Historisch Archief 1877-1940
23 Sept. '16. ? No. 2048
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
JEAN JACQUES RousSEAü. Bekentenissen
J. LOPES CARDOZO en SAM. GOUDSMIT.
Mij. v. Goede en Goedkoope Lectuur.
Quand on aspire a la gloire, il faut se
faire lire a Paris: asand on veut tre utile,
il faut se faire lire en province". 1)
Rousseau heeft dit eens tegen zijn uitgever
gezegd; hij wilde nuttig zijn, en schrijven
voor de menschen op het platte land, voor
hen, die den tijd en de rust hebben, om zijne
gedachten te waardeeren en te volgen. Hij
heeft nimmer voor Paris" geschreven, voor
de genotzuchtige en ijdele samenleving van
de laatste helft der achttiende eeuw. Ver
leden Jaar is in Frankrijk Rousseau's
bicentenaire gevierd, en bij die gelegenheid heeft
de Parijsche snuffelaar Emile Foguet 2) die
zijne tallooze manuscripten daarheen mede
bracht uit de province" een reeks studiën
aan Rousseau gewijd, waarin hij hem vrij
uitvoeriglijk achtereenvolgens beschouwt
als mensen, als denker en als kunstenaar.
In Holland is een zeer gewaardeerde studie
over zijn leven en werken geschreven door
Mevrouw Henriëtte Roland Holst 3) en Is.
Querido heeft eene bewerking van den Emile
volbracht. 4)
Maar het beste zullen wij, menschen van
het platteland, van de province" waarvoor
Rousseau schrijven wilde, en die ruimer
gebleken is te zijn, dan hij het zelve ooit
heeft kunnen denken; het best zullen wij
den mensch Rousseau leeren kennen uit
zijne confessions.
Zijne bekentenissen liggen nu, vertaald
en ietwat bekort, vór ons; de vertaling is
goed, en de bekorting voornamelijk daar
aangebracht, waar wijdloopige uiteenzettin
gen over zaken van ondergeschikt belang,
of te uitgebreide plaats-beschrijvingen den
1) La Nouvelle Héloise, seconde préface.
2) bij de SociëtéFranchise d'imprimerie
et de librairie.
3) Mij. v. G. en G. lectuur.
4) Mij. v. G. en G. lectuur.
IIIIIIIIMIIII1III1IIIIIIIIHIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIM1IIII
TENTOONSTELLING
HERfSI
MODES
De Oorlog en het Nieuwe Tooneel
Hoe weinig nog de geweldige polsslag
van den vrij plotseling heroïsch geworden
tijd door ons tooneel gaat, bewijst alleen al
een overzicht van het tooneelrepertoire over
de laatste twee jaren. Ik zal de oorzaken,
waardoor het tooneel zoo klein en
verburgelijkt geworden is en die volgens mij, ten
deele ook in het maatschappelijk Ie ven wor
telen, voorbijgaan, maar zie in een nabije
toekomst de opleving van het groote tooneel.
Het tooneel van geweldige emotie en extase,
waardoor de acteur, die innerlijk fel bewogen
is, die over een breede plastiek en stem
beschikt, over groote tooneelmiddelen, ook
gelegenheid heeft om die te uiten. Niet
sporadisch als nu het geval is (en dan nog
dikwijls met bekrompen regie en
tooneelzetting) waar behoudens enkele uitzonde
ringen gelukkig, het tamme burgerlijke too
neel hoogtij viert, maar in tooneelwerk, dat
de hoogtepunten van ons tegenwoordig
geestelijk en vitaal leven weergeeft en er
niet beneden blijft. Dat ook deze oorlog
daartoe zal bijdragen door de felle bewo
genheid, die het in het gemoed van
millioenen opwekt, ben ik van overtuigd. Dacht
u dat men die honderdduizenden, die bij
Verdun en op hun waggelende zeebodems
in de kilgrauwe Noordzee hun levens hebben
gewaagd, die ellendige winters in hun ver
schrikkelijke loopgraven hebben doorge
bracht, met het gedonder van het kanon en
het fel gefluit der springende shrapnels nog
in hun ooren, op de drukkende benauwing
van een burgerlijke comedie voortaan nog
kan tracteeren, om van de menschen, die niet
geweldadig met dezen oorlog betrokken zijn
niet te spreken, maar die in voortdurende
zorgen, zonder bestaanszekerheid leven,
terwijl men (uit louter vaderlandsliefde!)
de prijzen der levensmiddelen onrustbarend
laat stijgen. Een zeurig en afmattend leven,
dat men waarachtig nog niet weer eens op
?het tooneel behoeft te reproduceeren. Zij
zullen voortaan geweldiger dingen in de
schouwburgzaal, als kunst, willen beleven.
't Is ten minste te hopen en de symptonen
zijn er voor aanwezig. De geweldigheid van
het gebeuren op het tooneel verheft en drukt
niet neer. De toestanden vór den oorlog
waren niet zoo op de spits gedreven als nu
het geval wordt, een zeurig gangetje ging
het, drukkend van kleine zorgen, o ja kleine
verbeteringetjes hier en daar, welke nu blij
ken geen stand te houden en de agitatie
van onder op naar een sterker zwaard zal
doen grijpen, willen zij niet in neg een reeks
oorlogen na dezen, voor eeuwen onder den
voet geloopen worden. Dat ideaal en
actielooze, niet tot uiting komende, was zoowel
in de geheele maatschappij als in het kunst
leven aanwezig, een stilstaand meer, waar
plots de oorlog in neer dondert
In de groote daad zoowel in de maat
schappij als in de kunst triumpheeren de
oerkrachten van het leven over welke misère
dan ook, het is dan ook in de tragedie (de
grootste kunstdaad) dat het leven over de
ellende triumpheert en niet omgekeerd, zoo
als in de kunst van onze dagen, de ellende
over het leven.
Men zal zeggen, ja maar het leven was
en in veel dingen is het nog zoo. Maar sinds
pppervlakkigen lezer weinig belang kunnen
inboezemen.
Ontegenzeggelijk gaat bij eene vertaling
als deze een zeker aroma verloren: zooals
de slijl van den Fransch-schrijvenden Zwit
ser, met zijne soms grappig-öngrammaticale
zinswendingen, en soms ook wordt wel eens
de subtiele stemming gebroken door de korte
iusschengevoegde résumé'sder vertalers. Dit
geeft dan een gevoel, alsof men bij een
concert gedurende een paar seconden de ooren
jluit, om echter aanstonds weer opgenomen
Ie worden In de milde stemming dezer ook
door de vertalers zoo welbegrepen ware
menschelijkheid.
* * *
MARCELLUS EMANTS, Liefdeleven. Bij
van Holkema en Warendorf, A'dam.
Het strijdpunt, dat deze (oorspronkelijk
in vervolgen in de Gids verschenen)
roman weer opgeworpen heeft is dit: Mag
de pathologie in de litteratuur gebracht wor
den? zoo ja op welke wi/ze? In de Gids van
Nov. 1913 heeft Carel Scharten in verband
met dezen roman, en met Een coquette Vrouw
van Carry van Bruggen gezegd, dat de
pathologie slechts als middel tot het ontstaan
eener schoonheid medewerkende, geduld
mag worden, en als voorbeeld noemde hij
den figuur van Lourty, den erotomaan, in
Een huis vol Menschen. De schrijver Emants,
dien hij trouwens in hetzelfde artikel den
meester op het gebied van den zielkundigen
roman in Holland noemt, was het daarmee
geheel eens, doch kwam op tegen Scharten's
bewering als zoude zijn Liefdeleven een
voorbeeld van het booze tegendeel zijn.
Liefdeleven is de strijd (Scharten zou zeg
gen het geval") van den rustigen,
evenwichtigen man, wiens huwelijk met eene
zwaarmoedige vrouw tot een catastrophe
wordt... door het simpele feit, dat hij haar
slechts als normaal kan en wil beschouwen,
door zijne zeer oprechte (hoewel o.i. niet
zeer sterk door den schrijver gemotiveerde)
liefde voor haar.j Hij blijft halstarrig weigeren,
haar als patiënte te beschouwen, en de
scènes, en hysterische aanvallen, die haar
ziek gestel doen ontstaan, blijft hij ruim
400 bladzijden lang beschouwen als inder
daad berustend op grieven harerzijds.
Het komt mij voor, dat juist in deze kop
pigheid, die wij overigens gaarne als mogelijk
willen aannemen, schrijver's steun ligt voor
zijn betoog, dat het verhaal niet dienstig is,
om een zeker pathologisch geval naar voren
te brengen, en uit te werken in alle ver
schijnselen.
Hij geeft ons Christiaan, den echtgenoot,
dan ook zó, dat wij in hem een karakter
gevoelen, en geen decor voor het geval."
Ten slotte mogen wij dankbaar zijn, dat
Marcellus Emants, de heraut der SOers, die
door Willem Kloos in zijne Nieuwe Littera
tuurgeschiedenis nog eens geroemd wordt
als de eminentste zijner generatie ('40?'50),
voortgaat ons naar zijn beste kunnen te
geven.
JEAN STAPELVELD. Voorbeschikten. Bij
G. J. Slothouwer, Amersfoort.
Toevallig helaas wellicht opent zich
hier al direct de gelegenheid, om het vorige
toe te lichten. Deze roman dient vrijwel tot
wanneer is het noodig dat de kunst een
klakkeloose weergave van het uiterlijke leven
moet zijn ?
Tenminste nu niet meer, nu er sterker
idealen gaan groeien en dieper intuïtief weten
In de regie van Max Reinhard, die eenige
jaren voor dezen oorlog ontstond komt, on
danks veel dat valsch en oneenvoudig is, het
heroisch-tragische tot uiting, en dat in een
nieuwe plastiek nieuwe tooneelzetting (hoe
wel geinspireerd op de Grieken) te doen
is n van de belangrijkste elementen in deze
regie. Zonder commentaar kunnen wij dezen
kunsttijd wel veroordeelen, als wij alleen
maar willen zien, hoe het tooneel zoo klein
en levenloos geworden is. Dat niet n kunst
dat zoo duidelijk te aanschouwen geeft, als
het tooneel, is, omdat die kunst zoo positief
helder, zoo zonneklaar het leven reflecteert.
(Dat het tooneel daar echter niet bij stil
moet blijven staan, maar de»tijd vooruit
moet zijn, heb ik hierboven al gezegd).
En nu begint de mogelijkheid te gloren,
dat dit na den oorlog veranderen gaat (om.
dat het zal blijken, dat er dan werkelijk in het
geestelijk leven iets veranderd is). Vooral in die
landen, die er in betrokken waren en voor
namenlijk misschien in het land, dat waar
schijnlijk de nederlaag zal lijden. Een neder
laag met de wapenen te lijden, beteekent
dikwijls geestelijk te groeien. Kwam na den
oorlog van 1870 in Frankrijk niet het natu
ralisme tot algemeenen bloei, terwijl men
dacht dat Frankrijk voor jaren verpletterd
lag, het eeuwige jeugdige Frankrijk!
Dat deze kunstuiting voor zoover ze het
tooneel betreft nu van Duitschland schijnt
uit te gaan is omdat Reinhardt in Duitsch
land meer gelegenheid had dit het sterkst
te manifesteeren. Frankrijk toch heef t eigenlijk
nooit geheel de groote classieke kunst los
gelaten en er bestond in Frankrijk altijd n
voor de literatuur n ook voor het tooneel
een criterium, dat zij nooit loslieten, afge
scheiden zelfs van de classieken.
Een vagebondage, zódat op een gegeven
tijd het tooneel door dilettanten en reclame
makers bestormd kon worden is het
Fransche tooneel (behalve enkele uitzonderingen
natuurlijk) nooit geworden, trouwens het
Duitsche ook niet. Dat schijnt alleen weg
gelegd voor de kleine landen. Frankrijk heeft
nooit de groote lijnen laten schieten en
daarom zou daar zoojn demonstratieve mani
festatie van het nieuwe tooneel niet zoo iets
buitengewoons zijn. Gaan wij alleen maar
na welke de meest gevierde
tooneelschrijvers in Frankrijk zijn en dan zien wij in de
eerste plaats Edmond Rostand. Onder de
meest gevierde en erkende acteurs, Mounet
Sully, die wat de Franschen zélf betreft, als
hun grootste tooneelspeler wordt erkend.
In het vele middelmatige, om van het
banale en crue niet te spreken dat Duitsch
land in de laatste jaren heeft voortgebracht,
komt natuurlijk Max Reinhardt als een
donderslag bij helderen hemel. Daarbij heeft
zijn troep ons land bezocht en weten wij
van de Oedipus opvoeringen van Mounet
Sully in l'Orange" niet veel af. Dat is de
reden, dat ik tot voorbeeld voor het nieuwe
Tooneel de regie van Max Reinhardt neem.
Dat ook de economische toestand een levens
plan moet scheppen, waarin die nieuwe kunst
mogelijk blijkt, geloof ik zeker en in dien
niets anders dan encadrement van een ziekte
geval. Het is de ietwat pathetische
geschielenis van eene Mimi Pinson en den
onafhankelijken rijken jongeman, wiens gelaat,
waarin het oogen-blauw zoo wel deed bij
het blonde haar en het blosje op het interes
sante bleek, overgoten was van fijnen geest.
De geschiedenis is ons niet belangrijk ge
maakt door de personen, maar al spoedig
worden wij ingeleid in een ziekteverloop.
De medische beschrijving daarvan en het
beuzelig verhaal geven een zekere
n-evenwichtigheid aan het boek. En, als mani
festatie dezer n-evenwichtigheid, hangen,
aan den voet dier weinig belangrijke blad
zijden, als zware verklarende noten, de
medische commentaren, die deze kunst niet
dragen kan.
H. VAN LOON, Geteekenden. W. L. en
J. Brusse's. Ultg.-Mij.
Dit boek heeft een vreemde eigenschap!
wij missen er in, wat wel eens, met een
groot woord, genoemd wordt: de
noodwendiqheid van het gebeuren, het natuurlijk op
bloeien der gebeurtenissen uit het verloop
der geschiedenis. Ontegenzeggelijk gevoelen
wij voortdurend de krachtige, doelbewuste
hand van den schrijver, maar deze leidt ons
niet van gebeurtenis tot gebeurtenis, doch
plaatst ons veeleer telkens te midden van
nieuwe omstandigheden, waarvan hij ons de
waarachtigheid zeer zekerlijk vermag te doen
gevoelen, maar niet het onderling verband.
Daardoor is hij wel eens vermoeiend, en
ook door zijn haast, ons vertrouwd te maken
met zijne personen; wij bewaren een zekere
reserve, wanneer wij ons opeens geplaatst
zien tusschen Ciel, Riek, Dirk en Frans, aan
wie wij ons ternauwernood voorgesteld
gevoelen. Er zijn in dit boek telkens men
schen, die, geheel onverwacht opgedoken,
hun levensgeschiedenis vertellen; wij kennen
ze dan nog zóweinig, dat wij wel eens
met die confidenties verlegen zijn.
Maar ik geloof, dat de schrijver ons in
zijn titel wil aankondigen, dat hij niet anders
gewild heeft, dat hij ons vél menschen wil
laten zien en kennen in hun onderlinge ver
houdingen. Dat is hem gelukt
In de eerste plaats Riek, het mismaakte,
ietwat schichtig geworden meisje, wier leven
plotseling p gaat bloeien bij Ciel, de vrouw
die als een tweede Madame de Warens op
een soort Charmettes woont, waar de be
hoeftige kunstenaar Dirk Holst komt aan
kloppen, die eindelijk den altijd afwezigen
echtgenoot verdringen zal. Ciel zelve wordt
ons reeds van den aanvang af wat onbe
duidend gemaakt, ware het slechts door de
sleep van haar roomblank kleed, haar huis,
een juweel van voornamen smaak, en haar
schuimig wit gewaad. Wanneer wij Riek
allang kennen, blijven wij nog vreemd van
deze vrouw, die wij telkens Ciel moeten
noemen.
Dan komt Riek telkens met andere men
schen in aanraking; hél mooi is vooral de
adoratie van het, in hare aanvankelijk zoo
schichtige affecties, allengs zoo innig vrien
delijke meisje, tot Wanda, die zwerfster,
die alles genoten en alles verworpen heeft.
Want ten slotte zijn zeeven ver in het leven:
er zijn menschen als... als jij, had Wanda
tot Riek willen zeggen, gedaan had ze't niet,...
geest neem ik voor mij ook het historisch
materialisme op; dat de evolutie in de kunst
niet ontspringt uit, maar in verband staat
met den economischen toestand. Onze maat
schappelijke formeering zal wel een wijziging
na dezen oorlog ondergaan. Het groot kapi
taal ten eene en de industrie ten andere,
zullen beiden ieder op zijn wijze innerlijk
versterkt uit deze crisis te voorschijn treden,
ten koste van den middenstand. Voor de kunst
kan dat geen achteruitgang beteekenen, want
het overheerschend slappe karakter van het
tooneel, kwam voort voornamelijk door en
uit den middenstand. De middenstand toch
die de toonaangevende was in leven en
kunst, in de eerste plaats door zijn getal.
In die algemeene verdorring en verkleining
van het tooneel, voelde Max Reinhardt, dat
het bourgeois satisfait karakter van het too
neel plaats moet maken voor het onge
breidelde leven. Dat men het tooneel niet
langer beschouwe als een soort amusements
kunst of eene photographische weergave
van locale toestanden. Maar zijn theorie is
de praktijk, zooals dat een typische duitsche
eigenschap is, vooruit en dat geeft het be
dachte, soms gewilde effect aan zijn regie.
Dat die regie nog niet die uitwerking heeft
op ons tooneel, tdie haar toekomt ligt ook
daarin dat wij nog niet die groote
tooneelliteratuur hebben die zulk een enorme regie
noodzakelijk maakt. Daarom heeft Reinhardt
zijn toevlucht gezocht, in afwachting van
de groote tooneelliteratuur van onzen tijd,
voornamenlijk tot het klassieke drama dat
zich voor zulk een regie ten deele leent.
Ten deele dan ook maar, wat b.v. bij zijn
Oedipusopvoeringen hier te lande eenige
jaren geleden bleek. Daar waren moderne
sentimenten in die opvoering aanwezig, die
tegen een werk als Oedipus indruischten,
maar welke de mogelijkheden lieten zien
in welke richting de nieuwe tooneelkunst
tot uiting zou kunnen komen.
Ook door zijn uitbouwen van het tooneel
in de zaal heeft hij het burgerlijk karakter
van het tooneel willen opheffen en ook het
publiek als een deel van de handeling ge
voeld, als een zwijgend deel, maar niettemin
even levend als de literatuur en zijn ver
tolkers zelve.
Het al te afzonderlijk karakter toch van
het tooneel en het publiek geeft in veel
opzichten een juist beeld van een tijd, die
ik hoop spoedig tot het verleden zal behooren.
Het hedendaagsch tooneel is te veel be
rekend om alleen een gedramatiseerd
gevalletje te vertoonen, maar niet de levens
kracht en glorie van een heel volk (volkren)
tot plastiek te maken.
Hij wil niet alleen het geluid en de be
weging van de massa, als fond, waartegen
de actie van zijn spelers, het spel van den
enkeling, scherper zal uitkomen; maar ook
de massa zélf als een levend bestanddeel
van zijn regie, met zijn eigen geluid en
gebaar, dat in die tooneelzetting van een
groote bekoring blijkt.
In bloeitijden van het leven, waarin een
cultuur poque op zijn hoogtepunt gekomen
is als b.v. dat was met het religieuse Egypte
was het tooneel de mystieke eeredienst der
priesters in de tempel (zooals het in de
voormiddeneeuwen, de bloeitijd van het
Christendom in Europa, eveneens de mysterie
W4Ks»r-.Y ? - . .».,'?,-?,?? ? ? > *
.,' * * frv vXv ~-4^r ?* ?
De Nederlandsche Opera luidt zich in.
die den boog van hun begeerten hebben over
spannen. Die streven vruchteloos. Ook in hen
leeft een stormachtige drang naar vervul
ling van leegte... die leegte blijft.
Ten slotte blijft Riek achter, als altijd
derde, als getuige van Ciel's zér betrek
kelijk huwelijksgeluk met den vlinderigen
schilder Dirk Holst.
De heer van Loon is een overtuigend,
forsch-durvend teekenaar.
RENÉDE CLERCQ, Uit zonnige Jeugd.
Mij. v. G. G. Lectuur.
En ten slotte liederen. Vroolijke, zonnige
liederen, waarbij er zijn, die geboren schijnen
voor Hullebroeck's spontane muziek. De
lyrische cyclus: De Bloem der Heide, son
netten, waaronder bekenden, en eindelijk
Aan eenen Nachtegaal, naar John Keats.
spelen der kerken was.) In Griekenland, het
levenskrachtige en levensvereerende, komt
het tooneel in de open lucht, in de zon be
schenen arena. De grenzen van het tooneel
verruimen zich en het tooneel is door de
orchestra, dat de verbinding vormt van het
volk en de spelers in het publiek uitge
bouwd. Ook in de Grieksche
tooneellitteratuur is het nu niet meer alleen de mystieke
eeredienst maar de glorie van het leven, dat
door niets overwonnen kan worden, de
Dyonische levenskracht, die zelfs boven en in
het geweldigst tragische triomfeert. Wat de
orchestra is in de tooneelbouw, is dereyin
de tragedie, het beschouwende oordeel, dat
toch evenwel in de handeling is opgenomen,
dat als het ware het oordeel en meeleven
van het publiek vertolkt. Hun plaats was
dan ook terecht in de orchestra, als
behoorend evenzeer tot het volk, als tot het tooneel.
Of Max Reinhardt dat aan de Grieken
heeft ontleend of een modern inzicht is,
doet hier niets ter zake, hij heeft geprobeerd
het tooneel ook daarmede een nieuw karakter
te geven en het aparte, het afzonderlijke van
het tooneel aan het publiek op te heffen.
Ook het weglaten van het scherm, zooals
dat het geval was bij zijn Oedipus opvoe
ring voor eenige jaren in den Stadsschouw
burg alhier staat daarmede in verband en
heeft o. m. ook dit goede, dat men al direct
bij het binnenkomen in de schouwburgzaal
de atmosfeer voelt van de dingen, die straks
gebeuren zullen en de verwachting hooger
gespannen staat. Want het was alsof de zaal
slechts een deel uitmaakte van dat grootsche
decor, het middengedeelte van een oud
paleis, dat daar in al zijn macht tevens als een
sprookje uit oude tijden stond met in het
midden de groote zware deuren. Voor dit
ontzaglijk decor, ontzaggelijk ook door zijn
eenvoud, de zwartgrijze trap die naar de
orchestra voert. Ik heb altijd bij de opvoe
ring van dit werk gedacht: waarom wordt
er geen trap gebouwd voor het paleis van
Koning Oedipus, waardoor een kleurrijke
groepeering te krijgen is van de verschil
lende personen ? Een kleurrijkheid van bewe
ging, die aan het, voor onzen tijd min of
meer uiterlijke onbewegelijke van deze
kunst meer beweging geeft.
Daar kwamen dan ook de verschillende
spelers in hoogte en laagte tegenover elkaar
te staan. Als dan veraf klinkende fanfares
het sein tot den aanvang geven, werpt een
machtige schijnwerper, die het licht van de
zon symboliseert, zijn straal naar het midden
van het tooneel, belichtend het voornaamste
gebeuren, doorzichtige schaduwen schep
pend aan de zijkanten, terwijl dienaren eenige
toortsen aanbrengen, die de uitersten hoe
ken flauw verlichten. Het was in de zaal
alsof de eeuwen wakker werden, toen daarbij
het geluid van het volk (de figuratie) eerst
zacht grommelend, golvend als een zee, op
klinkend eindelijk als een orkaan zijn wee
uitstortte en om zijn Koning tOedipus
schreeuwde.
Ik zou consequenter vinden, met deze
opvatting van tooneelkunst, de figuratie uit
het publiek zelf te voorschijn te laten komen
(wat toen van buiten de schouwburgzaal
om, gebeurde.) Zoo sterk en zuiver was de
stemming waarin het publiek werd vast
gehouden, dat zij niet beseften, dat die
dieHet is, alsof 'de dichter in den titel de
herinnering wil oproepen aan de zonnige
dagen, waarin hij nog zoo blij-uit, zorgeloos
zingen kon...
H. SALOMONSON
Inhoud van de September-Tijdschriften:
Ln Revue de Hollande: Cyriel Buysse: Souvenirs
de jeunesse. Louis Piérard: Yerhaeren,
Maeterlinck et la gnerre. Nandor de Solpray: Poesies.
C. Kramer: AndréChénier: L'artiste des
Bucoliqnes" (saite). Lucy Kufferath: En Savoie: Les
villages sans voix. Gaston Picard: Les roses
balancées, pcóme. Ary Prins: Dragamosus, nou
velle traduite dn Hollandais par Georges Khnopff
(première partie). Les Livres par G. S. de
Bolpray. . ..: Les bulletins raisonnós de la guerre.
N. de Solpray: Kevue des revues fran^aises.
Mautice Thiberge: Journaux et magazines.
imiiimiiiiMMiiiimMiiimiMiimmimmiiiiMii
naren ongeveer naakt waren, die de toortsen
aanbrachten op het tooneel. Iets waar natuur
lijk anders nog wel in Holland wat over te
doen geweest zou zijn. Zij zagen nu hoe
mooi een mensch in de tooneelplastiek past.
Dan heeft de regie van Max Reinhardt
dit voordeel, dat ze geen kleine of slechte
acteurs toelaat. Zet een acteur in zulk een
belichting, tegen zulk een decor, onder hem,
ongeveer driehonderd figuranten, met de
armen opgeheven in smeekgebaar naar zijn
majesteit en de auteur, die daar als
middelpunt staat, moet groot zijn of niet
zijn, (dat zelfde geldt in zekeren zin ook
voor de kleine rollen.) Dan moet zijn stem,
zonder te schreeuwen, boven hen
uitdonderen. Hij moet angstiger klinken, dan de
angstige stemming in de zaal is. Hij moet
vreemder kunnen zijn, dan de stemmen van
de vier of zes of acht koorleiders, wier
gezamenlijk zeggen van den rey een
mysterieuse occulte stemming geeft, hij moet
zachter kunnen fluisteren dan de stilte in
de zaal bij sommige oogenblikkenis, ineen
woord ieder acteur, ook de kleinste die van
zulk een regie deel uitmaakt, moet min of
meer door het geniale aangeraakt zijn.
De regie van Max Reinhardt is de voor
bode van ons toekomstig tooneel, welke de
groote, felle krachten die onze tijd in zich
verborgen houdt en waar misschien deze
wereldoorlog het geboortewee van is, ver
tolken zal. Dan zal het tooneel weer de
opperste plaats in het leven zijn, een altaar,
waar alle kunsten als een nheid kunnen
offeren. De opperste kerk, de levenskerk",
waar de heiligste mystiek en de Dyonisische
levenskracht vereenigd tot daad komt. -sa
GÉRARD ARBOUS ai