juiste waarde. Want niemand kan zeggen dat voor hem de druiven zuur zijn of dat Brouwer de be voegdheid mist om oover de waarde van intellekt en weetenschap te oordeelen. FREDERIK VAN EEDEN *) H. Poincaré. La Valeur de la Science" pg. 157.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl