De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 14 oktober pagina 11

14 oktober 1916 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

11(1) 14 Oct. '16. ^ No. 2051 l l >D E A M S T E R D A M M E R, WEEK B LA >'. VOO RN E*D E R L AND \* i* 1 * V l i' L11 ? F ' (Teekenlng voor de Amsterdammer" van Jordaan) Het daghet in het Oosten". De Medewerking van alle Bevol kingsgroepen bij den Vooruitgang van Ned. Indië door Mr. J. H. ABENDASON Oud-Directeur van Onderwijs en Eeredienst Sedert ongeveer 16 jaren is Ned. Indië een nieuw tijdperk ingetreden. Werd te voren uit de niet-europeesche bevolkingsgroepen gaen enkel geluid vernomen, doch alles door Europeanen bedacht en uitgewerkt en dan nog bijna geheel van ambtelijke zijde, waar het geen particuliere belangen betrof plotseling werd het anders. Het Maatschappelijk-politieke stroomingen in Indië door Dr. D. A. RIXKES Voor zelfs een oppervlakkig waarnemer kan het niet verborgen blijven, dat in Indië belangrijke veranderingen op geestelijk ge bied hebben plaats gegrepen, dat er een doorbraak is gekomen in de Oostersche berusting en onverschilligheid, waardoor nieuwe ideeën in steeds sterker mate de gemoedereu binnenstroomen. Evenals overal elders ter wereld hebben deze ideeën niet op alle bevolkingsgroepen gelijkelijk gewerkt. Immers, die bevolking is geen bewogen massa: van ouds her kan men haar verdeelen in drie hoofdgroepen : de hoogere, ieudale adel, de ambtelijke middenstand en de kooplieden, landbouwers en werklieden, te zamen de eigenlijke be volking vormende. Sedert 1816, dus nu een eeuw geleden, werd het centraal oppergezag rechtstreeks door hel Nederlandsch gouvernement uit geoefend, hetwelk echter principieel geen verandering bracht in de bestaande ver houdingen der bevolkingsgroepen. Het trad alleen ordenend en regelend op, geheel in verband met het primaire nog steeds gel dende doel onzer komst in Indië, nl. ver richting van handel, waarvoor rust en vrede in de eerste plaats vereischt worden. Toch kan men niet ontkennen, dat door de ver ordeningen des Gouvernements veel ver betering op verschillend gebied is tot stand gekomen; zeker niet het minst voor de groote massa der bevolking zelve, echter zonder dat in de staatkundige positie daarvan eenige verandering kwam. Het volk bleef geregeerd door de hoogere adel, inmiddels de ambtelijke middenstand moest aan allerlei verplichtingen voldoen zonder dat het zelf iets had in te brengen, en stond nog dikwijls bloot aan allerlei min oirbare handelingen hunner hoofden, doch aanvaardde dit alles als een beschikking van hooger hand, als een onveranderbare stand van zaken, vergelijkbaar met de wüze waarop wij het weer, gunstig of ongunstig aanvaarden. Door allerlei omstandigheden, in de eerste plaats het onderwijs, dat van gouvernementswege werd gegeven, weliswaar in den beginne aan een zeer gering aantal lieden, voorts door den omgang met Europeanen, door het aanschouwen der technische voort brengselen uit het Westen, zeker evenzeer door politieke veranderingen, die in het begimana kangdjeng toewan poenja timbangan" (zooals het oordeel is van den machtigen heer), als antwoord op verzoeken om advies, werd zeldzamer en maakte plaats voor de uiting vaneen onbevangen oordeel, blijk gevende van ernstig nadenken. Meer nog ongevraagde meeningen werden be kend gemaakt en door den druk verspreid. En al was, wat heel natuurlijk is, gelet op de ongeoelendheid, niet altijd de vorm onbe rispelijk, en al gaf hij soms zelfs aanleiding tot ergernis, wat noodeloos afbreuk deed aan de goede bedoeling, de groote zaak is, dat in indië, ook in kringen der inheemsche bevolking, en in die van Chineczen en ArabieOosten plaats grepen, begon men te wan kelen in zijn oude ideeën, kregen de ge voelens, met welke men tot nu toe alles had aanvaard, een eerste deuk en werd een streven merkbaar om te trachten zich op te heflen tot een eigen volksbestaan, zooals men dat bij andere volken uit de verte waarnam. Het eerst manifesteerde zich dat streven bij de meer ontwikkelden, die mede door hun veelvoudiger aanraking met Europea nen daartoe het eerst aanleiding vonden. En zoo werd in 1908 te Djokja een vereeniging opgericht, Boedi elomo geheeten, die na eenige oscillaties de vereenigiug der Intellectuels is geworden. In den beginne had zij ruimer idealen, wilde het geheele Javaansche volk en ook alleen dat omvatten met vagelijk als eind doel een soort supprematie over de andere rassen in den Archipel. Dat idee is nog bij velen van hen aanwezig, doch het is als praktisch onuitvoerbaar wel ter zijde ge steld en een democratisch streven in eenigszlns interracialen zin daarvoor in de plaats gekomen. Als gevolg daarvan scheidden zich eeuerzijds de Regenten, die lid waren geworden, anderzijds de groepen uit de groote massa der bevolking, van hen af, waardoor er echter teekening kwam in het streven der vereeniging, die daarbij, hoewel nog op bescheiden schaal, op beslist succes mag bogen. De tweede groote manifestatie van ople ving der bevolking vond plaats in den loop v au 1912 door het tot stand komen der ver eeniging Sarekat Islam. De aanleiding daar toe was een geheel toevallige en behoeft hier niet nader uiteengezet. De redenen echter waren het gevoel van onmondigheid, van hulpeloosheid, van machteloosheid tegen allerlei instellingen eu omstandigheden, waarmee men dagelijks te maken had en waartegen men als bij instinct voelde, alleen door onderlinge aaneensluiting, om door massabetoog indruk te maken, te kunnen opwerken. In eenige maanden tijds telde de vereeniging baar leden bij honderddui zenden, hield zij drukbezochte congressen op centrale plaatsen op Java en trad zij ook plaatselijk tegen allerlei misbruiken, die speciaal der bevolking aangingen, krachtig op. Was het uiterlijk optreden van Boedie Oetomo steeds archi-correct gebleven en vol komen binnen de perken door wet en con ventie oesteld, by de Sarikat Islam was dit geenszins altijd het geval. Door de onervarenren, de public spirit geboren was, zich steeds verder ontwikkelde, en daardoor aandacht afdwong, in vroegere tijden ongedacht. De neiging bestaat bij velen dit merk waardig verschijnael in verband te brengen met den Russisch-Japanschen oorlog. M. i. ten onrechte, want reeds vór dien strijd was de nieuwe toestand ontstaan, en hij openbaarde zich, wat zeker van groot belang is voor het algemeen welzijn der menschheid en voor de rustige ontwikkeling van Indië, geenszins in vijandigen zin tegen het westen. Integendeel, het eerste verlangen dat zich deed hooren was: kennis der Nederlansche taal; de ongelooflijkste opofferingen ge troostte men zich om les te krijgen, om zich te oefenen in het spreken, om boeken machtig te worden. Ook de westersche ontwikke lingsgang werd met de meeste belangstelling gadegeslagen en nagevolgd, voor zoover de omstandigheden dit toelieten. Het zou verstandige politiek zijn geweest, en aangewezen tevens door waardeering van vooruitgangs-verschijnselen, indien dadelijk, zoowel van Regeeringswege als van parti culiere zijde de hand ware uitgestoken om tegemoet te komen aan de moeilijkheden van het overgangstijdperk. Anders evenwel ging het. Veel tijd was noodig voordat het beaef doordrong, dat werkelijk een nieuwe gedachtenloop was begonnen, welks leiding injuiste banen eeneisch wasvanmenschelijk medeleven en van helder inzicht in komende dingen. Het scheen ondenkbaar, dat de Inlander en de Chinees, gedurende drie eeuwen volkomen volgzaam, opeens nieuwe denkbeelden zouden koesteren, op eigen beenen zouden gaan staan, naar zelfstan digheid zouden haken. Nu ja, dacht men, indien al enkelen dit standpunt kunnen innemen, de millioenen anderen blijven toch zooals zij waren, en waartoe zich dan te bekommeren over de wenschen van die onzinnige enkelen". Men vergat dat het aantal enkelen", eenmaal ontstaan, met den dag toeneemt, en dat de groote meer derheid in alle landen en in alle tijden ten slotte geleid wordt door de enkelen", die door rijp nadenken voormannen zijn geworden. Toen dit eindelijk eenigermate werd inge zien, was noodeloos uit het treuzelen reeds voortgesproten een geest van nog sterker verlangen naar mondigverklaring, niet altijd rekening houdend met de noodzakelijkheid van mondigïi'o/'rfwif/. Aan den roep naar meer ontwikkeling werd gevolg gegeven door de oprichting van een grooter aantal scholen; kennis verwerving van het Nederlandsen, werd mogelij k gemaakt; hervormingen op velerlei gebied heerendienstvermindering, af schaffing van gedwongen cultuur, verbetering van politierechtspraak, invoering van een voor allen bereikbaar credietwezen,en andere kwamen tot stand of worden voorbereid. En wat voorts van belang was en waar deering vond: het oordeel van Inlander en Chinees kwam meer tot zijn recht door de inruiming van zetels in de gewestelijke en plaatselijke raden, in commissies um over algemeene belangen advies uit te brengen ; door enkele benoemingen tot ambten, vroeger alleen door Europeanen bekleed; door de openlijke erkenning van lichamen door Inlanders in het Ie/en geroepen om voor den vooruitgang werkzaam te zijn en zelfs politieke wijzigingen voor te bereiden. Intusschen het tempo van tegemoetkoming was, en is ook nu nog, te langzaam. Het houdt geen rekening met het zeer gewoon en verklaarbaar verschijnsel, dat een volk, eenmaal ontwaakt, zij het ook uit den slaap van eeuwen, wakker is, en niet meer aan indommelen denkt; integendeel den verloren tijd tracht in te halen en met alle kracht voorwaarts wil gaan. Men'kan dan niet meer zeggen: wacht op komende tijden voor alles wat u betreft. Wij, westerlingen, hebbeu eeuwen noodig gehad om te komen waar wij zijn; gij moet nu ook doen als waart gij in eene vroegere eeuw." Een welverdiende lach zou het antwoord zijn, en het wakker geworden volk zou alleen, heid harer leiders waaronder ook minder gunstige elementen schuilden en de geringe ontwikkeling harer leden, alsook de be trekkelijk geringe vrijheid van beweging, die men genoot, en waarvan men niet steeds het juiste gebruik wiet te maken ; ten slotte ook door het groote aantal misstanden, waartegen men tegelijk wilde optreden, vonden op vele plaatsen onaangenaamheden, zoowel met de gestelde machten, als met particuliere machthebbers, plaats. De grieven, die men had, waren voornamelijk gericht tegen de gebrekkige politie-uitoefening, waarvan ieder persoonlijk wel eens het schadelijke van ondervond, voorts tegen de Chineesche handelspolitiek en tegen de grootere Europeeschc landbouwindustrie. Bovendien was er een ernstig streven tot verbetering in eigen kring, tot opheffing van het algemeen zedelijkheidspeil, zooals het nakomen van afspraken, het bestrijden van ontucht,het tegengaan van woekerpraktijken etc. De botsingen hadden nergens een ernstig verloop, wist men door wegneming der inderdaad rechtmatige grieven, voor zoover dat aanstonds doenlijk was, door tactvolle inlichtingen der leiders te bereiken, dat deze vereenigiug zich sedert, voor zoover Java aangaat, evenzeer binnen voeg/.ame banen ging bewegen, al geschiedt dan som wijlen de wijze van optreden tegen door de leden gevoelde tekortkomingen niet steeds op de rustige en berustende wijze die men tot nu toe steeds gewoon was. Vooral het feit, dat bij deze vereeniging het godsdienstig element, dat als lok- en bindmiddel der heterogene groepen werd gebruikt, bepaald op den voorgrond trad, heeft in den beginne eeuige onbehaaglijk heid gewekt. Doch de uiteraard kalme mentaliteit der bevolking en het correcle optreden van enkele bekwame leiders heelt gemaakt, dat ook te dien opzichte het algemeen aspect gunstiger is geworden. Het nut dat deze vereeniging bereids heeft gehad, laat zich niet dadelijk onder cijfers brengen, doch het valt niet te loochenen, dat velerlei in het optreden van verschil lende lagere autoriteiten, van Chineesche handelaren en van landbouwindustrieelen belangrijk ten goede is gewijzigd, dat vooral in inaatschappelijken zin, belangrijke groe pen der bevolking in beslist gunstiger con dities zijn gekomen dan voorheen. Toch heeft het streven der Sarekat Islam zich nog lang niet in die mate afgeteekend, als dat van Boedi Oetomo; vooralsnog is er betrekkelijk weinig eenheid van richting, zelfs niet in het godsdienstige, te bespeuren, en dan in menig opzicht onbeholpen, gaan doen, wat het veel beter tot stand kan brengen met vriendschappelijke leiding van mede-strevende westerlingen. Wanneer men zich nu afvraagt wat ge schieden moet om te komen tot eene goede oplossing van alle zich voordoende be zwaren, dan is allereerst de wensch te uiten, dat de algemeene geest van voor oordeel moge verdwijnen. Vele Europeanen in Indië achten zich verre verheven boven de inheemsche bevolking en de andere groepen. De huidskleur is voor menigeen een alles beheerschende factor. Ieder witmensch is krachtens het enkele feit van zijn blank-zijn een haantje de voorste, die zich gerechtigd acht met geringschatting neer te zien op elke nuance van donkere kleur, afwijkend van zijn eigen blankheid. Weet hij die geringschatting te overwinnen, dan meent hij reeds veel te doen door eene nederbuigende vriendelijkheid, wellicht neg stuitender dan geringschatting. Slechts be trekkelijk weinigen beseffen ten volle, dat niet de kleur of eenig verschil in lichaams bouw den eenen mensch onderscheidt van den ander, doch alleen de mate van ont wikkeling van hart en hoofd, en de wijze waarop de levensplichten worden vervuld. Zij. die hiervan diep doordrongen zijn, ge voelen ook ten volle, dat tusschen alle rassen in Indië een band van goede gezind heid moet bestaan, en dat die band een bron van geluk is, omdat uit het gedachtenen gevoelsleven van den oosterschen broeder veel te leeren valt, terwijl wederkeerig de westerling, door de gunstigere omstandig heden waarin hij geleefd heeft, veel kan geven wat in hem tot klaarheid is gekomen. Indien ieder, die nog niet overtuigd is van het zoo even beweerde zich zelf die overtuiging zou kunnen, d. w. z. zou willen bijbrengen, dan is voor Indië de grootste moeilijkheid van het heden en van de toekomst opgelost. Een waarachtige handdruk tusschen alle rassen is trouwens niet alleen aangewezen voor Indië, maar voor het welzijn der ge heele menschheid, die in hare verscheiden heid ten slotte n is, en zich n wetende en gevoelende veel meer kan bereiken, dan wanneer de verscheidenheid een reden blijft om elkander als vijanden te beschouwen en uit dien hoofde afbreuk te doen. De eensgezindheid bouwt het geheele menschdom op; het zich blind turen op de ver scheidenheid breekt af wat reeds opgebouwd is en verhindert den verderen opbouw. Nu komt echter do dadelijke toepassing van het voorafgaande voor de Regeering, voor de Staatslieden, voor de Staatsdienaren op welk gebied ook. Allen behooren bezield te zijn met het vermogen om over de ver scheidenheid heen te zien, om van de nu nog niet altijd overeenstemmende bevol kingsgroepen in Indië een harmonische eenheid te maken ten aanzien van wetge ving en rechtspraak, ten aanzien ook van de mogelijkheden tot verheffing van geest en gemoed, tot verbetering van maatschap pelijke toestanden, van landbouw, nijverheid, handel, scheepvaart en andere economische instellingen, met dien verstande dat de medewerking der niet-Europeanen aan den bloei daarvan zich uitbreide en diepgaander worde, en dat het verrichte werk naar verdienste belooning vinde. Moge het ook in voorbijgegane tijden noodig zijn geweest om aan uiteenloopende behoeften tegemoet te komen door verschil in regeeringsbeleid, nu de omstandigheden geheel veranderd zijn, ligt ook wijziging van dat beleid voor de hand. Er is iets bij uitstek onlogisch in de uitschakeling van millioenen inwoners van een land oin de beslissing over alles te leggen in de hand van eenige van buiten gekomen duizendtallen mede-bewoners. Er is iets zeer onrechtvaardigs in de ont houding der voordeelen van economischeu vooruitgang aan die millioenen oorspron kelijke bewoners. Zótoch was de werkelijke verhouding wegens de heterogene bestafaddeelen, waar uit de vereeniging tot nu toe is samengesteld. Heeft men in Boedi Oetomo voornamelijk te doen met den ontwikkelden ambtelijkeu middenstand, die in hoofdzaak een politiek doel nastreeft, in de Sarekat Islam zijn allerlei heterogene elementen samenge komen met uiteenloopende belangen en uiteenloopende beginselen, zoodat in den boezem der vereeniging ook nopens zaken van algemeen belang volsirekt geen eens gezindheid heerscht, veeleer botsingen van belangen voorkomen, welke op den duur tot nadere groepeering zal moeten leiden. Uit den aard der zaak zullen b.v. de inlaudsche handelaren andere belangen hebben, andere wenschen nastreven, dan de bij hen in dienst zijnde werklieden, zullen de meer orthodox geloovigen andere op vattingen huldigen, dan de meer ontwik kelden onder de leden. En op de tot nog toe gehouden congressen is dan ook meer malen deze verscheidenheid van zienswijze gebleken. Indien de Regeering met takt voortgaat zich in vooruitstrevende richting te bewegen, aan de rechtmatige grieven van de verschil lende bevolkingsgroepen tegemoetkomend, op onbekrompen wijze geleidelijk den weg opent tot hunne emancipatie in verband met hunne politieke, sociale en oeconomische mondigheid, dan is van die opleving op verschillend gebied, die thans kortelijk werd beschreven, geenerlei gevaar te duchten. Integendeel mag men verwachten, dat het Oppergezag des Gouvernemeuts veeleer ver sterkt wordt, naarmate door de opneming daarin en door toekenning van invloed aan leidende bevolkingsgroepen, een Indisch element wordt binnen gebracht, zoodat niet meer de tegenstelling van Gouvernement en bevolking wordt gevoeld, doch daarvoor in de plaats komt een besef van samenhoerigheid, het bewustzijn dat het Gouver nement is de belichaming van de gezamen lijke macht van allen en het evenwichtbeginsel van al die verschillende schakeerin^eu die iii de Indische maatschappij voorkomen, Uit het bovenstaande volgt tevens, dat het bepaald onverstandig zou zijn geweest de vereeniging te verbieden, want men zou wel deze daardoor het voortbestaan hebben verhinderd, geenszins echter de gevoelens en stemming over de betrokken bevolkings groepen hebben weggenomen, welke zich dan toch, waarschijnlijk op voor het Gezag minder aangename wijze, uiting zouden tot voor korten tijd. Ea zoo is zij in hoofd zaak eigenlijk nog. Het spreekt van zelf, dat niet op n dag alles omver te werpen is. Geleidelijk zullen de vereischte wijzigingen zijn aan te brengen; geleidelijk, maar niet te langzaan. De hoofd zaak is om thans reeda onomwonden het beginsel te aanvaarden, dat uit moet loopen op gelijkheid, al zullen hier en daar kleine afwijkingen, bijv. op het gebied der bur gerlijke wetgeving, in overeenstemming zijn met de wenschen der niet-Europeesche bevolking. Hierop komt het vooral aan, dat die wenschen zich vrij en duidelijk kunnen uiten; dat die uiting geschiede met kennis van zaken, dus na de onmisbare voorbe reiding door degelijk en op de praktijk van het leven gericht onderwijs; en dat de mogelijkheid besta de uiting te doen plaats hebben met rechtstreekschen invloed op de totstandkoming van hetgeen voor de herboren maatschappij noodig is. Het behoeft wel geen betoog, dat niet alle 40 millioen inwoners van Ned. Indië op gelijke hoogte van geestesontwikkeling zullen kunnen komen, om samen te werken aan de toekomst-instellingen. Dit is in geen enkel land ter wereld het geval, en is dus ook in Indië niet te verwachten. Wél moet echter bestaan de mogelijkheid om de ver eischte ontwikkeling te verkrijgen, voor allen, zonder onderscheid van rang en stand. Het zal dan afhangen van persoonlijke be gaafdheid en wilskracht wie wél, wie niet, geroepen zullen zijn om als eerste, tweede en derde soort hervormers op te treden. Eenmaal echter geschikt geworden voor de nieuwe taak, hebbe geen terugdringing plaats, op grond van nieuwe vooroordeelen en denkbeeldige bezwaren. Het valt niet zoo heel moeielijk in te zien, dat de billijkheid medebrengt aan de nieuwe medewerkers niet dadelijk te hooge eischen te stellen, doch gedachtig aan den spreuk fabricando fabri fimus" iii den aanvang genoegen te nemen met zwakke krachten, mits slechts aanwezig zij de vaste wil om met inspanning en vastberadenheid te geven alles wat in elks vermogen is. Is eenmaal het besef levendig geworden, dat werkelijk op de geschiktheid tot mede werking aan de algemeene zaak practische uitoefening volgt, dan is de volkomen geschiktwording, zelfs zonder inachtneming van zekere toegevendheid, zeer spoedig te verwachten. Niets is krachtiger aansporing voor den mensch die wil, dan het besef dat zijn wil kan worden omgezet tot wer kelijkheid, en de zekerheid dat hij dan rechtstreeks bevordert alles wat strekken kan om zijn volk, om zijn land vooruit te brengen. Dit vooruitbrengen, langs alle wegen, door alle middelen, van het groote, schoone Insulinde : kan er wel heerlijker taak zijn voor het moederland en zijne zonen en dochters, maar vooral voor de zonen en dochters van Insulinde zélf, die, na lang de gelegenheid daartoe te hebben gemist, thans eindelijk de kracht in zich gevoelen om met hart en ziel aan het werk te gaan en met scheppende hand te ontginnen het breede veld dat nog braak ligt. Voor die ontginning, in letterlijken en overdrachtelij ken zin, kan niet volstaan de arbeid der europeesche bevolking, maar is onontbeerlijk de samenwerking van de millioenen Inlanders en de honderddui zenden Chineezen. Die vereenigde kracht zal moeten leiden tot de grootheid, tot den vollen opbloei van Insulinde. September, 1916. hebben verschaft. Het democratisch streven, dat men thans in de Inlaudsche stroomingen meent op te mer keu, gaat overigens nog niet zoo heel ver; het is mutatis mutandis vergelijkbaar met de opkomst der bourgeoisie, zooals in de tijden der Fransche Revolutie plaats vond, en mag geenszins de strijd van het volk tegen de bourgeoisie, zooals die hier te lande in de sociaal-democratie tot uiting komt,doch veeleer die der bourgeoisie tegen den hoogcn adel, genoemd worden. Deze laatste voelt evenzeer, misschien sterker nog dan het Europeesche gouver nement, den komenden drang en heeft zich even zoo in vereeuigingen verbonden, niet zoozeer om aan dien drarg het hoofd te bieden, maar om de voor hen nadeelige gevolgen daarvan, zooveel mogelijk te elimineeren. In de Gouvernementslanden is ontstaan een Regentenbond, in de vorstenlanden op Java een Prinsenbond in Djokja en do vereeniging Narpa Pendawa te Solo, welke zich ten doel stellen de belangen van het gansche volk, maar dan toch ook van henzelven, en van de hoogadellijke afstam melingen te behartigen. Indien het gelukt, en de omstandigheden zijn daartoe alleszins gunstig, den vrede tusschen de verschillende groepen te be waren en de ontwikkeling geleidelijk in voegzame banen te doen plaats grijpen, zal dit in de geschiedenis tot on vergankelijker! roem van het Nederlandsche Staatsmansbeleid strekken. Waar indertijd in Europa en thans in verschillende oostersche landen veranderingen in bestaande toestanden vele malen met revoluties en daaruit voort vloeiende misère tot stand kwamen, zal in Nederlandsch-Indië hetzelfde n.l. deelname aan de uitoefening des Gezags, onder be houd van een redelijk evenwicht tusschen allo bevolkingsgroepen worden bereikt langs vreedzamen weg. Nederland kan aldus met voldoening op de eerste eeuw van haar rechtstrccksch gezag over Indië terugzien.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl