Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
7 Oct. '16. No. 2050
dezeldagen niet lid van een Comitéga ik
meeg|om eenige formaliteiten te Londen te
vernagelen.
Nadat onze passen te Rotterdam door den
Engelschen ? consul op zijn beurt onder
handen zijn genomen tik, tik, weer een
paar stempels en wij geruimen tijd zijn
kwijt geraakt om ons in Engelsch en Fransch
geld te steken, dat zoek schijnt te wezen
en in de straten en langs de Boompjes ik
mij verlustigd heb in de waardeerende blik
ken der menschen, terwijl ik mij steeds
meer n met het Roode Kruis begin te
voelen, lang-treinen wij naar Vlisslngen,
waar weer a»n onze passen wordt gemierd
zoodat wij eerst 's nachts aan boord
roodekruisen. Oef!
Aan den wal heb ik even een wee ge
voel in de maagstreek als ik voor het
passenbureau tusschen tal van ontsnapte
gevangenen terecht kom. Mag zulk ver
voer zoo maar zonder eenige restrictie?
Maar men zegt dat dit al zoo lang gebeurt
en dat de Duitschers 't ook wel weten.
In den grooten salon van de Prins Hen
drik is het een vreemdsoortig spektakel,
meer in 't bijzonder, in den zin van schouw
spel. Om een der tafels een groep Fransche
ontsnapten. Arme kerels! De eenige levens
lust schijnt nog te steken in de kranige donkere
knevels. Welke gejaagde, woeste blikken!
Er naast een tafel Russen, ruige, harde kop
pen, met oogen rustig als van bisons in
een dierentuin; aan de overzijde de Fransche
koerier, een lange nonchalante gedaante,
het gelaat heel wit, het ravenzwart haar in
twee dikke mooten, driest de fonkelende
zwarte oogen; zijn jonge, kleine vrouw,
Grieksch van profiel, bevallig gekleed in
eendere grijze stof; bij het buffet twee
Engelsche jongens, straattypen. Een is dronken
en verfrommelt de paperassen zooeven aan
het bureau verkregen, Them bl papers!
De zusters groepje van vrede en troost
de heele reis door -r vragen voor het naar
bed gaan tot hoe lang zij veilig kunnen
blijven slapen en alwetend zeg ik: gerust
tot tien uur, dan is er eerst quaestie van
mijnen.
Om circa 7 uur in den ochtend, word ik
wakker door het stil gaan liggen van de
boot. Ik vermoed onraad. Er wordt op de
deur geklopt en ik voel dat het mis is. Als
ik even later gekleed in het salon kom,
zitten zij er alle weer; als of zij niet weg
zijn geweest. Maar de gezichten zijn strak
en er hangt een geest van onheil in de lage
ruimte.
Van den breeden trap dalen af twee Duit
sche matrozen, de revolvertasschen
veelbeteekenend opgelicht houdende. Zij plaatsen
zich zwijgend op de onderste trede, ieder
aan een kant en staan er als trap-statuen. Een
lijkt mij vooral heel grimmig en gevaarlijk.
Wij hebben meer dan een uur tijd ons de
nieuwe situatie in te denken. Wij weten
alleen dat wij naar Zeebrugge gaan. Wij
mogen niet weg en niet door de raampjes
kijken. Een enkele, die nog iets uit de kajuit
wil halen of elders heen wil wordt door een
gewapenden matroos geleid.
Het valt mij op dat verschillende passa
giers niet beter weten te doen dan terdege
IHMIIIMMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
EEN MACHTIG BROUWSEL
|V. Brouwer oover de taal]
In 1889 schreef ik een opstel oover Gorter's
verzen waarin ik trachtte duidelijk te maken
hoe dwaas het is als menschen samen bab
belen oover God, oover het Hoogste, oover
Kunst, oover Poëzie en daarbij meenen
werkelijk iets te zeggen.
Heel gedecideerd vragen de
menschen elkaar: Geloof jeaan
God? zoo zeeker van hun zaak
alsof ze vroegen: Hou je van
thee? en er w o r d t n e e n" o f j a"
geantwoord met gelijke beslist
heid, alsof de zaak daarmee was
afgedaan, alsof alles nu geheel
duidelijk was. alsof me'ndoorzulk
leedig woordspel iets van elkan
ders intieme weezen had b
eg re e pen."
En later heb ik herhaaldelijk er op
geweezen hoe taai-kritische bezinning" een
kenmerk was van de geestelijke revolutie
van onzen tijd. 1)
In 1905 schreef ik een opstel oover Poëzie,
Wijsbegeerte en Mathesis" waarin ik wees
op het merkwaardige, door weinigen
begreepen stukje van den mathematicus
Mannoury, getiteld Hegelen of Cijferen" in
de Beweging van 1905. III. 72.
Voor 't eerst vond ik daarin op scherpe,
treffende wijze uitgedrukt, dat de wiskunde,
eeven als de poëzie, onlogisch is. Dat
de logica van de taal niet de logica is van
de werkelijkheid. Dat de filosofie, begreepen
als redeneerkunde, als logisch denken",
onmachtig is in de taak, die ze meent te
verrichten, omdat ze in de taal een on
deugdelijk werktuig heeft.
En in datzelfde jaar 1905 hield Brouwer
zijn Delftsche reede, die mij eerst tien jaren
later onder de oogen kwam.
Daarin zegt hij; ridicuul wordt het ge
bruik van de taal.,. ais zoogenaamde
wijsgeeren of metaphysiti handelen onder elkaar
over moraal, over God, over bewustzijn,
onsterfelykheid en vrijen wil; menschen die
elkaar niet eens liefhebben, laat staan gemeen
schap hebben in fijner zielsbeweeg, ja die
soms elkaar niet eens versoonlijk kennen;
DOODENDANS
I (Teekening voar De Amsterdammer" van Jordaan).
IN/V/- a fee.
De Rattenvanger van Hameln
te ontbijten. Een dame beziet zich in een
spiegeltje en poeiert zich bij. Ik overpeins
je moet toch iets doen hoe leefregel
zich door alles heen laat gelden. De gedachten
gaan niet diep. Ik zoek liever troost bij de
eene sigaar na de andere. Vele staren somber
voor zich uit. De Fransche koerier rookt
onverschillig een sigaret. De vier zusters
zijn de rust en blijmoedigheid zelve. Zij het
eerst doen ons gedenken en ik dacht
juist, wat doe ik ook in de kou hoe
vreeselijk deze wending moet zijn voor de
ontsnapten, die dagen lang als gejaagde
herten hebben rond gedoold en nu al weer
dadelijk in den val loopen.
Eindelijk komt er eenige beweging, die
op zich zelve uitkomst is. Wij worden door
Duitsche officieren bevolen alle op dek te
gaan. Er zijn er drie, een heel kleine, dikke,
het roode gezicht zwart ombaard, door veel
goud op zijn blauwe gekleede jas blijkbaar
de hoogste; een ander met fijn wit gezicht,
dan praten ze f langs elkander heen, f ze
bouwen een logisch rijsteempje dat alle ver
band met de werkelijkheid mist.
Men lette op de woorden die elkaar niet
eens liefhebben' om goed te voelen hoe dit
inzicht afwijkt van de algemeene denkwijze.
Wat nu?'' zeggen onze geleerden en
zoogenaamde wijsgeeren wat heeft liefheb
ben" met weetenscbap te maken? Moet ik
dan bizonder veel van een collega houden
om met hem een wijsgeerig gesprek te kun
nen voeren? Dat strijdt teegen alle
weetenschappelijke begrippen en beginselen. De
Weetenschap en de Reede staat booven alle
sentiment."
Ze staat er niet booven, geleerde Heer,
maar er buiten en daarom is ze voor
de kennis van het Leeven, van de Werke
lijkheid, waardeloos, zoolang ze buiten"
en booven" verwart. Logica kan begelei
den, maar richten uit eigen kracht nooit"
zegt Brouwer ja, een bestaande
wilsgelijkheid kan schijnen logica met voeten te treeden,
zoo kan het samen zeggen: er is geen kwaad"
en er is niets dan kwaad" slaan op
eenzelde eenheid van zin.
Die taalkritische bezinning" is een
allergewigtigste zaak.
Het is als een vast kenmerk waaraan men
in onzen tijd den Wijzen Mensch kan on
derscheiden.
Wie tot zelf-inkeer gekoomen is, heeft
daarbij ook, als een noodwendigheid, de
taalkritische bezinning gekreegen, en de
ware beteekenis van het Woord" gevoeld.
Het is iets dat zich niet laat uitleggen.
Wie die taalkritische bezinning niet heeft
bereikt, begrijpt u niet, wat ge ook zegt.
Het klinkt hem alles paradoxaal,
wonderspreukig en ongerijmd. Hij houdt vast aan
woorden en redeneering en begrijpt niet wat
ge bedoelt als ge hem uitnoodigt die woorden
tirannie te breeken en logische redeneering
los te laten. Hij probeert telkens
weerzichzelven bij de haren uit het moeras te trek
ken. Want iets anders is het werk der
logische wijsgeeren niet.
De mysticus, de zelf-ingekeerde, de
Weedergeboorene begrijpt deeze zaak als van
scherpen neus, fel-grijze oogen,steeds lachend
Sanatogen
Enkele lepels daags
sterken zenuwen en lichaam.
2O.OOO Artsen
erkennen dit schriftelijk.
zelf spreekend.
Boeddha, Lao Tsz, Paulus, Augustinus
de ooverige groote mystieken waren wel
bewust en welweetend onlogisch. Het be
faamde: credo quia absurdum" is er een
uiting van. Kabir laat niet af van zeggen
met alle macht, dat Woorden u nooit zul
len vereenigen met Hem (den Schepper)" 2)
Maar Kabir kent de magische macht van
het mystieke Woord 3), dat ook de
Hebreeuwsche Wijzen kenden, en dat de
gnostici den Logos" noemden. Maar dat
heeft niets uitstaande met het logisch den
ken en redeneeren onzer zoogenaamde filo
sofen.
Zeer opmerkelijk is in dit taalkritisch
opzicht de houding van Socrates, naar de
voorstelling van Plato. Socrates redeneert
met de Grieken van zijn tijd, die groote
praters waren en geen taai-kritisch inzicht
hadden, geheel naar hun eigen trant. Hij
oovertuigt hen schijnbaar steeds door logische
redeneering, en geeft niet met zooveel woor
den te kennen hoe ondeugdelijk hij dat
oovertuigingsmiddei vindt maar als het
er op aan komt zijn eigen diepste gedachten
uit te spreeken, dan neemt hij op eens ge
weldige sprongen, laat alle logische rede
neering in den steek en spreekt als Dichter
en Mysticus.
In onze dagen zijn de taalkritisch
bezonnenen eeven zeldzaam als altijd, al vullen
duizende zoogenaamde wijsgeeren boeken
met zeer verwikkelde abstracties.
Ik zou niet veel meer dan een dozijn
tijdgenooten kunnen noemen die het taalkritisch
inzicht toonden te bezitten.
Natuurlijk hebben de groote Dichters het,
want deeze zijn ook Mystieken.
Als zoodanig noem ik Carl Spitteler en
Tagore onder de nog leevenden.
De eenige, van wie het gansche leeven
en werken gewijd was aan deeze groote
kwestie, was een vrouw, Lady Welby 4).
Zij was geen groote Dichteres die kunst
werken schiep, maar zij was een wijze
vrouw, wier intuïtieve, mystieke wijsheid
dieper ging dan die der geleerden en
metafysici van haar tijd.
In ons land hebben twee dichters duidelijk
uiting gegeeven aan hun taai-kritische be
en verder een stille Dritte im Bunde.
Op het dek wordt ons honderdtal gesplist
in vrouwen op het voordek, mannen op het
achterdek. De zee is blauw en glad en ook
de stralende zon is hartversterkend. Daar
voor ons ligt de lange pier van Zee
brugge met ijzeren toren aan het eind. Geen
schepenen geen menschen. Alleen vlak bij
ons liggen de lange torpedofiguren met veel
volk tot hoog op de bruggen. Hydroplanen
zweven rond als rumoerige vogels.
Enkele mannen willen naar hun vrouwen.
Het wordt kortaf geweigerd. Alles gaat
streng en bevelend. Waarom zooeven benee
en nu weer hier niet een enkel woord van
welwillende bemoediging dat het nu eenmaal
oorlog is, maar dat men niet behoeft te
vreezen? -Wij staan er bij als een troep
misdadigers en alsof wij ons oortje hebben
versnoept.
Dr. Van Dijk en ik zijn spoedig aan de
beurt. De geheele gestie is in handen niet
zonnenheid, n.l. Nico van Suchtelen5) en
Jacob Israël de Haan 6).
Deeze toonen ook sterk intellektueele
vermogens. Het zijn juist niet, zooals de
oppervlakkige zou meenen, voornamelijk
intuïtief en sentimenteel aangelegde natuuren.
Het sterke intellekt voert niet van de mystiek
af, maar juist er heen, wanneer dichterlijke
grootheid, diepte van gevoel en hartstocht
aanwezig is.
Het is zooals Paulus zeide: een weinig
kennis voert van God af, veel kennis voert
tot Hem terug.
Dit zien we nu voor onze oogen in
Mannoury en Brouwer.
De twee meest beteekenenden van onze
jongere wiskundigen zijn juist ook de twee
schrijvers, die met de meeste scherpte en
beslistheid taalkritiek hebben gevoerd en
taalkritische bezonnenheid hebben getoond.
Hun onverbiddelijke waarheid- en
werkelijkheids-dorst, hun verlangen naar gewisheid,
dat hen aandreef als wiskundigen, deed hen
ook het ontoereikende van alle logische
woord-redeneering, en het gebrekkige van
alle taai-uiting ontdekken.
Hun waarheids-liefde maakte hen tot
mystieken. Want liefde tot de Waarheid is
liefde tot den Schepper, den Minnaar, het
Werkelijke Weezen, de Alziel.
Ridicuul is de taal," zegt Brouwer, waar
een geschil is en men door redeneeren het
eens te worden tracht."
Ridicuul is ook de taal in de conversatie.
Ieder bazelt, maar de Kunst is te bazelen
zonder dat het ridicule doorbreekt binnen
de cathegoriecn der dressuur, die het gezel
schap handhaaft."
En schrik nu niet, eedelaardige leezer, bij
het volgende:
Daarbij kan het Waarheid spreeken"...
vaak minder aan het doel beantwoorden dan
het zoogenaamde liegen"
Gij zult dit een enormiteit noemen, die
niet te verontschuldigen is. Maar de jonge
wiskundige wist wel wat hij zeide en ge
kunt zijn bedoeling eenigzins gissen, wan
neer ge weederom bedenkt, dat ge meent
te leeven in een logisch samenhangende
werkelijkheid, die eevenwel niet anders is
dan een schijn en een begoocheling. Uw
ODE
aan Mejuffrouw Benzine
Benzine, o zoete gelieve,
Het loopen dat maakt ons zoo moe;
We kunnen niet varen en rijden
Benzine waar ben je naar toe?
De motor vertikt 't te draaien
Benzine, Benzine keer weer!
Wat of we al tobben en trekken
De zuigers gaan niet op en neer t
Wat geeft na vervroegde ontsteking
Een zuinige carburateur,
Een schipper, een knecht, of'n stuurman,
Een handige, kalme chauffeur?
We kunnen niet uit de garage
We komen geen stuk van de wal.
Benzine, geliefde Benzine
We hooren zoo graag je geknal l
Benzine, o zoete gelieve
Wat breng je ons toch in 't nauw
We zullen je loven en vlijen
En smokkelen niet meer met jou.
van officieren, maar van twee mannen in
civiel. Wat zijn het voor individuen ? Een,
groot en breed en met dunne bloedlooze
satans lippen deelt de lakens uit.
Wij, weinige neutralen, worden na een
vluchtig inkijken van onze passen en na
enkele vragen weer naar den salon wegge
voerd, waar wij later nauwkeuriger zullen
worden onderzocht.
Een Hollander wordt het eerst onder het
mes genomen. Het schijnt dat simpele brie
ven van aanbeveling aan Consulaten te
Londen hem verdacht maken. Hij wordt in
al zijne hoeken en gaten tot in de schoenen
scherpzinnig onder miscroscoop genomen.
Elk papiertje wordt fel bestudeerd en de
koffers geheel doorsnuffeld. Nu en dan gaat de
hatelijke commies met een stuk papier naar
boven om raad te vragen. Het duurt lang en de
brave Hollander wordt meermalen ruw
afgesnauwd. Het onderzoek verontrust mij
want ook ik heb dergelijke brieven en boven
dien staat op mijn pas geschreven dat ik
in verbinding sta met de Servische legatie
te Londen en brieven aan die legatie bij
mij draag. Een ander Hollander is reeds
ingerekend om te Zeebrugge te worden
geland. Het gelukt mij echter zoo te ver
schuiven, dat de Duitsche commies mij
eenigszins uit het oog verliest. Bovendien
verschijnen telkens de officieren boven aan
IIIIIIIIIIIIIMIMIItlllllll
waarheid spreeken" beteekent, dat gij uw
woorden in accoord brengt met die schijn
werkelijkheid. Maar dat accoord voldoet
den wiskundige, den strengen
waarheidzoeker niet. Hij bedoelt daarmede niet dat
men behoort te liegen, maar inteegendeel
dat men niet vertrouwen kan op de waar
heid van uw taal, en dat veele woorden
die onlogisch" en leugen" worden ge
noemd, waarachtiger zijn dan wat onder
menschen waarheid" heet.
Met de taal als slavin van den waan der
werkelijkheid, is de waarheid niet te zeggen."
Hoe moeielijk het is, zich uit die slavernij
te bevrijden wordt ons getoond door
Bolland en zijn zuivere Rede"
Bolland heeft het steeds oover
zelfbezinning," maar hij meent, dat men door de
taal, door logisch denken en redeneeren,,
tot die zelfbezinning koomen kan.
Daartoe is echter niet enkel een sterk:
intellekt noodig, maar allereerst een diep
gemoed en een dichterlijk gevoel.
Juist dat laatste is in Bolland te zwak
om op te weegen teegen zijn geweldig in
tellekt. Tot de waarachtige, deemoedige,
vroome zelfinkeering die Brouwer bedoelt
is Bolland nooit gekoomen.
Bolland spreekt dór, met verbazende
geleerdheid en denkkracht, maar zijn kunst
is, zooals Brouwer zegt, te schatten op de
waarde van die van een acrobaat."
Als het hegelen levende dingen beroert,
als Helde, natuur, politiek, dan geeft het
levenlooze uitspraken, voor het leven zon
der zin."
FREDERIK VAN EEDEN
1) O.a. in het niet in 't Hollandsch
verscheenen boekje Happy Humanity,
Doubleday Page & Co., New-York ; duitsche
editie Glückliche Menschheit S. Fischer,
Berlin (pg. 264).
2) Kabir's verzen LIX
3) LVII Verschijnen weldra
afzonderlijk bij W. Versluys.
4) Zie Glückliche Menschheit" pag. 95.
5) Zie Het Al-Eenig Leven". De Bewe
ging van Juli 1907.
6) Proefschrift 1916.