De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 14 oktober pagina 1

14 oktober 1916 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 2051 Zaterdag 14 October ' A', 1916 AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. O R O B I O DE C A S T R O Jr. en Dr. F R E D E R I K V A N E E D E N Abonnement per 3 maanden / 1.90 Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail 1 1 50 Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar O.i5 UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1?5 regels /l. 25, elke regel meer . . Advertentiën op de finantieele,- en kunstpagina, per regel Reclames, per regel . . ?0.25 . . 0.30 040 INDIË-NUMMER De inhoud staat op pag. 29 Terwijl de vooruitgang van Indië en zijne volken Nederland voor steeds nieuwe plichten plaatst; terwijl de beteekenis van Indië s rijkdommen immer toeneemt; terwijl de onrust der tijden ons op ver schillende plaatsen in den Archipel zor gen baart; terwijl wij van uit het buiten land afgunst en verdachtmaking verne men; terwijl Nederland levendiger dan ooit den band met zijne koloniën moei gevoelen en de toewijding van ons be stuur, de energie van onze natie daar door steeds sterker worden aangetrokken, heeft De Amsterdammer" gemeend een Indië-nummer te moeten uitgeven, niet alleen om daarmede te herdenken, dat de tijd thans 100 jaar geleden is, waarop, in 1816, NederlandschIndië in waarheid deel is geworden van het Koninkrijk der Nederlanden, maar tevens om voor den tegenwoordigen tija tot de voortgezette werkzaamheid van het moederland bij te dragen. ? Allen, die daartoe hebben medegewerkt, wordt hierbij dank gebracht. SAMA-MADJOE Bij Nederland behooren koloniën. Bij Nederland behoort Indië. En bij Indië behoort Nederland. Het mag nog wel eens vooropgesteld, nu te herdenken valt, dat het weelderige Eilandenrijk onder den Evenaar thans voor honderd jaren deel geworden is van het Koningrijk der Nederlanden. De gansche band tusschen beide is van reeds veel ouderen datum, en Coen's verovering van Jakatra op 30 Mei 1619 werd verscheidene eeuwen gevierd als het eigenlijke fundament, waarop Nederland's koloniaal bezit is opgetrokken geworden. Doch wij wenschen thans niet terug te denken aan de verovering vanwege de handelscompagnie, maar aan deaansluiting bij den Staat der Nederlanden. En déze heeft in 1816, na de teruggave door Engeland, plaats gehad. Vanaf dit tijdstip dagteekent de ver antwoordelijkheid van het Nederlandsche volk voor Indië, en de waarde van Indië voor geheel Nederland. Hoezeer is dit Indische gebied van ouds een der levenszenuwen van ons land geweest. Niet alleen, dat het steeds in ruimen kring aan tal van personen werk en welvaart heeft gebracht. Maar aan het geheele land en aan de geheele natie is onze mogenheid in het Oosten" ten goede gekomen. Reeds in de tijden, toen het moederland zelf nog in verdeeldheid uiteenhing, riep Indië een meer nationaal eenheidsbesef wakker. De Oost-Indische Compagnie zelve was niet de onderneming van eenige koophuizen, steden of provinciën, maar van de geheele Nederlandsche burgerij. Het kapitaal werd zoo uitgegeven, dat ook de kleinere man er zich voor kon interesseeren. En Indië is altoos aan de ondernemingslustigen.zonder onderscheid van stand of rang, een weg blijven bieden. De stichting van Batavia, de schoone koningin van het Oosten gold als een nationaal feit, eeuwen voordat de Neder landers zich daartoe in Europa konden opwerken. En is het niet treffend, dat nog later, toen Nederland was ondergegaan in de inlijving bij het Fransche keizerrijk, de overtuigde orangisten het plan hebben gemaakt, den Erfprins zoolang te Batavia als Vorst der Nederlanden uit te roepen ? Voor het aanzien en het zelfvertrouwen van het Nederlandsche volk is het kolo niaal bezit steeds een machtige factor. Gelijk de enkele mensch, zówordt ook een volk er beter en kloeker op, wanneer het groote verantwoordelijk heden op zich