Historisch Archief 1877-1940
N°.2050
Zaterdag 7 October
A°. 1916
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS,
Mr. E. S. OROBIO DE C A S T R O Jr. eti Dr. FREDERIK VAN EEDEN
Abonnement per 3 maanden ?190
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail . 1 1.50
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar , 8.15
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiïn van 1 5 regels /l. 25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
. . ?0.25
. . ,0.30
. . 0.40
BERICHT
De volgende week zal een bijzonder
nummer van De Amsterdammer" ver
schijnen, gewijd aan Nederlandsch
Oost-lndië.
Bladz. I: VorsteDfamilie-macht.
Voorzorg en Organisatie, door v. H. Bnitenl.
Overzicht, door G. W. Kernkamp. Confetti.
2: Doodendans. I, teekening van Jordaan.
Krekelzang, door J. H. Speenhoff. Via Zeebrugge naar
Londen, door O. d. C. met teekeningen van Is. van
Mens. Een Machtig Brouwsel, V, door Frederik
van Eeden. 3: Feuilleton: Ontmoeting, I[, door
H. Kikmenspoel. 5: Voor Vrouwen, door Elis.
M. Rogge. Uit de Natuur, door Jac. P. Thijsse.
6: De Nederlandsche Opera, door H. M. van Leeu
wen, met teekeningen van Is. van Mens. Zon
dagmorgen, door Herm. Saloruonson. Onze
Schilders, door F. Bobeldjjk. Boekbespreking,
door J. C. Bloem. 7: De Mis van Diepenhorst,
door J. W. Enschedé, met teekeningen van Joau
Col lette. Iets over kogelwonden, door P.. O.
^sberti Hodenpeil. Boekbesprekingen, van Dop
Bles, ThUsse, Plasschaert. 9: Spreekzaal. De
Waarheid in zake den Dnitschen Onderzeeoorlog,
door Herm. Salomonson, met teekeningen van Hem i
v. d. Velde. 11: Financieele en Economische
Kroniek, door J. D. Santilhano. 12: Uit het
Kladschrift van Jantje. Een krijgsman wint
genoeg, al wint h(J niets dan tijd, teekening van
Felix Hess. 13: Hoc de moderne Aohillos uit
zijn tent komt, teekening van Johan Braakensiek.
Bchaakrnbriek, red. dr. A. G. Olland.
Damrnbriek, red. E. C. de Jonge.
Byvoagsel: Jozef door aflae broed3rs verkocht,
teekening van Joh. Braakensiek.
VORSTENFAMILIE-MACHT
Dat in de moderne staten van Eurupa
de monarchie nog slechts eene decora
tieve beteekenis zou hebben, is eene
voorstelling, die 1914 al spoedig geheel
heeft weggevaagd. Juist de persoonlijke
invloed der gekroonde hoofden in hun
eigen land, deed zich weer duidelijk
kennen.
Maar wat wij in de laatste maanden
zelfs weer hebben moeten waarnemen is:
dat de onderlinge familiebetrekkingen
der vorsten ook in de internationale
politiek nog dienst doen.
Griekenland's koning heet bij het uit
breken van den oorlog uit goede zwa
gerschap aan den Duitschen Keizer de
belofte te hebben afgelegd van zijn land
neutraal te zullen houden! En in elk ge
val schijnt de invloed van de
Hohenzollern-prinses te Athene zeer goed werk
ten voordeele van de Centralen gedaan
te hebben.
Sprekender nog is het geval met
Roemenië.
Aan deszelfs koning wordt in
Duitschland liefst algemeen 't verwijt naar het
hoofdgeworpen.dathijzichnietalsHohenzollern bij de Hohenzollern's gehouden
heeft, en alleen nog maar Roemeen geble
ven is! Du bist kein Zollern mehr". En
dat men op deze manier van uit Berlijn
de Roemeensche majesteit nog wel een
tijd lang naar zijnen zin heeft weten te
zetten, dat 't trouwens met den vader
nog veel sterker heeft gepakt, is voor
ieder duidelijk.
Wie kon 't gelooven! De ouderwetsche
vorstelijke familiemacht was met den
modernen staat verdwenen geacht. En
speelt daar weer haar rol als van ouds.
Verwanten op vreemde tronen worden
geprest te handelen voor de belangen
niet van hun eigen land, maar van de
familie-politiek.
Van Napoleon III is het zelden ernstig
opgenomen, dat hij zich tot eiken prijs
verzet heeft tegen eene
Hohenzollerncandidatuur voor Spanje.
Wie nu ziet, welke munt de Duitsche
politiek uit de elders geplaatste
Hohenzollernspruiten poogt te slaan, begint van
deze houding des Franschen keizers toch
iets meer te begrijpen.
Ons leert deze pressie door middel
van vorstenverwantschap in Griekenland
en Roemenië, tweeërlei.
In de eerste plaats: hoe gezegend
Nederland is met het bezit van ons oud
en aangeërfd Koningshuis.
Een huis, wel met zoo sterke
banden aan Nederland en aan Nederland
alleen verbonden, dat niemand, ook de
vreemdeling niet, de raadkamers der
kroon voor andere dan enkel Nederland
sche belangen toegankelijk houden kan.
De oude, beproefde tradities van het
Huis van Oranje ten aanzien van de
staatkunde van Nederland, zijn een ver
trouwenwekkend middenpunt voor ons
buitenlandsch beleid; eene bevestiging
van onze onafhankelijkheid.
En zoo op zichzelf staand, zóscherp
geteekend is deze positie van ons
vorstenhuis in Europa, dat zij, ook nu de
directe lijn door vrouwen wordt voort
gezet, toch het karakter van Nederland
en Oranje-Nassau onveranderd behoudt.
In de tweede plaats evenwel moet dit
belangenspel met Duitsche
vorstenverwanten op vreemde tronen, ons leeren, dat
kleine mogendheden zich hiervoor dienen
te hoeden, willen zij niet in hun hoogste
regeeringskringen de eigen nationale be
langen verdrukt zien door vreemde oog
merken, die hun zelf verderfelijk kun
nen zijn.
Ook voor Nederland is dit niet geheel
buiten de orde.
Geeft men er zich wel voldoende
rekenschap van, dat volgens onze op
het oogenblik geldende grondwettelijke
regeling der troonopvolging, de achter
eenvolgens na Prinses Juliana, tot den
troon geroepenen, allen prinsen zijn van
Duitsche geslachten, meerendeels officie
ren in het Duitsche leger, natuurlijk allen
met hart en ziel verknocht aan de Duitsche
politiek en aan deze politiek, ook aan
de toekomstpolitiek, vastgelegd?
Nu hebben wij hier ter plaatse reeds
herhaaldelijk er op gewezen, dat ver
band van deze politiek met die van
Nederland, voor de toekomst van ons
land een groot gevaar te achten is, en
dat elke vorm van staatkundige toe
nadering niet beslist genoeg vermeden
worden kan.
Monarchale samenkoppeling, door
eenen prins, die bezwaarlijk iets anders
dan een keizerlijke zendvorst zou zijn en
tot wien men van uit 't buitenland zou
kunnen en durven zeggen: gij behoort u
als een braaf Duitscher te gedragen;"
van wien men bovendien, naar 't woord
van Tellegen, ten onzent niet anders
weet dan dat hij op ons land niet de
minste betrekking heeft, ware voor de
komende tijden een zeer bedenkelijk
geval.
Het geldt hier gelukkig slechts ver
wijderde mogelijkheden.
De Oranjeboom bloeit, Gode zij dank ;
en bloeit voort met eene frissche en hoop
volle loot. Maar wijdvertakt bloeit hij niet.
Een enkel, gezegend afgeloopen, onge
val, dat voor korten tijd de Koningin en
de Prinses te zamen heeft bedreigd, maakt
het voelbaar, dat onze troonsopvolging
buiten de directe lijn op het oogenblik
geregeld is op eene wijze, die niet meer
voldoet aan de hoogste belangen van
den Staat.
Een der grondregels van dit belang is
immers, dat Nederland zoo vrij mogelijk
moet gehouden worden van eiken band,
dus ook van eiken dynastieken band, met
eenige der aanliggende groote Mogend
heden.
Vór 1870, ja, zeg vór 1890, eer dat dus
de kleinere Duitsche vorstengeslachten
zoo geheel in de sindsdien zoo mach
tig en expansie ontwikkelde Rijkspolitiek
zijn opgegaan, had dit alles minder ge
wicht.
Voortaan echter mogen wij er, in het
licht der ervaring, niet onverschillig voor
staan.
Dathethiereeneteedereaangelegenheid
geldt, zal een ieder erkennen. Doch het
uiterst groote nationale belang, dat ermede
gemoeid kan zijn, maakt het eenvoudig
tot een duren plicht, daarvoor toch niet
terug te deinzen.
Het is nu wel 't tijdstip, hierop de
aandacht te richten.
Eene grondwetsherziening komt thans
aan de orde. Dit is de eenige gelegen
heid, waarbij ook de regeling der troon
opvolging in nadere overweging kan
worden genomen. Het initiatief daartoe
behoort bij de regeering.
Zal men aan dit verst-strekkende van
alle punten geheel stilzwijgend voorbij
gaan?
v. H.
VOORZORG EN ORGANISATIE!
Cp de vergadering van de Hollandsche
Maatschappij van Landbouw van 28 Sep
tember 1.1. zijn tonen gehoord, die niet
enkel het landbouwbelang betreffen, maar
geheel de algemeene aandacht verdienen.
Er bleek in kringen van hen, die op
de hoogte kunnen zijn, een zeer ernstige
bezorgdheid over de voorziening in
voeding van tnensch en dier" in den
aanstaanden winter.
Die bezorgdheid spruit voort uit het
gebrek aan vertrouwen in de regelingen
en regelingetjes, welke daarvoor getroffen
zijn.
Men wees op geheel «onvoldoende
organisatie.
De tallooze commissies, zoo werd
gezegd, die min of meer officieele
opdrachten van de regeering hebben,
kennen haar eigen bevoegdheid dikwerf
niet; kennen de autoriteit niet van de
commissie die boven haar staat; weten
niet van wie zij orders hebben af te
wachten; weten niet wat en hoe ge
handeld wordt door haar eigen zuster
commissies. De N. O. T., het Departement,
gaan ook weder hun eigen wegen, en
zoo loopen de dingen vaak uit elkaar.
Tal van maatregelen zijn te laat ge
nomen ; verschillende vergissingen
begaan. De commissies, die den boer
aan het veevoeder moeten helpen, de
commissie, die het geheele land van
kunstmest moet voorzien, bleken zoo
danig overstelpt met werk, dat het
veevoeder, de kunstmest maanden te
laat komen. De regeling van het
binnenlandsch verbruik van schapenvleesch
scheen nog tot niets te hebben geleid.
Met de aardappelen loopt het nog niet
gesmeerd. De kaas liep bij vergissing
uit het land en kost ons nu benzine.
Deze en dergelijke opmerkingen, door
ingewijden gemaakt, moeten tegen den
komenden winter toch te denken geven.
Men krijgt zeer sterk den indruk, dat
het in dezen bij Landbouw nog hapert
aan, niet aan goeden wil of aan inzicht,
maar: aan doelbewuste en alomvattende
organisatie.
Waarom niet aan dezen plQeg de hand
geslagen ? Zeer zeker zijn &<? moeilijk
heden groot, en groot geweest. Alles is
zoo geleidelijk in de complicatie geraakt.
Maar toch zal er een duidelijk en alom
vattend georganiseerde
Levensmiddelendienst moeten worden opgericht, over
welken zoowel de productie en
binnenlandsche omzet, als ook de export
loopen moet.
Sommigen meenen, dat de regeering
daartoe hare onthouding van de directe
bemoeienis met in- en uitvoer zal moeten
prijsgeven. Doch onzes inziens blijft deze
onthouding uit een oogpunt van
buitenlandsche politiek wijs beleid.
't Geen evenwel niet mag beletten,
dat aan eene centrale organisatie de hand
dient geslagen te worden.
De zorgen van den komenden tijd
zullen deze moeite nog rijkelijk loonen,
en door stijf vast te houden aan den
maar half georganiseerden toestand van
't oogenblik, kan de Minister het leelijk
doen spaak loopen.
Met de aanvoeren gaat het ook hortend.
En de ongebreidelde handelsoorlog ter
zee hangt ook ons, neutraal land, telkens
dreigender boven 't hoofd. De agitatie
daarvoor neemt in Duitschland over de
hand toe. Zoo juist lazen wij weer van
een Comitévoor de onverwijlde
nederwerping van Engeland", dat zich gevormd
heeft. En heeft het ten onzent voldoende
de aandacht getrokken, dat zelfs een
zakenman en Amerikavriend als Dernburg
thans in het Berliner Tageblatt op den
ongetemperden duikbootenstrijd tegen de
scheepvaart is komen voorbereiden?
Onze levensmiddelendienst verlangt de
krachtigste versterking van voorzorg en
organisatie. v. H.
'De oorlogsartikels van Aulard
Ik heb alles gedaan om aan mijn volk
het lijden en de offers van den oorlog te
besparen: dat weet God, en ook aan mijn
volk is het bekend. Tot op het laatste oogen
blik heb ik gezocht naar het middel van
een vreedzame oplossing. Mijne vijanden
hebben het niet gewild. Het is niet mijne
schuld, indien mijn volk een harden strijd
moet voeren en veel leed zal hebben te on
dergaan ; maar wij hebben geen andere keus:
wij moeten strijden voor ons bestaan."
Dit is geen woordelijke aanhaling uit een
redevoering van Keizer Wilhelm, al zou het
er een kunnen wezen en al heeft hij her
haaldelijk zich in denzelfden geest uitge
laten.
De passage is ontleend aan een procla
matie van een anderen Hohenzollern. De
grootvader van den tegenwoordigen Keizer,
Koning Wilhelm l van Pruisen, sprak zijn
volk zoo toe in 1866, bij het begin vanden
oorlog tegen Oostenrijk. Er was maar een
kleine verandering in de woorden noodig
om den indruk te wekken, dat ze door Keizer
Wilhelm II bij het begin van den tegen
woordigen oorlog waren gesproken. In den
eersten regel stond niet: aan mijn volk",
maar aan Pruisen", en in plaats van Mijn
vijanden hebben het niet gewild", had de
proclamatie van 1866: Oostenrijk heeft het
niet gewild".
Het Parijsche blad Le Temps heeft eenigen
tijd geleden dit historische document
opge{rakeid en voor zijne lezers afgedrukt, om
hun te laten zien, hoe de grootvader en de
kleinzoon eenzelfde taal spreken en hunne
handen in onschuld wasschen.
En in Le Journal du soldat van l September
1.1. heeft E. Doumergue aan de proklamatie
van 1866, waarin Koning Wilhelm betuigt,
dat hij alles heeft gedaan om aan Pruisen
den oorlog te besparen en dat het nu strijden
moet voor zijn bestaan, een ander citaat
toegevoegd. Uit het boek van Von Moltke
over den Fransch-Duitschen oorlog van 1870.
Hij schreef daarin:
De oorlog van 1866 is niet gevoerd, om
dat het bestaan van Pruisen bedreigd werd,
ook niet omdat hij geeischt werd door de
openbare meening. Het was een lang ver
wachte oorlog, die rustig was voorbereid
en door de regeering als noodzakelijk was
erkend, niet om materieele voordeden of
vergrooting van gebied te verwerven, maar
om aan Pruisen de leiding te geven in
Duitschland."
Zoo is het. Pruisen moest in 1866 niet
strijden voor zijn bestaan, maar het voerde
oorlog om de hegemonie over Duitschland
te krijgen. Moltke en von Roon hadden
voor de militaire voorbereiding gezorgd,
Bismarck voor de diplomatieke. Het is waar,
dat Bismarck moeite had gehad om Koning
Wilhelm voor het denkbeeld van een oorlog
tegen Oostenrijk te winnen; niet omdat de
Koning opzag tegen het lijden, dat een
oorlog over zijn volk zou brengen, maar
omdat hij zich als vasal gevoelde tegenover
den Keizer van Oostenrijk; zijne conserva
tieve natuur schrikte terug voor de revolu
tionaire wegen die Bismarck hem liet in
slaan. Maar, willig of onwillig, hij had
zooals hij nog zoo dikwijls zou doen
gebogen voor den machtigen wil van den
sterkere en zijne toestemming gegeven tot
daden, die zeker tot oorlog moesten voeren.
Voor dien oorlog droeg hij in laatste in
stantie de verantwoordelijkheid. En hij sprak
onwaarheid, toen hij in zijne proclamatie
zei, dat de oorlog aan Pruisen was opge
drongen en dat het moest strijden voor zijn
bestaan.
De historie is nog ergens anders goed
voor, dan om er dingen uit op te rakelen,
die voor den tegenstander compromittant
zijn al wordt ook in den tegenwoordi
gen oorlog dit wapen door de historici uit
beide kampen druk gehanteerd.
Maar alle volken putten tevens uit hunne
historie bemoediging in tegenspoed en zoeken
er de lichtende voorbeelden, die den weg
wijzen naar de overwinning.
In Duitschland herinneren de historici aan
de dagen van Frederik den Groote, toen een
machtige Europeesche coalitie Pruisen dreigde
te verpletteren: nooit scheen een coalitie zeker
der te zijn van de overwinning; nooit wisselden
in een oorlog zoo dikwijls de kansen; de
oveiwinnaar van Rossbach beleefde het oogen
blik, waarop zijn hoofdstad door de Russen
werd bezet; er kwam een tijd, waarin hij
zoozeer wanhoopte aan de toekomst, dat hij
aan zelfmoord dacht: wie kon voorzien'',
zoo schreef Frederik later in zijne Mémoi
res, dat Pruisen, aangevallen door Rusland,
Frankrijk, Zweden, Oostenrijk en het Duit
sche Rijk, weerstand zou bieden aan de
geduchte macht van dit verbond en dat het
uit een oorlog, waarin alles zijn ondergang
aankondigde, te voorschijn zou komen zonder
iets van zijn gebied te hebben verloren"?
Naar dienzelfden zevenjarigen oorlog ziet
ook een Fransch historicus, wanneer hij de
geallieerden waarschuwt voor een herhaling
der fouten, die destijds door de coalitie
werden begaan. En ook hij haalt uit de
geschriften van Frederik den Groote een
plaats aan, waarin deze als de voornaamste
redenen, waaraan Pruisen zijnreddingdankte,
noemt: de uiteenloopende belangen van de
tegen Pruisen verbonden mogendheden, die
beletten dat zij het eens werden over
krijgsverrichtingen, waardoor zij Pruisen hadden
kunnen verpletteren; het gemis aan eenheid
in de leiding van den oorlog.
Het is Aulard, die deze waarschuwende
stem laat hooren. Maar op de herinnering
aan een overwonnen coalitie laat hij het
bemoedigende voorbeeld1 van een zege
vierende volgen, die tegen Napoleon onder
leiding van Engeland: een vrijwillig aan
vaarden leider, maar wiens gezag onbetwist
was, die aan elk der bondgenooten zijn
eigen persoonlijkheid liet en geduldig, lang
zaam, maar zeker hun aller wil tot samen
werking bracht voor de gemeenschappen ke
actie, waardoor een keizer, die in genie (n
in macht alle keizers der geschiedenis over
trof, in het stof werd geworpen. Puisse
l'exemple de cette coalition victorieuse
encourager, inspirer notre actuelle coalition
c'est par l'unitéde direction, c'est par l'unitë
de décision, c'est par l'unitéd'action que
les Allics, tant Ie nombre, seront la force
la force victorieuse!".
La guerre actuelle commentée par l'histoire
(Paris, Librairie Payot en Cie, 1916), zoo
heeft Aulard den onlangs verschenen bundel
genoemd, waarin de oorlogsartikels zijn
opgenomen, die hij tot Juli 1916 in
verschillende dagbladen schreef, maar meer
endeels in Le Journal.
Door al die artikels loopt n draad:aan
het Fransche volk houdt hij het voorbeeld
voor oogen van de mannen der revolutie,
die in 1793 en 1794 door hun ontembare
energie Frankrijk hebben gered, toen het
tegenover een wereld van vijanden" stond.
Ook naar 1870 voert hij de gedachten
terug. Als hij de woorden aanhaalt, door
president Poincarébij zijn bezoek aan Nancy
tot alle geteisterde of door den vijand be
zette steden gericht: bij de helden van de
Marne, de Yzer en Verdun, ik zweer u dat
gij bevrijd en gewroken zult worden", duif t
hij terstond daarna herinneren aan de woor
den, door Jules Favre in September 1870
gesproken: wij zullen geen duim van ons
grondgebied, geen steen van onze
vestingwerken afstaan", aan de plechtige belofte
van Trochu: de commandant van Parijs
zal niet capituleeren" want deze bittere,
maar heilzame herinnering moge het Fransche
volk stalen tot de kracht, om den eed ge
stand te doen, door Poincaréte Nancy af
gelegd.
Vivre libre ou mourir die geest be
zielde ook de mannen der Nationale Con
ventie, in Juni 1793, toen de ergste gevaren
dreigden, werd in die vergadering beraad
slaagd over een nieuwe grondwet. Artikel
121 werd aan de orde gesteld: Het Fran
sche volk sluit geen vrede met een vijand
die zijn gebied bezet houdt." Dat was de
taal, waarin de Romeinsche Senaat sprak.
De afgevaardigde Mercier vroeg:
Avezvous fait un traite avec la victoire ?" Zijn
collega Basire, de vriend van Danton, ant
woordde : Nous en avons fait un avec la
mort." Het artikel werd met algemeene
stemmen aangenomen,
De Conventie hield haar eed. De vijand
werd uit Frankrijk verjaagd. Want het ver
drag, waarvan Basire sprak, was er niet een
met den dood, maar met het leven. Een
volk, dat wil sterven voor zijne vrijheid,
wikkelt zich niet in zijne lijkwade het
blijft leven; want een volk, dat men moet
dooden om het ten onder te brengen, is
zeker van de overwinning.
Met dien geest wil Aulard ook thans zijn
volk bezield zien. In 1792 woei er van het
stadhuis te Parijs een vlag, waarop met
enorme letters stond: Citoyen, lapatrieest
en danger!" Zoo is het ook nu. Om dat
gevaar af te wenden, moet men thans
niet de mannen uit den revolutietijd naapen,
maar hen evenaarden in wilskracht en stout
moedigheid. Hun voorbeeld volgen, waar zij
braken met sleur en routine, met bureau
cratie en paperasserie, die als lood hangen
aan de vleugels van elk lan. Evenals zij
alle hindernissen uit den weg ruimen van
het talent, dat het vaderland kan dienen.
Vooral in de militaire wereld moet dat
geschieden. Noch de Nationale Conventie
noch Napoleon bekreunden zich in oorlogs
tijd om de bepalingen, die in vredestijd
waren vastgesteld voor de promotie tot
hoogeren graad. Zij waren niet zoo naief
om aan een hoofdofficier te vragen, of hij
onder zijne bevelen soms iemand had, die
begaafder was dan hij zelf. Napoleon kon
zelf de bekwaamsten aanwijzen. De Con
ventie zond commissarissen naar de legers,
représentants en mission", met volledige
volmacht om aan het talent de plaats te
geven, waarop het recht had.
Ik hoop, dat het bovenstaande voor som
migen, die het Fransche volk bewonderen,
een aansporing moge zijn om het boekje
van Aulard te koopen. Zij zullen er het
Frankrijk van nu en dat van de Revolutie
beter door leeren kennen: de generatie van
1793 en die van 1914, beiden geslachten
van gewone menschen, maar die door de
omstandigheden tot helden zijn gemaakt.
En zij zullen in deze oorlogsartikels niets
vinden dat hen stuit: rien d'excessif, rien
d'injuste, rien de haineux, rien qui ne soit
francais par Ie sentiment de la mesure et
aussi par Ie sentiment de l'humanité, rien
qui ne soit conforme a l'idéal pour lequel la
Francesebatcontrel'Allemagneprussianisée."
4 October 1916 G. W. KERNRAMP
VIA ZEEBRUGGE NAAR
LONDEN
met de Prins Hendrik" 1)
I
(Met feekeningen van Is. van Mens)
ais Voor de boot
3|> van Zaterdag
?* tijgen wij reeds
Vrijdagochtend
op weg, vier
zusters van het
Servische
Roode Kruis,
dr. van Dijk, en
voor mij het
gewichtige,
ikzelf. Als lid
van het Comit
wie is er in
11 (Mae mede-redacteur \vns auri boord van da
Yli-singsebe muilboot nl'rins Hendrik'', toen deze op
?Jli September l 1. door een Uüts.-he torpedoboot is
aangelanden, en verhaalt hier thans yijne weder
waardigheden.