De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 23 september pagina 7

23 september 1916 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

23 Sept. '16. ? No. 2048 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND JEAN JACQUES RousSEAü. Bekentenissen J. LOPES CARDOZO en SAM. GOUDSMIT. Mij. v. Goede en Goedkoope Lectuur. Quand on aspire a la gloire, il faut se faire lire a Paris: asand on veut tre utile, il faut se faire lire en province". 1) Rousseau heeft dit eens tegen zijn uitgever gezegd; hij wilde nuttig zijn, en schrijven voor de menschen op het platte land, voor hen, die den tijd en de rust hebben, om zijne gedachten te waardeeren en te volgen. Hij heeft nimmer voor Paris" geschreven, voor de genotzuchtige en ijdele samenleving van de laatste helft der achttiende eeuw. Ver leden Jaar is in Frankrijk Rousseau's bicentenaire gevierd, en bij die gelegenheid heeft de Parijsche snuffelaar Emile Foguet 2) die zijne tallooze manuscripten daarheen mede bracht uit de province" een reeks studiën aan Rousseau gewijd, waarin hij hem vrij uitvoeriglijk achtereenvolgens beschouwt als mensen, als denker en als kunstenaar. In Holland is een zeer gewaardeerde studie over zijn leven en werken geschreven door Mevrouw Henriëtte Roland Holst 3) en Is. Querido heeft eene bewerking van den Emile volbracht. 4) Maar het beste zullen wij, menschen van het platteland, van de province" waarvoor Rousseau schrijven wilde, en die ruimer gebleken is te zijn, dan hij het zelve ooit heeft kunnen denken; het best zullen wij den mensch Rousseau leeren kennen uit zijne confessions. Zijne bekentenissen liggen nu, vertaald en ietwat bekort, vór ons; de vertaling is goed, en de bekorting voornamelijk daar aangebracht, waar wijdloopige uiteenzettin gen over zaken van ondergeschikt belang, of te uitgebreide plaats-beschrijvingen den 1) La Nouvelle Héloise, seconde préface. 2) bij de SociëtéFranchise d'imprimerie et de librairie. 3) Mij. v. G. en G. lectuur. 4) Mij. v. G. en G. lectuur. IIIIIIIIMIIII1III1IIIIIIIIHIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIM1IIII TENTOONSTELLING HERfSI MODES De Oorlog en het Nieuwe Tooneel Hoe weinig nog de geweldige polsslag van den vrij plotseling heroïsch geworden tijd door ons tooneel gaat, bewijst alleen al een overzicht van het tooneelrepertoire over de laatste twee jaren. Ik zal de oorzaken, waardoor het tooneel zoo klein en verburgelijkt geworden is en die volgens mij, ten deele ook in het maatschappelijk Ie ven wor telen, voorbijgaan, maar zie in een nabije toekomst de opleving van het groote tooneel. Het tooneel van geweldige emotie en extase, waardoor de acteur, die innerlijk fel bewogen is, die over een breede plastiek en stem beschikt, over groote tooneelmiddelen, ook gelegenheid heeft om die te uiten. Niet sporadisch als nu het geval is (en dan nog dikwijls met bekrompen regie en tooneelzetting) waar behoudens enkele uitzonde ringen gelukkig, het tamme burgerlijke too neel hoogtij viert, maar in tooneelwerk, dat de hoogtepunten van ons tegenwoordig geestelijk en vitaal leven weergeeft en er niet beneden blijft. Dat ook deze oorlog daartoe zal bijdragen door de felle bewo genheid, die het in het gemoed van millioenen opwekt, ben ik van overtuigd. Dacht u dat men die honderdduizenden, die bij Verdun en op hun waggelende zeebodems in de kilgrauwe Noordzee hun levens hebben gewaagd, die ellendige winters in hun ver schrikkelijke loopgraven hebben doorge bracht, met het gedonder van het kanon en het fel gefluit der springende shrapnels nog in hun ooren, op de drukkende benauwing van een burgerlijke comedie voortaan nog kan tracteeren, om van de menschen, die niet geweldadig met dezen oorlog betrokken zijn niet te spreken, maar die in voortdurende zorgen, zonder bestaanszekerheid leven, terwijl men (uit louter vaderlandsliefde!) de prijzen der levensmiddelen onrustbarend laat stijgen. Een zeurig en afmattend leven, dat men waarachtig nog niet weer eens op ?het tooneel behoeft te reproduceeren. Zij zullen voortaan geweldiger dingen in de schouwburgzaal, als kunst, willen beleven. 't Is ten minste te hopen en de symptonen zijn er voor aanwezig. De geweldigheid van het gebeuren op het tooneel verheft en drukt niet neer. De toestanden vór den oorlog waren niet zoo op de spits gedreven als nu het geval wordt, een zeurig gangetje ging het, drukkend van kleine zorgen, o ja kleine verbeteringetjes hier en daar, welke nu blij ken geen stand te houden en de agitatie van onder op naar een sterker zwaard zal doen grijpen, willen zij niet in neg een reeks oorlogen na dezen, voor eeuwen onder den voet geloopen worden. Dat ideaal en actielooze, niet tot uiting komende, was zoowel in de geheele maatschappij als in het kunst leven aanwezig, een stilstaand meer, waar plots de oorlog in neer dondert In de groote daad zoowel in de maat schappij als in de kunst triumpheeren de oerkrachten van het leven over welke misère dan ook, het is dan ook in de tragedie (de grootste kunstdaad) dat het leven over de ellende triumpheert en niet omgekeerd, zoo als in de kunst van onze dagen, de ellende over het leven. Men zal zeggen, ja maar het leven was en in veel dingen is het nog zoo. Maar sinds pppervlakkigen lezer weinig belang kunnen inboezemen. Ontegenzeggelijk gaat bij eene vertaling als deze een zeker aroma verloren: zooals de slijl van den Fransch-schrijvenden Zwit ser, met zijne soms grappig-öngrammaticale zinswendingen, en soms ook wordt wel eens de subtiele stemming gebroken door de korte iusschengevoegde résumé'sder vertalers. Dit geeft dan een gevoel, alsof men bij een concert gedurende een paar seconden de ooren jluit, om echter aanstonds weer opgenomen Ie worden In de milde stemming dezer ook door de vertalers zoo welbegrepen ware menschelijkheid. * * * MARCELLUS EMANTS, Liefdeleven. Bij van Holkema en Warendorf, A'dam. Het strijdpunt, dat deze (oorspronkelijk in vervolgen in de Gids verschenen) roman weer opgeworpen heeft is dit: Mag de pathologie in de litteratuur gebracht wor den? zoo ja op welke wi/ze? In de Gids van Nov. 1913 heeft Carel Scharten in verband met dezen roman, en met Een coquette Vrouw van Carry van Bruggen gezegd, dat de pathologie slechts als middel tot het ontstaan eener schoonheid medewerkende, geduld mag worden, en als voorbeeld noemde hij den figuur van Lourty, den erotomaan, in Een huis vol Menschen. De schrijver Emants, dien hij trouwens in hetzelfde artikel den meester op het gebied van den zielkundigen roman in Holland noemt, was het daarmee geheel eens, doch kwam op tegen Scharten's bewering als zoude zijn Liefdeleven een voorbeeld van het booze tegendeel zijn. Liefdeleven is de strijd (Scharten zou zeg gen het geval") van den rustigen, evenwichtigen man, wiens huwelijk met eene zwaarmoedige vrouw tot een catastrophe wordt... door het simpele feit, dat hij haar slechts als normaal kan en wil beschouwen, door zijne zeer oprechte (hoewel o.i. niet zeer sterk door den schrijver gemotiveerde) liefde voor haar.j Hij blijft halstarrig weigeren, haar als patiënte te beschouwen, en de scènes, en hysterische aanvallen, die haar ziek gestel doen ontstaan, blijft hij ruim 400 bladzijden lang beschouwen als inder daad berustend op grieven harerzijds. Het komt mij voor, dat juist in deze kop pigheid, die wij overigens gaarne als mogelijk willen aannemen, schrijver's steun ligt voor zijn betoog, dat het verhaal niet dienstig is, om een zeker pathologisch geval naar voren te brengen, en uit te werken in alle ver schijnselen. Hij geeft ons Christiaan, den echtgenoot, dan ook zó, dat wij in hem een karakter gevoelen, en geen decor voor het geval." Ten slotte mogen wij dankbaar zijn, dat Marcellus Emants, de heraut der SOers, die door Willem Kloos in zijne Nieuwe Littera tuurgeschiedenis nog eens geroemd wordt als de eminentste zijner generatie ('40?'50), voortgaat ons naar zijn beste kunnen te geven. JEAN STAPELVELD. Voorbeschikten. Bij G. J. Slothouwer, Amersfoort. Toevallig helaas wellicht opent zich hier al direct de gelegenheid, om het vorige toe te lichten. Deze roman dient vrijwel tot wanneer is het noodig dat de kunst een klakkeloose weergave van het uiterlijke leven moet zijn ? Tenminste nu niet meer, nu er sterker idealen gaan groeien en dieper intuïtief weten In de regie van Max Reinhard, die eenige jaren voor dezen oorlog ontstond komt, on danks veel dat valsch en oneenvoudig is, het heroisch-tragische tot uiting, en dat in een nieuwe plastiek nieuwe tooneelzetting (hoe wel geinspireerd op de Grieken) te doen is n van de belangrijkste elementen in deze regie. Zonder commentaar kunnen wij dezen kunsttijd wel veroordeelen, als wij alleen maar willen zien, hoe het tooneel zoo klein en levenloos geworden is. Dat niet n kunst dat zoo duidelijk te aanschouwen geeft, als het tooneel, is, omdat die kunst zoo positief helder, zoo zonneklaar het leven reflecteert. (Dat het tooneel daar echter niet bij stil moet blijven staan, maar de»tijd vooruit moet zijn, heb ik hierboven al gezegd). En nu begint de mogelijkheid te gloren, dat dit na den oorlog veranderen gaat (om. dat het zal blijken, dat er dan werkelijk in het geestelijk leven iets veranderd is). Vooral in die landen, die er in betrokken waren en voor namenlijk misschien in het land, dat waar schijnlijk de nederlaag zal lijden. Een neder laag met de wapenen te lijden, beteekent dikwijls geestelijk te groeien. Kwam na den oorlog van 1870 in Frankrijk niet het natu ralisme tot algemeenen bloei, terwijl men dacht dat Frankrijk voor jaren verpletterd lag, het eeuwige jeugdige Frankrijk! Dat deze kunstuiting voor zoover ze het tooneel betreft nu van Duitschland schijnt uit te gaan is omdat Reinhardt in Duitsch land meer gelegenheid had dit het sterkst te manifesteeren. Frankrijk toch heef t eigenlijk nooit geheel de groote classieke kunst los gelaten en er bestond in Frankrijk altijd n voor de literatuur n ook voor het tooneel een criterium, dat zij nooit loslieten, afge scheiden zelfs van de classieken. Een vagebondage, zódat op een gegeven tijd het tooneel door dilettanten en reclame makers bestormd kon worden is het Fransche tooneel (behalve enkele uitzonderingen natuurlijk) nooit geworden, trouwens het Duitsche ook niet. Dat schijnt alleen weg gelegd voor de kleine landen. Frankrijk heeft nooit de groote lijnen laten schieten en daarom zou daar zoojn demonstratieve mani festatie van het nieuwe tooneel niet zoo iets buitengewoons zijn. Gaan wij alleen maar na welke de meest gevierde tooneelschrijvers in Frankrijk zijn en dan zien wij in de eerste plaats Edmond Rostand. Onder de meest gevierde en erkende acteurs, Mounet Sully, die wat de Franschen zélf betreft, als hun grootste tooneelspeler wordt erkend. In het vele middelmatige, om van het banale en crue niet te spreken dat Duitsch land in de laatste jaren heeft voortgebracht, komt natuurlijk Max Reinhardt als een donderslag bij helderen hemel. Daarbij heeft zijn troep ons land bezocht en weten wij van de Oedipus opvoeringen van Mounet Sully in l'Orange" niet veel af. Dat is de reden, dat ik tot voorbeeld voor het nieuwe Tooneel de regie van Max Reinhardt neem. Dat ook de economische toestand een levens plan moet scheppen, waarin die nieuwe kunst mogelijk blijkt, geloof ik zeker en in dien niets anders dan encadrement van een ziekte geval. Het is de ietwat pathetische geschielenis van eene Mimi Pinson en den onafhankelijken rijken jongeman, wiens gelaat, waarin het oogen-blauw zoo wel deed bij het blonde haar en het blosje op het interes sante bleek, overgoten was van fijnen geest. De geschiedenis is ons niet belangrijk ge maakt door de personen, maar al spoedig worden wij ingeleid in een ziekteverloop. De medische beschrijving daarvan en het beuzelig verhaal geven een zekere n-evenwichtigheid aan het boek. En, als mani festatie dezer n-evenwichtigheid, hangen, aan den voet dier weinig belangrijke blad zijden, als zware verklarende noten, de medische commentaren, die deze kunst niet dragen kan. H. VAN LOON, Geteekenden. W. L. en J. Brusse's. Ultg.-Mij. Dit boek heeft een vreemde eigenschap! wij missen er in, wat wel eens, met een groot woord, genoemd wordt: de noodwendiqheid van het gebeuren, het natuurlijk op bloeien der gebeurtenissen uit het verloop der geschiedenis. Ontegenzeggelijk gevoelen wij voortdurend de krachtige, doelbewuste hand van den schrijver, maar deze leidt ons niet van gebeurtenis tot gebeurtenis, doch plaatst ons veeleer telkens te midden van nieuwe omstandigheden, waarvan hij ons de waarachtigheid zeer zekerlijk vermag te doen gevoelen, maar niet het onderling verband. Daardoor is hij wel eens vermoeiend, en ook door zijn haast, ons vertrouwd te maken met zijne personen; wij bewaren een zekere reserve, wanneer wij ons opeens geplaatst zien tusschen Ciel, Riek, Dirk en Frans, aan wie wij ons ternauwernood voorgesteld gevoelen. Er zijn in dit boek telkens men schen, die, geheel onverwacht opgedoken, hun levensgeschiedenis vertellen; wij kennen ze dan nog zóweinig, dat wij wel eens met die confidenties verlegen zijn. Maar ik geloof, dat de schrijver ons in zijn titel wil aankondigen, dat hij niet anders gewild heeft, dat hij ons vél menschen wil laten zien en kennen in hun onderlinge ver houdingen. Dat is hem gelukt In de eerste plaats Riek, het mismaakte, ietwat schichtig geworden meisje, wier leven plotseling p gaat bloeien bij Ciel, de vrouw die als een tweede Madame de Warens op een soort Charmettes woont, waar de be hoeftige kunstenaar Dirk Holst komt aan kloppen, die eindelijk den altijd afwezigen echtgenoot verdringen zal. Ciel zelve wordt ons reeds van den aanvang af wat onbe duidend gemaakt, ware het slechts door de sleep van haar roomblank kleed, haar huis, een juweel van voornamen smaak, en haar schuimig wit gewaad. Wanneer wij Riek allang kennen, blijven wij nog vreemd van deze vrouw, die wij telkens Ciel moeten noemen. Dan komt Riek telkens met andere men schen in aanraking; hél mooi is vooral de adoratie van het, in hare aanvankelijk zoo schichtige affecties, allengs zoo innig vrien delijke meisje, tot Wanda, die zwerfster, die alles genoten en alles verworpen heeft. Want ten slotte zijn zeeven ver in het leven: er zijn menschen als... als jij, had Wanda tot Riek willen zeggen, gedaan had ze't niet,... geest neem ik voor mij ook het historisch materialisme op; dat de evolutie in de kunst niet ontspringt uit, maar in verband staat met den economischen toestand. Onze maat schappelijke formeering zal wel een wijziging na dezen oorlog ondergaan. Het groot kapi taal ten eene en de industrie ten andere, zullen beiden ieder op zijn wijze innerlijk versterkt uit deze crisis te voorschijn treden, ten koste van den middenstand. Voor de kunst kan dat geen achteruitgang beteekenen, want het overheerschend slappe karakter van het tooneel, kwam voort voornamelijk door en uit den middenstand. De middenstand toch die de toonaangevende was in leven en kunst, in de eerste plaats door zijn getal. In die algemeene verdorring en verkleining van het tooneel, voelde Max Reinhardt, dat het bourgeois satisfait karakter van het too neel plaats moet maken voor het onge breidelde leven. Dat men het tooneel niet langer beschouwe als een soort amusements kunst of eene photographische weergave van locale toestanden. Maar zijn theorie is de praktijk, zooals dat een typische duitsche eigenschap is, vooruit en dat geeft het be dachte, soms gewilde effect aan zijn regie. Dat die regie nog niet die uitwerking heeft op ons tooneel, tdie haar toekomt ligt ook daarin dat wij nog niet die groote tooneelliteratuur hebben die zulk een enorme regie noodzakelijk maakt. Daarom heeft Reinhardt zijn toevlucht gezocht, in afwachting van de groote tooneelliteratuur van onzen tijd, voornamenlijk tot het klassieke drama dat zich voor zulk een regie ten deele leent. Ten deele dan ook maar, wat b.v. bij zijn Oedipusopvoeringen hier te lande eenige jaren geleden bleek. Daar waren moderne sentimenten in die opvoering aanwezig, die tegen een werk als Oedipus indruischten, maar welke de mogelijkheden lieten zien in welke richting de nieuwe tooneelkunst tot uiting zou kunnen komen. Ook door zijn uitbouwen van het tooneel in de zaal heeft hij het burgerlijk karakter van het tooneel willen opheffen en ook het publiek als een deel van de handeling ge voeld, als een zwijgend deel, maar niettemin even levend als de literatuur en zijn ver tolkers zelve. Het al te afzonderlijk karakter toch van het tooneel en het publiek geeft in veel opzichten een juist beeld van een tijd, die ik hoop spoedig tot het verleden zal behooren. Het hedendaagsch tooneel is te veel be rekend om alleen een gedramatiseerd gevalletje te vertoonen, maar niet de levens kracht en glorie van een heel volk (volkren) tot plastiek te maken. Hij wil niet alleen het geluid en de be weging van de massa, als fond, waartegen de actie van zijn spelers, het spel van den enkeling, scherper zal uitkomen; maar ook de massa zélf als een levend bestanddeel van zijn regie, met zijn eigen geluid en gebaar, dat in die tooneelzetting van een groote bekoring blijkt. In bloeitijden van het leven, waarin een cultuur poque op zijn hoogtepunt gekomen is als b.v. dat was met het religieuse Egypte was het tooneel de mystieke eeredienst der priesters in de tempel (zooals het in de voormiddeneeuwen, de bloeitijd van het Christendom in Europa, eveneens de mysterie W4Ks»r-.Y ? - . .».,'?,-?,?? ? ? > * .,' * * frv vXv ~-4^r ?* ? De Nederlandsche Opera luidt zich in. die den boog van hun begeerten hebben over spannen. Die streven vruchteloos. Ook in hen leeft een stormachtige drang naar vervul ling van leegte... die leegte blijft. Ten slotte blijft Riek achter, als altijd derde, als getuige van Ciel's zér betrek kelijk huwelijksgeluk met den vlinderigen schilder Dirk Holst. De heer van Loon is een overtuigend, forsch-durvend teekenaar. RENÉDE CLERCQ, Uit zonnige Jeugd. Mij. v. G. G. Lectuur. En ten slotte liederen. Vroolijke, zonnige liederen, waarbij er zijn, die geboren schijnen voor Hullebroeck's spontane muziek. De lyrische cyclus: De Bloem der Heide, son netten, waaronder bekenden, en eindelijk Aan eenen Nachtegaal, naar John Keats. spelen der kerken was.) In Griekenland, het levenskrachtige en levensvereerende, komt het tooneel in de open lucht, in de zon be schenen arena. De grenzen van het tooneel verruimen zich en het tooneel is door de orchestra, dat de verbinding vormt van het volk en de spelers in het publiek uitge bouwd. Ook in de Grieksche tooneellitteratuur is het nu niet meer alleen de mystieke eeredienst maar de glorie van het leven, dat door niets overwonnen kan worden, de Dyonische levenskracht, die zelfs boven en in het geweldigst tragische triomfeert. Wat de orchestra is in de tooneelbouw, is dereyin de tragedie, het beschouwende oordeel, dat toch evenwel in de handeling is opgenomen, dat als het ware het oordeel en meeleven van het publiek vertolkt. Hun plaats was dan ook terecht in de orchestra, als behoorend evenzeer tot het volk, als tot het tooneel. Of Max Reinhardt dat aan de Grieken heeft ontleend of een modern inzicht is, doet hier niets ter zake, hij heeft geprobeerd het tooneel ook daarmede een nieuw karakter te geven en het aparte, het afzonderlijke van het tooneel aan het publiek op te heffen. Ook het weglaten van het scherm, zooals dat het geval was bij zijn Oedipus opvoe ring voor eenige jaren in den Stadsschouw burg alhier staat daarmede in verband en heeft o. m. ook dit goede, dat men al direct bij het binnenkomen in de schouwburgzaal de atmosfeer voelt van de dingen, die straks gebeuren zullen en de verwachting hooger gespannen staat. Want het was alsof de zaal slechts een deel uitmaakte van dat grootsche decor, het middengedeelte van een oud paleis, dat daar in al zijn macht tevens als een sprookje uit oude tijden stond met in het midden de groote zware deuren. Voor dit ontzaglijk decor, ontzaggelijk ook door zijn eenvoud, de zwartgrijze trap die naar de orchestra voert. Ik heb altijd bij de opvoe ring van dit werk gedacht: waarom wordt er geen trap gebouwd voor het paleis van Koning Oedipus, waardoor een kleurrijke groepeering te krijgen is van de verschil lende personen ? Een kleurrijkheid van bewe ging, die aan het, voor onzen tijd min of meer uiterlijke onbewegelijke van deze kunst meer beweging geeft. Daar kwamen dan ook de verschillende spelers in hoogte en laagte tegenover elkaar te staan. Als dan veraf klinkende fanfares het sein tot den aanvang geven, werpt een machtige schijnwerper, die het licht van de zon symboliseert, zijn straal naar het midden van het tooneel, belichtend het voornaamste gebeuren, doorzichtige schaduwen schep pend aan de zijkanten, terwijl dienaren eenige toortsen aanbrengen, die de uitersten hoe ken flauw verlichten. Het was in de zaal alsof de eeuwen wakker werden, toen daarbij het geluid van het volk (de figuratie) eerst zacht grommelend, golvend als een zee, op klinkend eindelijk als een orkaan zijn wee uitstortte en om zijn Koning tOedipus schreeuwde. Ik zou consequenter vinden, met deze opvatting van tooneelkunst, de figuratie uit het publiek zelf te voorschijn te laten komen (wat toen van buiten de schouwburgzaal om, gebeurde.) Zoo sterk en zuiver was de stemming waarin het publiek werd vast gehouden, dat zij niet beseften, dat die dieHet is, alsof 'de dichter in den titel de herinnering wil oproepen aan de zonnige dagen, waarin hij nog zoo blij-uit, zorgeloos zingen kon... H. SALOMONSON Inhoud van de September-Tijdschriften: Ln Revue de Hollande: Cyriel Buysse: Souvenirs de jeunesse. Louis Piérard: Yerhaeren, Maeterlinck et la gnerre. Nandor de Solpray: Poesies. C. Kramer: AndréChénier: L'artiste des Bucoliqnes" (saite). Lucy Kufferath: En Savoie: Les villages sans voix. Gaston Picard: Les roses balancées, pcóme. Ary Prins: Dragamosus, nou velle traduite dn Hollandais par Georges Khnopff (première partie). Les Livres par G. S. de Bolpray. . ..: Les bulletins raisonnós de la guerre. N. de Solpray: Kevue des revues fran^aises. Mautice Thiberge: Journaux et magazines. imiiimiiiiMMiiiimMiiimiMiimmimmiiiiMii naren ongeveer naakt waren, die de toortsen aanbrachten op het tooneel. Iets waar natuur lijk anders nog wel in Holland wat over te doen geweest zou zijn. Zij zagen nu hoe mooi een mensch in de tooneelplastiek past. Dan heeft de regie van Max Reinhardt dit voordeel, dat ze geen kleine of slechte acteurs toelaat. Zet een acteur in zulk een belichting, tegen zulk een decor, onder hem, ongeveer driehonderd figuranten, met de armen opgeheven in smeekgebaar naar zijn majesteit en de auteur, die daar als middelpunt staat, moet groot zijn of niet zijn, (dat zelfde geldt in zekeren zin ook voor de kleine rollen.) Dan moet zijn stem, zonder te schreeuwen, boven hen uitdonderen. Hij moet angstiger klinken, dan de angstige stemming in de zaal is. Hij moet vreemder kunnen zijn, dan de stemmen van de vier of zes of acht koorleiders, wier gezamenlijk zeggen van den rey een mysterieuse occulte stemming geeft, hij moet zachter kunnen fluisteren dan de stilte in de zaal bij sommige oogenblikkenis, ineen woord ieder acteur, ook de kleinste die van zulk een regie deel uitmaakt, moet min of meer door het geniale aangeraakt zijn. De regie van Max Reinhardt is de voor bode van ons toekomstig tooneel, welke de groote, felle krachten die onze tijd in zich verborgen houdt en waar misschien deze wereldoorlog het geboortewee van is, ver tolken zal. Dan zal het tooneel weer de opperste plaats in het leven zijn, een altaar, waar alle kunsten als een nheid kunnen offeren. De opperste kerk, de levenskerk", waar de heiligste mystiek en de Dyonisische levenskracht vereenigd tot daad komt. -sa GÉRARD ARBOUS ai

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl