De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 23 september pagina 9

23 september 1916 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

2'3 Sept. 'Ifj. No. 2048' DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOO R-N EDERL AND VANVLAANDEREN Een Lentetocht door onbezet Vlaanderen Dezer daeen had ik gelegenheid, nog weer eens een groot deel van het kleine hoekje grond, dat nog niet door de Duitsche soldaten is betreden, te bezoeken. Ik wil nu hier eens een en ander, van mijn bevindingen meedeele". Allereerst vestig ik de aandacht op het eigenaardige karakter dat het volksleven achter het gevechtsfront heeft aangenomen. Wij Nederlanders toch die in hoofdzaak ken nis maakten in October 1914 met den vluch teling uit de groote steden, missen daar door hét beeld van de provinciale en landelijke bevolking in oorlogstijd. Opmerkenswaardig is dunkt mij het feit dat er, ondanks elk uur, ja eiken minuut dreigende gevaren, duizenden blijven pp bun plaats,van inwoning. Soms zelfs moet de militaire overheid haar gezag doen gelde, n om de al te gevaarlijk gewor den plaatsen te ontruimen, 't Spreekt natuur lijk vanzelf, dat ik al aanstonds belang ging stellen in de motieven die de menschen tot iiet trotseeren van het gevaar leidde. Daar ik nu reeds ruim 1% jaar van nabij den strijd meemaak,- is 't niet te verwonderen dat ik bij navraag en bestudeering velerlei motieven vond. Zeker is riet Vaderlandsliefde". Doch niet de holle vaderlandsliefde zooals ik ze ?meermalen misbruikt vond voor politieke doeleinden. Doch bij deze lieden geldt het inderdaad hun liefde voor den door hen be werkten grond. Ik sprak met lieden die na 25 of 30 jaren harden arbeid eindelijk er in ge slaagd waren het kleine gedoetje" waarop en waarvan ze leefden, schuld-vrij te hebben, en nu meenden op hun ouden dag ten minste voor gebrek gevrijwaard te zijn. Die lieden nu werden het wreedste getroffen. Hun positie toch is zoo geheel verschillend van die der honderdduizende arbeiders in de steden. De laatsten kunnen gewoonlijk hun heel hebben en houden op een middelmatig gropten handkar laden en daarmee elders neerstrijken. Hun arbeidskracht is niet gebonden aan den grond waarop ze geboren werden en leefden. Anders is dit met den landarbeider, die na jaren keuterboertje is geworden. De vaderlands liefde bij den landman heeft dus wel terdege een materiëele ondergrond. Zijn belangen zitten letterlijk vast aan den grond. De taai heid waarmee hij zich dus aan dien grond vastklampt kan des te beter worden begrepen. Zoo zag ik dan ook meermalen te midden der hevigste kannonaden landlieden bezig op het veld, terwijl voor, achter en op zij de projectielen insloegen. Want vaak wordt de grond, voorzoover ze niet onder water is gezet, door den boer bewerkt tot vlak achter de batterij. Dikwijls steekt de jonge boer in 't soldaten pak, en verdedigt deze letterlijk met de wapens zijn arbeidskracht, die in dien grond zit. Men begrijpt toch ook, dat waar België voor 11/12 door de Duitschers is bezet, en van de rest nog wel 1/4 onder water staat, Fransche Oorlogsromans i Heures de guerre de la familie Valadier, door Abel Hermant. (A. Lemerre, Paris, diteur.) Men heeft gezegd dat Abel Hermant de ' Saint-Simon van onzen tijd is, de onbe schaamde schrijver van onze chronique scandaleuse," en misschien verdient hij na het vijftiental deelen van zijne Mémoires pour servir a l'histoire de la société," na de vele bundels van zijne Scènes de la vie des Cours et des ambassades'' en Scènes ? de la vie cosmopolite" dien gevaarlijken en zeer beroemden naam wel. Dank aan zijn luchtig amoralisme en zijn steeds ge boeide en geprikkelde aandacht is hij als een zich kostelijk vermakende toeschouwer dór het leven van zijn tijd gegaan, langs de meest onbescheiden wegen bij voorkeur. En het leven wemelt en woelt in zijn boe ken, krioelt als het spel van een reusachtige .poppenkast, boven welks rand de ironische glimlach van Hermant komt piepen. Want zoo ons niets wordt gespasrd van heel de ondeugd, de min of meer adelijke en ver fijnde verrotting, en al de gebreken en on volkomenheden, al de kwalen en ongemak ken, al de slechte hoedanigheden en booze hartstochten van onze society," van grand bourgeois" en vervallen titeldragers, van in luxe-treinen reizende arrivisten, van liefdeversjachelende dames der hoogere standen, van eerzuchtige diplomaten, van pronkerige actrisjes, van groote en kleine avonturiers en groote en kleine cocotten, toch is het werk van den ondeugenden en fijn-sensueelen biograaf dezer weinig stichtelijke samen leving niet wrang, noch boos. Wel is Abel Hermant scherp, maar niet bitter. Hij bevindt zich jenseits vom Bösen und vom Güten" en steeds in goed humeur, met een mede lijdenden lach en een genadig woord, en hij is met weinig verontwaardiging bezield, maar met veel achtelooze, vergoelijkende en zeer perverse inschikkelijkheid. Hij ziet het kwaad vergroot als in een hallucinatie, maar in roos decor, met schitterende schijnen overtogen, speelsch en gedistingueerd, in teressant en boeiend, als een schouwspel, dat daar is voor het vermaak, de ontspan ning en verpoozing van cynisch-minzame ironisten van zijn soort. Niet zonder bevreemding heb ik den nieuwen roman geopend, door dezen onverbeterlijken hekelaar en spottenden moralist van het kwaad gewijd aan den oorlog. Ik vreesde iets als een ontheiliging. Maar met verbazing heb ik zijn hoek neergelegd, en met bewondering om de kiesche tact waarmede Hermant, zonder iels van zijn gewone schrijfwijze te verloochenen, zonder aan zijn paradoxale vizie op het meriscHelijk marionetten-spel veel te wijzigen, dezen 'vreemden oorlogsroman heeft kun nen schrijven. De (amilie Valadier is een tooneelistenhuisgezin: de vader een gepensioneerd leeraar' in de geschiedenis, die nog steeds in het; grootsch verleden zweeft en plechtig en statig zijn boeken-wijsheid uitkraamt, en rond henvzijn zoon en zijne twee doch ters, alle drie comediant of aspirant-comehet overblijvende met te meer harts tocht en toewijding wordt bearbeid. Men doet al zijn best om van dit hoekje alles te halen. Elke vierkante meter grond, die niet volstrekt voor militaire doeleinden noodig is, wordt dan ook nuttig aangewend. Van daar dat de velden romdom de half of ge heel in puin geschoten dorpen in zoo'n tegenstelling zijn. Toonen de dorpen het beeld des doods, de velden vertoonen het eenige levensbeeld der zich steeds verjongende en herboren natuur. De halmen van het wintergraan komen reeds met hun groene stengels be duidend ver boven den grond. En soms beluister ik het zacht ritselend geluid en meen dan te hooren het geruisch van zijden gewaden, gedragen door schoone vrouwen die met hun zachte blanke handen, het roode bloed willen stelpen, dat uit duizenden wonden wegvloeit. Doch maar kort kan zoo'n droom zijn. Want plots scheurt het door de lucht, en davert de grond. Het* zijn de door menschen zorgvuldig bewerkte granaten, uit door menschen bediende kanonnen, die de zachte lentegeluiden komen overstemmen. Dan houdt soms uren, dagen het kwade gerucht aan en worden er weer duizenden ten doode gedoemd. Dan zie ik boven het ontluikende leven, den grimmigen dood, die als met een grijns zijn welbehagen toont om een zoo overvloedigen en rijken oogst voor hem. Dan komt het gerucht van den strijd al veelvuldiger en nader. Dan trekken ze op de duizenden jonge mannen die zich herinneren hoe daar ginds hun land ligt. Hoe enkele uren verder vader en moeder lijden. Dan zouden ze als met een sprong kilometers willen inkorten om hen'te bevrijden van den last des veroveraars. Deze behoeven geen van woorden gloeiende geestdrift. Deze behoeven geen aansporing om te strijden. De meesten dier jonge mannen kwamen met groote gevaren uit het bezette gebied juist om hier te strijden. Zij stelden zich dus zelf hun taak en anderen helpen hen slechts de taak ten uitvoer te brengen. Te midden van al dit leven ondergaat men een zuivering van denkbeelden. Veel van wat men in theorie juist waande, erlangt hier een andere gestalte. Immers niet alle menschen leven, en laten zich leiden doortheoriën. Het leven zelf geef t hun theorie. Hier heeft men inderdaad empirische weten schap. En al is 't dan pijnlijk voor zich zelf te moeten erkennen, dat men niet steeds juist oordeelde, toch moet men liever er kennen te hebben gedwaald en misgetast, dan hardnekkig stupide blijven volharden in de dwaling. O, er leeft nog veel in de menschen dat wacht op meer ontwaken. Niet altijd zijn 't schoone slaapsters," die door den Prins van 't weten gewekt worden. Maar beter een leelijke waarheid, dan een schoone leugen. Zoodat ik koncludeer, er leeft in den mensch nog als voor honderden jaren de zucht, om zonder veel moeite van verande ring, zijn einde te mogen halen, daar waar 't begin was. Bij den kollectieven geest die tot uiting komt, is 't weer niets anders dan de som der individueele begeerten die de niet altijd zichtbare drijfveeren zijn. Zoo is 't niet alleen bij de verdediging van het land. Doch zoo is 't ook bij het aankleven van een Dynastie. Sommigen mogen het vreemd vinden dat Koning Albert diant, met ronkende zinnen van het klassiek répertoire op de lippen, en niet aan al te strenge zedewetten gehoorzaamde. De schrijver toont aan hoe de oorlog als een frissche wind dór het gezin blaast, wegveegt den smink, die op aller aangezicht is gesmeerd, hoe hij de zielen loutert en verheft. De zoon vecht als een held, als een echte held, en wordt glorierijk gewond. De dochter, die zwanger is van een tooneelist-collega, dewelke in een der gevechten gedood wordt, vindt in haar droef, pijnlijk moederschap een wijding. En de oude leeraar vergeet de tooneelmatige formule van den vadervloek, om alleen te zien in zijn dochter de draagster van een nieuw, meer dan ooit kostbaar leven en de weduwe van een dap pere, die voor zijn land is gevallen. En tot het uur van de baring komt, slijt Emma Valadier dagen en nachten in het ziekenhuis, aan het bed der gewonden. Daar leert ze een verminkt en gereformeerd soldaat ken nen, die haar bemint, van wien ze ook gaat houden en die haar huwen zal en het kind van den gevallen kameraad erkennen.... Er was moed noodig en veel zeer beschaafd, zeer vernuftig talent om zulke kiesche toe standen nog in oorlogstijd te beschrijven, met fijne, scherpe maar beheerschte en tact volle ironie. En Hermant is er wonderlijk in gelukt om gelijktijdig op het vórplan te brengen n al het kleine, idiote dat in den mensch schuilt, in zijn banaal leven, n al het groote, heldhaftige, dat in hem door som mige aanzienlijke rampen wordt wakker ge roepen en dat boven het klein gedoe van het bestaan en de caricaturale kanten van elk wezen uitgroeit en schittert en hij deed zulks zonder iemand te kwetsen, zonder iets af te dingen op de heroïek van zoovele mannen en vrouwen, plotseling gerezen naar veel schoonheid en grootschheid. Veel heeft de oorlog reeds gezuiverd, veel onbenullige malligheid veroordeeld, veel wuft dillettantisme geknakt, veel tactisch leven uitgeroeid. En vele menschen zijn tot inkeer gewekt, door het groote levensgevaar. De leden van de familie Valadier behooren tot die menschen-soort. In hen is de zinnenaframmelende komediant gedood en dit Fransch gezin van vór den oorlog zal her nieuwd, verernstigd, verfrischt, en misschien gesterkt uit de plaag komen. De satire van Abel Hermant, in de eerste hoofdstukken van dit boek, is geestig en los, raak en vermakelijk, maar de ironie vol goedheid, vol stille bewondering, vol liefdevollen eerbied, welke de toon geeft aan het laatste gedeelte van dezen zeer bijzonderen roman, -- die, ondanks jokkernij en spot, zoo mild en sympathiek is geworden roept heel veel ontroering en weemoed wakker... Dit werk, al is het zeer luchtig, wekt geen valschen klank. Het is een nieuw meesterwerk van Fransche gevoelsverfijning, van tact en legance op moreel gebied en van spotzieke hartelijkheid en dartelen ernst. En France, tout finit par un sourire" ... * * * I! Les Fiancés de 1914, door Charles Géniaux (Pierre Lafitte, Paris, diteur; Dit is een, in den grond, tamelijk banale roman. Ik had gemeend beter werk van den zoozeer ook door Republikeinen bewonderd wordt. Doch is 't inderdaad zoo vreemd? Hebben zelfs niet de meest felle Republikeinen, de anarchisten hun vorst? Ik weet wel, ze geven hem niet dien titel; doch zit 't alleen in den titel? De meeste menschen gevoelen nu eenmaal behoefte om buiten zich zelf iets of iemand te bewonderen. Welaan, nu zien duizenden, ja millioenen, hoe een man dag aan dag bezigt is het lot van anderen te deelen, dezelfde gevaren, dezelfde lasten, zij 't dan niet ook dezelfde ontberingen. Wat natuurlijker dan, dat de bewondering van velen zich daarheen keert? Men ziet nu bovendien in het voorwerp van bewondering het werktuig dat mee zal werken tot be vrediging van eigen verlangens. Wat was de oorspronkelijke vorstenvereering anders, dan de sympathie voor hem, die meer en beter voelt dan ieder ander, voor zich en die anderen. Welnu, in den grond is nu het gevoelen nog hetzelfde. Men hoopt door den Vorst het middel te erlangen van overwinning, eindelijke vrede, ' rust en weer leven als voorheen. Natuurlijk voelen niet allen het zoo wel bewust, en nog min der spreken zij 't zoo uit. Doch in feiten durf ik te zeggen dat 't toch zóis. 't Is al weer de behoefte om van een ander te hopen wat men zelf niet vermag. Zoo door gaande zou ik nog vele gevoelens kunnen ontleden. Doch dan zou m'n brief die nog wel een eersteling is veel te lang worden. Toch meende ik om een goed inzicht in hetgeen ik nog schrijven zal, mogelijk te maken, allereerst deze aangelegenheden te behan delen. Men zou anders onmogelijk verstaan wat er hier omgaat, als men niet allereerst zich indenkt in de geestelijke en materiëele gesteldheid. De worsteling hier brengt zoo velerlei in beroering, dat alles heel anders lijkt, dan men zich kan voorstellen. Het ploegen en zaaien tusschen granaatluchten, het werk in fabriek met door.granaten door boorde muren, het wonen in kelders onder afgebrande huizen, het slapen in 't veld onder kanongebulder, 't zijn alle aangelegenheden geworden, waaraan men moest wennen. Ook aan het zien en het meeleven moet men wennen, en daarna weer zichzelf terug vin den om objectief en als buiten-, of boven staande te kunnen oordeelen, J. SAMSON Regrets Aan Julius Persyn Bittre zorg van mijn huis dat treurt,.. Mijn boeken, schotels en prenten, die raden langzaam wat gebeurt... Geen rinkel van koopren centen. Mijn boeken zijn slaaprig uitgerust, maar zien mijn handen niet reiken. De schotels versieren zonder lust; mijn prenten vergaan als lijken. Mijn milde bedstee geraakt verweerd en kraakt van afwezigheden; zij heeft zoo lang mijn weerzien begeerd en zeer van 't afscheid geleden; en mijn sleetrige stoel met zijn groen fluweel staat leeg in de kamer; hij denkt nu maandenlang veelaan mij, veel.. Nabij bonst de oorlogshamer. soberen, mannelijken schrijver van L'Océan te mogen verwachten. De bundel is samen gesteld uit een twintigtal brieven, en deze gedemodeerde en tactische form van ver haal ontzenuwt de reeds niet te kernachtige inhoud dezes boeks. Van deze tusschen twee verloofden ge wisselde brieven de jonge man vertoeft natuurlijk aan het front maakt de schrijver gebruik om een paar oorlogstooneelen te beschrijven, een indruk te geven van het leven aan en achter de Fransche gevechtsUnie. Gelukkiglijk weet hij zijn bescheiden boekje zuiver te houden van al te rumoerige en schetterende vaderlandsliefde, van al te goedkoope helden-rethoriek. Enkele zeer mooie, innige, diep-gevoelde ej»met frisch, sterk leven bezielde bladzijden zullen ons van dezen roman bij blijven. * * * * III La Veillée des Armes, door Marcelle Tynayre (Paris, Calmann-Lévy) Dit is van de vele Fransche oorlogsromans de meest aandoenlijke. Nochtans voert dit boek ons niet in de loopgraven, in het gewoel van den strijd, in het bijzijn van den dood. Het speelt vroeger en is nog geen beeld van het slagveld. De schrijfster heeft als ondertitel op het omslag van dezen merkwaardigen roman gezet: Le D partAoüt 1914, en daarmede zelve het bestek van haar verhaal aangegeven. We worden getuigen gemaakt van de gebeurtenissen te Parijs gedurende de enkele zware dagen van spanning, van angst en onzekerheid, die hebben geheerscht na den moord te Sarevego en vór de oorlogsverklaring?en gedurende de eerste dagen van de mobili satie, wanneer de pijn der scheiding op alle aangezichten doorstraalde, de geestdrift op vlamde en de eerste twijfel rees. 't Is een stille heroïek, die we bewonderen mogen, in deze schouwspelen van Parijs in mobili satietijd : de stoïcistische ontroering van geheel een volk, zijn wil naar opoffering en schoonheid, zijn angst, zijn vertwijfeling, zijn wanhoop, zijn vervoering, zijn onze kerheid, zijn betrouwen, dat alles gistende en broeiende, aangevuurd en opgejaagd, in de eerste ure van het grootsche, ontzettende drama van het Europeesch conflikt. 't Is als de roman van Parijs zelve, de roman van de plotseling eensgezinde, door de groote broederschap van het lijden ontroerde, door dezelfde bezorgdheid ge pijnigde, door een gemeenschappelijk gevaar bedreigde bevolking van Parijs, waar de geschillen van stand en opvoeding en rijk dom verdwenen zijn. En dat ruimer, dieper voelen geeft aan den roman van mevrouw Tynayre, een beteekenis van zeer bezondere orde. Want we staan hier niet vór het lot van twee menschen, maar vór de stille, wrange smart van een heldhaftig volk. Dit boek zal velen tot het nieuwe Frankrijk nader brengen, die nog verkeerde begrippen over dit land hadden, en zal hen stemmen tot bewondering voor deze waardige natie, zoo simpel-grootsch, zoo spontaan-heroïsch. De schrijfster leidt ons naar een der kleine straten van den linker-oever der Seine, die als een kleine republiek op zichzelve vormt, te midden van de woelende-stad. En er De Armenische Gruwelen (Door de Turken zijn duizenden Armenische vrouwen en kinderen weggevoerd, mishandeld en gedood) Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck Duitscher Turk Rus Turk, schaam jij je niet?" Ik ? Schamen ?... Ik handel naar Europeesch voorbeeld". IIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIttllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIMItllllllllllllllmlIHIlHrlMIIIINIIIIIIIIItMtllllllMHIIIIIMIIIIMIIIIIII Daar liggen ook pijpen, pennen en klein gerief op mijn tafel zoo lang reeds te sterven; zij hebben mijn handen nog lief, ja, lief, zeer lief en vragen malkaar steeds: Blijft hij zwerven"? Daar vergelen in een doffe, stille schuif rijke rijmen, verzen, gedichten. Zij weten dat eens uit de zwaar hemelhuif kanonschitters rood hen belichtten.. Mijn toebakspotje vol koperen gloei staat ongeleegd op de schouw ros-bestoven en Ons lieve Vrouw in een duistren bloei kijkt uit een schilderijken triestig naar boven. En, lacie, daar kermt aan 't corduaansch papier op 't palmhouten kruisken Ons-Heere: Waar blijft hij?" zoo schreit Hij, hij was toch eens hier en bad op zijn knieën hier neere."' iiiiliiiiiiiiiiiiiiiiMiiiimmiiiimiiiiiiiiiimiiiiiitiii zijn daar: een grutterswinkel, een dagblad en boeken-magazijntje, een crêmerie, een herberg en verschillende woonhuizen, waar in van verdiep tot verdiep, de men schen verschillen en verminderen van stand en rijkdom en aanzien, naar mate men hooger de trappen opklimt. En daar zijn allerlei mannen en vrouwen in die straat, armen en rijken, geleerden en onwetenden, eenvoudigen en eerzuchtigen. En het geluk is er onrechtvaardig te werk gegaan, is achte loos voorbij getogen. Maar allen leven en houden van het leven en zijn vol droomen, vol verwachting, vol hoop voor de toekomst. Daar valt de bliksem in de kleine straat, gelijk in al de andere straten van Parijs, gelijk in al de straten, groote en kleine, van al de dorpen en al de steden in het Fransche land. Daar tuimelt het onheil neer. Daar klettert de wanorde binnen, het ongeluk, de scheiding. Daar sombert rond de blije Augustus-zon en over de losse stemming van den vacantie-tijd de grauwe wolk van den brand, loert achter de hagen het bleeke oorlogspook. En de plicht daagt allen, mannen en vrouwen: de mannen om te vertrekken en de wapens op te nemen, de vrouwen om de mannen te laten gaan en hun een woord van troost, een blik van liefde mede te geven. In al de huisgezinnen van de kleine Parijsche straat, tusschen ouders en zonen, tusschen echtgenoten, tus schen vaders en kinderen, speelt zich dezelfde tragedie af. Marcelle Tynayre heeft ze met soberheid op het tooneel van haar boek gebracht, zonder holle patriotische retoriek, zonder valsch pathos, eenvoudig, treffend, als een grootsch fatum, ontzettend, dat niemand met vreugde begroet, maar dat allen aanvaarden met deemoed. Ze heeft de stad levend weten te maken, als een reusachtig huis, waar de hartslag van velen slechts n bons geeft. Ze heeft de collectieve psyche van een volk in oor logswee begrepen, diep doorvoeld en diep laten voelen in een boek, dat zonder pre tentie is geschreven, zonder mooidoenerij, maar dat leeft en beeft, en vol grootsch heid is, vol vaderlandsliefde, vol menschelrjkheid. * ? ? IV Le sens de la mort, door Paul Bourget (Plon-Nourrit & Co.) Deze roman van Paul Bourget heeft me luttel verheugd. En ik kan niet anders dan onkiescn noemen de daad van den ver ouderden en verkwezelden académicien, die zelfs thans zich niet kunnende verheffen boven de politieke twisten en de gods dienstige discussies op dit pijnlijk oogenblik, niet aarzelt het religieuze vraagstuk op den voorgrond van de bezorgdheid zijner landgenooten te schuiven, bij gelegenheid van den oorlog. Wel klinkt zijn stem ernstig en plechtig, soms wel een beetje pedant, altijd zeer dogmatisch, maar te ongepaster ure komt zijn polemiek ten bate; van den katho lieken godsdienst, te meer daar hij nog zoo jong gekomen is in de schaar der Roomsche zedemeesters. Die vraag:. ,,,Wat de dood beteekenen mag? waarom er zoovele dui zenden menschen sterven ?" had een wijzere, een minder enggeestige defileer dan hij thans De groene gordijnen zijn angstig en stom langs de wazige ruiten want ze zagen aldoor den grijzen drom valsche Pruissen daarbuiten... Gisteren is Moederken ook dood-gegaan: zij kon mij niet langer verbeiden: nu ziet heel mijn huis heur afwezigheid aan en klaagt om ons wederzijdsch scheiden. O Zorg, bittre zorg, van mijn huis dat treurt.. Mijn boeken, schotels en prenten, die langzaam raden wat droevig gebeurt.. Den Haag. O. L. Vrouwe Hemelvaart. KAREL VAN DEN OEVER iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiilMiiiiiiiiiinil liever niet gesteld. Bourget integendeel heeft er partij uit getrokken om te bevestigen: dat tusschen twee levensbeginselen, het katho lieke en het ongeloovige waarvan het eene een beteekenis aan den dood kan hechten en troost en opbeuring schenkt aan de stervenden, een schijn van geluk zelfs, en waarvan het andere in den dood slechts een wreede en nuttelooze en wanhopige vernieling ziet dat beginsel het nuttigste is, het krachtigste, het beste, uit hetwelk de maatschappij voordeel kan putten en de eenling geluk: het katholieke. De twee vijandige levensconcepties heeft Bourget belichaamd in twee zeer verscheiden menschen: den positivistischen geleerde dr. Ortègue en den geloovigen officier Le Gallic; de eerste weet zich ten doode ge doemd, ten gevolge van een innerlijk kankergezwel ; de tweede wordt getroffen door een vijandelijken kogel. En tusschen die twee mannen, die weten dat ze naar het graf schrijden, staat Madame Ortègue, de vrouw van den professor, de vroegere be minde van den officier; en zij die onder Ortègue's invloed sceptisch was geworden en aan het geloof van hare kinderjaren vaarwel had gezegd, ze komt tot hetzelfde besluit als dr. Marsal, leerling van Ortègue en die ook getuige van de huiselijke tragedie is geweest: de voortreffelijkheid van den Roomschen godsdienst, de wijdende kracht van het geloof. Men luistert met aandacht naar Bourgef's vernuftig-opgezet betoog, naar zijn stem, die tot nadenken noopt, die wil verdiepen het zieleleven der huidige menschheid, en die raadt, en troost. Maar het tendenzieuse stuit onmiddellijk die welwillende aandacht terug. Het partijdige ligt zoo dik op de roman-fictie dat het verhaal zelf niet veel boeien kan. Trouwens: al had Bourget het geval Ortègue?Le Gallic minder opzet telijk geforceerd, het waarachtiger en levensvollef weten voor te stellen, er een inniger overredingskracht aan kunnen geven, dan nog zou het particulier ervaren van die paar menschen tot geen algemeene conclusie van zoo belangrijken aard aanleiding hebben kunnen geven. Als strijdmiddel valt Le sens de la mort uit de handen van zijn maker. Het houdt geen steek vór het leven. En 't is beleedigend voor de helden, die voor hun vaderland gevallen zijn, dat een buitenstaander, op zulken tendenzieusen, dogmatischen toon, zich heeft durven ver stouten de beteekenis van hun offer te ver zwakken, met er de godsdienst-questie mede in de weegschaal te werpen. Want allen hebben hun bloed gegeven met dezelfde grootschheid en goedheid, geloovigen en ketters, katholieken en protestanten, muzel mannen, conservatieven en sociaal-demo craten, boeren, burgers en edelen, royalisten en republikeinen. . . In Le sens de la mort heeft Bourget het beste van zijn literair kunnen, van zijn kloek, sterk, ofschoon onbuigzaam gedacht, van zijn scherp psychologisch inzicht verspild aan een thesis, die niet alleen wankel en onbetrouwbaar, maar ook ohkiesch en> onrechtvaardig is_. Dit is de definitieve veroordeeling van den tendenz-roman. . . i ? ANDRÉDE; RIDDER

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl