De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 7 oktober pagina 9

7 oktober 1916 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

r 7 Oct. '16. No. 2050 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Het Taaie Duitsche Beest Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck Engeland: ...En dat ik dat beest nu heelemaal op moet eten. Alleen maar voor België en voor de eer. Inzake Vervalschingen" Geachte Redactie, Er zijn in den lande een paar veronge lukte auteurs, die naïef genoeg overal waar hun de gelegenheid geboden wordt, gewagen van de botheid en de oneerlijkheid onzer kritiek. Tot hen behoort wij weten het allen de heer August Heyting. Even zeker en geregeld als de vlieg, die ge, rustig werkend, voor uw gezicht hebt weggeslagen, keert ook de heer Heyting terug met zijn gonzende jammerklachten1. En men moet zich dan, wanneer de beschuldiging van oneerlijkheid persoonlijk wordt, wel even verdedigen, al was het alleen maar om later niet het verwijt te hooren, dat men gezwegen heeft. Zoo heb ik dus uit een oude jaargang van Groot-Nederland" mijn reeds weer vergeten kritiekje op een reeds weer vergeten verzen boek opgeduikeld. En ja, de heer Heyting heeft gelijk: de acht regels van Morgen" en de acht regels van Avond" zijn vereenigd onder den naam Als de ziele luistert", en ik heb deze zér oorspron kelijke titel (o, als Gezelle nog leefde en het temperament van een Heyting bezat!) niet vermeld in mijne beoordeeling. Echter, het ontgaat mijn begrip hoe deze titel in staat geweest zou zijn het gedicht te red den, integendeel, ik had indertijd juist van deze titel nog gebruik kunnen maken om mijn betoog over 's heeren Heytings onmacht als dichter te versterken. Voorts klaagt .de heer Heyting over zijn versje in De Bloeiende Bongerd." Hij is bang, dat een tweetal daaraan voorafgaande rijmelarijtjes zullen worden opgevat als mede afkomstig te zijn van hém, maar hij vergeet daarbij te vermelden dat zijn naam geplaatst is onmiddellijk onder zijn eigen vers, terwijl dit vers van de beide andere gescheiden is, niet alleen door dui delijke tusschenruimten. maar ook door de woordjes of of." Hoeveel wantrouwen moet de man bezielen, die hier durft spre ken van opzettelijke vervalsching! En zoo rest mij tenslotte alleen den heer Heyting oprechte spijt te betuigen voor het ingeslopen drukfoutje: de weduwsmart" moet zijn de weduw smart." Het is inder daad een klein abuis, dat ik zeer betreur. Maar de heer Heyting wil toch, naar ik hoop, nog wel zooveel menschelijkheid veronderstellen in mijn hart, dat het niet opzettelijk is geschied. Gaarne zou ik hieraan nog eene opmer king willen toevoegen. De heer Heyting heeft zelf ook bloemlezingen samengesteld, en ik herinner mij toevallig hoe bij de be oordeeling van een daarvan in Het Vader land" (30 Juni 1905) en De Beweging" (Juli 1905) verschillende onnauwkeurigheden in den tekst werden aangewezen. Bruusk antwoordde de heer Heyting daarop: Een boek zonder drukfouten bestaat niet." (?De Arasterdammer" van 3 September 1905). En toen Albert Verwey hem er attent op maakte dat hij uit een vers van Vondel zelfs een geheele strofe had... vergeten, achtte de heer Heyting dit een ongeval", dat niet onvergefelijk" is. (?De Amsterdammer" van 10 September 1905). En zie nu, hoe deze man, die, gelijk zelfs de bedachtzame Van Nouhuys euphernistisch getuigen moest, wel eens heel vrijmoedig omspringt met wat (Teekeningen voor de Amsterdammer" van Henri v. d. Velde) Mededeelingen van een neutralen dwarskijker. Er zijn maar twee categorieën van men schen, die een helderen kijk behouden hebben op de hoofdlijnen, die zich nog steeds schijnen te bevinden in de verwarrende confusie van feiten, theorieën en hande lingen, waaruit de oorlogstoestand op dit moment bestaat. Dat zijn: a, de menschen die geen enkelen courant of brochure lezen; b, de menschen die alle couranten lezen en alle brochures. Het lijkt mij een practische onmogelijkheid, dat er van de categorie b nog iemand in leven zou zijn ; het schijnt, dat er zoodanige lieden bestaan hebben, maar zij zijn ge storven op hunne studeerkamers, als oorlogs slachtoffers vér van de slagvelden. Van soort a heb ik een enkelen vertegen woordiger mogen ontmoeten; de een was directeur van een Engelsche politieke pers combinatie, de ander Alpengids, en een derde Indisch-ambtenaar met verlof. De vierde, van wien ik u spreken wil, was een Amerikaansch journalist; ik ontmoette hem op de place de l'Universitéte Luik, waar hij bezig was een onbeschadigd huis te fotografeeren. Dit was hem, als neutraal reiziger, van hoogerhand toegestaan. Toen ik er hem opmerkzaam op maakte, dat dergelijke onbeschadigde huizen ook elders te zien waren, haalde hij de schouders op, en zeide: Je mag niet alles kieken wat je wil! Ik mocht in het gevangenkamp van Ruhleben den lerschen vrijwilliger fotografeeren, die aan vetzucht lijdende was, door al het eten, dat zijn familie hem over Genève toezond.... * * * Deze Amerikaan had veel van den oorlog gezien: hij had naast den kroonprins gestaan, toen deze voor het eerst den Eiffeltoren meende te zien aan den horizon, hij was getuige geweest van het feit, dat een Italiaansch generaal door een lassoworp van twee Honved-huzaren gevangen genomen wierd, hij had de intocht van dr. Kuyper in Karlsbad medegemaakt, en was met den prins van Wied Albanië binnengetrokken. Hij vertelde dit alles, kauwende op een stuk chewing-gum, met de meest bemin nelijke bescheidenheid, en toen, gevoelende dat hij mij, als Nederlander een zekere hoffelijkheid verschuldigd was als tegen hanger tot de Kuyper-expeditie, voegde hij er aan toe : en ik was bij het torpedeeren van de Koninkrijk der Nederlanden...." Toen, mijne belangstelling bemerkende, ging hij voort: Door toevallige omstandigheden was ik in de gelegenheid tot het meemaken van eenige pnderzeesche tochten in de Noordzee. Met wijlen Tirpitz stond ik op goeden voet, en op zekeren dag vond ik bij mijn ontbijt, naast de brood-boter en suikerkaarten een telegram, luidende: Heute Untersee-Ausfllug; komm mit Tirp." anderen schreven" (?De Amsterdammer" van 16 Juli 1905) en die daarbij zoo luchtig eigen fouten vergeeft, hoe deze zelfde man nu een veel geringer abuis van een ander wraakt als opzettelijke vervalsching en verminking. Men vergeve het mij, indien ik, dit schrij vend, mijne verontwaardiging niet geheel | beheerschte ; de beschuldiging is zózwaar. HERMAN POORT (Vertraagd door plaatsgebrek). (Discussie gesloten). Het Zendingsgevaar in Indië Open Brief aan den Weledelgestr. Heer j. J. PUISTER, O.I. Ambt. m.v. Hooggeachte Heer, Hoewel ik wellicht andere belangen voor oogen heb, toch kan ik niet nalaten mijn instemming te betuigen met uw artikel: Het Zendingsgevaar in Indië, (de Amster dammer dd. 26 Sept.) waarin u schreef: De Regeering zij op haar hoede, nog is het tijd. Maar als zij de zending in de Mohamedaansche streken (Java) haar gang laat gaan, deze door steeds meer subsidies voor steeds meer scholen de behulpzame hand biedt, dan wordt de strijd uitgelokt niet de schoolstrijd, maar de godsdienststrijd, niet de strijd tusschen twee kerkgenootschappen, maar de strijd tusschen twee wereld-gods diensten, en, misschien ook, over het hoofd der zending met'haar scholen heen, de strijd van onze Mohamedaansche onderdanen tegen onze Regeering." Het voorwoord der prae-adviezen van het Eerste Koloniaal Onderwijscongres" belette me het door Chung Hwa Hui" ingenomen standpunt ten opzichte der zendingsscholen het congres mede te deelen. Onze vereeniging is van meening, Aai het. neutrale onder wijs op de Hollandsch-Chineesche scholen te verkiezen is boven het Christelijk onderwijs. Even als onze bruine broeders, vreezen ook wij, Chineezen, voor kersteningsdwang; ook wij weten uit ervaring, dat het bijbrengen van Christengodsdienstideeën, hetzij direct of indirect, synoniem is met het ontwrichten van ons familieleven. Bovendien zien wij maar al te vaak, dat de zendelingen niet schroomen, andermans zeden en gebruiken in 'een slecht daglicht te stellen, terwijl zij hun eigen tot het uiterste idealiseeren. Zoo heb ik met eigen ooren de volgende preek van een zendeling in het Maleisch gehoord : Wat doen de Chineezen toch gek, aan doode menschen presenteeren zij spijzen; een zieke heeft geen eetlust, laat staan een doode." Zij moeten, zooals wij, Christenen, bloe men naar het graf brengen," ried Zijn Eer waarde aan, alsof lijken kunnen ruiken, zou ik zeggen, indien ik, een heiden, die nog bekeerd moet worden, niet wist, dat het brengen van bloemen naar het graf dezelfde beteekenis heeft als onze offerande aan de geliefde dooden. Wij, Chineezen, gelooven, dat de mensch van natuur goed is, dus dat ook een anders denkende is goed, niet zondig, vandaar dat wij nimmer in den waan verkeeren, als zouden onze medemenschen slechts door onze leer stellingen tot het pad der deugd te brengen zijn, vandaar dat wij het beginsel huldigen, dat het niet raadzaam is de maafschappij te behandelen als een kwakzalver een kranke, daar zoodoende wel de geneesheer de win nende partij zou zijn, maar de samenleving imiiiiiMitmiiiMiiiiiiiimiHiimiii n Ge begrijpt, dat ik van louter vreugde mijn broodkaart liet staan, en onmiddellijk den sneltrein naar Zeebrugge nam. In den restauratie wagen vond ik Tirp achter Caviar-Ersatz en een gebraden scholekster. Even over de Belgische grens requireerden wij een flesch bourgonje, en zeer opgeopgewekt kwamen wij te Zeebrugge aan, waar de onderzeeër ons wachtte. Onderweg voegde zich een individu bij ons, wien Tirp vraagde wat de Koninkrijk der Nederlanden" aan boord had. Het in dividu haalde een stuk papier uit zijn zak, waarboven ik den naam zag van een Rotterdamsch Hotel, en ratelde af: Vierzig-tausend Kasen" einen Botschafter achtzig tausend Apfelsinen" dreissig Russen. ..." en nog veel meer, dat ik niet verstond. Tirp wreef zich verge noegd in de handen, en zijn goede stemming bleef nog, toen wij enkele meters buiten de haven, onder doken. Tirp en ik zaten bij de periscope urenlang. Nu en dan slechts prevelde hij korte zinnetjes als: Deutschland ber alles" verdammteEnglander" en diergelijke. Totdat de Koninkrijk der Nederlan den in 't zicht kwam; wij zagen duidelijk d< roodwit-blauwe herkennings teekenen op den scheeps romp, en, in groote witte letters, een Hollandschen stadsnaam. AU BOM MARCHE het gelag betalen zou. Godsdienstig fana tisme kennen wij niet, maar indien de Ned, Ind. Regeering de behulpzame hand biedt aan een instelling, die onze familieverhou dingen in hun evenwicht stoort en dikwijls niet schroomt onze kinderen te leeren de zeden en gewoonten der voorvaderen te bespotten, dan kunnen ook wij wellicht tot den strijd uitgelokt woeden. Zeer juist merkt U op, ook in dit geval baart actie reactie. Het doet dan ook ieder weldenkend Chi nees min of meer onaangenaam aan, als hij in het dagblad Pewarta Soerabaia dd. 29 Nov- '15 het volgende bericht leest: Berhoeboeng sama rekest, njang belon lama soedah di sembahken, sekarang gouvernement akoe perloe diriken di Djokdja satoe sekola Hollan-Tionghoa dengen peladjaran igama. Pemerentah mahloemken soeka.bri oeang bantoean goena itoe sekola". (In overeenstemming met het rekest, dat onlangs is ingediend, acht het gouvernement noodzakelijk om te Djokdja een HollandschChineesche school met den bijbel op te richten. De regeering staat toe om subsidie aan die school te verleenen). Hoogachtend, Uw dw YAP HONG TJOEN Af g. v. Chung Hwa Hui op 'teerste Koloniaal Onderwijscongres. * * * Brief aan Jantje van den Voorzitter van de Tuchtunie Jantje, Jantje, wij hebben samen een klein appeltje te schillen over je laatste teekening in je kladschrift, die door de ouwe Groene is opgenomen, (zie nummer van 2 September!. Niet omdat je zulke leuke magere Hallemannetjes d.z.b.f.w. hebt nageteekend of omdat je enge hondje een muizensnoetje heeft; ook niet omdat je jezelf zulke magere kuiten hebt gegeven, maar omdat je eigenlijk nu eens wat voor je broekje moest hebben, omdat je meepraat over dingen waar je niets van weet. Hadt je me maar... eens eerst even gevraagd, wat eigenlijk de Tucht Unie voor een ding is, voor je er nu al voor de tweede keer zoo iets heel grappigs en mals over geteekend hebt in je schrift. Kleine vent, je bent er heusch heelemaal naast. Ik wil het je nu wel even vertellen, als je maar niet weer van die onware stoutigheden vertelt of teekent. Hoor eens hier, kereltje, die Unie bestaat uit allerlei vereenigingenen menschen, die heelemaal niet van brave Hendrikken houden en opperbest weten, dat jongens nooit engelen moeten worden; allemaal lui die een broertje dood hebben aan duitsche tucht en dril. Eigenlijk bemoeien die lui zich vooral met volwassenen, die allerlei verkeerde dingen doen, elkaar in den weg loopen, behoorlijke Ik was zoo in beschouwing verdiept, dat ik niet bemerkte, dat Tirp verdwenen was; maar toen hij eenige oogenblikken later terugkwam, zag hij er vreemd uit. Hij had een onnatuurlijk roode gelaatskleur, lachte luidkeels om niets, riep telkens zonder merk bare aanleiding: Hoen, hoch !" terwijl zijne oogen vreemd straalden. Hij sloeg mij op den schouder, en op dat oogenblik drong een luide, duivelsche scha terlach tot ons door uit de machinekamer. Twee stokers kwamen, zér oneerbiediglijk, dansend het nauwe commandants torentje binnen, en, voor ik het zelve besefte, sprongen wij met ons vieren in het rond, zoodat de staalplaten onder ons rammelden, en de onderzeeër aanving vreemde schom melingen te maken. Ik gevoelde een vreemd licht gevoel in mijn hoofd, en de zotte opgewektheid, waar door ik mij gewelddadiglijk beheerscht ge voelde, meende ik minder passend in de gegeven omstandigheden. menschen overal hinderen, te veel drinken, op straat loopen te galmen en zoo wat meer, en telkens dingen doen, die de politie hen moest afleeren. Als zij zich met kinderen bemoeien, die lastig en overmoedig zijn, zoo als jij ook wel eens bent, dan prpbeeren ze daar speelplaatsen voor te krijgen, hen bezig te houden, of ze vragen aan hun ouders en onderwijzers om er eens een oogje op te houden, dat het met jelui de spuigaten niet uitloopt. Voor deallerlastigsten probeeren ze afzonderlijke kinderrechtbanken te krijgen. Verbeeld je eens hoe mooi, jelui eigen rechtbanken! Zou dat geen reuzen vooruitgang zijn voor jongetjes en meisjes van jouw slag? Maar zulke rare duitsche politiemannen met pikkelhelmen en roeden hebben zij heusch nog nooit uitgedacht, dat heb je erg mis vent l Als je die weer eens moetuitteekenen, moet je er onder zetten: dit is heelemaal niet de Tuchtunie." Wel zouden ze graag een handje mee helpen om je op te voeden tot ordelijke menschen, die het niet altijd op een ander mans vrijheid toeleggen, maar je grappige ondeugd en je gezonden lust om te ravotten i en te stoeien en kattekwaad uit te halen, misgunnen zij je heelemaal niet. Dacht je nu warempel, dat we allemaal met befjes aan of pikkelhelmen op liepen? Wie heeft je dat nu wijs gemaakt, baasje? Wat zouden we een ongelukkig volk zijn als jij en de straatjongens er niet meer waren! Maar gemeene streken en dierenplagerij en vernielzucht, die kunnen wij niet aanzien. Dat moet er bijtijds uit, en het is ook niet aardig of grappig, zooals je als onnoozel teekenaartje misschen denken zoudt. Want als je groot bent geworden, dan zou je dat allerlei onaangename dingen bezorgen en we zouden je zoo graag een dapperen flinken kerel zien worden, zonder geniepigheid, waaraan een vrouw of een zwak mensch zich zouden durven toevertrouwen. Zoo'n beetje ridderlijk en behulpzaam en trouw en eindelijk een stevige kracht in de samenleving, sterk, knap en verstandig. Als dat niet helpt, wordt je een mislukt mannetje, waaraan iedereen een reuzen hekel heeft; dat zou erg jammer zijn en .dan zouden wij aan den Minister moeten vragen, je als volwassen man bij je kraag te laten pakken omdat je als kind niet hebt geleerd te luisteren en te gehoorzamen. Zou je nu niet het beste doen, maar niet meer die tuchtunie uit te teekenen, het staat zoo erg dom, als je praat over dingen, die je niet kent. De bemanning lanceert de torpcdo Dordrecht J. M. v. H. Nog begreep ik niets van den oorzaak... Schnapps?" vraagde ik Tirp. Hij haalde de schouders op, en riep luid: tiefer, tiefer". Wij waren al drie uren onder water, de machines zoemden, en in mijne ooren was een enerveerend gesuizel. Toen besloot ik, een kleine wandeling te gaan maken, (voor zooverre de beperkte ruimte van het schip zulks toeliet), klauterde een laddertje af, en stond in de machinekamer. Daar was het al niet anders; boven het gedruisch der electromotoren was het gelach der bemanning dui delijk verneembaar; zij stoeiden, en liepen malkander schertsenderwijs na met hand granaten. Het was nu al zoover met mij, dat ik daarin niets vreemds zag, en lustig deelnam aan hun spel. Toen, opeens, een lichte schok, en even daarna een zwaardere... luid hoorde ik Tirp's stem, die het Walküren-lied brulde. Meenende, dat hij zich bezeerd had, snelde ik naar boven, doch vond hem vol komen ongedeerd, met de beide stokers een soort krijgsdans uitvoerend bij de periscppe. Zij dwongen mij te kijken, en vol afgrijzen sprong ik terug: de Koninkrijk der Neder landen stond bijna loodrecht in zee ... een hevige stoomwolk omhulde de romp, en de zee dreef vol wrakhout... Wat heb je gedaan?" riep ik Tirp toe. Hij lachte luid, en riep: Deutschland ber alles"... Hoch ... Hoch, der Kaiser Hoch..." Een vreede duizeling beving mij, en ik wist niets meer * * * Toen ik tot mijzelve kwam, lagen wij in de haven van Zeebrugge... het daglicht kwam naar binnen... ik gevoelde mij zwak en misselijk als na een operatie. Naast mij zat Trip, met een koudwaterverband om zijn slapen... Hij keek mij droevig aan... Alweer dat gedonder" vloekte hij dat is nu de zóveelste maal..." Ik keek vragend, en hij ging voort: Wij hadden de zuurstofkraan weer te ver opengedraaid... H. SALOMONSON

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl