Historisch Archief 1877-1940
2'3 Sept. 'Ifj. No. 2048'
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOO R-N EDERL AND
VANVLAANDEREN
Een Lentetocht door onbezet
Vlaanderen
Dezer daeen had ik gelegenheid, nog weer
eens een groot deel van het kleine hoekje
grond, dat nog niet door de Duitsche soldaten
is betreden, te bezoeken. Ik wil nu hier eens
een en ander, van mijn bevindingen
meedeele". Allereerst vestig ik de aandacht op
het eigenaardige karakter dat het volksleven
achter het gevechtsfront heeft aangenomen.
Wij Nederlanders toch die in hoofdzaak ken
nis maakten in October 1914 met den vluch
teling uit de groote steden, missen daar
door hét beeld van de provinciale en landelijke
bevolking in oorlogstijd. Opmerkenswaardig
is dunkt mij het feit dat er, ondanks elk uur,
ja eiken minuut dreigende gevaren, duizenden
blijven pp bun plaats,van inwoning. Soms
zelfs moet de militaire overheid haar gezag
doen gelde, n om de al te gevaarlijk gewor
den plaatsen te ontruimen, 't Spreekt natuur
lijk vanzelf, dat ik al aanstonds belang ging
stellen in de motieven die de menschen tot
iiet trotseeren van het gevaar leidde. Daar
ik nu reeds ruim 1% jaar van nabij den strijd
meemaak,- is 't niet te verwonderen dat ik
bij navraag en bestudeering velerlei motieven
vond. Zeker is riet Vaderlandsliefde". Doch
niet de holle vaderlandsliefde zooals ik ze
?meermalen misbruikt vond voor politieke
doeleinden. Doch bij deze lieden geldt het
inderdaad hun liefde voor den door hen be
werkten grond. Ik sprak met lieden die na 25
of 30 jaren harden arbeid eindelijk er in ge
slaagd waren het kleine gedoetje" waarop
en waarvan ze leefden, schuld-vrij te hebben,
en nu meenden op hun ouden dag ten minste
voor gebrek gevrijwaard te zijn. Die lieden
nu werden het wreedste getroffen. Hun positie
toch is zoo geheel verschillend van die der
honderdduizende arbeiders in de steden. De
laatsten kunnen gewoonlijk hun heel hebben
en houden op een middelmatig gropten
handkar laden en daarmee elders neerstrijken. Hun
arbeidskracht is niet gebonden aan den grond
waarop ze geboren werden en leefden. Anders
is dit met den landarbeider, die na jaren
keuterboertje is geworden. De vaderlands
liefde bij den landman heeft dus wel terdege
een materiëele ondergrond. Zijn belangen
zitten letterlijk vast aan den grond. De taai
heid waarmee hij zich dus aan dien grond
vastklampt kan des te beter worden begrepen.
Zoo zag ik dan ook meermalen te midden
der hevigste kannonaden landlieden bezig
op het veld, terwijl voor, achter en op zij
de projectielen insloegen. Want vaak wordt
de grond, voorzoover ze niet onder water
is gezet, door den boer bewerkt tot vlak
achter de batterij. Dikwijls steekt de jonge
boer in 't soldaten pak, en verdedigt deze
letterlijk met de wapens zijn arbeidskracht,
die in dien grond zit.
Men begrijpt toch ook, dat waar België
voor 11/12 door de Duitschers is bezet, en
van de rest nog wel 1/4 onder water staat,
Fransche Oorlogsromans
i
Heures de guerre de la familie Valadier,
door Abel Hermant. (A. Lemerre,
Paris, diteur.)
Men heeft gezegd dat Abel Hermant de
' Saint-Simon van onzen tijd is, de onbe
schaamde schrijver van onze chronique
scandaleuse," en misschien verdient hij
na het vijftiental deelen van zijne Mémoires
pour servir a l'histoire de la société," na
de vele bundels van zijne Scènes de la
vie des Cours et des ambassades'' en Scènes
? de la vie cosmopolite" dien gevaarlijken
en zeer beroemden naam wel. Dank aan
zijn luchtig amoralisme en zijn steeds ge
boeide en geprikkelde aandacht is hij als
een zich kostelijk vermakende toeschouwer
dór het leven van zijn tijd gegaan, langs
de meest onbescheiden wegen bij voorkeur.
En het leven wemelt en woelt in zijn boe
ken, krioelt als het spel van een reusachtige
.poppenkast, boven welks rand de ironische
glimlach van Hermant komt piepen. Want
zoo ons niets wordt gespasrd van heel de
ondeugd, de min of meer adelijke en ver
fijnde verrotting, en al de gebreken en on
volkomenheden, al de kwalen en ongemak
ken, al de slechte hoedanigheden en booze
hartstochten van onze society," van grand
bourgeois" en vervallen titeldragers, van in
luxe-treinen reizende arrivisten, van
liefdeversjachelende dames der hoogere standen,
van eerzuchtige diplomaten, van pronkerige
actrisjes, van groote en kleine avonturiers
en groote en kleine cocotten, toch is het
werk van den ondeugenden en fijn-sensueelen
biograaf dezer weinig stichtelijke samen
leving niet wrang, noch boos. Wel is Abel
Hermant scherp, maar niet bitter. Hij bevindt
zich jenseits vom Bösen und vom Güten"
en steeds in goed humeur, met een mede
lijdenden lach en een genadig woord, en
hij is met weinig verontwaardiging bezield,
maar met veel achtelooze, vergoelijkende en
zeer perverse inschikkelijkheid. Hij ziet het
kwaad vergroot als in een hallucinatie, maar
in roos decor, met schitterende schijnen
overtogen, speelsch en gedistingueerd, in
teressant en boeiend, als een schouwspel,
dat daar is voor het vermaak, de ontspan
ning en verpoozing van cynisch-minzame
ironisten van zijn soort.
Niet zonder bevreemding heb ik den
nieuwen roman geopend, door dezen
onverbeterlijken hekelaar en spottenden moralist
van het kwaad gewijd aan den oorlog. Ik
vreesde iets als een ontheiliging.
Maar met verbazing heb ik zijn hoek
neergelegd, en met bewondering om de
kiesche tact waarmede Hermant, zonder iels
van zijn gewone schrijfwijze te verloochenen,
zonder aan zijn paradoxale vizie op het
meriscHelijk marionetten-spel veel te wijzigen,
dezen 'vreemden oorlogsroman heeft kun
nen schrijven.
De (amilie Valadier is een
tooneelistenhuisgezin: de vader een gepensioneerd
leeraar' in de geschiedenis, die nog steeds
in het; grootsch verleden zweeft en plechtig
en statig zijn boeken-wijsheid uitkraamt,
en rond henvzijn zoon en zijne twee doch
ters, alle drie comediant of
aspirant-comehet overblijvende met te meer harts
tocht en toewijding wordt bearbeid. Men
doet al zijn best om van dit hoekje alles te
halen. Elke vierkante meter grond, die niet
volstrekt voor militaire doeleinden noodig
is, wordt dan ook nuttig aangewend. Van
daar dat de velden romdom de half of ge
heel in puin geschoten dorpen in zoo'n
tegenstelling zijn.
Toonen de dorpen het beeld des doods,
de velden vertoonen het eenige levensbeeld
der zich steeds verjongende en herboren
natuur. De halmen van het wintergraan
komen reeds met hun groene stengels be
duidend ver boven den grond. En soms
beluister ik het zacht ritselend geluid en
meen dan te hooren het geruisch van zijden
gewaden, gedragen door schoone vrouwen
die met hun zachte blanke handen, het roode
bloed willen stelpen, dat uit duizenden
wonden wegvloeit. Doch maar kort kan
zoo'n droom zijn. Want plots scheurt het
door de lucht, en davert de grond. Het*
zijn de door menschen zorgvuldig bewerkte
granaten, uit door menschen bediende
kanonnen, die de zachte lentegeluiden
komen overstemmen. Dan houdt soms uren,
dagen het kwade gerucht aan en worden er
weer duizenden ten doode gedoemd. Dan
zie ik boven het ontluikende leven, den
grimmigen dood, die als met een grijns zijn
welbehagen toont om een zoo overvloedigen
en rijken oogst voor hem. Dan komt het
gerucht van den strijd al veelvuldiger en
nader. Dan trekken ze op de duizenden jonge
mannen die zich herinneren hoe daar ginds
hun land ligt. Hoe enkele uren verder vader
en moeder lijden. Dan zouden ze als met
een sprong kilometers willen inkorten om
hen'te bevrijden van den last des veroveraars.
Deze behoeven geen van woorden gloeiende
geestdrift. Deze behoeven geen aansporing
om te strijden. De meesten dier jonge mannen
kwamen met groote gevaren uit het bezette
gebied juist om hier te strijden. Zij stelden
zich dus zelf hun taak en anderen helpen
hen slechts de taak ten uitvoer te brengen.
Te midden van al dit leven ondergaat men
een zuivering van denkbeelden.
Veel van wat men in theorie juist waande,
erlangt hier een andere gestalte. Immers
niet alle menschen leven, en laten zich leiden
doortheoriën. Het leven zelf geef t hun theorie.
Hier heeft men inderdaad empirische weten
schap. En al is 't dan pijnlijk voor zich zelf
te moeten erkennen, dat men niet steeds
juist oordeelde, toch moet men liever er
kennen te hebben gedwaald en misgetast,
dan hardnekkig stupide blijven volharden
in de dwaling. O, er leeft nog veel in de
menschen dat wacht op meer ontwaken.
Niet altijd zijn 't schoone slaapsters," die
door den Prins van 't weten gewekt worden.
Maar beter een leelijke waarheid, dan een
schoone leugen.
Zoodat ik koncludeer, er leeft in den
mensch nog als voor honderden jaren de
zucht, om zonder veel moeite van verande
ring, zijn einde te mogen halen, daar waar
't begin was. Bij den kollectieven geest die
tot uiting komt, is 't weer niets anders dan
de som der individueele begeerten die de
niet altijd zichtbare drijfveeren zijn.
Zoo is 't niet alleen bij de verdediging
van het land. Doch zoo is 't ook bij het
aankleven van een Dynastie. Sommigen
mogen het vreemd vinden dat Koning Albert
diant, met ronkende zinnen van het klassiek
répertoire op de lippen, en niet aan al te
strenge zedewetten gehoorzaamde.
De schrijver toont aan hoe de oorlog als
een frissche wind dór het gezin blaast,
wegveegt den smink, die op aller aangezicht
is gesmeerd, hoe hij de zielen loutert en
verheft. De zoon vecht als een held, als
een echte held, en wordt glorierijk gewond.
De dochter, die zwanger is van een
tooneelist-collega, dewelke in een der gevechten
gedood wordt, vindt in haar droef, pijnlijk
moederschap een wijding. En de oude leeraar
vergeet de tooneelmatige formule van den
vadervloek, om alleen te zien in zijn dochter
de draagster van een nieuw, meer dan ooit
kostbaar leven en de weduwe van een dap
pere, die voor zijn land is gevallen. En tot
het uur van de baring komt, slijt Emma
Valadier dagen en nachten in het ziekenhuis,
aan het bed der gewonden. Daar leert ze
een verminkt en gereformeerd soldaat ken
nen, die haar bemint, van wien ze ook gaat
houden en die haar huwen zal en het kind
van den gevallen kameraad erkennen....
Er was moed noodig en veel zeer beschaafd,
zeer vernuftig talent om zulke kiesche toe
standen nog in oorlogstijd te beschrijven,
met fijne, scherpe maar beheerschte en tact
volle ironie. En Hermant is er wonderlijk in
gelukt om gelijktijdig op het vórplan te
brengen n al het kleine, idiote dat in den
mensch schuilt, in zijn banaal leven, n al
het groote, heldhaftige, dat in hem door som
mige aanzienlijke rampen wordt wakker ge
roepen en dat boven het klein gedoe van het
bestaan en de caricaturale kanten van elk
wezen uitgroeit en schittert en hij deed
zulks zonder iemand te kwetsen, zonder iets
af te dingen op de heroïek van zoovele
mannen en vrouwen, plotseling gerezen naar
veel schoonheid en grootschheid.
Veel heeft de oorlog reeds gezuiverd, veel
onbenullige malligheid veroordeeld, veel wuft
dillettantisme geknakt, veel tactisch leven
uitgeroeid. En vele menschen zijn tot inkeer
gewekt, door het groote levensgevaar. De
leden van de familie Valadier behooren tot
die menschen-soort. In hen is de
zinnenaframmelende komediant gedood en dit
Fransch gezin van vór den oorlog zal her
nieuwd, verernstigd, verfrischt, en misschien
gesterkt uit de plaag komen.
De satire van Abel Hermant, in de eerste
hoofdstukken van dit boek, is geestig en los,
raak en vermakelijk, maar de ironie vol
goedheid, vol stille bewondering, vol
liefdevollen eerbied, welke de toon geeft aan het
laatste gedeelte van dezen zeer bijzonderen
roman, -- die, ondanks jokkernij en spot,
zoo mild en sympathiek is geworden
roept heel veel ontroering en weemoed
wakker... Dit werk, al is het zeer luchtig,
wekt geen valschen klank. Het is een nieuw
meesterwerk van Fransche gevoelsverfijning,
van tact en legance op moreel gebied en
van spotzieke hartelijkheid en dartelen ernst.
En France, tout finit par un sourire" ...
* * *
I!
Les Fiancés de 1914, door Charles Géniaux
(Pierre Lafitte, Paris, diteur;
Dit is een, in den grond, tamelijk banale
roman. Ik had gemeend beter werk van den
zoozeer ook door Republikeinen bewonderd
wordt.
Doch is 't inderdaad zoo vreemd? Hebben
zelfs niet de meest felle Republikeinen, de
anarchisten hun vorst? Ik weet wel, ze geven
hem niet dien titel; doch zit 't alleen in
den titel? De meeste menschen gevoelen
nu eenmaal behoefte om buiten zich zelf
iets of iemand te bewonderen. Welaan, nu
zien duizenden, ja millioenen, hoe een man
dag aan dag bezigt is het lot van anderen
te deelen, dezelfde gevaren, dezelfde lasten,
zij 't dan niet ook dezelfde ontberingen. Wat
natuurlijker dan, dat de bewondering van
velen zich daarheen keert? Men ziet nu
bovendien in het voorwerp van bewondering
het werktuig dat mee zal werken tot be
vrediging van eigen verlangens. Wat was
de oorspronkelijke vorstenvereering anders,
dan de sympathie voor hem, die meer en
beter voelt dan ieder ander, voor zich en
die anderen. Welnu, in den grond is nu het
gevoelen nog hetzelfde. Men hoopt door
den Vorst het middel te erlangen van
overwinning, eindelijke vrede, ' rust en
weer leven als voorheen. Natuurlijk voelen
niet allen het zoo wel bewust, en nog min
der spreken zij 't zoo uit. Doch in feiten
durf ik te zeggen dat 't toch zóis. 't Is
al weer de behoefte om van een ander te
hopen wat men zelf niet vermag. Zoo door
gaande zou ik nog vele gevoelens kunnen
ontleden. Doch dan zou m'n brief die nog wel
een eersteling is veel te lang worden. Toch
meende ik om een goed inzicht in hetgeen
ik nog schrijven zal, mogelijk te maken,
allereerst deze aangelegenheden te behan
delen. Men zou anders onmogelijk verstaan
wat er hier omgaat, als men niet allereerst
zich indenkt in de geestelijke en materiëele
gesteldheid. De worsteling hier brengt zoo
velerlei in beroering, dat alles heel anders
lijkt, dan men zich kan voorstellen. Het
ploegen en zaaien tusschen granaatluchten,
het werk in fabriek met door.granaten door
boorde muren, het wonen in kelders onder
afgebrande huizen, het slapen in 't veld onder
kanongebulder, 't zijn alle aangelegenheden
geworden, waaraan men moest wennen. Ook
aan het zien en het meeleven moet men
wennen, en daarna weer zichzelf terug vin
den om objectief en als buiten-, of boven
staande te kunnen oordeelen,
J. SAMSON
Regrets
Aan Julius Persyn
Bittre zorg van mijn huis dat treurt,..
Mijn boeken, schotels en prenten,
die raden langzaam wat gebeurt...
Geen rinkel van koopren centen.
Mijn boeken zijn slaaprig uitgerust,
maar zien mijn handen niet reiken.
De schotels versieren zonder lust;
mijn prenten vergaan als lijken.
Mijn milde bedstee geraakt verweerd
en kraakt van afwezigheden;
zij heeft zoo lang mijn weerzien begeerd
en zeer van 't afscheid geleden;
en mijn sleetrige stoel met zijn groen fluweel
staat leeg in de kamer;
hij denkt nu maandenlang veelaan mij, veel..
Nabij bonst de oorlogshamer.
soberen, mannelijken schrijver van L'Océan
te mogen verwachten. De bundel is samen
gesteld uit een twintigtal brieven, en deze
gedemodeerde en tactische form van ver
haal ontzenuwt de reeds niet te kernachtige
inhoud dezes boeks.
Van deze tusschen twee verloofden ge
wisselde brieven de jonge man vertoeft
natuurlijk aan het front maakt de schrijver
gebruik om een paar oorlogstooneelen te
beschrijven, een indruk te geven van het
leven aan en achter de Fransche
gevechtsUnie. Gelukkiglijk weet hij zijn bescheiden
boekje zuiver te houden van al te rumoerige
en schetterende vaderlandsliefde, van al te
goedkoope helden-rethoriek. Enkele zeer
mooie, innige, diep-gevoelde ej»met frisch,
sterk leven bezielde bladzijden zullen ons
van dezen roman bij blijven. *
* * *
III
La Veillée des Armes, door Marcelle
Tynayre (Paris, Calmann-Lévy)
Dit is van de vele Fransche oorlogsromans
de meest aandoenlijke. Nochtans voert dit
boek ons niet in de loopgraven, in het
gewoel van den strijd, in het bijzijn van
den dood. Het speelt vroeger en is nog
geen beeld van het slagveld. De schrijfster
heeft als ondertitel op het omslag van dezen
merkwaardigen roman gezet: Le D
partAoüt 1914, en daarmede zelve het bestek
van haar verhaal aangegeven. We worden
getuigen gemaakt van de gebeurtenissen te
Parijs gedurende de enkele zware dagen
van spanning, van angst en onzekerheid, die
hebben geheerscht na den moord te
Sarevego en vór de oorlogsverklaring?en
gedurende de eerste dagen van de mobili
satie, wanneer de pijn der scheiding op alle
aangezichten doorstraalde, de geestdrift op
vlamde en de eerste twijfel rees. 't Is een
stille heroïek, die we bewonderen mogen,
in deze schouwspelen van Parijs in mobili
satietijd : de stoïcistische ontroering van
geheel een volk, zijn wil naar opoffering
en schoonheid, zijn angst, zijn vertwijfeling,
zijn wanhoop, zijn vervoering, zijn onze
kerheid, zijn betrouwen, dat alles gistende
en broeiende, aangevuurd en opgejaagd, in
de eerste ure van het grootsche, ontzettende
drama van het Europeesch conflikt.
't Is als de roman van Parijs zelve, de
roman van de plotseling eensgezinde,
door de groote broederschap van het lijden
ontroerde, door dezelfde bezorgdheid ge
pijnigde, door een gemeenschappelijk gevaar
bedreigde bevolking van Parijs, waar de
geschillen van stand en opvoeding en rijk
dom verdwenen zijn. En dat ruimer, dieper
voelen geeft aan den roman van mevrouw
Tynayre, een beteekenis van zeer bezondere
orde. Want we staan hier niet vór het lot
van twee menschen, maar vór de stille,
wrange smart van een heldhaftig volk. Dit
boek zal velen tot het nieuwe Frankrijk
nader brengen, die nog verkeerde begrippen
over dit land hadden, en zal hen stemmen
tot bewondering voor deze waardige natie,
zoo simpel-grootsch, zoo spontaan-heroïsch.
De schrijfster leidt ons naar een der kleine
straten van den linker-oever der Seine, die
als een kleine republiek op zichzelve vormt,
te midden van de woelende-stad. En er
De Armenische Gruwelen
(Door de Turken zijn duizenden Armenische vrouwen en kinderen weggevoerd,
mishandeld en gedood)
Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck
Duitscher
Turk
Rus
Turk, schaam jij je niet?"
Ik ? Schamen ?... Ik handel naar Europeesch voorbeeld".
IIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIttllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIMItllllllllllllllmlIHIlHrlMIIIINIIIIIIIIItMtllllllMHIIIIIMIIIIMIIIIIII
Daar liggen ook pijpen, pennen en klein gerief
op mijn tafel zoo lang reeds te sterven;
zij hebben mijn handen nog lief, ja, lief, zeer lief
en vragen malkaar steeds: Blijft hij zwerven"?
Daar vergelen in een doffe, stille schuif
rijke rijmen, verzen, gedichten.
Zij weten dat eens uit de zwaar hemelhuif
kanonschitters rood hen belichtten..
Mijn toebakspotje vol koperen gloei
staat ongeleegd op de schouw ros-bestoven
en Ons lieve Vrouw in een duistren bloei
kijkt uit een schilderijken triestig naar boven.
En, lacie, daar kermt aan 't corduaansch papier
op 't palmhouten kruisken Ons-Heere:
Waar blijft hij?" zoo schreit Hij, hij was
toch eens hier
en bad op zijn knieën hier neere."'
iiiiliiiiiiiiiiiiiiiiMiiiimmiiiimiiiiiiiiiimiiiiiitiii
zijn daar: een grutterswinkel, een dagblad
en boeken-magazijntje, een crêmerie, een
herberg en verschillende woonhuizen, waar
in van verdiep tot verdiep, de men
schen verschillen en verminderen van stand
en rijkdom en aanzien, naar mate men
hooger de trappen opklimt. En daar zijn allerlei
mannen en vrouwen in die straat, armen
en rijken, geleerden en onwetenden,
eenvoudigen en eerzuchtigen. En het geluk is
er onrechtvaardig te werk gegaan, is achte
loos voorbij getogen. Maar allen leven en
houden van het leven en zijn vol droomen,
vol verwachting, vol hoop voor de toekomst.
Daar valt de bliksem in de kleine straat,
gelijk in al de andere straten van Parijs,
gelijk in al de straten, groote en kleine,
van al de dorpen en al de steden in het
Fransche land. Daar tuimelt het onheil neer.
Daar klettert de wanorde binnen, het ongeluk,
de scheiding. Daar sombert rond de blije
Augustus-zon en over de losse stemming
van den vacantie-tijd de grauwe wolk van
den brand, loert achter de hagen het bleeke
oorlogspook. En de plicht daagt allen,
mannen en vrouwen: de mannen om te
vertrekken en de wapens op te nemen, de
vrouwen om de mannen te laten gaan en
hun een woord van troost, een blik van
liefde mede te geven. In al de huisgezinnen
van de kleine Parijsche straat, tusschen
ouders en zonen, tusschen echtgenoten, tus
schen vaders en kinderen, speelt zich dezelfde
tragedie af. Marcelle Tynayre heeft ze met
soberheid op het tooneel van haar boek
gebracht, zonder holle patriotische retoriek,
zonder valsch pathos, eenvoudig, treffend,
als een grootsch fatum, ontzettend, dat
niemand met vreugde begroet, maar dat
allen aanvaarden met deemoed.
Ze heeft de stad levend weten te maken,
als een reusachtig huis, waar de hartslag
van velen slechts n bons geeft. Ze heeft
de collectieve psyche van een volk in oor
logswee begrepen, diep doorvoeld en diep
laten voelen in een boek, dat zonder pre
tentie is geschreven, zonder mooidoenerij,
maar dat leeft en beeft, en vol grootsch
heid is, vol vaderlandsliefde, vol
menschelrjkheid.
* ?
?
IV
Le sens de la mort, door Paul Bourget
(Plon-Nourrit & Co.)
Deze roman van Paul Bourget heeft me
luttel verheugd. En ik kan niet anders dan
onkiescn noemen de daad van den ver
ouderden en verkwezelden académicien, die
zelfs thans zich niet kunnende verheffen
boven de politieke twisten en de gods
dienstige discussies op dit pijnlijk
oogenblik, niet aarzelt het religieuze vraagstuk op
den voorgrond van de bezorgdheid zijner
landgenooten te schuiven, bij gelegenheid
van den oorlog. Wel klinkt zijn stem ernstig
en plechtig, soms wel een beetje pedant,
altijd zeer dogmatisch, maar te ongepaster ure
komt zijn polemiek ten bate; van den katho
lieken godsdienst, te meer daar hij nog zoo
jong gekomen is in de schaar der Roomsche
zedemeesters. Die vraag:. ,,,Wat de dood
beteekenen mag? waarom er zoovele dui
zenden menschen sterven ?" had een wijzere,
een minder enggeestige defileer dan hij thans
De groene gordijnen zijn angstig en stom
langs de wazige ruiten
want ze zagen aldoor den grijzen drom
valsche Pruissen daarbuiten...
Gisteren is Moederken ook dood-gegaan:
zij kon mij niet langer verbeiden:
nu ziet heel mijn huis heur afwezigheid aan
en klaagt om ons wederzijdsch scheiden.
O Zorg, bittre zorg, van mijn huis dat treurt..
Mijn boeken, schotels en prenten,
die langzaam raden wat droevig gebeurt..
Den Haag. O. L. Vrouwe Hemelvaart.
KAREL VAN DEN OEVER
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiilMiiiiiiiiiinil
liever niet gesteld. Bourget integendeel heeft
er partij uit getrokken om te bevestigen: dat
tusschen twee levensbeginselen, het katho
lieke en het ongeloovige waarvan het
eene een beteekenis aan den dood kan
hechten en troost en opbeuring schenkt aan
de stervenden, een schijn van geluk zelfs,
en waarvan het andere in den dood slechts
een wreede en nuttelooze en wanhopige
vernieling ziet dat beginsel het nuttigste
is, het krachtigste, het beste, uit hetwelk
de maatschappij voordeel kan putten en de
eenling geluk: het katholieke.
De twee vijandige levensconcepties heeft
Bourget belichaamd in twee zeer verscheiden
menschen: den positivistischen geleerde
dr. Ortègue en den geloovigen officier Le
Gallic; de eerste weet zich ten doode ge
doemd, ten gevolge van een innerlijk
kankergezwel ; de tweede wordt getroffen door
een vijandelijken kogel. En tusschen die
twee mannen, die weten dat ze naar het
graf schrijden, staat Madame Ortègue, de
vrouw van den professor, de vroegere be
minde van den officier; en zij die onder
Ortègue's invloed sceptisch was geworden
en aan het geloof van hare kinderjaren
vaarwel had gezegd, ze komt tot hetzelfde
besluit als dr. Marsal, leerling van Ortègue
en die ook getuige van de huiselijke tragedie
is geweest: de voortreffelijkheid van den
Roomschen godsdienst, de wijdende kracht
van het geloof.
Men luistert met aandacht naar Bourgef's
vernuftig-opgezet betoog, naar zijn stem,
die tot nadenken noopt, die wil verdiepen
het zieleleven der huidige menschheid, en
die raadt, en troost. Maar het tendenzieuse
stuit onmiddellijk die welwillende aandacht
terug. Het partijdige ligt zoo dik op de
roman-fictie dat het verhaal zelf niet veel
boeien kan. Trouwens: al had Bourget het
geval Ortègue?Le Gallic minder opzet
telijk geforceerd, het waarachtiger en
levensvollef weten voor te stellen, er een
inniger overredingskracht aan kunnen geven,
dan nog zou het particulier ervaren van die
paar menschen tot geen algemeene conclusie
van zoo belangrijken aard aanleiding hebben
kunnen geven. Als strijdmiddel valt Le sens
de la mort uit de handen van zijn maker.
Het houdt geen steek vór het leven.
En 't is beleedigend voor de helden, die
voor hun vaderland gevallen zijn, dat een
buitenstaander, op zulken tendenzieusen,
dogmatischen toon, zich heeft durven ver
stouten de beteekenis van hun offer te ver
zwakken, met er de godsdienst-questie mede
in de weegschaal te werpen. Want allen
hebben hun bloed gegeven met dezelfde
grootschheid en goedheid, geloovigen en
ketters, katholieken en protestanten, muzel
mannen, conservatieven en sociaal-demo
craten, boeren, burgers en edelen, royalisten
en republikeinen. . .
In Le sens de la mort heeft Bourget het
beste van zijn literair kunnen, van zijn kloek,
sterk, ofschoon onbuigzaam gedacht, van
zijn scherp psychologisch inzicht verspild
aan een thesis, die niet alleen wankel en
onbetrouwbaar, maar ook ohkiesch en>
onrechtvaardig is_.
Dit is de definitieve veroordeeling van
den tendenz-roman. . .
i ? ANDRÉDE; RIDDER