Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
30 Sept. '16. No. 2049
KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN
OP ONZE STAATSBEOROOTING
Een geestdriftig, verheugd artikel in het
Handelsblad (Ochtendblad) van 21 dezer over
het feit, dat op de Staatsbegrooting 1917
een memoriepost is uitgetrokken voor een
nieuw gebouw voor de Rijks-Akademie van
Beeldende Kunsten, deed ons die begrooting
ter hand nemen om na te gaan, in hoeverre
zij in nog andere opzichten reden tot ver
heugenis geeft. Kunsten en Wetenschappen"
toch zttten, het is algemeen bekend, spoedig
in de knel: zij zijn, ook elders, zoowat het
eerste waarop een regeering bezuinigt; de
kosten gelden zoo'n beetje als de luxe-uitga
ven, die een Staat zich veroorloven kan zoo
lang 't hem goed gaat, maar die verminderen
moeten als de tijden slecht worden. Gelukkig
mogen wij constateeren, dat Minister Cort
van der Linden bezig is, Kunsten en Weten
schappen weer op te beuren. Weliswaar zijn
wij nog lang niet waar wij wezen moeten,
maar dit is voorwaar in de tegenwoordige
benarde omstandigheden niet te verwach
ten. Alleen op eenigen flinken vooruitgang
was de hoop gevestigd en deze valt, ge
lukkig, in deze begrooting te constateeren.
De opmerking van het Handelsblad betref
fende de plannen voor de Academie : dat in
dezen veel aan de chef der afdeeling Kun
sten en Wetenschappen. Mr. Duparc, te
danken is, meenen wij op de geheele be
grooting dezer Afdeeling toepasselijk te
mogen maken. Zij getuigt van de kennis en
energie van dengene, die de voorstellen aan
den minister deed, en doet ook voor het
vervolg het beste verwachten, waar blijkt,
dat de tegenwoordige minister, niettegen
staande den tegenspoed, met ruimen blik
ook de kunstbelangen in het oog blijft hou
den en zijn afdeelingschef niet aan
doovemansdeur doet kloppen.
In het geheel is de raming voor deze af
deeling ongeveer vijf-en-zeventig duizend
gulden hooger dan ten vorigen jare, zoodat
wij mogen verwachten, dat het totaal gelei
delijk weer tot het vroeger niveau zal wor
den opgevoerd.
Bijna overal is gestreefd naar verbetering
van de positie van het personeel. Het meest
in het oog vallend is het pogen om den
bekwamen secretaris der
RijksmonumentenCommisste, Dr. Jan Kalf, voor 's Rijks dienst
te behouden, door hem, zij het ook met ge
leidelijke jaarwedde-verhooging, een betere
bezoldiging in het vooruitzicht te stellen.
Ook de monumenten-restauraties staan er
beter voor. Voor den tijd van 10 jaar wordt
voorgesteld een verhooging met f2000 van
het Rijkssubsidie voor de restauratie der
St. Janskerk te Gouda. Opnieuw zijn gelden
uitgetrokken voor den Drommedaris te
EnkJOHAN DE MEESTER. Carmen (2 dln).
(Em. Querido, Amsterdam).
Hendrik Lampe is getrouwd meteen vrouw,
die geestelijk noch lichamelijk n met hem
kan zijn, en met wie hij dan ook enkel ge
huwd was om een rustig en genoegeUjk leven
te hebben. De gemakzucht had mede beslist
tot het doen van zijn aanzoek.
Hier begint de schrijver aan een psycho
logisch probleem, en hij laat het Hendrik
later zelf verklaren: De man, die een rustig
meisje liefheeft, beschouwt haar gelijkmatig
heid eerbiedig als een hem lieve openbaring
van maagdelijkheid. Hun geestelijk samen
leven gaat nog niet diep, maar de maagde
lijkheid maakt immers schuchter... Hij betaalt
den oranjebloesem duur. Wat hem liefelijke
onvolkomenheid leek blijkt aard van den
mensch. Evenmin als den hartstocht zelf, waar
uit voor hem de vervoering ontstaan zou, die
ons het Oneindige naderen doet, en welken zij
ducht als heftigheid; verlangt zij de drift van
zijn geest te deelen, die zij vreest als een
koorts zijner ziel.
Het wordt ook wel eens wat platter in dit
boek gezegd, in bitterclub-stijl. Getuige de
volgende regelen: Tilly, Hendrik's vrouw
gaat naar bed 's avonds en vraagt of hij
mede gaat.
Tilly had hij af gesnauwd; Neen, ik moet
werken, ga jij maar.
Hoe dikwijls ging zij lang vór hem.
Trouwens, wanneer zij, tegelijk boven kwa
men, werd het immers toch nooit dat...
Men lette op de laatste woorden.
Tilly, die hij niet anders dan als een
vriendin beschouwd had een trouwe, zacht
aardige kameraad-van-de-andere-kunne, had,
door hare bevalling, een kwaal gekregen.
Zooals de auteur het uitdrukt:
allergemeenst had het lot haar gemept.
En het wordt meedogenloos realistisch
door de Meester gezegd, wat het gevolg
van die kwaal was, dat ze hartstochtloos,
berustend daarna het sexueele leven on
derging.
Ze was hem immers ter wille, koel, tel
kens onderging ze de daad, zooals de dok
ter het had geregeld.
Het kan zijn dat dit literaire kunst" wordt
gevonden, maar het klinkt stuitend.
In het huwelijk van Hendrik en Tilly ont
breekt de vervoering, geestelijk zoowel als
lichamelijk. Henk lijdt hetgeen de Jauteur
noemt de dubbele verhongering. Hij is de
eenzame.
Die eenzame" is leeraar aan een gym
nasium, leidt een tobbend bestaan van ge
stadige inspanning en voelt zich ellendig,
omdat hij zijn leven mislukt weet, omdat
hij zich niet uit kan leven, hij, die in zijn
hart artiest is, die alleen p kan gaan in
literaire studie en het schrijven van romans.
Zooals de auteur het noemt: zich uitschrijven
zou hij willen.
De koele, rustige Tilly heeft een zuster,
Lex, een artiestenatuur, die een en al lust
en begeerte in leven" heeft, zooals de auteur
schrijft: in alle geestelijk leven bijvoorbeeld,
een vrouw, die weet dat ze mooi is en van
haar zestiende jaar af de mannen het hoofd
huizen, de Domenikanenkerk te Maastricht
en het Raadhuis te 's Heerenberg. Voor het
onderhoud van 's Rijkstnonumenten is het
bedrag gebracht van ?5000 op ? 10,000.
Tot groote blijdschap stemt voorzeker het
feit, dat de post voor restauratie van tot
dusver nog niet van 's Rijkswege gesubsi
dieerde monumenten, na gedurende twee
jaren op de begrooting te hebben ontbroken,
wederom daorop voorkomt. Voor een achttal
monumenten, nl. de Ned. Herv. Kerk te Does
burg, de R.-K. Kerk te Horsscn, het Raad
huis te De Rijp, den Nieuwe-kerk-toren te
Delft, het Muntentorentje te Deventer, de
Ned. Herv. Kerk te Dongen en de R.-K. kerk
te Duiven, voor welke monumenten reeds
blijkens de oorspronkelijke begrooting voor
1915 subsidies waren uitgetrokken, doch
later waren geschrapt, benevens voor den
Kampveerschen toren te Veere, wordt, met
inbegrip van een post voor onvoorzien, een
bedrag van ?274,000 uitgetrokken.
De Koninklijke Bibliotheek ziet haar
materieele uitgaven verhoogd met ?6000, het
Koninklijk Penningkabinet met ./'2000, ten
einde den directeur wederom in de gele
genheid te stellen, goede en zeldzame munten
en penningen te kunnen aankoopen en voor
ons land te behouden.
Het Rijksmuseum kan zich verheugen niet
alleen over een verbetering der positie van
het lagere personeel, doch ook over e«n niet
onbelangrijke uitbreiding van het personeel
zelve en een verhooging van de gelden voor
het materieel.
Ofschoon de Minister blijkbaar den tijd
nog niet gekomen acht om de bedragen voor
aankoopen ten behoeve der Musea weder op
de begrooting te brengen, wordt, o. i. terecht,
een uitzondering gemaakt voor het Prenten
kabinet te Amsterdam, dat zoodoende in 1917
zijn schuld aan de Vereeniging Rembrandt
(ter zake van aankoop eener
Rembrandtteekening) kan aflossen.
Begrijpelijk is het, dat de Minister de
nieuwe wijze van subsidieering der Open
bare Leeszalen, waarmede ongetwijfeld een
veel hooger bedrag zou zijn gemoeid, nog
niet heeft aangedurfd. De thans reeds uit
getrokken som van ?40,730 is toch alreeds
zeer respectabel te noemen.
Al mist men enkele posten nog zeer, (b.v.
het in 1914 van de begrooting teruggenomen
subsidie voor de Nederlandsche orkesten),
toch mag men dankbaar zijn, dat wederom
verschillende andere in 1914 geschrapte
subsidies zijn teruggekeerd, b.v. voor de
Ver. van Noord-Nederl. Muziekgeschiedenis,
de Mij. tot bevordering der Toonkunst, en
andere meer.
Belangrijk komt ons het standpunt voor,
dat de Minister inneemt in zake het Kunst
en Teekenonderwijs. in verband met de
nieuw ingestelde akte M. O. teekenen en
boetseeren. Een commissie, ingesteld om
voorstellen te doen, had geadviseerd tot
opheffing van de Rijks-Normaalschool voor
Teekenonderwijs. De Minister nu wil hier
niet in treden, maar stelt een reorganisatie
voor, die hierop neerkomt, dat het onderwijs
in het vervolg zal worden uitgebreid met
het decoratief teekenen (M. b.),
waartegeniiuiiimimiii
op hol brengt, een meisje met aanbidders
en slaven, om weer des schrijvers eigen uit
drukkingen te gebruiken, een
onwederstaanbaar stout kindje met een ondeugendheid,
heerlijk vol temperament.
Omdat Lex den roep heeft van koket te
zijn, en er ook wel heel dikwijls den schijn
van op zich laadde, noemt Hendrik haar
Carmen" en zóis dit de titel van dezen
roman geworden.
Als de heer de Meester ook maar een
vaag begrip had gehad van de ware natuur
van Carmen" zou hij zeker zijn roman een
anderen naam hebben gegeven. 'Denkt men
niet, den naam Carmen" lezend, aan
prachtigen, zich uit-levenden hartstocht, die vrij
wil blijven'en zich vrij uit-viert tot in den
dood, niets ontziende, en voor niets buigend ?
Door aan zijn twee deelen dikke boek den
naam Carmen" te geven geeft de schrijver
er de pretentie aan van iets, dat het ner
gens heeft: passie.
Is het niet van Deyssel geweest, die eens
geleeraard heeft: Kunst is Passie ?
Met dézen kunst-maatstaf gemeten zou
Carmen" stellig gén kunst zijn, want ner
gens klinkt in dit boek de brandende stem
van den hartstocht.
De Lex, die er de heldin van heet te zijn,
is gén Carmen", die, om de vrijheid van
haar passie hoog te houden, den dood ver
kiest boven den dwang, en die omhuiverd
wordt door noodlot van dood en verderf,
maar is, ondanks haar pose en artistieke
affectatie, au fond een hollandsche
burgerjuffrouw, die wel schoone theoriën ver
kondigt over geestelijk n lichamelijk
nzijn in het huwelijk, maar toch ondertusschen
heel netjes naar den Burgerlijken Stand gaat
met een' rijken kwibus, gewikst en berekend
als zij is, en die later, als zij even door
liefde-en-hartstocht is aangeraakt, zich braaf
gade (ik gebruik hier des auteurs eigen
woorden) en hoedster van haar gezin voelt,
en als fatsoenlijke burger-mevrouw bij man
en kinderen blijft.
Ik heb er niets tegen, dat zulke halve en
middelmatige vrouwen-naturen in een roman
geanalyseerd en psychologisch beschreven
worden, en de burgerlijke moraal kan er
slechts bij winnen, als Lex ten slotte haar,
evenals zij getrouwden, minnaar braaf ver
manend voorhoudt; Het huwelijk is een
sacrament, Henk! en Allebei boeten we voor
onzen trouwdag.
Maar noem dan zoo'n vrouw alsublieft
geen Carmen", betitel een boek niet Car
men", dat een doorloopende variatie is op
het thema: een huwelijk zonder nheid
van geest en lichaam is slechts misère, en
dat dan toch zoo fatsoenlijk eindigt met de
plechtige verzekering, nog wel door deze
Carmen" zelve uitgesproken, dat het een
sacrament" is.
Geef zoo'n boek liever als titel Het
Sacrament" of De boete van den trouwdag"
of zooiets, maar niet met een pretentie op
ten dood gewijden hartstocht: Carmen''.
Carmen is, zoo ge wilt, een slechte vrouw,
en zeker een zér onfatsoenlijke, ze is onge
twijfeld, volgens Izekere moraal, onzedelijk
i en gewetenloos, maar ze is k een vrouw,
die de hoogheid van den hartstocht kent,
j en die trouw aan zich-zelve is tot in den
? dood. Steeds voelt zij een Noodlot over
l zich huiveren, maar zij verkiest den dood
j boven eiken dwang, die haar heerlijk
zichj uitleven zou willen beletten.
l De Carmen" van dit boek echter is een
i vrouw, die niet durft te leven evenals de
over het werktuigkundig teekenen (M. f.)
vervalt.
De groote verrassing" van de begrooting,
het heugelijke feit, is de memorie-post voor
de nieuwe huisvesting der Rijks-Academie
van Beeldende Kunsten, waarvan wij in den
aanhef repten. De bedoelde post betreft het
honorarium enz. voor de jury, welke door
den Minister zal worden benoemd ten be
hoeve van een open prijsvraag voor het te
stichten gebouw.
Ziehier een van de mooiste daden op
kunstgebied, die men in deze tijden kan
verwachten. Allereerst toch worden hier
de academische" kunstbelangen op zijn
allerbeste gediend en zal nu, naar het Han
delsblad zoo terecht heeft opgemerkt, het
flinke, krachtige middelpunt, dat de
Aka| demie steeds was, worden versterkt en
gemoI derniseerd. Bovendien zal er, eerst voor onze
i architecten, daarna voor.de handwerkslieden,
werk komen van niets te onderschatten
beteekenis.
Den grond voor het gebouw geeft de
| gemeente Amsterdam, het gebouw zal het
Rijk geven: de bouwmeester zal door een
open prijsvraag worden aangewezen. Kan
het beter ? Voorwaar, hier zijn de belangen
. van onze architecten-kunstenaars in alle
! opzichten behattigd. Moge de volksvertegen
woordiging dit loyale standpunt van den
Minister beamen en moge het resultaat zijn
een bouwwerk van beteekenis!
Dit gedeelte van onze Staatsbegrooting
is een stap in een goede richting. Waren de
tijden beter, dan zou het zich veel ruimer
kunnen ontplooien. Het is te verwachten,
dat wie reeds thans voorzichtig in deze rich
ting sturen, na den oorlog nog des te krach
tiger voort zullen gaan met verjonging van
zoo menig onderdeel onzer officieele
kunstaangelegenheden, dat daaraan sinds lang
behoefte heeft. W. MARTIN
*
verschillende modellen
direct leverbaar
Garage NEFKENS
Jacob Obrechtstraat 26
TELEFOON ZUID 2507
andere hoofdpersoon Hendrik dit niet durft,
bijna alle menschen uit dezen roman zijn
burgerlijke, halve, middelmatige naturen,
behalve Tromp, den nigen man eruit, die
door den auteur met groot talent er in is
geteekend. Tromp durft te leven, en te ster
ven, en eindigt dan ook in den dood, Lex
en Hendrik sukkelen dór als brave
burgermenschen, die gade" zijn, in hun gezin",
Nog eens: ik heb hier niets tegen, en het
kan slechts gunstig zijn voor de moraal.
Maar schrap dan ook den titel, met de pre
tentie die hij medebrengt, van Carmen",
welke ons doet hopen op teugelloozen,
ontembaren hartstocht, die liever den dood
tegemoet gaat dan niet meer vrij te zijn.
Ik heb reeds verscheidene malen het woord
burgerlijk" gebruikt, en als ik met n
woord dezen roman zou moeten
karakteriseeren zou het zijn met: burgerlijk.
Vier honderd een en vijftig bladzijden
lang lezen we hier van burgerlijke menschen,
die burgerlijke gesprekken houden e;; bur
gerlijke dingen doen, in burgerlijke milieus.
Ook op net zoogenaamde deftige buiten op
Heidelust is het nog burgerlijk ten slotte.
Hoe prachtig zou het geweest zijn, indien
tusschen al die onbelangrijke menschen wer
kelijk een Carmen" ware opgestaan, die over
al dat kleine de geweldige vlam van hartstocht
had kunnen doen laaien, en in al dat bur
gerlijke gedoe den brand had kunnen steken!
Maar deze pseudo-Carmen, die zoo fijn
en scherp de convenlioneele ellende van
Hendrik's huwelijk heeft ontleed, en hem
zoo gevoelig daarover schrijft als hij die
misere in een boek onder pseudoniem heeft
uitgezegd, zij trouwt, als de eerste de beste
hengelende" jongedame, met een
onmogelijken kwibus, die fortuin heeft, hoe /el
zij den auteur van dat hoek over vrou ,/en
schrijft die niet vermogen de minnares van
hun man te zijn, die tekort aan geestelijk
leven hebben, en voor wie hun man niet de
cenige-mensch-op-aarde is.
Een psychologische fout bovendien, die
onverklaarbaar is. En dezelfde Carmen",
als zij later op het punt staat, eindelijk eens
iets van de echte Carmen" te hebben, en
met den man, dien zij liefheeft te vluchten,
voelt zich, hoewel zij nooit lichamelijk noch
geestelijk, iets met haar wettigen man ge
meen heeft gehad, opeens hoedster van haar
gezin" als die man een, in een roman altijd
zeer van pas komend, automobiel-ongeluk
heeft gekregen, en hun dochtertje licht daarbij
gekwetst is.
Het is met moeite, dat ik dezen langen,
langen roman heb uitgelezen, een roman,
laat ik dit er vooral bij zeggen, die volgens
den gedurende de laatste jaren geldigen
maatstaf, een groot kunstwerk zal worden
genoemd, en in vernuftige artikelen van
erkende critici, lot in de kleinste
onderdeelen geanalyseerd, zal bewonderd worden
om de fijne psychologie, de karakteekening,
en misschien ook wel de onaandoenlijkheid
van naturalistisch-realistisch boven het on
derwerp staan" zooals dat, meen ik, heet.
Toch zou ik mij al zeer vergissen, indien
deze kunst" niet reeds ten doode ware op
geschreven, en in de eerstkomende tijden
een groot, geestelijk verlangen deze hoog
geroemde literaire spijze, die zeker zeer
voedzaam en solide is, niet onaangeroerd
zou laten.
De lectuur van deze kunst" heeft mij
vermoeid, door de ondichterlijke, stroeve,
onaandoenlijke taal, die nergens zingt, maar
overal koud beschrijft. Nergens heeft een
OORLOGSWINST-MAKERS
Teekening voor de Amsterdammer" van'George van Raemdonck
x' x ^' >"r
<v *-V -^l^^^^iv
X a-rr.-i T* f S*i -Ör^4\
schoone volzin als muziek in mij
nageklonken, een rythme mij van vreugde doen op
springen.
Ik schrijf hieronder een lange volzin af,
d(e mij is bijgebleven
Van den als geglansd metaal diep schit
terenden avondhemel was de hitte niet te
dooven geweest; den korten nacht was de
brociing droog blijven hangen; en als een
brand sloeg nu de fonkeling uit, aan de
bloemen, aan het grint en aan het lofwerk
witte strepen, eerst onlangs voor de schut
ting gespannen dien Juni-ochtend in
Tilly's tuintje, toen ze, loom door bezorgdheid,
meer dan van moeheid, na een nacht van
zóweinig verkwikking, vergeefs met Mina
overlegde, vergee/s naar afleiding zocht, voor
Suusje, daar deze drenzerig was, ongedurig,
telkens opnieuw door buikpijntjes geplaagd.
De op hoogen toon gestemde aanhef,
in contrast met den verderen aanloop en
met het einde van Mina" en Suusje" en de
buikpijntjes, doet pijnlijk aan, en ook hier
doet zich de burgerlijkheid voelen. Ik zou
tientallen van dergelijke zinnen kunnen
afschrijven.
Het kan zijn dat, naar een anderen maat
staf geoordeeld dan een musische en dus
dichterlijke, deze roman Carmen" een ver
dienstelijk literair werk is. Maar ik vond
het verschrikkelijk, twee dikke deelen lite
ratuur door te lezen, en niet verblijd en
ontroerd te worden door n dichterlijk
woord, door n verheven gedachte.
HENRI BOREL
PIERRE KEMP, De Bruid der Onbekende
Zee, en andere gedichten. Maastricht,
Maastrichtsche Boek- en Handels
drukkerij.
Bij het lezen in dezen bundel gedichten
herinnerde ik me eensklaps weer de teleur
stelling, die ik als jongen voelde, wanneer
we, over de duinen op zoek naar bramen,
op een boschje struiken waren afgestormd,
waarvan we al op een afstand vol-rijpe
bessen tegen het vaal groen hadden zien
donkeren en we vonden dan overal tusschen
enkele zwart-sappige bessen ristjes aan ristjes
hard-groene, oneetbare vruchtjes. In een
oogenblik waren die enkele dofblauwe,
rijpgezwollen bramen afgegrist, en in onzen
hijgenden dorst slikten we de wrangere,
even doorroodde vruchtjes mee naar binnen;
maar dat je nu op denzelfden struik en aan
denzelfden zonkant, vlak naast die paar zoete,
blauwdonze bessen zoo'n massa van dat
kleine groene goed vondt, dat al te zuur pp
je tong brandde, dat je niet doorslikken kón,
dat doorwrevelde me dan, loom en dorstig
als ik was, met een spijtig gevoel, dat werd
in onze klam-heete vermoeidheid, tot een
haast tergende onverklaarbaarheid.
Deze gedichten van Pierre Kemp hebben
wel iets van zulke braamplanten, woest
opstruikend tegen een duinhelling; er zijn
verzen in dezen bundel als bloeddonkere
vruchten, die zoetig-koel sappen op je tong,
maar dan weer ineens komen er deelen, zoo
bijtig-zuur als onrijpe braamtrosjes. Wanneer
ik niet zoo telkens echt-mooie verzen in dit
boek gevonden had, misschien had me 't
leelijke, dat er telkens doorheenvlekt, minder
gehinderd. Natuurlijk, er bestaat geen enkel
dichtwerk, of ge kunt er wel onderscheid in
kracht en frlschheid vinden tusschen 't eene
vers en 't andere, maar hier is de tegenstel
ling tusschen de goede en de mindere ge
deelten van eenzelfde gedicht te schel, en
daardoor pijnlijk-storend.
't Meest zuiver leek me het gedicht
Raamrozet, waarin heerlijk-sterke verzen staan,
verzen vol rijken bloei: er is trouwens geen
van deze gedichten, of ge voelt er wel op
de een of andere plek een zoeling van echte
poëzie door ruischen. Slechts de rustige,
zekere scheppingskracht, die niet telkens tot
oogenblikken van machteloosheid inzinkt,
ontbreekt hier nog teveel.
DIRK BREEBAART
* * *
Louis PIÉRARD, A la Gloire du Plotte.
Leiden, A. W. Sijthoff.
De dichter van de Images Boraines"
heeft in dit werkje eenige levendig weerge
geven indrukken verzameld van de Piottes''
(de Belgische poilu's)," zooals zij zich
bewegen aan het front, met verlof in Londen,
of wel in het interneeringskamp, en zooals
zij zich in hunne brieven of in kwinkslagen,
die in de loopgraven de ronde doen, op
hunne pittige wijze uitdrukken.
De verdere inhoud wordt, met de opdracht
aan den te vroeg gestorven Belgischen kun
stenaar Rik Wouters, door een reeks stem
mingsvolle gedichten gevormd.
Als de mineur-toon in sommige
Beethovensonate's waart de stille weemoed van den
réfugié", zijn heimwee naar alles wat hem
zoo lief was, naar zijne noirscorons borains,"
door deze verzen. Hij moge zich even over
geven aan de bekoring van de vredige kalmte
van onze wijde verschieten, van onze stille
grachten met hunne oud-Hollandsche gevels;
zoet is deze bekoring nimmer. Steeds doemen
weer voor 's dichters geestesoog de beelden
van zijn geteisterden geboortegrond, van
den IJser, waar Walen en Vlamen hun bloed
storten voor de zaak, die hun heilig is.
Mooi heeft Piérard deze verbroedering tus
schen de twee rassen in Nuit de Noël dans
la tranchée" bezongen. Op Kerstnacht ver
schijnt den soldaten in de loopgraven een
vizioen van de naderende overwinning. De
laatste regels zijn van een sobere, maar
diep-innige schoonheid:
Le Flamand:
Di.nne ta main, l'ami!
Le Wallon :
Kmlirassons-nous, mon fivre!
Le Flamand:
A la vie. :'i !a mort'
Le Wallon:
Avec toi j'ai souiler! '
Verzen om steeds weer te lezen.
A. VAZ DIAS.