Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
7 Oct. '16. No. 2050
MUZJH
ODFD5W)
Nederlandsche Opera
Openingsvoorstelling: De juweelen der
Madonna
(Teekeningen voor de Amsterdammer"
van Is. van Mens).
De tijd ligt reeds ver achter ons, dat de
naam van bovengenoemde instelling ons den
uitroep Ie roi est mort, vive Ie roi" ontlokte,
telkens, wanneer na stoutmoedig pogen van
niet te ontmoedigen idealisten, er weder eene
muzikaal-dramatische campagne met stille
trom ten grave geleid werd, om na eenige
maanden of hoogstens een paar jaren, op
betere tijden hopend, uit haar assche te
verrijzen.
Nooit heeft de hoofdstad zoolang op die
traditioneele herrijzing moeten wachten als
thans. De ijver, op dit gebied nog iets te
durven ondernemen moest dan ook wel
gaandeweg bekoeld zijn, waar zelfs de on
vermoeide strijder voor zijne idealen de nog
altijd krasse C. van der Linden (het past
Mevrouw Faniëlla Lohoff als Maliella.
ons zeer zeker hier zijne aanwezigheid op
dezen avond te gedenken) het bijltje er bij
neer moest leggen.
De tijden veranderden en met den oorlog
zag ons land als zedelijke oorlogswinst de
besten onzer dramatische kunstenaars, die
zich noodgedrongen een bestaan elders
moesten zoeken, terugvloeien.
Aan den heer Koopman de verdienste,
deze oorlogswinst geconsolideerd te hebben
in den vorm van een geheel, dat verwach
tingen wekt.
We hebben van de zijde van het publiek
warme belangstelling geconstateerd. Er zaten
in de zaal vele officieele personen, zoowel
uit administratieve, financieele als
kunstenaarskringen, bij welke laatste men wel mag
aannemen, dat het oordeel over eene uit
voering niet beïnvloed wordt door de
feestelijke atmosfeer, die men in den Stads
schouwburg had weten aan te brengen.
We willen dit succes voor een deel op
rekening schrijven van het wel wat uiterlijk
iiiiiiiiiiimiiiiiiiimiiiiMiiii
ALBERT VERWEY. Het Zwaardjaar. (W.
Versluys. Amsterdam, 1916.)
MARIE CREMERS. Verzen. (L. J. Veen,
Amsterdam, z. j.)
FRANCOIS PAUWELS. Enkele Verzen.
(Mij. voor goede en goedkoope lec
tuur. Amsterdam.)
Wanneer men zou willen weten, welke de
grondgedachte is, die door dezen oorlog aan
Albert Verwey werd opgedrongen, dan zou
men die wellicht vinden uitgedrukt in den
uitstekenden tijdzang: Wie in de
loopgraaf ligt", en die aldus eindigt:
Wie In de loopgraaf ligt, wie hoop op leven
En liefde en lust verloor,
Hij wete dat zijn dood geen baat zal geven
Aan 't volk dat zich hem uitverkoor
Als strijder tegen zijn naasten;
Hopen kan hij alleen
De komst te verhaasten
Van het rijk dat ons allen vereen.
Men kan het hier natuurlijk mee eens zijn
of niet, en de vraag schijnt niet ongewet
tigd of wij zonder ons aan
oorlogsverdwazing of -verblinding te buiten te gaan
niet deze les van den grpoten oorlog
hebben te leeren: dat de tijd der vage
humanitaire theorieën voorbij is; dat wij,
zonder op te houden ons Europeërs te ge
voelen, ons toch in de allereerste plaats
leden van ons eigen volk vinden (met al
wat dit aan afwerends, desnoods misschien
zelfs wel vijandigs tegenover de anderen
meebrengt.). Nogmaals: dit is geen eng
hartig nationalisme, want het is juist een
kenmerk van het echte, waardevolle nationale,
dat het meteen internationaal is. (Ik verwijs
naar aanleiding hiervan naar de meesterlijke
brochure van den grooten Franschen criticus
Pierre Lasserre: Le Germanisme et l'esprit
geprononceerde karakter van het ietwat
melodramatische libretto, dat Wolf-Ferrari
(hier meer zoon yan eene Italiaansche moe
der dan van Duitsche vader) inspireerde tot
een arbeid, die buiten het karakter van zijn
meer lyrisch, ten deele fijngevoelig humo
ristisch getint talent lag.
Het werk bevat hier en daar mooie vond
sten; we denken aan het slot van het 1ste
bedrijf, waar de componist met zeer groot
technisch en fijngevoeld artistiek meester
schap het liturgisch motief der processie
De Ie solo-danseres, Else
Dankmeijer, achter de coulissen.
met de handeling samen vlecht, ook het
slot van II, waar Gennaro Maliella de beloofde
juweelen brengt en verder in 111 de ensembles
der Camorristen.
Maar juist in de groote dramatische
tponeelen gevoelen we weinig oorspronkelijks
in de muziek, die ons daar niet veel meer
dan eene voortzetting der traditie
MascagniPuccini brengt.
Toch meenen we, dat de keuze van dit
werk voor eene openingsvoorstelling, waar
geen dramatisch werk van eigen bodem in
Figuren uit de processie.
aanmerking kon komen, verstandig is ge
weest, daar het Elck wat wils" in deze
opera zeer van toepassing is. Aan alle
medewerkenden zijn hier zeer zware
eischen gesteld, maar het resuljaat is daarom
in menig opzicht voor eene jonge onder
neming verrassend geweest, want nagenoeg
alle elementen bleken voor hunne taak
behumain.) De zaak is eenvoudig deze: het
accent is verlegd van het internationale naar
het nationale.
Maar deze beschouwingen zouden waar
schijnlijk beter op hun plaats zijn als com
mentaar op een betoog dan als commentaar op
een dichtbundel. Immers, bij gedichten is het
niet zoozeer de vraag welke meening men uit,
dan wel of die meening inderdaad met die
hartstochtelijke bewogenheid, die rhytmische
bezonnenheid geuit werd, die haar tot een
gedicht kunnen maken. Dit is menigmaal
het geval in Het Zwaardjaar" dat daardoor
zijn eigen plaats in het oeuvre van Verwey
inneemt.
Het liefst is Verwey mij evenwel, wan
neer hij, alle theorieën ter zijde latend,
alleen uiting geeft aan zijn warm en diep
menschelijk gevoel, zooals in het volgende
gedicht, waarin hij hen herdenkt, die in deze
gigantische worsteling gevallen zijn:
Hun Kerkhof
O de gestorvenen, de dwazen,
Gelukkiger dan ik en gij
Die enkel van hun daden lazen
En uitzien naar een nieuw getij.
Wij hebben in ons hart voor eeuwig
Het kerkhof waar hun jonkheid slaapt,
En smartenbloesem mild en sneeuwig
Zijgt scheemrig waar hem niemand raapt.
Een geur van ondergang en molmen
Hangt in die hoek waar een gordijn
Van al te streng geschoren olmen
Een schijnbaar scherm is voor ons plein.
O weeë geur, de zoetste rozen
Straks rankende aan de aeloude boom
Houden een reuk van tuberozen
In 't levensvol en frisch aroom.
Een gedicht als het bovenstaande kan
gerust een plaats innemen naast de weinige
schoone oorlogspoëzie, die (het spreekt van
zelf) tot dusver verschenen is, naast 1914
van Rupert Brooke, en L'arrêt sur la Marne
van Fran<;ois Porché.
rekend en zelfs het koor, een voorwerp van
zoo moeilijke zorg en bijna nooit beschaafd
of geschoold klinkend te krijgen, heeft van
de soms zeer zware polyphone partijen eene
vertolking gegeven, die niet te zeer uit het
kader viel.
Wat echter nu reeds het orkest heeft ge
presteerd, is heel wat meer dan eene goede
belofte. Een orkest, dat als dit reeds in
zekere mate klankschoonheid bezit, heeft
wel geen Nederl. opera te voren bezeten.
In Richard Heuckeroth heeft het een
gerouChr. de Vos in 't 3e bedrijf.
tineerd en beschaafd leider gevonden, die
in hooge mate (dej voor zijn emplooi
noodige elasticiteit bezit.
Van de solisten heeft Faniëlla Lohoff in
de partij van Maliella in alle opzichten vol
daan. Als Gennaro heeft de Vos naast eene
zeer goede vocale vertolking een eenigszins
couventioneel tenortype te zien gegeven,
wat misschien minder aan hem ligt dan wel
aau de weinig sympathieke figuur van dezen
Don Joséredivivus".
Ook bij R. van Helvoirt Pel (Rafaele) wint
de zanger het vooralsnog van den acteur.
2e Bedrijf: Chr. de Vos en Faniëlla Lohoff.
De laatste was niet brutaal genoeg en
beheerschte daardoor het tooneel der Camor
risten te weinig.
De regie bleek bij Henri Engelen in goede
handen. Zelfs zeer goed was de insceneering
der 3de acte, waar het Apachenballet onder
leiding van de gracieuse Else Dankmeijer,
imiiiimmiiiiiitmuiimiimtimiiiui
Het was te verwachten, dat de Verzen
van Marie Cremers niet veel weerklank
zouden vinden onder de Hollandsche critici.
Daarvoor is het boekje te superieur. Maar
aan de echte minnaars der poëzie zullen
dit nieuwe en oorspronkelijke geluid, deze
hartstochtelijke meditatie, die gloeiende en
toch getoomde rhytmen wel niet onopge
merkt voorbijgaan.
De poëzie van mejuffrouw Cremers is
ik zou bijna, althans voor een eersten bundel,
zeggen: gelukkig niet vlekkeloos. Er
staan onvolkomen, en zelfs leelijke, regels
in. Maar in heel het boekje en van hoe
vele dichtwerken kan men dat zeggen ?
staat niet n banaal gedicht.
Er is in de Verzen van Marie Cremers
een bijna viriele hartstocht om zich in het
leven onder te dompelen en het dan weer
hoog te ontstijgen. Zoo alleen kan zij iets
ontraadselen van den nooit geheel te be
grijpen, en toch ook nooit geheel verholen
zin van dat leven. Als een proeve van haar
grandioze poëzie schrijf ik het volgende
gedicht af:
Uit den chaos der hartstochten voel ik mij
stijgen
tot de puur-kristallijnen verhelderdheid,
zooals glanzende herfst stijgt uit moe
zomer-zwijgen,
stralend en klaar, victorieus en bevrijd.
Zal ik nu plukken, na zooveel zorgens,
de geurige vruchten zoo smartlijk verbeid ?
Dauwig en rein zijn de zonnige morgens,
van een juweelige heerlijkheid.
Anders is 't najaar dan ik me verbeeld heb,
toen het nog voorjaar was in mijn ziel,
en van de vreugden waarmee ik gespeeld heb,
is er niet n die mijn hart niet ontviel.
Maar in den spiegel der contemplatie,
die de herfst in de opalige luchten houdt,
wenken zij weer met een diepere gratie,
schooner, en even innig vertrouwd.
Niets is verloren, 't Is anders geworden,
om op te staan tot een nieuw gezicht.
Vruchten zijn bloesems die eenmaal verdorden
verwoest n gerijpt door het eeuwige licht.
een gelukkig niet al te ernstigen indruk
maakte.
Is het intusschen wel regeneratie der
danskunst, dat men Apachen ten tooneele
voert of eerder degeneratie? Ons
leekenoordeel op dit gebied neigt tot de laatste
qualificatie.
Zoo hebben we dan, na volledigheidshalve
vermeld te hebben, dat in de kleine partij
yan Carmela Nelly Vertregt zeer goede
zangkunst en een fraai geluid heeft laten
hooren, van deze eerste voorstelling een
zeer gunstigen indruk ontvangen. Hopen we
dus, dat, waar blijkbaar de verschillende
functies aan daarvoor zeer toereikende
krachten zijn toevertrouwd, er nog menig
kunstwerk in even'zorgvuldige voorbereiding
door de nieuwe onderneming voor het voet
licht worde gebracht. Daarvoor zal noodig
zijn rustige arbeid, vrij van materieële zor
gen. Moge het Amsterdamsch publiek door
een druk bezoek de onderneming steunen,
zoolang deze zal voortgaan te geven, wat
op dezen eersten avond eene stilzwijgende
belofte inhoudt. Na het nu gehoorde ver
wachten we meer, dan toen w den schouw
burg betraden.
Mogen velen onder dezen indruk huiswaarts
zijn gegaan; dat is mijne wensch voor de
toekomst van deze jonggeborene in onze
muzikale wereld.
VAN LEEUWEN
men niet weet, of men er om lachen, dan
wel, of men zich er aan ergeren moet.
Tot lachen zal men allicht geneigd zijn
ook, en niet in 't minst de soldaat in de
loopgraven wanneer men leest, dat das
Paradies unter dem Schatten der Schwerter"
is te vinden, of, dat de Duitsche dapperheid
heel wat beters is dan der lan ansrer
bedauernswerten Nachbarn". Daarentegen
voelt men zijn ergernis opkomen, wanneer
men den schrijver de door hem voorspelde
eeuwen van oorlog ziet verheerlijken als
iets volmaakts, waarop in latere tijden met
afgunst en eerbied zal worden teruggezien.
Of, nog erger, wanneer hij zegt:
Wer wird et was Groszes erreichen, wen n
er nicht die Kraft und den Willen in sich
fühlt, grosze Schmerzen zuzufügen? Das
Leidenkönnen ist das wenigste: darin bringen
es schwache Frauen und selbst sklaven oft
zur Meisterschaft. Aber nicht an innerer
Not und Unsicherheit zugrunde gehn, wenn
man groszes Leid zufügt und den Schrei
dieses Leidens hort, das ist grosz, das
gehort zur Grosze."
Zouden ten slotte nog zij gelijk hebben,
die reeds in 't begin van den oorlog de ver
giftiging met Nietzsche's Apachentheorieën
als oorzaak beschouwden van de wijze,
waarop Duitschland het volkenrecht ver
krachtte en van de ruwe manier van oorlog
voeren, die den Duitschen soldaat werd
verweten ?
H. B. B.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiilitn
IIIIIIIIIHIillllllllllllllllll
De Directeur G. A. Koopman gehuldigd
door Henry Engelen.
Nietzsche en de Oorlog
Nietzsche's Also sprach Zarathustra"
verscheen bij Kröner te Leipzigals
Kriegsausgabe". De bedoeling van dit opschrift
vindt men niet nader toegelicht. Het lijdt
echter geen twijfel, of we hebben hier te
doen met een van de vele uitgaven van
Duitsche klassieke werken, die bovenal den
Duitschen soldaat te velde tot goede en
goedkoope lectuur moeten strekken.
Op zich zelf zou dit feit niet de moeite
waard zijn er de aandacht op te vestigen,
ware het niet, dat de uitgever het wenschelijk
had geoordeeld (wellicht om 't opschrift te
rechtvaardigen) aan Zarathustra's wijsheid
vooraf te doen gaan een viertal bladzijden,
gevuld met Nietzsche-Worte für Krieg
und Frieden", een bundel citaten, waarvan
Zondag-morgen
Ik treed mijn eigen tempel in
nu anderen samen loven.
Het voetpad leidt de bosschen in
vol vlekkend zonlicht. Boven
is, stralend licht, het blauw, en wijd.
... 't Is Zondagmorgen, kerketijd!
Stil gaat op 't zachte zand mijn tred,
nu anderen samen zingen,
Ik ken geen psalm en geen gebed,
maar 'k voel de vreugde dringen
vér om mij uit, in 't lichtend wijd..
't Is Zondagmorgen, zingenstijd !
Een duive-wiek klept vreugdig uit
en zon-warm trilt de morgen.
Dan breekt gezang ter kerkdeur uit,
.tot waar 'k mij heb geborgen.
En 't is, als draagt het machtig lied
mij op in onbekend verschiet...
Mijn weg voert naar het dorp terug,
ik vind de kerk verlaten.
De middag warmt er, vreemd en stug,
door Zondag-stijve straten.
De kerk staat machtig middenin.
Ik ga mijn stille woning in.
H. SALOMONSON
Inhoud van de October-Tijdschriften:
On-e Eettii'; Elize Knuttel Kabius, Romantisch Vrou
wenleven. Jhr. mr. H. Smissaert, De bestuurs
crisis in den A. N. I>. B. B. Sijmons, De dichter van
het Nibelungenlied. Dr. K. B. Kielstra, Het
Bantamsch Sultanaat. D. Logeman-van der Willigen,
Vox Clamantis. Jules Schürmann, Chineesche Ver
zen. B., Buitenland. Leestafel.
Groot-Kederland: 3. W. Schotman, De zeven broe
ders. Willem Elsschot, De Verlossing. Johannes
Reddingius, Gedichten. Frank Imm. van Steeneu,
Tildeke Kamper. Ina Boudier-Bakkar, Zondag.
J. v. Hossem, Gedichten. Mr. H. F. W, Jeltea, No
valis. Hendrik van der Wal, Dramatisch Overz.,
Literatuur. Marie Metz Koning, Literatuur. .1. L.
Walch. Dramatisch Overzicht. Johan Schmidt. De
/.edenbreker.
6
Cents Sigaar
Cents Sigaar
Ik weet zeer wel, dat dit gedicht niet
geheel gaaf is. De aanhef bijv. lijkt mij wel
wat bombastisch. Maar ik twijfel er niet
aan of ieder, die poëzie weet te keuren,
vindt hierin die zangtoon, die een gedicht
maakt tot... een goed gedicht.
Peinzende over Marie Cremers kwam mij
een andere dichteres in de gedachten:
Henriette Labberton?Drabbe. Oogenschijnlijk
hebben zij weinig met elkaar gemeen. Toch
is er deze groote overeenkomst, dat zij
beiden naar dan zin achter de dingen
tasten. Maar dit wordt bij mevr- Labberton
tot een droom, die zich als maanlicht om
alles heen weeft, bij mej. Cremers als een
vlam, die rood en flikkerend er uit opslaat
en ten hemel laait. Tusschen beide vormen
der dichterlijke verbeelding wil ik niet
kiezen, maar alleen mij verheugen in hun
schoone verscheidenheid.
Fran<;ois Pauwels heeft het uitnemende
denkbeeld gehad een bloemlezing uit zijne
juvenilia samen te stellen, in het voorwoord
waarvan hij verklaart: Door hen die belang
stellen in mijn werk, zag ik het gaarne be
schouwd als resultaat eener eerste, meer
lyrische periode, waartoe eigenlijk het ge
dicht De vreemde tocht" reeds niet meer
behoort."
Wat in deze gedichten onmiddellijk
treft is hun eerlijkheid en hun zuiverheid,
ik zou bijna zeggen: hun nauwgezetheid.
Pauwels heeft het volste recht, een motto
van Gautier, den dichter van L'art", voor
zijn bundel te plaatsen.
Het spreekt haast van zelf, dat wij onder
deze jeugdgedicMen nog nergens een zoo
voldragen en breed gedicht aantreffen als
De Nachtelijke Sleepster", het meesterlijke
gedicht, dat indertijd in De Nieuwe Gids"
en later in Hetjaai der Dichters" verscheen.
Maar het typische sentiment van Pauwels
(zonder de dikwijls wat al te wrange bit
terheid der latere gedichten) is hier al heel
manifest in. Dat sentiment wordt gevormd
door op een absoluut onmetaphysische wijze
het leven te ondergaan. De gevoelens van
Pauwels zijn geen ander dan die van elk
gewoon mensch", als ik mij zoo eens mag
uitdrukken. Maar wat hem, en hem alleen,
eigen is, is de dichterlijke verwerking of
beter verwezenlijking er van. Ik kies als
voorbeeld hiervan het m. i. schoonste gedicht
uit den bundel, (waarvan ik om ruimte te
winnen, de 2de en 3de strophe weglaat):
De Weezen
Een rein geluid uit jonge keelen
klinkt door den stillen avond heen,
de meisjes van het weeshuis zingen
maar van de zangsters zie ik geen.
Ik denk aan zwartgekleede meisjes,
aan kindren met een bleek gelaat
en hoe bedeesd een rij van weezen
wel somtijds door de straten gaat;
ik denk aan hooge, naakte zalen,
aan witte bedden naast elkaar
en 't is met droefheid dat ik droomend
naar de onbegroeide muren staar.
De wind luwt schuchter door de ramen,
als voor de kou daarbinnen bang,
en zij die weten wat de dood is,
zij loven 't leven met gezang,
TENTOONSTELLING
HERfSÏMODES