voelt rusten, en breede uitzichten voor zich ziet. In de dagen die wij beleven, heeft onze staat dit gevoel van innerlijke waarde dubbel noodig; en meer en meer dragen de Indische koloniën daartoe bij. Vooral, sinds het idee van wingewest, heeft plaats gemaakt voor dat van landsgebied. Men zou de erkenning van dit alles in Nederland nog wel algemeener willen zien doordringen. Ook onder de blanken in Nederlandsch-Indië zelve stelt de schaarschte van koloniaal-nederlandsch sentiment wel te leur. Maar ook tegen de onverschilligheid of kritiek, welke daar vaak tegenover het moederland heerschen, kan dit zelve het meeste doen, door de geestelijke verstandhouding met de landgenooten in de tropen te verlevendigen, en ook Indië zelf te maken tot een brandpunt van Nederlandsche beschaving. De toekomst wijst den weg van den gezamenlijk verbond en voor uitgang: sama-madjoe! * * * Drieërlei is de taak, waarvoor Indië Nederland stelt. Handhaving van het Nederlandsche ge zag, deugdelijk ingericht. Verheffing van de inlandsche bevol king tot zelfstandigheid. En: krachtige productieve exploitatie. Scheiden laten zich deze drie onzes inziens niet. Zij zijn te zamen in de hand van onze natie gelegd. Welke schoone en krachten-wekkende opgaven h'oudt de ethische staatkunde aan ons volk en bestuur voor: verstaan van den geest der bevolking en liefde voor hare kuituur; onderwijs, bescha ving, technische ontwikkeling; hygiëni sche en sociale maatregelen; politieke verheffing; samenwerking, toenadering tusschen bruin en blank. En reeds 'tponen wij, dat de ijver daartoe waarlijk niet ontbreekt. Een dure plicht wordt daarbij tevens aan het moederland opgelegd, wil dit zijne idealen ernstig verwezenlijken: de plicht van zichzelve te beteugelen en de werke lijkheid nimmer uit 't oog te verliezen. De annalen van alle koloniseerende mogendheden wijzen uit, hoe met kunst matige en overijlde inboorlingenpolitiek vaak veel ongeluk kan worden gesticht, waar geluk is beoogd. Dan worden de bloemen van hunne stengels getrokken zonder dat zij op de vreemde, waaraan men ze tracht te binden, voort kunnen groeien. Dan rijzen uit het zaad der moderne deugden, dat men meent te strooien, onverwachte ondeugden en ontevredenheid. De koloniale ontwikke lingspolitiek kan tot eene modezaak wor den, eene coquetterie, waardoor het moe derland aan zijne verantwoordelijkheid te kort doet. Ook de geest van de moderne westersche democratiën loopt hier een ge vaar, zich te verliezen in de warmte van zijne bedoelingen. Moge dit aan Nederland en aan Indië bespaard blijven. Moge er voorts aan worden vastge houden, dat in den tegenwoordigen tijd eene energieke exploitatie- en productiepolitiek allerminst de tegenhanger be hoeft te zijn van een overtuigd ethisch koloniaal beleid, doch dat beiden veel eer slechts gepaard kunnen gaan. Voor 't belang van Indië zelf niet minder dan voor Nederland's functie als koloniseerende mogendheid, is 't noodig, het steeds n als samenleving n als voortbrengingsgebied te blijven be zien en ontwikkelen. Zoo zal de leiding van het moederland de volken en landen van Insulinde het beste helpen om tot hunne volle bestem ming in de wereld te komen; en werken Nederland en Indië elkander in de hand. Er is geene enkele mogendheid, die meer geroepen is, de zaken van Indië te behartigen, dan wij. En het laat zich in ernst ook niet denken, dat de inlandsche bevolking het zou bolwerken zonder ons opperbestuur. Daarom blijft de leuze: NederlandschIndië Nederlandsen", ook alleszins ge rechtvaardigd. * * * Ook tegenover de internationale samen leving kunnen wij aan het samen voor waarts gaan": sama-madjoe, vasthouden. Omtrent de vijanden, die ons Indië zouden bedreigen, wordt ongetwijfeld, met of zonder opzet, vaak aan over spannen voorstellingen voet gegeven. Indië en zijne bevolking weerbaar te maken, is eene goede gedachte, maar veeleer omdat dit de voorwaarde is voor een waarlijk zelfbewust en zelfstandig bestaan, dan wel uit vrees voor bepaalde belagers. In het bijzonder wordt het gevaar van den Japanschen B. V." buitensporig vergroot. Afgezien van alle andere strate gische, economische en politieke onwaar schijnlijkheden, is de Japansche expansie nu voor onberekenbaren tijd door China in beslag genomen, en ook met Mandsjoerije, zelfs met Formosa nog niet eens geheel klaar. Maar ook in het algemeene stelsel der wereldpolitiek is Nederland en Indië te zamen" een aanvaard en natuurlijk feit. Zoo goed immers als Nederland een onmisbare figuur vormt in het statengeheel, zoo zeker behoort daarbij ook een Aziatisch Nederland. Juist nu wij de teruggave van Java herdenken, mag ook hieraan nog wel eens herinnerd. Dat in 1816 Engeland deze koloniën aan Nederland teruggegeven heeft, was omdat Europa Nederland in 't bezit van koloniën wenschte te zien. En hetzelfde leeren de politieke tradities nog. De insinuatie's dat Engeland op onze koloniën zou loeren, hebben dan ook weinig zin. Engeland heeft belang bij een welva rend, vreedzaam en zich flink gevoelend Nederland. Dit Nederland heeft het zeer zeker in de 17e en 18e eeuw tot de, voor Groot-Brittanië's belang gewenschte afmetingen weten te vernederen. Maar in de 19e eeuw is vervolgens niet geaarzeld, integendeel: beoogd, ons toch een belangrijk koloniaal gebied te waar borgen. Zeker, met de Kaap en Ceylon is het anders gegaan. Maar ook dit is met het stelsel niet in strijd. Van deze twee punten toch had in den grooten zee oorlog tegen Engeland in 1782 de Fransche admiraal Suffren de groote strategische beteekenis voor den weg naar Indië doen gevoelen; en reeds van af dat oogenblik had Engeland ze be geerd, niet uit kolonie-honger, maar voor de heerschappij van de zee. 1816 bewijst integendeel, dat Neder land van Engelschen kolonie-honger niet veel meer te vreezen heeft. Het was toen, zoowel als nu voor iedereen duidelijk te zien, dat Nederland zonder koloniën, Nederland niet zou zijn. Nu, voor 1916, mag er aan toegevoegd: Indië zonder Nederland, Indië niet. Te Batavia, aan een der oude wegen ligt een groot, antiek voorlaadkanon, nog uit den tijd der Kompanie. De inlanders noemen het Si Jagoer, en wonderlijke legenden zijn er aan ver bonden. Onheilspellend klinkt de oude voor spelling, dat wanneer deze vuurmond eenmaal zal komen te liggen naast een tweede exemplaar te Soerabaya, het gezag der Hollanders over Indië ten einde zal zijn. Maar in vreedzamer gedachten komen ook dagelijks de moeders, die een kind verlangen, het opzoeken. Want het heet vruchtbaarheid te brengen. En zoo is het geheel bemoedigend. Moge het Nederlandsche bestuur over Indië even rustig gevestigd blijven, als dit zijn zinnebeeld daar liggende is, en middelerwijl voor land en volk een vruchtbare macht ten goede zijn. Dan zal het wederkeerige belang van Nederland en Indië steeds duidelijker worden ge voeld, en zal over en weer de leuze van sama-madjoe gerechtvaardigd blijven: te zanien verder vooruit! v. H. Saamhoorig In het eeuwjaar van het herstel van Nederlands gezag over den Zuid-Aziatischen archipel mag ons vaderland met voldoening wijzen op hetgeen het ginds tot stand bracht: een koloniaal gebied, dat zich verheugt in grooten bloei; in voortgaande geestelijke en stoffelijke ont wikkeling; dat zich staatkundig meer en meer gaat vormen tot een aaneensluitend geheel en zich in economischen en in politieken zin beweegt in de richting van grooter zelfstandigheid. Directe baten voor het Moederland verwerpend, koos Nederland in de laatste decenniën met beslistheid een beleid, dat zich het belang der inlandsche be volking ten doel stelt, en aanvaardde het met overtuiging een politiek van zedelijke verplichtingen. Hierdoor versterkte het zeer krachtig de band tusschen Nederland en Indië en dus zijn eigen positie als koloniale mogendheid. De plaats toch, die Neder land inneemt onder de volken hangt rechtstreeks af van zijn koloniaal bezit. Zonder dat bezit daalt Nederlands aan zien in de wereld onherroepelijk. De belangen van Nederland en die van Indië vallen dus saam. Met toenemende helderheid worde dit hier en ginds inge zien en worde tevens verstaan dat die belangen eischen een krachtig en weer baar Indië, aan welks vooruitgang rustig en ongestoord kan worden gearbeid. Voor de goede vervulling van Neder lands taak in Azië zijn geen directe financieele offers van het Moederland noodig. Maar wél is noodig dat Nederlandsch kapitaal en Nederlandsen initiatief zich met geestkracht en vertrouwen aan Indië wijden, en dat de besten van ons volk hunne gaven van hart en hoofd en hand niet terughouden, doch dienstbaar maken aan de geestelijke en verstandelijke en technische ontwikkeling van ons kolo niaal bezit; daar brengen n de vrucht n den wortel van onze cultuur; daar ook het diepe Oostersche leven de ge legenheid bieden om zich naar eigen aard te ontplooien en te openbaren. Werken aldus Overheid en Volk samen, dan zal het Nederlandsche gezag in Indië steeds meer als een zegen worden ge voeld en erkend en zal het besef van saamhoorigheid met Nederland steeds meer worden gesterkt, in het waarachtig belang van Nederland en Indië beiden. Oud-Gouverneur Generaal van Ned. Oost-Indië October 1916 De Rijkdommen van Indië De heer H. W. A. Deterding, de petroleum-magnaat van India, wien wij om een bijdrage verzochten over de Rijk dommen van Indië, bericht ons, dat de trage postverbinding met Engeland hem daartoe den noodigen tijd niet gegund heeft. Intusschen verbindt hij aan zijn schrij ven den volgenden wenk: Waar u refereert aan de rijkdommen van Indië", vermoed ik, dat u hierbij vooral op het oog hebt de minerale rijkdommen in Nederlandsch-Indië. Deze kunnen alleen door grooten arbeid tot waarde gemaakt worden. Hoe meer waardevol de arbeid, hoe grooter de rijkdommen moeten worden, die aan de natie ten goede komen, en aangezien staatsarbeid door gebrek aan handels ervaring steeds inferieur moet zijn, is het gevolg hiervan dat de Staatsexploi tatie van minerale rijkdommen steeds minder de natie in het algemeen verrijkt, dan wanneer zulks aan particulier initi atief wordt overgelaten. Generaal-Directeur der Hollandsche Geconsolideerde Petroleum Cie. De Beteekenis der Buiten bezittingen door H. COLIJX, Oud Minister van Oorlog, Lid dei' Keryle Kamer. Over die beteekenis heeft langen tijd diepgaand verschil van inzicht bestaan. En bij een terugblik op de wederinbezitneming van den Inèlischen Archipel, vór nu hon derd jaar, is er wellicht niets dat meer treft clan de tegenstelling tusschen begin en eind van het verloopen honderdjarig tijdvak met betrekking tot do plaats die aan de Buitenbezittingeu in de koloniale huishouding is toegekend. De uitdrukking Builenbezittingen is eigen lijk verouderd, stammend uit den tijd toen er tusschen Java (met Madoera) aan de eene zijde en de rest van Nederlandsch-Indië aan den anderen kant nagenoeg geen ge meenschap van belangen was en het Nederlandsch gezag zich afkeerig toonde van wat toch ook op die Buitenbezittingen plicht als koloniale mogendheid was. Men zou onbillijk zijn indien men het standpunt van 1816 en de eerste daarop volgende jaren zonder meer kortweg ver oordeelde. Toen, den 19en Augustus 1816, ter hoofd plaats Batavia de Britsche vlag door de Nederlandsche vervangen werd, beschikte het Indisch bestuur over nagenoeg geen geldmiddelen, terwijl leger en vloot vol komen ontoereikend waren om overal in den Archipel Westerschen invloed voelbaar te maken. Want en dit verlieze men niet uit het oog de vestigingen, die wij van de Engelschen in de Buitenbezittingen overnamen, hadden veelal geen andere be teekenis dan ons bezitsrecht tegenover de buitenwereld te accentueeren. Op het eiland Sumatra, dertien maal grooter dan Nederland, was onze werkelijke invloed beperkt tot de stad Padang met onmiddel lijke omgeving, benevens een enkele post aan de kust. Ook hadden we nog een vestiging ter hoofdplaats Palembang. Dat was al! Op het reusachtige Borneo waren in 1819 drie hoofdpunten bezet : Bandjermasin, Poutianak en Sambas; iets wat ongeveer te vergelijken is met eene beheersching van Duitschland door middel van een drietal kleine militaire bezettingen, tezamen nau welijks 500 man sterk, b.v. te Stettin, Dantzig en Metz. Op Celebes legateerden de Britten, naast een onbeëindigden oorlog met Boni, ons de hoofdplaats Macassar met aansluitend kust gebied, terwijl ook de Minahassa geacht mocht worden in ons feitelijk bezit te zijn. De eilandenreeks beoosten Java zoomede Niew-Guinea waren feitelijk geheel onaf hankelijk en alleen in de Molukken ston den we iets vaster op de beenen. De omvang van ons gezag en in verband daarmede de mate van onzen invloed, was dus bij het herstel van het Nederlandsen bestuur in de Buitenbezittingen uiterst ge ring, doch dit weinige hadden we weldra nog met geheel onvoldoende hulpmiddelen te verdedigen. Tusschen 1816 en 1825 valt melding te maken van militaire expeditiën naar de Molukken, Palembang, Westkust van Su matra, Zuid-Celebes en de Zuidkust van Borneo. En daarna kwam de vijfjarige krachts inspanning op Java om het herkregen gezag aldaar te handhaven, zoodat de eerste 15 jaren na 1816 van eenig politiek of admi nistratief systeem jegens de zoo geïsoleerde Buitenbezittingen kwalijk sprake kon zijn ; tenzij dan van een systeem van gedwongen onthoudinr/. De omstandigheden lieten niet toe anders te handelen dan men deed. * * # Niet ongeoorloofd echter is het de histo rische kritiek te doen spreken vanaf het oogenblik dat die gedwongen onthouding plaats maakte voor eene vrijwillige; toen niet langer onmacht maar onwil de richting onzer staatkunde jegens de« Buitenbezit tingen bepaalde. Toen aan de ambtenaren ? ook nadat de nood-akclijkheid daartoe niet meer be stond op vti-beurle van hun ambt eene strikte onthoudingspolitiek werd voorge schreven, liet men zich leiden door moederlandschen geldhonger en gaf men tevens blijk van ontoereikend doorzicht nopens de gevolgen eener meer actieve politiek. Wel werd aanvankelijk voor Sumatra eene betere gedragslijn aangegeven, maar ook daar verliep spoedig het gunstige getij. Had Van den Bosch zich nog voorgesteld in ongeveer het vierde eener eeuw geheel Sumatra onder geregeld bestuur te brengen, in 1841 verplaatste Minister Baud (Jeau Chrétien) het eindpunt reeds 75 jaren naar achter. Erbarming met 's Lands schatkist" was schering en inslag bij de betoogen uit dien tijd en zelfs toen de Grondwet van 1848 reeds in voorbereiding was, hield men nog hardnekkig aan dit zelfzuchtig Nederlandsen belang vast. Rochusssen mocht in 1846 al schrijven, dat wie spaarzaam is op het zaadkoren geen rijken oogst verwachten kan", eene som van ? 25.000 voor aanleg van wegen in Zuid-Sumatra werd hem ge weigerd. Men moest, zoo schreef Baud, in het Moederland wel op vrijzinnigen toon spreken en Rochussen kreeg van hem wel den raad om vooral niet karig te zijn met philantropische uitdrukkingen", maar alleen de Jiefde voor het batig slot heersehte en Rochussen kreeg zijn soberen penning niet. * * * Verband houdend met de algemeene wij*iging in de koloniale inzichten, die omtrent het Grondwetsjaar zich baan braken, valt in het midden van de 19e eeuw ook jegens de Buitenbezittiugeu eene kentering in onze staatkunde waar te nemen. Rochussen's grondgedachte, dat voor daadwerkelijk be heer territoriaal bezit een vereischte is, vindt na zijn aftreden lan<is<vm<:rhamd ingang. In de eerste helft der 19e eeuw bepaalde men er zich in hoofdzaak toe om openlijke miskenning van hel Nederlandsen gezag door Indische vorsten en volken te straffen door kleinere of grootere legermachten ter tuchtiging uit te zenden. Deze tuchtigingsexpedities misten in den regel elk blijvend resultaat, omdat zij niet

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl