De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 30 september pagina 2

30 september 1916 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 30 Sept. '16. No. 2049 De Levensmiddelendictator (Teekening voor De Amsterdammer" van Jordaan) l DE WARE JOZEF? hun aan den rechter Maasoever ook eenige terreinwinst hebben gebracht, maar ook zij doen geen krachtige pogingen meer om verandering in den toestand te brengen. In het begin dezer maand heeft de Duitsche Keizer aan den Kroonprins het eikeblad van de orde Pour Ie Mérite geschonken. De Kroonprins heeft in een dagorder aan zijne troepen medegedeeld, dat deze onder scheiding niet alleen hem, maar eiken sol daat van zijn leger gold en als een dank betuiging van den Keizer moest worden beschouwd voor wat het leger in den strijd voor Verdun had verricht, in deze dagorder wordt niet met zooveel woor den, maar het staat er tusschen de regels te lezen te kennen gegeven, dat de aanval op Verdun eigenlijk niet ten doel had, deze vesting te veroveren; immers, de kroonprins zegt: Kameraden, gij hebt u in staat ge toond, de groote taak, die u opgedragen was, te volbrengen"; daar zij nu de inneming Van Verdun niet hebben volbracht", moet hun dus een andere taak opgedragen zijn geweest: het in de war sturen van de plan nen der geallieerden, of iets dergelijks. In cfk geval mag men deze legerorder als een teeken beschouwen, dat de kroonprins zich niet meer vleit met de verovering van Verdun, als zou de inneming van deze ves ting dan ook maar iets zijn geweest, dat hij er en passant bij had waargenomen, en dat eigenlijk niet behoorde tot de taak, die hem was opgedragen, toen hij zeven maanden geleden, quasi den aanval op Verdun begon! EEN MACHTIG BROUWSEL IV. De Verzoening. De dwalende wereld" zegt Brouwer, ziet ge dat alleen bestaat doe dat ze dwaalt". Een wereld, waarir recht geleefd zou worden is u even on& rijmd, als uw eigen sterfelijkheid". Dwaasheid en ongeluk, met elkander in evenwicht, die sturen de wereld. Een streven naar beter orde, het ware slechts een druppel in de zee van dwaasheid meer". Hoe klinkt u dit, welmeenende, menschlievende, naar het goede streevende Neder lander ? Hoort ge hierin iets van verzoening, gij zachtzinnigen en deugdsamen, gij ijverige propagandisten voor rechtvaardigheid en vreede, gij vaderlandslievende staatsburgers, gij wakkere strijders voor Hollands bloei, gij die uw leeven wijdt aan hervorming en verbeetering, gij vlijtige, onzelfzuchtige ge leerden, gij strijders voor het recht, gij socialisten, kampioenen voor het lijdende volk, gij geneesheeren en verpleegsters, gij die voor vrouwenrechten opkomt, gij allen, braven, goeden, eedelen, middernachtzendejingen, alcoholbestrijders, publicisten en journalisten, enthousiasten en idealisten ... welke ergernis gevoelt ge, bij 't leezen van die woorden, geplaatst onder het hoofd: verzoening" en geuit door een jong tijd genoot, officieel erkend als begaafd met een ongewoone mate van schranderheid en kennis ? En toch... die jonge beeldstormer heeft ge lijk. Toch zijn die schrikkelijke woorden, die u als heemeltergende onzin moeten voorkoomen, vol diepe waarheid. Het is goed dat ze gezegd zijn, en ik wensen ze na drukkelijk te herhalen en ze in het heldere licht te stellen, dat hen tot nu heeft ontbrooken. De sleutel voor het raadsel is te vinden in het woord waereld". Als gij, welmeenende en deugdzame leeVan Verdun wordt dus afgezien. Zal nu straks blijken, dat'ook wordt afgezien van de verdediging van het tegenwoordige front in Noord-Frankrijk en dat dit aanmerkelijk wordt ingekort? Behalve de vele geruchten, die daarover reeds hebben geloopen, is er ook een enkel feit, dat die geruchten schijnt te bevestigen. Bij de laatste overwinningen, die de Engelschen en Franschen behaalden, hebben zij geen stukken geschut buitgemaakt; in de vroegere gevechten wel. Wanneer ook in de aanvullende berichten over de jongste gebeurtenissen geen veroverde kanonnen worden genoemd, zou