De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 14 oktober pagina 13

14 oktober 1916 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

14 Oct. '16. - No. 2051 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 Een Bergtocht op Bali door W. O. J. NIETJWENKAMP Het is voor een liefhebber van bergsport altijd een heele voldoening van een hoogen bergtop de eerste beklimmer te zijn. Heel wat bergen en vulkanen heb ik op Java beklommen, maar op al die hooge toppen waren vór mij al andere blanda's" geweest. Toch heb ik van n werkenden vulkaan (van den Batoer op Bali) den top bereikt, die vór mij door geen enkelen blanke, en heel waarschijnlijk ook door geen enkelen in l ander, betreden was. Van deze beklimming volgt hier een korte beschrijving. Van Bangli, op midden-Bali, de hoofd plaats van het rijkje Bangli, binnen welks palen de Batoer gelegen is, trokken we op een mooien morgen te paard noordwaarts. Op dezen tocht was ik eindelijk eens niet alleen, maar bad ik een reisgenoot in den heer Thieme, die den veldtocht ia ZuidBali als auditeur-militair had medegemaakt. Om 5 uur in den morgen stonden we al voor 't vertrek gereed, maar de dragers voor onze bagage, die wij den vorigen avond gehuurd hadden, kwamen pas ruim een uur later opdagen. Zij vroegen hun loon, dat buitensporig hoog was, vooruit te mogen ontvangen, om vór het vertrek nog eerst wat opium te kunnen schuiven. Het was een brutaal stelletje en de meesten zagen er zoo zwak en afgeleefd uit, dat we besloten ze maar weg te zenden. Het was goed dat we dit gedaan hadden, want later hoorden we dat hun plan was geweest, na een uurtje dragen, onze bagage eenvoudig aan den kant van den weg neer te zetten en te zeggen dat ze niet verder konden! Het vinden van andere dragers wou in de hoofd plaats zelf niet gelukken; wel waren er genoeg mannen die geen werk hadden, maar deze zaten allen op het marktplein om lage houten tafeltjes en dobbelden, dobbelden tot in het oneindige, en wilden van hun spel niet scheiden. Ten laatste gingen we in een naburig do p een twintigtal dragers zoeken. De dorpsmenschen bleken hulpvaardiger, en zoo braken we eindelijk midden op den dag toch uit Bangli op. Het werd hoog tijd, want dessa Batoer. dat we dien dag hoopten te bereiken was minstens acht uren ver. Laat in den avond bereikten we, zonder eenige ongelukken, ons doel eu spoedig hadden we er met groote witte lappen onder een afdak op palen een eigen tehuis ge bouwd en waren we druk bezig met het opwarmen van eenige blikjes. Die zouden smaken, want sinds den laatsteu maaltijd waren veertien uren verloopen. Twee jaar tevoren had ik dessa Batoer ook bezocht en vaak had ik naar den top van den Batoer gestaard en over mijn plan gesproken om den vulkaan te beklimmen. Maar men verzekerde mij dat het onmogelijk was en ik geloofde dit. Maar toen ik het dorp verliet had ik het stellige voornemen terug te komen en toch den top te be klimmen. Een jaar later had er een hevige uit barsting plaats. Reusachtige gloeiende lavastroomen waren uit den hoogsten krater komen wentelen en hadden de geheele berghelling en een groot gedeelte van het dal bedekt. Ook hadden zij den beroemden Batoer-tempel verwoest en een deel van het dorp. En nu, weder een jaar later, lagen de gestolde lava-beddingen als reusachtige zwarte rouwsluiers over den berg en in het dal uitgespreid. De beklimming van den vulkaan, destijds reeds schier onmogelijk gewaand, zou toen toch heel wat gemakkelijker zijn geweest dan nu, over die versche lavastroomen, het geval zou zijn. Zollinger, een bekend Zwitserseh natuurvorscber, die in 1857 dessa Batoer bezocht, schreef: Voorzoover wij de massa van den berg rondom ons en hoogerop konden na gaan, was deze bedekt met een verharde korst van nauwelijks een duim dikte, gelijk aan de ijskorst op de sneeuw, en van een roodachtige kleur als baksteen met een grauwachtige tint. Zij brak zeer dikwijls onder onze voeten door, zoodat wij dan achteruit gleden, zelfs op zeer zwakke hel lingen. Hoogerop is de eigen zwaarte van dit bekleedsel voldoende orn het los te doen gaan; dan glijdt een gedeelte in de diepte en sleept een massa zand en steenen mede, zoodat er weder een nieuwe diepe kloof ontstaat. Daarom houd ik het beklimmen van den top voor bijna onmogelijk. Zells Landrechters op Java door Mr. P. H. FKO.MBERG Oud-lid van het Hooggerechtshof in Ned. Indic Het optreden van den onlangs in het leven geroepen landreehter op Java, als rechter voor de kleinere strafzaken, de overtredingen, beteekent veel meer dan een eenvoudige verbetering van de recht spraak. Want met zijn optreden verdwijnt de politierol, de politierechtspraak dooi den bestuursambtenaar uitgeoefend, valt een der voornaamste overblijfselen van een verouderd regeerstelsel in elkander. Hier mede wordt geopenbaard het steeds meer doordringen van een staatkunde, die, van zuivere bedoelingen zich bewust en bereid om de ongelijkheden in de wetgeving louter aan rasverschil ontleend, uit don weg te ruimen, haar kracht niet meer be hoeft te zoeken in vreesopwekking voor den gepantserden vuist van den bestuurs ambtenaar. In het Oosten, niet minder dan in het Westen, kan rechtspraak, wil zij deugdelijk en onpartijdig zijn, slechts n grondslag hebben, het recht, moet zij vrij blijven van bijoogmerken, van politieke beschouwingen en invloeden. Dit wordt bereikt door bestuur en rechtspraak gescheiden te houden, door te beletten, dat de bestuursambtenaar (tevens politiehoofd) de gedaante van een rechter kan aannemen, ten einde door het opleggen van straffen, den bestuursambtenaar hulp en soms voldoening te verschaffen. Het cultuurstelsel der vorige eeuw, steu nend op eigenmachtige beschikking over grond en werkkracht van den Javaan, ter verkrijging van de grootst .mogelijke hoe veelheid suiker, koffie en indigo, hoofd zakelijk ten voordeele van het moederland, hield de toepassing van het beginsel der scheiding van bestuur en rechtspraak, tegen. Het gezag en het prestige van de residenten, de voorname uitvoerders van het stelsel, wanneer men schoon weder en een gevaarloozen toestand van den berg vooronder stelt, zou de poging; nog altijd zeer gevaarlijk blijven. De steilste hellingen van den Smeroe vormen een hoek van 31°, doch de bovenste van den Batoer zeker geen van minder dan 40°. De korst der oppervlakte moet telkens doorbreken en iedere afbrokkeling doet de vrucht der inspanning verloren gaan, al ging er ook geen levensgevaar mede ge paard". Den eersten dag in dessa Batoer maakten we kleine verkenningen in den omtrek en den tweeden dag al, vroeg in den morgen, begonnen we de zeker een 10 meter dikke nieuwe lava-beddingen te beklimmen, ten oosten van het dorp. Deze bonken en brok ken lava, die alle mogelijke gedaanten vertooneu met aan alle kanten vlijmscherpe randen en uitstekende punten, liggen op de meest grillige wijze dooreengeworpen en tot bergjes op elkaar gestapeld. Elke stap op dat losliggend gesteente eischt berekening. Zou dat blok wel blijven liggen bij het er op springen? Zou die punt niet afbreken bij het er op plaatsen van den voet? Met de handen zich vastklampen aan een steilen wand, om er zich. tegen op te trekken, is onmogelijk, daartoe is het gesteente veel te snijdend scherp. En dan al die schier onoverkomelijke diepe scheuren en kloven! In het eerste uur had ik het ongeluk dat een reusachtig brok lava kantelde, nadat ik er met moeite op was geklommen; ik greep me ijlings vast aan een ander brok en onmiddelijk had ik een diepe wonde aan mijn linkerpols eu aan handen en armen verscheidene bloedende schrammen en ontvellingen l Toen we begonnen waren de lava te be klimmen, was het heele dorp leeggeloopen. Op een hoogen groenen heuvel ten oosten van de dessa verzamelden z;ch een paar honderd dorpelingen om ons verbaasd en ontzet na te staren. Wat zou er nu ge beuren? Zouden die twee Blanda's de ver metelheid hebben den Batoer te bestijgen ; zoo iets was nog nooit gebeurd en een Baliër zou het voorzeker ook nooit wagen zich te begeven op het heiligdom van den machtigen god, die boven in den vuurgloed troont. Vooral niet meer na de zoo onge lukkig afgeloopen poging van een 45 jaar geleden, toen twee inlanders zich verstout mochten niet verzwakt worden, door onaf hankelijke rechterlijke ambtenaren naast hen te plaatsen. Het was de resident, die als voorzitter van den landraad de voor naamste rol speelde bij het berechten van misdrijven door Inlanders begaan; het was de resident, die voor geringere vergrijpen politierol hield en daarop,aan geen wettelijke bepalingen gebonden, bij wijze van disci plinaire afdoening alles strafte, wat hem ongepast of ongeoorloofd voorkwam. Straffen opgelegd wegens feiten gequalificecrd als: onbeleefdheid, onverschilligheid, weaens zich te verwonderen, onder de boompjes te gaan liggen slapen, enz., waren niet onge woon. De politierol was de zweep, die bij het cultuurstelsel hoorde. Maar de tijden veranderden. Voornamelijk door de vaststelling van de comptabiliteitswet, werd het zwaartepunt van het koloniaal beleid verlegd bij de volksvertegenwoordiging, die geen stelsel van dwang en uitbuiting kon dulden. De val van het cultuurstelsel werd daardoor verhaast. In 1867 wordt de eerste Indische begrootidg door de Staten-Generaal vastgesteld. In 187Ükomt de Suikerwet tot stand, die, na trapsgewijze vermindering, de gouvernementssuikercultuurafschaft. En in datzelfde jaar treedt de agrarische wet in werking, welke, door toekenning van erfpachtsrecht op woeste gronden, en door te vergunnen om gronden van Inlauders te huren, den weg baant tot ontwikkeling der particuliere industrie. Het Gouvernement kwam tegen over de Javaansche bevolking op een zui verder standpunt te staan, niet meer als groot werkgever, als planter en fabrikant, op het behalen van winst belust, maar als regeerder, wiens roeping gelegen is in bet behartigen van de belangen van het volk. De opkomst van de Inlandsche recht spraak werd thans eerst mogelijk. Met scheiding van bestuur en rechtspraak, ook B A T O E R" hadden dit waagstuk te ondernemen. Zij waren hun gerechte straf dan ook niet ontloopen. Nog vór zij halverwege den top waren gekomen had de godheid hun een lading gloeiende steenen toegezonden, zoo dat de n zulke hevige brandwonden had bekomen dat hij daaraan reeds den dag erop was bezweken, terwijl zijn makker krankzinnig werd van angst en kort daar op stierf. Na mij wat verbonden te hebben klau terden we maar steeds verder en verder; kwamen we uit een kuil of kloof weer eens op een hoogere opeenstapeling van lavabrokken, dan konden we, achterom ziende, de dorpelingen op den heuvel heen en weder zien loopen en met de armen zien zwaaien en wenken. Zoo nu en dan, als de wind naar ons toe woei, hoorden we ze schreeuwen en gillen, doch we gingen rustig verder, want we voelden ons volkomen veilig, daar het voor inlanders op bloote voeten on mogelijk is de scherpe lava te betreden. Gelukkig had ik uit voorzorg een tweede paar schoenen medegenomen; het paar dat ik aan had was spoedig geheel aan flarden, terwijl ook het nieuwe paar, bij de thuis komst, zoo goed als versleten was. Later hoorden we, dat vele dorpelingen gedurende den geheelen tocht op den heuvel waren gebleven; onze witte pakjes en de groote witte hoeden waren als kleine stipjes tot boven toe te volgen geweest. Toen we echter plotseling verdwenen waren (bij het om trekken van een kraterrand raakten we uit 't gezicht) waren vele naar huis gegaan; het schouwspel was immers afgeloopen, we hadden voor onze vermetelheid het ver diende loon bekomen, de godheid had ons aangegrepen, en in het vuur gesleurd. Daar zouden we nu eeuwig moeten branden en nooit zouden we meer op aarde gezien worden. De Batoer heeft twee groote kraters, waar van de oostelijke het hoogste ligt en nu nog werkzaam is. Op het zadel tusschen beide hoofdkraters, dat we na een lang durig en heel vermoeiend geklim over het losliggend gesteente ten laatste bereikten, rustten we wat uit en beklommen daarna eerst den westelijken top. Boven gekomen keken we neer in een diep trechtervormig gat, welks bodem met groote steenen bedekt was. Deze krater vertoonde geen werking, teekening van 11'. O. J. Nieuwenkump alleen stee-en aan den rand een ontelbaar aantal witte zuiltjes waterdamp omhoog. Deze damp rook sterk naar zwavel en in den omtrek van de openingen waaruit deze te voorschijn kwam was het gesteente geel aangeslagen. We daalden weer naar het zadel af en begonnen nu de beklimming vau den hoofdkrater. We hadden het plan gevormd dezen een eind om te trekken om onder het laagste punt van den rand te komen en dan al omtrekkend langzaam te stijgen; dccn dit bleek weldra onmogelijk te zijn. De helling was al te steil, de voeten vonden geen steun in het dunne, korstje dat het losliggende gruis bedekte, zoodat we telkens omlaag zakten. Er bleef toen niet anders over dan op handen en knieën recht naar boven te klauteren, hoewel hier boven ons de rand veel hooger was. Dit lukte; wel zakten we nog steeds omlaag, doch niet in die mate als bij ons eerste pogen. Langzaam ging het nu de hoogte in, in een stikkende hitte. Het was midden op den dag, en het gesteente gloeiend heet van loodrecht neerschietende zonnestralen. Ik keek niet meer op naar ons doel, maar vlak voor mij tegen de steenige helling en kroop maar voort, telkens een stukje en weer een stukje, liet leek me een eindelooze tocht, een eindelooze arbeid als van een slaaf in een tredmolen, tot opeens, en wel zóplotseling dat mijn bloed er van stil stond, er vór mij geen grond meer was, maar een peillooze diepte, een gat zonder bodem, een wand die loodrecht afdaalde zonder einde. En in die diepte zag ik dikke rookkolommen zich omhoog wervelen en hoorde ik di fdreunende knallen elkaar regelmatig opvolgen ; do loodrechte wanden dreunden en brulden eiken slag honderd voudig na. Toen, voor een oogenblik, be kroop me de vrees, dat die scherpe kam van losse puin, waarop ik was aangeland, af zou brokkelen; dan zou er onder mij geen steun meer zijn en ik zou naar beneden storten. Heel voorzichtig ging ik duszit'en met n been in, en n been buiten dat onheilspellende gat. De schoorsteen, op den rand waarvan ik nu zat. daalt naar mijn meeningaf minstens tot een eind ouder de oppervlakte van een groot meer, ten oosten van den Batoer, daar de dampkolonimen die er voortdurend uit opstijgen, wel hun ontstaan danken aan ten behoeve van den Inlander, kon worden aangevangen. De residenten en assistentresidenten werden ontheven van het voor zitterschap der landradeu. De van het be stuur onafhankelijke, rechtsgeleerde landTii.adsvoorzitU-rs doen hun intrede. Maar de politierol verbleefaun do bestuurs ambtenaren. Men kwam rechtsgeleerden te kort. Bovendien, men kon zich nog niet geheel los maken van het denkbeeld, dat de bestuursambtenaar rechtspraak behoeft voor het prestige van zijn gezag. Al hadden in de zeventiger jaren de liberale beginselen aanmerkelijk terrein veroverd, de kracht om door te zetten ontbrak, twijfel en onze kerheid kenmerken de daarop volgende periode. De politierol bleef bestaan. echter in zoover gewijzigd, dat haar in vage termen omschreven, haast onbegrensde be voegdheid beperkt werd tot gevallen, bij i wettelijke bepalingnn voorzien en met straf bedreigd. Haar karakter van disciplinaire btrafoefening werd dus aan de politierol ont nomen- Op het papier althans want de oude zuurdesem werkte na, de traditie was te machtig. Tot orgaan van zuivere recht spraak kon de politierol zich niet opheffen. Door de vereeniging van bestuur en recht spraak in n hand, bleef zij een rechtspraak niet zelden niet bijoogmerken, soms ecu middel om ideeën met kracht door te zetten, om bestuursoogmerken te bereiken. Zij kon haar arbitrair karakter niet geheel alleggen. Maar wederom komt er een keerpunt. Ditmaal niet door drang van bovenaf, maar door stuwkracht van onderop. De belang hebbenden zelven gaan zich uiten. Het Oosten ontwaakt; ook in onzen Archipel wrijft men zich de oogen uit] Er ontstaat, eerst onder de Chineezen en daarna onder de fnlauders, een beweging tot emancipatie, met het sterk uitgesproken verlangen, om niet onder en achter de Europeanen te blijven, maar daarnaast te komen staan. Een publieke opinie vormt zich, die in een steeds groeiende Maleische pers zich weet te uiten. Een publieke opinie die, onder meer, haar afkeuring uitspreekt over de politierol om baar willekeurige rechtspraak, maar niet minder omdat zij, het voor den niet-Enropeaan meest op den voorgrond tredend gerecht, ook het sterkst de onge lijkheid in de recbtsbedeeling doet uitko men, den zich bewust wordenden Oos erling, slechts als kwart-mensch getaxeerd, in het daglicht plaatst, immers voor den Europeaan de onafhankelijke, onbevoor oordeelde, rechtskundige landraadsvoorzitter, die als resistentierechter de politie rechtspraak uitoefent; voor den uiet-Europeaan, voor Chineezen en Javanen, de leek-bestuursambtenaar, die politierol houdt en die niet zelden partij in de zaak is. De Kegeering trachtte aan de bezwaren tegemoet te komen door een overdreven toepassing van het gratierecht. Doch dit bleek slechts een veiligheidsklep te zijn die geen baat kon geven. Ten slolte achtte de Kegeerino den tijd gekomen om het beginsel der scheiding van bestuur en rechtspraak, ook voor de politiorechtspraak over niel-Euro peanen door te voeren. Ook tot regceriugskringen was doorge drongen, dat het een eisch des tijds is om de ongelijkheid in rechtspositie tusschen Europeanen eu niet-Europeauen, waar dit mogelijk is, op te heffen. Ju 1914 werden afzonderlijke rechtskundige ambtenaren mei de politierechtspraak belast. De landrechters gelijk zij heoten, van wie er thans reeds dertien op Java aanwezig zijn, zullen ge leidelijk de polietierol der Inlauders en hei residentiege:echt (voorzooveel strafrecht spraak betreft) der Europeanen overnemen In de uitoefening van de politierecht spraak door een deskundig ambtenaar, di< vrij staat van bestuursinvloeden, ligt d( verbetering eu de bevreJigiug. Maar hierii niet alleen. Met het landgerecht vangt ah het ware een nieuwe periode aan, doordien iet water van dit meer, dat gestadig door len bodem in den koker sijpelt. Deschoorteen of koker, dien ik boven een 150 meter wijd acht is dan een 1000 meter diep! In een wolk van stof en met b on derden achter ons aan rollende steenen, ging het weder nel de steile helling naar omlaag. Aan den voet van den bovensten krater gekomen, wachtte ons weer meerdere uren geklim en Beklauter over de lavastroomen. We namen nu een andere richting, niet over den nieuwen, maar over een ouderen, reeds wat verweerden en hier en daar zelfs beroeiden lavastroom, recht op het meer aan, want voor het naar huis gaan, wilden we ons verkwikken in het koele water, en de dikke grijze laag stof ons van het lichaam spoelen. Maar dat geklim was niet veel minder bezwaarlijk, daar de kloven er in nog wijder en dieper waren, en de afstand ?'eel grooter, zoodat we vrij wel uitgeput ten laatste den oever bereikten. Van 't meer naar huis was het nog maar een uur. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIlllllllllllllllllllllllillllllllïTll Impressie (Fragment) ... Lichtomhuld door tropische middag zon, eenzaam, blokt 't bidhuisje op open veld in de weelde van omringend struikjewas en boomen uitgesneden; terzijde een put, door varens dichtgegroeid, waarboven aan molmend houtwerk katrol en ketting roesten. Op muren, afgebrokkeld hier en daar, donkere zwarte openingen uit het onbeiende binnen, als tracht hierdoor duisternis te ontsnappen uit de enge muuromknelling, maar terugwijkt voor den druk van het helle zonnelicht. Een terras op scheefgezakte kolommen rustend, overschaduwt een portaal waar ter weerszijden van den hoofdingang twee in.anders zwijgend neergehurkt, dociel, als Deelden in het halfduister. Het bruinrood dak is groen geplekt door mosvegetatie, drukt opdzwaar op de gevels wier groezelig grauwwit opslorpt onverzadigd het felle licht dat liittetrillend neerslaat. Er is stilte; geen beweging, geen geluid! Slechts uit de verte het angstig zoekend koeren van een titoekoerl), als een zachte wind de lucht doorgolvend. Het is de stilte van een indischen middag als de zon het zenith nadert en van uit staal blauwen hemel zijn zengenden gloed neerzendt op verlaten vlakten, waar bloem en blad loorn hun stelen ter aarde trekken, smachtend naar de koele streeling van den avondwind Zoo zag zij het toen zij op een barer zwerftochten buiten de stad voor het huisje kwam, en onwillekeurig haar paard inhield, onder den indruk; het was een aanblik van vCrwaarloozing en vereenzaming, ontroerend door de armoede die uit elk onderdeel sprak. Een immense droefheid beving haar, een droefheid grondeloos diep, maar mooi, god delijk heerlijk, die ze zou willen uitsnikken, uitscbreien in een stil hoekje; ze voelde de ellende haar omzweven, de ellende van heiv die herwaarts komen om vertroosting te vinden in hun kleurloos bestaan, dat ze toch geduldig leiden: en juist dit was voor haar het tragische moment, dat die duizenden zich hun ellende niet bewust waren . . . Langzaam opent zich een deur en uit donker binnen treedt een priester op het platvorm. Kalm en statig is zijn gang, elke beweging beheerscht door de wijding van het oogeublik; het lange witte priesterkleed omsoepelt de rijzige figuur. Den fanatischen blik in de verte borend schrijdt hij voet voor voet naar het midden; dan de hand palmen ten hemel keerend vór zich, het hoofd lichtelijk opgeheven, tiilt sonoor door de klare lucht naar alle richtingen, als ge dragen door de kracht van het zeker weten: Allah hoe Allah; Allah hoe Akbar! Nog zijn de klanken niet weggestorven, en de priester keert reeds op zijn schreden terug, met dezelfde kalmte, denzelfden koninklijken tred. De deur sluit zich weder achter hem, en de roffel van den bedoek 2) weldra gevolgd door vele andere in den omtrek, meldt den geloovigen dat de zon op middaghoogte staat Lichtomhuld do-.r tropische middagzon eenzaam, blokt 't bidhuisje op open veld. RATU-LASGIE 1) Wilde duif. 12) lurksche trom. alle rassen zonder onderscheid, Europeanen, Inlauders, vreemde Oosterlingen, aan zijn rechtspraak zijn ondi rworpen. Het heft voor een belangrijk deel de ongelijkheid in de rechtsbedeeling op, brengt de unificatie van de rechtspraak, de toepassing van het be ginsel: eenzelfde rechter voor alle rassen zonder onderscheid, een grooten stap vooruit. En wanneer wij in verband hiermede de aandacht vestigen op het feit, dat de aan het landgerecht toegevoegde riskaal-griüier een Jnlandsch ambtenaar is. die op de terechtzitting ook tegen den Europeeschen beklaagde zijn requisitoir neemt, dan blijkt hieruit, hoe de tijder, veranderen, hoe het rassenvooroordeel aan het afnemen is. Over het verdwijnen van de politierol kunnen wij ons nog om een andere reden verheugen. Als antiquiteit, met haar traditie van slecht befaamde rechtspraak, ging zij ook buiten den Archipel de aandacht trekken en er toe bijdragen, om afbreuk te doen aan onzen goeden naam in het Oosten. De instelling van het landgerecht stuit den voortgang biervan. En dit is van gewicht. Want men bedenke, dat het weerbaar maken van Indie niet alleen gelegen is in uit breiding van vloot en leger, maar ook, en niet minder, in het voeren van een mild en verlicht bestuur, dat de bevolking aan ons bindt en waarvan het Oosten gewagen moet in dier voege, dat elk voorwendsel tot inmenging aan buitenstaanders ontno men wordt.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl