Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
23 Scpt. '16. No: 2048
K. V. Het Nederlandsch Tooneel
, Caezar en Cleopatra
Na een reeks van meer en minder vleiende
felicitaties in ontvangst te hebben genomen,
kwam de jarige zelf aan het woord... Met
een zorgvuldig voorbereiden, doorwerkte ver
tooning van een bij uitstek moeilijk te ver
tolken stuk, van den machtigen, voor ons
geslacht nog nauwelijks in zijn zuivere waarde
te vatten, lerschen Shaw. Natuurlijk zouden
wij het allemaal prettiger gevonden hebben
wanneer een Nederlandsche Shaw voor deze
feestvoorstelling in aanmerking ware geko
men, wanneer wij, in het algemeen, een
tooneelschrijver bezaten, die met de drie grooten:
Ibsen, Strindberg, Shaw, welke het internatio
naal tooneel van onzen tijd beheerschen, op
n lijn kon worden gesteld... Doch waar het
toch een universeel bezit geldt, de uiting van
een mensen, die uitrijst boven het menschelijk
gilde en in staat is daarvan te getuigen in
tooneelstukken, en aangezien wij wel weten
dat er op' de millioenen maar een enkele
,ïvoorkomt, behoeven wij de toevallige
omstandigheid, dat Bernard Shaw's wiegje
niet precies binnen onze grenzen stond, en
hij desalniettemin als erkend auteur boven
eenige talenten, die verdienen te worden
aangemoedigd of ontdekt, bij deze feestelijke
gelegenheid den voorrang genoot, ook weer
niet te zwaar te tellen en mogen we ons in
de eerste plaats verheugen, dat het Neder
landsch Tooneel den belangwekkenden gast
op waardige wijze te ontvangen wist.
Caezar en Cleopatra" behoort voor mij
tot de ingewikkeldste Shaw-puzzle's, een
voor alle partijen, vór en achter het voet
licht, bezwaarlijker te verwerken specimen
van zijn veelslachtig wezen ken ik eigenlijk
niet. Omdat het uiterlijke aan het innerlijke
gebeuren zoo schokkend tegenstrijdig is,
zooveel aanrandt, dat zich in de diepste kern
van het werk herstellen moet. Een Caezar
in négligé... het uiterlijke van dit stuk is
mij bijna te antipathiek om er om te kunnen
lachen. Charivaria van de goedkoopste soort,
een majesteit hoe-vaar-je-vandaag, waartoe
zich de figuur van den Romeinschen consul
voor ons gevoelen niet leent. Al zijn wij
wars, als Shaw, van het klatergoud, dat
in de oogen der menigte elke ledepop tot
koning kroont, de naam Caezar" behoudt
voor ons een klank, waartegen: old gentleman,
ouwe heer, oudje (vertaalde zelfs Couperus)
al te zeer détonneert. Zoo min als wij bij
voorkeur op de markt gaan staan om ons
neus te snuiten, al is dit een natuurlijke en
menschelijke verrichting, zoo min is het ons
aangenaam Julius Caezar dadels te zien eten
uit zijn helm, gelijk een staljongen kersen
eet uit zijn pet. Wij moeten ons dan los
maken of van den imperator, of van den
mensen, terwijl het juist de bedoeling is,
dat we deze beiden in n zullen aanvaarden.
Shaw heeft een hekel aan Shakespeare's
Julius Caesar". In The Saterday Review"
van 29 Jan. 1898 schreef hij, op de hem
eigen doordravende wijze, over dit schit
terendst geschreven politiek melodrama"
o. a. dit:
Het is voor den onbevangen beoordeelaar
niet mogelijk deze travestie van een groot
man tot een laffen pronker zonder een
onwillekeurig gevoel van weerzin te aan
schouwen." Als man van uitersten is hij
toen vermoedelijk in zijn ijver de figuur
van Caezar modern"-op te vatten, meer
van alle tijden te maken, van binnen-uit op
te bouwen en, ontdaan van pracht en praal,
nochtans te doen erkennen in volle groot
heid, zóver gegaan de uiterlijke houding,
die hier wel degelijk aan de innerlijke hoe
danigheid der figuur raakt, moedwillig te
kleineeren, en op het tooneel, waar de zinnen
sneller reageeren dan de geest, wreekt zich
dit. Ook al had een ander dan Louis Bouw
meester, die voor de rol wel de minst aan
gewezen persoon was, getracht dezen
keizerlijken mensch voor ons te doen leven,
het bezwaar van te grove tegenstrijdigheid
tusschen Caezar's gedachten en Caezar's
gedragingen zou zich hebben doen gelden.
De zieleadel, die bijv. Tolstoï's Fedja. (Het
levende lijk) als een hooger licht omstraalt ook
in schijnbaar diepste vernedering, kan een op
zettelijk verkleind keizer *) nooit in die mate
omgloren dat het te-kort aan uiterlijke waardig
heid er geheel door wordt gedekt. Een men
schelijke keizer blijft een keizerlijke mensch,
onder alle omstandigheden eischt onze ver
beelding deze ... concessie aan de roman
tiek, en het komt mij voor dat Shaw bij de
compositie van zijn zoo prachtig bedoelde
Caezar-figuur dien eisen al te zeer uit het
oog verloren heeft.
Het innerlijk conflict, (dat even goed in
een salon als in het paleis te Syrië kon
plaatsvinden) tusschen den gerijpten man, die
begrijpen en vergeven kan en, als het er op
aankomt, het groote, innerlijke gebaar vindt,
dat door alle klein-menschelijke overwegin
gen een streep haalt, en het kind-vrouwtje,
dat van de kat afstamt en in laatste instantie
intuitief haar nagels uitslaat, is in Caezar
en Cleopatra" op de spits gedreven. Meester
keizer en leerling-koningin. Wij zien haar
in het eerste .bedrijf een geniale op
zet! tusschen de vórpooten der ont
zaglijke Sfinx, speelsch en onbewust,
en tegenover haar, in den ondoorgrondelijken
nacht, de eenzame, Julius Caezar, sprekende
tot diezelfde Sfinx in een taal, die zij niet
verstaat: Ik heb kudden en weiden gevon
den, menschen en steden, maar geen anderen
Caezar, geen lucht die mij eigen was, geen
wezen mij verwant, niemand die de daden
van mijn dag verrichten kan, noch denken
mijn gedachten van den nacht..." Iets van
bewustheid wekt hij in haar, het toevallig
*) Al is Caezar in Shaw's stuk nog Een
burger van Rome," wij willen en kunnen ook
op dit tijdstip niet anders dan den
onbeperkten alleenheerscher, den Romeinschen
Keizer in hem zien.
H. BEKSSKNBK1 ««E
KUNSTFOTOORAAF
MAURITSWE6 9 - ROTTERDAM
Caezar en Cleopatra
(Voor de Amsterdammer" geteekend door Is. van Mens)
6
1. Ftatatita (Mevr. Mann?Bouwmeester). 2. Cleopatra (Mevr. Lobo Braakensiek) aan den voet van de Sfinx. 3. Lucius Septimius (Van Kerckhoren Jr.).
4. Caezar (Louis Bouwmeester) en Cleopatra. 5. Rufus (Willem v. d. Veer). 6. Caezar en een zijner veldheeren.
Illllllllllllllll HIMI
wezen, dat zijn weg kruist, iets van zijn
mannelijken ernst komt over haar, en de be
koring van haar onbevangen jeugd geeft zij
den, van het leven vermoeide, in ruil. Doch
zij is de vrouw niet om den last van
zielegrootheid te torsen, zij doet liever wat het
onbewaakt oogenblik haar ingeeft, de kleine
Cleopatra wordt niet gaarne zoo wijs als de
groote Caezar haar maken wil, en het zieltje
ontglipt hem al vór zijn strenge vuist zich
sluiten kan. Caezar gaat heen zonder hart
zeer, ook deze was niet het wezen hem
verwant," eene die tot zijn eenvoud" reikte,
zij heeft hem niets gedaan. En zij ziet hem
na, een beetje onthutst, het was haar eerste
ervaring, maar overigens onbewogen. Van
een bang kind werd zij een vrouw, die
dooden dorst, Cleopatra... doch een mensch
werd zij niet, wijl de hoogere waarde van het
menschzijn haar voorbijgleed en het hoogste
recht bij haar geen genade vond. Het recht,
dat geluk insluit. Iets machtigs bracht hij
me", zegt ze, maar het was geen geluk".
Neen, voor haar kon dat, wat van Caezar
kwam, nooit een geluk zijn.
De karakters ontplooien zich eerst in het
IVe bedrijf, en het geval dat daartoe de
aanleiding brengt (de moord op den valschen
minister Pothinus, waartoe Cleopatra last
geeft tegen het dieper mededoogen van
Caezar in) wordt in de voorafgaande, door
krijgshaftige verrichtingen vertroebelde, be
drijven te weinig voorbereid om dramatisch
te kunnen werken; het bleek uitsluitend
middel tot het doel: Cleopatra's rechtmatige
wraak tegenover Caezar's nóg rechtmatiger
verzet tegen de wraak, die weerwraak eischt
tot in lengte van dagen, in het kader te zetten.
Wat moet ik met wraak beginnen!
heb ik wraak tegen den wind, die mij ver
kilt, of den nacht die mij doet struikelen in
de duisternis ? Moet ik wrok koesteren tegen
de jeugd, als deze zich afwendt van den
ouderdom, of tegen de heerschzucht wanneer
zij weigert dienstbaar te zijn ? Mij zulk een
geschiedenis te vertellen heeft niet mér zin
dan uw mededeeling dat morgen de zon zal
opgaan."
De betrekkelijke waarde der dingen tegen
over hun eeuwige beteekenis... Een mensch
sparen, met woorden, met daden, met het
zwaard... Rien n'est meilleur a l'ame que
de faire une ame moins triste.
Ja... hoe eenvoudig, innig en zuiver zou
deze zachte wijsheid gezegd moeten worden
om Shaw's bedoeling van Caezar duidelijk
te maken. Zoo ooit dan is hier elke valsche
toon, elk haaltje, elk tooneelgebaar uit den
booze. Dat Bouwmeester de tooneelkroon,
die hij zooveel jaren met eere droeg, niet op
eenmaal zou afschudden, was te verwachten,
en het komt stellig ook op rekening der
al te krasse tegenstrijdigheden in het werk,
dat we geen mensch en geen keizer zagen,
terwijl we luisterden naar een, in te langzaam
tempo voorgedragen, toast bij gelegenheid
van Cleopatra's intrede in de wereld...Van
Caezar's mannelijke gevoelens voor de prille
schoonheid en het opmerkelijk temperament
zijner jeugdige pupil hebben wij in het ge
heel niets gespeurd, evenmin van haar kant,
voor den man, die haar, zij het kort, impo
neert. Dat zijn trouwens gevoelens, die bij
Shaw altijd een weinig in de verdrukking
geraken.
Mevrouw Lobo was Cleopatra. Zij trof
wel den toon, maar maakte het figuurtje
toch niet zeer boeiend. Er was geen poëzie om
haar, niets van die fonkelende geheimzin
nigheid, waaruit men wonderen van liefheid,
wellust en wreedheid verwachten kan. De
vinnige drift had ze, ook het kinderlijke,
maar de aanvleiende lenigheid, de perverse
coquetterie miste ze voor mij. Het leek of
m'evrouw Lobo nog in de zware rol moest i
groeien en zij er na eenige voorstellingen
meer relief aan zal kunnen geven, dan ze
bij de eerste voorstelling vermocht.
De derde in den bond, mevrouw Mann,
de opperpaleisvrouw Fsasatita, steunde met
haar sterke plastiek sommige zwakke
tooneelen, doch wij stellen ons de vervaarlijke
Nijldame met haar mond als een bloed
hond en kaken als een buldog," toch in
drukwekkender voor dan zij ons haar gaf.
Haar sterfscène toonde de groote
tooneelspeelster, dat was iets prachtigs! Doorstoken
op het altaar, waarvoor zij, met den rug
naar het publiek, geknield lag, wisten wij
nauwelijks wat er gebeurd was. Zij bleef
in dezelfde houding, deed feitelijk niets,
doch haar rug was op eenmaal de rug
van een lijk.
De niet onverdeeld gelukkige bezetting
der hoofdrollen en nog allerlei meer dat
we zouden kunnen op- of aanmerken, doet
niets af aan onze waardeering voor de
belangwekkende voorstelling, die het Nederl.
Tooneel ons ditmaal schonk. Herman
Roelvink had de leiding, het werk droeg zijn
stempel, van den auteur van De gordel van
Hippolyta''... Een opgave vol voetangels en
klemmen, een arbeid die, met wat er voor
ons gevoelen in gelukte, door overlading
drukte, en beneden de bedoeling bleef, res
pect afdwingt. Couperus bezorgde de ver
taling literaire medewerking van de boven
ste plank en Cato Neeb ontwierp de
costumes. De kleedij van Cleopatra beviel
mij het minst, de schriele sortie en het
operette-hoedje de Aegyptische mode
van 48 vór Chr. moge er strikt in verant
woord zijn waren in het 4e bedrijf, waar
de innerlijke ernst door de uiterlijke grap
pigheid móet heenbreken, hinderlijk. Maar
prachtig was het koninkje" Ptolomeus, een
kunstwerk op zichzelf, als uit fijne, grijze
klei geboetseerd. Doch wij komen aan
detailcritiek, waarbij ook in het samenspel veel
te prijzen zou zijn, bij een voorstelling, die
als geheel zoozeer de aandacht in beslag
nam, niet toe. TOP NAEPF
iiinii minimin
K. V. Het Nederlansch Tooneel"
(Ingezonden)
Ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan
der Koninklijke Vereeniging Het Neder
landsch Tooneel" werd Zaterdag j.l. in den
Stadsschouwburg Caezar en Cleopatra"
opgevoerd.
Onder de beoordeelingen in de bladen
heeft mij in het bizonder getroffen het zin
netje, waarmee de Nieuwe Rotterdamsche
Courant de regie dier voorstelling bespreekt,
luidende: de regie was vol goede bedoe
lingen".
In deze weinige woorden ligt een diepe
beteekenis, inzooverre zij weer eens het
licht doen vallen op de vele fouten, die het
artistieke beheer dier Vereeniging aankleven
en waarover alle vrienden van het tooneel
het al lang eens zijn.
Een korte uitweiding vooraf moge hier
plaats vinden:
Het is van algemeene bekendheid, dat de
K. V. er somtijds in slaagt, goede, zelfs
uitnemende, krachten aan zich te verbinden
en die dan niet of zeer zelden gebruikt.
Het gevolg daarvan is, dat de besten
ontevreden, dat zij niet tot hun recht kunnen
komen een voor een er genoeg van krij
gen en wegloopen (nu weer kort na elkaar
Musch en Mevrouw v. d. Horst).
Dat niet gebruiken" is eveneens te merken
in de regie. Men heeft daarvoor den heer
Jan C. de Vos en engageert bovendien den
uitnemenden en geroutineerden heer A. v. d.
Horst, wiens groote regie-talenten (we denken
daarbij aan de voormalige Nederlandsche
Tooneelvereeniging en den Koninklijken
Nederlandschen Schouwburg te Antwerpen)
onbetwist zijn en die nog kort geleden
met de Gecroonde Leerssen" een model
voorstelling wist te scheppen, gelijk we
maar zelden op de planken mogen aan
schouwen.
Bij een Vereeniging, die twee zulke be
kwame regisseurs bezit, mag men dus meer
eisenen dan goede bedoelingen".
Daarom rijst de vraag: Waarom heeft men
juist nu het herdenkingsfeest der K. V.
alle aanleiding gaf, ook eens Koninklijk"
voor den dag te komen, de regie niet aan
deskundige handen toevertrouwd'?
Maar er rijzen nog meer vragen:
Wordt er in den boezem van den Raad
van Beheer wel voldoende beseft, dat de
Koninklijke subsidie bedoeld is als steun
der dramatische kunst, dus: ten voordeele
van het tooneellievend publiek?
Begrijpt die Raad niet, dat men slechts
dan goede voorstellingen kan geven, indien
men de leiding daarvan stelt in handen van
deskundige en geroutineerde kunstenaars ?
Meent die Raad, dat 'er in zijn midden
personen zijn die het ook wel kunnen"
waarom dan die andere regisseurs geënga
geerd, hen zoo goed als op non-activiteit
gesteld en hun zoodoende belet, hunne gaven
te gebruiken en te ontplooien in het belang
van het publiek ?
Voor goede bedoelingen" alleen wordt
de subsidie niet gegeven; voor goede be
doelingen" betaalt dat publiek zijn entrée's
en couponboekjes niet.
Wat het publiek eischt en met recht
eischen mag is het zien van goede stukken,
goed spel en samenspel en dat alles onder
opperste leiding (niet ondergeschikt gemaakt
aan minderen in kennis en ervaring) van
een kunstenaar.
Zal de Raad van Beheer dat nu eindelijk
eens gaan inzien ?
Zoo niet, dan wordt het hoog tijd, dat de
gestelde autoriteiten" den eersten schouw
burg der hoofdstad eens onder ander beheer
brengen. Er is nu lang genoeg geklaagd.
v. L.
Nieuwe Boeken van deze week
D. DIJKSTRA, Het Zigeunerkamp, geïllu
streerd door JAN WIEGMAN, (Oranje Biblio
theek voor Jongens en Meisjes) 224 pag., f l .90.
Amsterdam, Van Holkema & Warendorf.
Mr. H. P. MARCHANT, Noodzakelijke Leger
hervorming, 68 pag. Haarlem, H. D. Tjeenk
Willink & Zoon.
Beschouwingen van de voornaamste Ameri
kanen over den Oorlog, 300 pag. Amsterdam,
Rotterdam, C. L. van Langenhuysen.
Dr. A. KUYPER. Anti-Revolutionaire Staat
kunde, met nadere toelichting op ons program
door afl. 13. Tweede Deel: De Toepassing.
Kampen, J. H. Kok.