men hieruit mogen afleiden, dat de Duitschers reeds bezig zijn het geschut weg te voeren uit hunne voorste en meest blootgestelde verdedigingswerken en dat zij aldus hun terugtocht naar een nieuwe linie voorbereiden. v Hoe dit ook moge wezen, de komende weken zullen vermoedelijk belangrijke ge beurtenissen brengen, hetzij dan een poging van de geallieerden om hunne jongste suc cessen te bekronen door een doorbraak van het Duitsche front en als gevolg daarvan een poging tot omvatting van een gedeelte der Duitsche legers, hetzij dan een terug tocht van de Duitschers op een aanmerke lijk deel van het front; zoo dit laatste ge schiedt, zullen de geallieerden hun dien terugtocht wel niet ongehinderd laten vol brengen l En niet alleen naar wat er in het Westen, maar ook wat er op het Balkanschiereiland zal voorzer, het woord waereld" gebruikt, dan be doelt ge daarmee de werkelijkheid, het vaste, eeuwige, onvergankelijke Zijn, dat wat was en is en weezen zal Ten minste, dat meent ge te bedoelen, maar inderdaad spreekt ge van de waereld der verschijnselen, de voorbijgaande, onweezenlijke waereld van schijn, die door onze vijf zinnen ons wordt voorgetooverd, en die door causaliteit, de wet van oorzaak en gevolg, verbonden is. In die schijn-waereld leeft ge en denkt ge en handelt ge en het is die schijnwaereld, wier dwaasheid door den jongen mathematicus wordt aan de kaak gesteld en als troosteloos en hoopeloos veroordeeld. Want dit is het wonderbare weezen van ons mensch zijn, dat we, midden in de on ontwarbare netten van den schijn verstrikt, toch besef hebben van een vaster en weezenlijker werkelijkheid. Dat inzicht is het es sentieel tnenschelijke, dat bestaat van het oogenblik dat de menschelijke geest is gaan lichten, en de waereld van schijn heeft ge schapen. Die schijn-waereld is niet, zooals de op pervlakkige meent, door God geschapen, maar de mensch is door God geschapen en de schijnwaereld door den mensch. Aarde en heemel, zooals wij die kennen, waren er niet, eer de mensch was. Hier schudt de geoloog het hoofd en spreekt van primaire tijdperken, waarin geen menschen lichaam bestond. Maar de men schelijke geest is ouder dan alle geologische tijdperken, en kleuren en klanken zijn er niet en zijn er nooit geweest en kunnen er niet zijn, waar niet is een menschelijke geest, waarin ze ontstonden als weederwerking tusschen het zelfstandige mensche lijke Zelf, en het Goddelijke Zelf, dat hem schiep en vrijmaakte. O juist" zeggen de filosoofen dat heeft ons Kant geleerd. Wat we waarneemen is schijn, en het Ding-an-sich" is voor ons onkenbaar". Met uw welneemen, heeren metafysici, vallen, mag men met spanning uitzien. De ge beurtenissen treuzelen daar nog, schreef ik drie weken geleden; dat kan eigenlijk ook nu nog worden gezegd ; in de Dpbroedsja bleef de door den Duitschen Keizer aangekon digde beslissende overwinning uit; het offensief van de troepen onder generaal Sarrail is nog maar ten halve begonnen, alleen naar den Servischen kant; en in Griekenland staat de ketel nog te vuur, maar hij begint al te stoomen, en het deksel kleppert al! 27 September 1916 G. W. KERNRAMP Friesland voor de Friezen! Het Provincialisme ten top Mij kwam een klein geschrift in handen, dat tot titel heeft: Fryslan for de Friezen!" (De bigjinselbrieven fen de Mienskip.) *) Een tamelijk suggestieve titel dus, die zoo pp het eerste gezicht doet denker! aan een nieuwe revolutionaire los-van-Nederlandbeweging, in den geest van de lersche en Poolsche onafhankelijkheidsbewegingen. Als men echter van den inhoud van het geschrift kennis neemt, vervluchtigt de in druk, dien de titel maakte, van lieverlede en als men aan het eind is der beginsel verklaring, die ternauwernood acht pagina's beslaat, vraagt men zich onwillekeurig af: is dat nu F r i e s c h, om onder zoo'n bombastischen titel zooveel geestelijke kwak zalverij aan den man te brengen? Is dat nu rjucht en sljucht," zppals het rechtgeaarden Friezen betaamd te zijn? De titel van de beginselverklaring geeft minstens recht te veronderstellen, dat de Mienskip" iets aparts van Friesland wil maken, een rijkje op zich zelf, afgescheiden van het overige Nederland. Paragraaf l, behandelende de utwindige polityk'" zin speelt daarop dan ook, maar op een wijze, die wel tot fortocht-meitsjen en rabberij', (verdachtmaken en kletserij) aanleiding moet geven, iets wat de Mienskip" mei greatskens fen de han" (met minachting van de hand) wijst. Ik zal een gedeelte van die paragraaf hieronder in 't Nederlandsch overgezet weer geven en laat dan den lezer oordeelen: Sinds de Friesche vrijheid verkwan seld werd door een Duitschen keizer en Friesland vreemde heerschappij op zijn erf dulden moest, verloor ons land het recht zelfstandig te bepalen, hoe zijn houding naar buiten zou wezen; en het moet ons van het hart, dat het zeer de vraag is of zulk een recht voor zoo'n klein land ook niet al te zware verplichtingen meebrengen zou. Alleen dan zal Friesland een weinig invloed naar buiten kunnen laten gelden, als het geestelijk wederom geheel zich zelf geworden is. Staatkundig behoort het tegenwoordig tot Nederland, en het heeft als provincie daartegenover ver plichtingen, die met den meesten trouw, ijver en zorgzaamheid behooren nage komen te worden. Alleen indien het Friesche volk zich zelf uitsprak voor een afscheiding, of indien er iets gebeurde, dat de bestaande verhoudingen geheel vernietigde en om keerde, kunnen de banden tusschen Friesland en het Rijk verbroken worden. Zoolang ?ulks niet plaats gehad heeft, voegt het eiken Fries, er rekening mee te houden, dat hij Nederlandsch staats burger is en de regeering te dienen met gepasten eerbied en de grootste toewijding. Toen ik onlangs in Friesland mijn ge boorte-p r o v i n c i e eenige weken door bracht, heb ik eens bij verscheiden Friezen naar dien Duitschen keizer geïnformeerd, die de snoode daad beging der Friezen vrijheid te verkwanselen en ook of de vreemde heerschappij langer te dulden was. De antwoorden, die ik kreeg, waren tee kenend. Men herinnerde zich dien Duitschen keizer niet recht meer! Welke poep" een Fries spreekt zelden eerbiedig over een Duitscher kon dat geweest zijn en welke vreemde heerschappij moest men dulden ? 't Stond niemand klaar voor den geest l Dit zegt, dunkt mij, alles. Wanneer men ten strijde gaat trekken onder een leus, die op het volk geen vat *) Friesland voor de Friezen l" (De be ginselverklaring van het Genootschap.) Dit genootschap is de Jongfryske Mienskip" (het Jongfriesche Genootschap) dat zich stelt tegenover het Selskip." UIIIIIIIIIIIIIIIMIIII Illlllllltlllllll Kant heeft ons niets hieromtrent geleerd, want hij meende door logisch denken" het eeuwig onlogische, of hyperlogische te kunnen verklaren. Alle dingen" zijn bedon gen" en onweezenlijk. Een dmg-an-sich" is leuterpraat. Er is een werkelijke waereld, dat is de Schepper, en er zijn schijn-waerelden, dat zijn Zijn schepselen. Dat wisten Lao Tsz en Boeddha, twintig eeuwen vór Kant, en dat wisten Eckhart en Boehme, en de Indiër Kabir, en nog veel anderen, vór Kant, en aan hun wijsheid heeft Kant niets toegevoegd. Wel heeft hij iets gevoeld van de vreeselijke verdooling waarin intellekt en natuurweetenschap de menschheid dreigen te voe ren, en dat heeft hij voor zijn tijd, op zijn omslachtige wijze, eenigzins duidelijk ge maakt. Een zelfden dienst heeft in onzen tijd, aan onze tijdgenooten, de fransche schrijver Henri Bergson beweezen, en wel op heel wat meer genietbare en elegante wijze, in zijn zuivere en melodieuze landstaal. Maar ook dat was negatie, ontkennende, uiteen-rafelende redeneering, geen krachtige, positieve affirmatie, zooals Brouwer die ons geeft. De ernstige, dichterlijke mensch, die aan propaganda" heeft gedaan, en tot inzicht is gekomen, leert begrijpen wat Lao Tsz bedoelde, toen hij sprak van handelendoor niet-handelen", en als beginsel van den Wijze vaststelde het Wu-wei", het van zelve". Alle propaganda, alle dwingen en drijven, naar systeemen en plannen, is ijdel en dwaas heid. Het geschiedt en blijft geschieden, omdat de dwaasheid in onze schijn-waereld behoort. Maar de tot inzicht gekoomene wil het niet meer, of wil het niet meer willen. En zijn onwil stijgt, in dezelfde mate als zijn verblindheid afneemt. Hij wil niet langer doen, maar zijn. En de volmaakt Wijze heeft vreede in Zijn alleen, in het Weezen. En dat Weezen is toch teevens de hoogste Daad. Ik doe alle werken en ben toch afgezonderd heeft en niet uit de ziel van een volk is voortgekomen, dan is dat geen echt spel, maar dilettantisme; dan heeft men niet met de werkelijkheid maar met maakwerk te doen. De aanleiding dezer beweging gaat geheel over de Friezen heen en om de gevolgen behoeven we ons dan ook voorloopig niet druk te maken. Als ik me over deze be weging tot schrijven zette, geschiedde dit niet om haar te bestrijden, maar alleen om haar te karakteriseeren. Slechts een kleine kantteekening veroorloof ik me hier en daar. « * * De Jongfryske Mienskip" geeft in haar bigjinselbrieven" eenige middelen, die er toe moeten bijdragen, dat de striid for de saek fen Fryslan eingje mei in folsleine oerwinning" (dat de strijd voor de zaak van Friesland moge eindigen in een vol slagen overwinning.) Die middelen zijn echter of tam of dwaas en hebben kans opvol slagen mislukking. Ik zal er hier eenige noemen, zoodat de Hollander ook kan oor deelen, of mijne voorspelling te gewaagd is. De Mienskip" wil, dat de Friesche be langen behartigd worden in de Tweede Kamer van Nederland. Daarom is noodig, dat de acht leden, die voor Friesland zit ten, Friezen zijn, en de belangen van het Friesche volk voorstaan en verdedigen in dat regeeringslichaam. Het eenige middel is evenveel nationale (sic!) partijen te vormen als er nu al par tijen bestaan," b.v. een Friesche anti-revolutionaire, een Friesch-christelijk-historische, een Friesche concentratie en een Friesche socialistische partij, die allen overeen komstig eigen inzichten en met eigen mid delen de zaak van Friesland zouden dienen. De Mienskip" voelt echter wel, dat dit vooralsnog niet zal gaan, en daarom geeft ze de kiesverenigingen alvast in over weging bij de candidaatstelling niet alleen te vernemen naar het politiek program van de candidaten, maar ook of dezen bereid zijn de Friesche belangen in de Tweede Kamer te bepleiten. Zou er ooit een candidaat, zelfs al kwam hij uit Axel of Maastricht, gevonden wor den, die aan zoo'n bescheiden eisch niet wilde voldoen ? Ik wed, dat, als men een Papoea dien eisch stelde, hij de Friezen niet voor 't hoofd zou willen stooten. Dit is de politieke noot van het program. De Mienskip" heeft ook een economische paragraaf. Ze acht zich echter niet deskun dig genoeg om met juistheid de Friesche economische kwestie vast te stellen, maar vindt het wenschelijk, dat zoo weinig moge lijk vreemd kapitaal Friesland exploiteert. De groote Friesche boeren moeten zooveel mogelijk het land opkoopen en voorkomen moet worden, dat de Friesche arbeiders naar Duitschland of Amerika gaan. Bij de Friesche werkgevers, moet er op aangedrongen wor den, dat ze alleen Friesch werkvolk in dienst nemen. En ten slotte moeten de Friezen, als 't eenigszins kan, enkel de Friesche winkels begunstigen. Ik mis in deze economische paragraaf , die, als ze op rijm stond, een variant op het kinderversje de Bibelebontsche Berg" kon zijn, het punt, dat van het koopen van Friesche producten iedere niet-Fries is uitgesloten en beveel der Mienskip" aan het alsnog er in op te nemen. De econo mische paragraaf is dan volledig en de verontschuldiging, dat de Mienskip" niet deskundig genoeg is met juistheid de econo mische kwestie vast te stellen, kan vervallen. De taalkwestie vormt, zooals te begrijpen is. een belangrijk deel van het program. Er zit in een taalstrijd altijd iets sympathieks, zoo ook in den Frieschen taalstrijd. Ook ik gevoel als Fries voor het behoud en het bevorderen der Friesche taal en wat het vermaledijde Selskip" daarvoor gedaan heeft, moet lederen Fries tot dankbaarheid stemmen. Maar de Mienskip" wil verder gaan. De kerk zal men er op wijzen, dat het haar plicht is alleen de landstaal (de Friesche) te gebruiken. De dominees, die 't nut van het preeken in 't Friesch inzien, moet men zedelijk steunen. In de rechts zaal moeten de Friezen hun eigen taal ge bruiken en niet om der wille van een vreemden rechter hun taal laten varen; op die wijze werkt men er toe mede, dat op Frieschen bodem alieen Friezen als rechters worden benoemd. De rechterlijke taal zal in een verder stadium der Friesche bewe ging geen Nederlandsch meer mogen blijven. Maar nu komt het kardinale punt van de taalkwestie: het Friesch behoort in het onderwijs de leidende taal te worden. van alle werken" zegt Kabir. Deeze gestadige verheldering, deeze zelfinkeering", zooals Brouwer het noemt die oovereen komt met wat de oude Christenen onder weedergeboorte" verstonden moet door ieder waarachtig mensch als eenige troost en uitkomst in 't verschiet worden gezien. Want wat anders heeft de mensch om zich met volle toewijding aan te kunnen geeven? Is niet alle aardsche vreugde teleurstellend en vol twijfel en bitterheid ? Wat zou ons een ideale orde en rechtvaardigheid in de menschheid anders brengen als een leedige tevreedenheid, een doodsche verzadiging, een jammerlijk uitzien naar den eindelijken ondergang van menschdom en planeet, het eenige stellige toekomstbeeld? Waarvoor ware dan al die moeite, al dat leed, al die vunze ellende, die schrijnende wreedheid waarmeede een v/einigje genot en zorgeloosheid van een klein boovendrijvend groepje wordt gekocht, oover eenige eeuwen ? /.iedaar Brouwer's vraag aan alle waereldverbeeteraars en hervormers. En zij hebben geen antwoord. Zij doen maar, zij ijveren en prediken en verbeeteren zooals de voogel zijn nest bouwt, zonder vragen of er kans is dat er iets van hun werk terecht komt en nablijft. Zij moeten zoo doen, omdat zij niet wijzer zijn, en omdat hun dwaasheid behoort in het eeuwige scheppingsplan. Maar de zelf-ingekeerde begrijpt dat men schelijke wijsheid dwaasheid is voor God en hij moet van dit inzicht getuigen al zal hem dat eenmaal k dwaas voorkoomen. Hier nu ontstaat de klemmende vraag: wat wil Brouwer dan van ons? Moeten wij werkers en propagandisten, wij ijveraars en drijvers, wij die ons geluk en onze rust vinden inhet streeven naar een ideale mensch heid, moeten wij dat alles opgeeven? Gij spreekt van dwaasheid en wijsheid, en nie mand verlangt dwaas te blijven. Moeten wij dan handelen naar uw wijsheid? Was 's zu annektiren gibt Aan densoc.-dem. Abgeordnete" Hanisch, die 't thans een ge°hikt oogenblik vindt om zich . . ^ annexaties te verklaren. Der Hanisch der will annektiren Deutschland ist ihm viel zu klein, Rund und um da geht er spüren: 's Vaterland muss grösser sein. Dies von Belgien, das von Polen, Setz' die Scheere in Frankreich ein, Nimm ein luchtig Stück dem Zaren: 's Vaterland muss grösser sein. Hanisch will sich einmal baden lm Deutschen Djniester, Preus'scherPo lm Marne, Schelde, in der Themse: 's Vaterland muss grösser, so... Genosse Hanisch, lass dir rathen, Annektiren ist oft schwer Geraubtes Gut dass drückt dem Magen, Wenn' 's Vaterland auch grösser war'. Doch solltest du mein' Rath verstossen, Es macht der Weltgeschichte nix. Du theilst wohl schon die Haut des Baren, Das Vieh ist doch noch höllisch fix! Annektire, Freund, und revidire Die Karte Europa's, theile, theile. Vorderhand gibt's aber nur Zu annektiren: Keile, Keile. VL. Het Nederlandsch mag onder de huidige omstandigheden niet verwaarloosd worden, omdat men voeling houden moet met de andere deelen van het Rijk, en aan Engelsen moet veel meer aandacht gewijd worden, omdat de Friezen zich over de geheele wereld moeten kunnen bewegen. Ook zal moeten worden aangestuurd op het stichten van een Friesche hoogeschool." Voorts zal in het dagelijksch leven, gemeenteraad, provinciale staten, vereenigingen enz. het Friesch geëerd worden en moet het Neder landsch beschouwd worden als een sta-inden-weg. Het Friesch behoort dus de eenige ambtelijke taal van Friesland te worden." Het Nederlandsch een sta-in-den-weg" en het Engelsch meer bevorderd Nederlandsche taal wat hebt gij dezen Friezen van de Mienskip" toch misdaan, dat gij zoo in het kladboekje moet geraken? In de paragraaf over het kultuurleven" (wat een leelijk woord voor. de blijkbaar zoo anti-Duitsch-voelenden Mienskip") vin den we er echter eenige aanduidingen voor. Het Friesche volk heet het daarin moet zich niet vergapen aan het wel behaaglijke, doch Friesland niet voegende uiterlijk getwintel van het glanzende Zuiden." Tot dat glanzende Zuiden behoort gij Nederlanders, die over de Zuiderzee woont. Ik bid u echter, er u niets van aan te trek ken, want de meeste Friezen, die zich in uw midden vestigden, voelen zich onder u zoo lekker als kip. Ze mogen dat twinkelende en glanzende" wel en zelden keert er een terug dan met heimwee. De paragraaf over de kuituur" zet verder uiteen, dat in aard en taal het Engelsche volk het Friesche het meest nabij komt, zoodat men van Engeland veel goeds moet afkijken, en dat de leiders en vooraanstaan den in het Friesche leven niet minder acht moeten geven op de Noorsche rijken (Zweden, Noorwegen en Denemarken.) De Nederlandsche kuituur" wordt dus volkomen in de ban gedaan en de Engelsche in 't bijzonder daarvoor in de plaats gesteld. Of deze Mienskippers" ooit een voldoende studie van het Engelsche kultuur'Meven hebben gemaakt, om tot zulk een krasse uitspraak te komen, betwijfel ik, die ook het Engelsche volk eenigszins meen te ken nen, ten zeerste. * Ik heb in 't kort den inhoud en geest van de beginselverklaring der Mienskip" weer gegeven en me aan mijn voornemen gehou den, haar niet te bestrijden. Ze bestrijdt zichzelve genoegzaam door haar onlogische en anachronistische leuzen. Kwaad mocht het m.i. echter niet even op deze beweging de aandacht te vestigen. De mannen, die haar voorstaan (en onder hen bevinden zich een aantal gestudeerden) roeren zich nog al en men kan nooit weten, IIMHIIIIMMIIIHIIIIIIIIItllmlIlulllllllllllllllnHIIIIlnlIIIIIHIIIIIIIHIIIIIIII Hier zegt Brouwer, in hetzelfde korte hoofdstuk, de volgende woorden, die har monie brengen in het schijnbaar verwarde en verbijsterende: Ge zult niet beeter willen wezen dan ge zijl... niet beeter zult ge de waereld willen, dan ze is... Dit is aldus te verstaan: De menschheid is een oniluikende bloem, wat haar gisteren; wijsheid scheen acht ze heeden dwaasheid. Het eenige wat de mensch met willen er weeten te zoeken heeft, is: zelf-inkeering, dat is terugkeer tot den Schepper die hem uitzond. Voor 't ooverige handele hij naar zijn wijsheid, en niet naar die van anderen. Wie het voelt als plicht en als lust te propageeren, te hervormen, te bouwen, te knutselen hij doe het, en zijn actie zal meede de menschbloem doen ontluiken. Maar hij moet niet beeter willen zijn dan hij is, en dus ook niet trachten te handelen naar de wijsheid der weedergeboorenen. Dat voert noodwendig tot huichelarij en tot dweeperij. Hij moet echter ook de waereld niet bee ter willen dan ze is, want de waereld zal ontluiken naar den wil des Scheppers en niet naar die der schepselen. De bloem is niet het einddoel, en ook de vrucht niet, die in de bloem ontstaat. Dat alles is schijn en vergankelijk. Maar de voor ons onzicht bare Schoonheid, de voor ons onbegrijpe lijke Vreugde die ewige Freudenreich" zooals Boehme zegt wordt uit débloem gewonnen. En alle menschen, wijzen en dwazen, zelf-ingekeerden en actieve werkers hebben dat te weeten en te erkennen. Want er is geen mensch of hij heeft de macht in te zien dat zijn waereld een schijnwaereld is, en er is ook geen mensch zólaag, z dom en zóslecht of hij kan gebracht wor den tot de vertrouwelijkheid met Hem, dien Jezus onzen Vader noemde. l-'REDERIK VAN EEDEN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl