De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 14 oktober pagina 22

14 oktober 1916 – pagina 22

Dit is een ingescande tekst.

22 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 14 Oct. '16. - No. 2051 XIX Notities uit het militaire zak boekje van onzen medewerker Melis Stok e. Ter verklaring van dit bovenschrift. Toen ik (aldus luidt de aanhefzin van de meeste medewerkers aan gelegenheidsuitgaven) toen ik het plan der redactie vernam, om een nummer van dit gastvrij f, weekblad te wijden aan Ned. O.-I., toen zette ik mij op de regenten van de kazerne-binnen plaats en gevoelde een zoet plan rijpen. Wat, zoo zeide ik tot mijzelve te midden van het geschreeuw der sergeanten, die nieuwe ploegen van huisvaderf-landstormplichtigen drillen wat, indien ik mijne confrères te Bronbeek bezoeken ging? _Wat, indien ik deze in den Indischen dienst vergrijsde collega's de hand ging drukken, teneinde de band te versterken, die in ons leger is tusschen officieren en manschappen, piepjongen en grijzen en van-middelbaren-leeftijd-zijnden? Het geluk diende mij in de persoon van mijnen vriend, den teekenaar. Dien zelfden avond nog zaten wij te zamen, en spraken met ontroerde stemmen van het plan. Wi.j stelden ons voor, hoe schoon het zqu zijn, indien daar, temidden der Arnhemsche bosschen, de band gesloten zou worden tusschen den grijsaard en den jongeling, den afgetobd' n moeden strijder, en den van vuur blekenden landstormplichtige. Getroflén bedachten wij. hoe het krachtig jong geluid zich paren zou aan de trillende diepe s'em, wanneer wij daar te zamen het Wien Neêrlandsch Bloed zouden aanheffen. In ons leger zoo besloten wij, waar van trap tot trap de vader lijke genegen heid en de kin derlijke eerbied zich herhalen, als een zoet mo tief, in ons leger is het mogelijk, dat de waan wij ze knaap en de moegestreden grijsaard mal kander de hand drukken, zooals \ader en zoon, naast elkaar staand in de Fransche loopgraven En vol enthousiasme klonk onze kreet door de avondsche-verlatene straten dezer stad: op naar Bronbeek ! ' Het bezoek: ... Nauw stopte het voertuig, of reeds waren wij het ontstegen. Wij stonden tegen over een metalen hek, waarboven gekruisde hellebaarden, en ter weerszijden waarvan de koninklijke kroon prijkte. Daarachter lag, op glooiend groen, en temidden van hooge, rustige hoornen, het verblijf mijner wapenbroeders. Toen dacht ik, wat ik dien middag nog vele malen herdenken zou : ach ach, dat de Oraoje Nassau kazerne zógelegen ware, of de E.N.T O.S.loodsen ... De kazerne is schoon, al ware het slechts omdat zij eene zér vage belofte inhoudt voor dit rustig oord; overigens is zij evenmin fiaai als overmatig rein." Ter linkerzijde van de oprijlaan wachtte ons, in blank plijster, Mars, mijn allerhoog ste chef; zijn zwaard was halverwege ter schede uit getogen... wellicht ook borg hij het juist op, als symbool van den strijder die hier rust vindt. Voor mij echter was de sym boliek ook andersom op te vatten. Aan zijne voeten lag een bronzen affuit; het enkele woord, de naam van een Indisch eiland, dat er bijstond, sprak van een roem rijke geschiedenis. De kanonnen die in de batterij van onze kazerne liggen, spreken k boekdeelen; maar die handelen uit sluitend over mopperende recruten, en booze sergeanten, en standjes en schijnbewegingen. Hier is alles herinnering en practijk ... daar toekomst en ... theorie ! Reeds snelt ons een wapenbroeder tege moet ; bij zal ous rondleiden; het valt mij even tegen, dat hij geen sneeuwwitten baard heeft, en dat niet talloozeordeteekenen zijn borst sieren. Het Wien Neerlandsch Bloed wil mij dan ook niet zoo maar een-twee-drie uit de keel, en in stede van dien zeg ik dan ook maar, dat het weder beter zou kunnen zjjn, doch dat het maar een bui'tje is. Hij lacht vergenoegd, en gelijkt sprekend op den acteur Bart Kreeft, wiens stem wij zelfs meenen te ver nemen. Van dien grappigen Bart is alles te verwachten, pok, dat kij ons hier, in den rol van kolo niaal tegemoet zou treden; dit is echter niet het geval. Wij treden met hein het gebouw binnen: En nu, lezer, moet ge u even trachten te denken in de gemoeds stemming van een kazerne-soldaat: hij kent slechts groezelige muren, vettige trapleunin gen en vervelooze deuren... hij weet niet van wandversiering of gerief en in zijn oog is het toonbeeld van hoogste soldaten luxe: een ijskar met vergulde kolommetjes. Indien zulk een soldaat het verblijf der Bronbeeksche oud-gedienden binnentreedt, dan bevangt hem een vreemd gevoel, dat hij aanvankelijk niet zal weten te definieeren, maar dat vrijwel hier op neer komt: Ik ben geen soldaat. Neen lezer, vanaf dat oogenblik weet ik het zeer zekerlijk, dat ik geen soldaat ben. Ik heb geen militaire herinneringen, en geen militaire toekomst. Ik speel niet theoriën, die bij echte soldaten lang ver groeid zijn in practische ervaring. Ik ben een op krijgswerk afgerichte burger. Boven de kribben van mijne kameraden en mij hangen onbenulligeprentbrief kaarten, en zwoele prenten... hier hangen de wan den vol eeresabels en portretten en krijgstropheën.... Wat kan ik mijn ouden begeleider van krijgsdaden verhalen, die mijn roem uit maken, dan dat ik nmaal bijna de dub bele buikzwaai gemaakt heb aan de rekstok! Wat kan ik hem, die duizend kogels om zijn ooren heeft hooren fluiten mijnerzijds vertellen? De eenige gevaren die mij in mijn militaire functie bedreigd hebben zijn, ver geleken met de zijne, zoo bescheiden van aard: een mestput, waarin ik tuimelde aan de Kalfjeslaan, en een slagershond die mij bijten wilde, toen wij looppas oefenden bij Dïemerbrug..,. Deze beide geschiedenissen heb ik in den loop der mobilisatie duizendmaal verteld; telkens weer heb ik getracht ze afgrijselijker af te schilderen, teneinde mijnen hoorders ontzag in te boezemen ... de mestput maakte ik geleidelijk tot drijfzand, den hond tot een brieschend everzwijn Nu stokken mij de woorden in de keel, en zwijgzaam zet ik mij tusschen twee oude krijgers op een bankje. Wij zitten in de ruime, koele bovengang van het gebouw; alles om ons heen is krijgsherinnering: de- portretten van een Javaansch Vorstengeslacht, de gesnelde kop tusschen twee schilden en de vele krissen en lansen. Zij zelve vinden daarin niets bijzonders; een hunner gaat een heele wapen-trophee voorbij, om een reusachtig kruiszwaard aan te wijzen, dat Karel den Groote in eigendom toebehoord zou hebben. Doch Bart Kreeft lacht van onder zijne blauwe képi, en fluistert iets van studentenmaskerade Mijn rechterbuurman is een joviale, nog niet oud uitziende Amsterdammer; zijn képi staat hem nog zoo jolig schuin op den kop, alsof hij zómet zijn handgeld uit Harderwijk kwam. De linkerbuurman is grijzend. Hij draagt een bril en leest de Arnhemsche Courant". Wanneer ik met den ander praat stoot hij mij aan, en zegt met een Haagsch accent en een knipoogje: Je kunt wel heuren dat hij van Amster dam komt!" Jawel, ik küm uit Amsterdam" vaart de ander uit, van de Kustenburgerstraat hindert dat jou soms?'' Ik haast mij te zeggen, dat ik k uit Amsterdam ben, en dan vlot opeens de conversatie. Het is zoo vreemd bij hen allen, dat ze liefst spreken over de dagen van vór en na hun Indischen diensttijd. Alles wat zij daarbij medegemaakt hebben beschouwen zij als zóvanzelf' sprekend, en zij laten zich zóweinig op hunne daden voorstaan, dat zij daaromtrent nauwelijks belangstel ling verwachten. Ik wou maar," zegt de Amsterdam mer, dat zo me nog gebruiken konden! Ik zou nog best meekunnen!" Mijn hart zwelt van trots als hij de jonge lichtingen nog lang zoo raar niet" noemt. Overigens is het niet mijne bedoeling om hen alle verhalen van hun Indischen krijgs dienst te doen oprakelen; in mijn zak steekt immers het boek van onzen grooten Prc.ll, die als korporaal het N. O. I. leger verlaten heeft, en nadien veel geschreven heeft over het lot zijner krijgsmakkers. Op allen hier heeft de dienst een stempel gedrukt: Dienst is de volledige overgave aan den superieur; de volkomen negatie van eigen oordeel of initiatief. Men zegt, dat vele oudIndische strijders vergeefsch getracht hebben zich na afloop van hun diensttijd in de burgermaatschappij te bewegen. Het bleek onmogelijk: waar geen vaste voorschriften den oud-soldaat leiden is hij machteloos of buitensporig... En hij gaat naar Bronbeek, en trekt zijn uniform weer aan, en poetst zijn knoopen weer... Er wordt voor hem gezorgd, zooals vroeger... en, als vroeger zijn zijne vrij heden afgemeten en beperkt. * * * Bart Kreeft heeft een lijst gemaakt van makkers, die hij ons wil voorstellen; hij gaat ze om beurten halen, of brengt ons bij hen. Wanneer ik hem verzoek, ons in kennis te brengen met oud-strijders van ver schillende nationaliteit, vangt een wonder lijke wandeling aan. De Nationaliteiten op Bronbeek. Bronbeek is de herinnering aan het Vreem den-legioen, dat eenmaal ons N. O. I. leger was. Men verhaalt nog steeds van GardeLeutuants die koloniaal werden... zij zijn er nog. Wij staan in het moderne, frisch-blanke hospitaal-paviljoen, waarin plaats is voor 45 zieken. Vór ons liggen, naast elkander, drie onderofficieren. Zij zijn Duitschers; hunne beenen zijn verzwakt, maar zij spreken nog met een diepen, mililair-klinkenden stem. De een rookt een pijp, en kijkt naar buiten : zoo ligt hij al veertien jaar. De ander leest het Berliner Tagebliitt; Sieg bii Hermannstadt staat er met groote letters boven. Nu'7, vraag ik met de noodige bescheidenheid, met het oog op hun rang nu, gaat het goed met den oorlog ?" Sie kommen schon durch... wird aber noch lange dauern ....!" Kijk, deze man zegt niet wir, niet het eeuwige wir der Duitsch-Nederlanders die luid spreken in het Polmanshuis, ' niet het wir der Nederlandsch-Duitsche landstorm recruten. Dit zijn Neder-landsche soldaten. Wij spreken over krijgstucht. De soldaat is, wass sein Anlührer von hem maakt!" hij vertelt, dat hij recruten gedrild heeft in Duitschland en in .Ned.-Indio. Maar in Duitschland was het strenger.... o jó! De Duitsche soldaat geeft zich over aan zijn superieuren... de Nederlandsche aan den superieur in wien hij vertrouwen stelt. Het is wel gebeurd, dat wij een benting bestormden, en dat de ser geant de aanvoerder was, dat komt wel eens zoo uit in de practijk ! Wij waren eenmaal onder hevig vuur... 17 dooden in n sectie... maar toen onze sergeant riep .vooruit" toen gingen wij !" De landstormplichtige herinnert zich het Amsterdamsche rellelje der ongerechtigde verlofgangers uit Brabant! toen het op ernst ging lijken, gaf de reserve-luitenant het commando over aan den beroepssergeant. Wat hier noodig is, als het zoover mocht komen", roept de Duitscher, dat zijn aan voerders ! In ieder land zijn Hindenburgjes te vinden! De Djambi-opstootjes vinden zij allen van ondergeschikt belang; dat is een kleinigheidje. Alleen verschillen zij van meening op het punt van de oorzaak, waar achter zij, na hun nationaliteit, Duitsche of Engelsche agitatie zoeken. Het zaaltje wordt bewaakt door een ser geant, een Belg ; hij leest de Matin, een vrij recent exemplaar, en is zeer hoopvol. Hij ziet er niét oud uit, en zou nog wel mee willen doen. Wij troosten hem met de opmerking, dat hij dien wensch met dui zenden geïnterneerden deelt. Aan tafel zit een ridder in de Willemsorde te domineeren; hij begroet ons met een schor geluid; zijn spraak heeft hij verloren, maar met trots wijst hij op zijn ordeteeken. Arme ridders! Zij worden feestelijk van de boot gehaald als zij uit Indië komen... een poos geleteerd, en dan ... dan zijn zij een oude stramme koloniaal, met een schitterend orde teeken, met herinneringen aan roem, en zonder middelen van bestaan! Naast elkander liggen een 26-jarige toevallijder, de jongste verpleegde hier, en een verweerde, ruige matroos; de jonge man kijkt schichtig om zich heen, de oude knikt somber: hij zal de zee wel niet meer terug zien ... en de vaart is nu niets meer... kort voor den oorlog is hij hier heen gegekomen: in zijn herinnering is niets van mijnen en torpedo's. Hij is er nog een, die slechts de vrijheid van de zee gekend heeft. Naast elkander liggen, bleek, en sommigen met ingevallen gelaat, de oud strijders. Ik gevoel mij een malle, geüniformeerde burger.... * # * Wij staan onder een afdakje in den tuin. Het regent. De regen valt over het grasveld, en de kleurige bloemperken. Hoog en rustig staan de boomen; hier en daar liggen de herfstbladen, geel, op hoopen. Langs ons" heen stapt, pretentieus en deftig, een Oostersche vogel op lange voor zichtige poolen; hij is parelgrijs, en opzijn smal kopje is een stijle aigrette. Naast ons is een zachte eentonige stem, die Frausch spreekt; er zitten twee oude kolonialen. De een is mager en tanig; hij is blind; zijn aandachtsvolle, bruine en gegroefde gezicht is opgeheven tot de lucht die hij niet zien kan. De ander is grijs en leest hem voor uit een klein oud-gelig boekje. De stem zakt plots en zwijgt even bij het einde van iederen zin, om dan weer abrupt aan te heffen, en toonloos een wijle voort te gaan. Over zijn schouder zie ik : een romannetje van Eugène Sue. Opeens klapt het boekje dicht, de stem zwijgt. Vous avez fini votre lecture ? ' De blinde schrikt, zoekt het geluid en wil opstaan. Bij is een Elsasser, die in het Fransche leger gediend heeft; in Indië is hij, door" chinine-vergiftiging, plotseling blind geworden, toen hij op post stond. Wij spreken over de revanche, zijn intel ligente, tanige gezicht lacht even: ,,(^a va bien ! On arrivera l" Gearmd gaan zij weg, over het grasveldje; de Indische vogel stapt rustig, voorzichtig achter hen heen, en buigt de ranke hals naar een wormpje. De twee oudjes strom pelen voort.... * * Iets verder is een Duitscher; zijn gezicht is rond in de omlijsting van een grauw baardje, van waaruit zijne oogen loerend kijken, als die van een uil. Hij kijkt mij aan wanneer ik hem aanspreek, en zegt met een vreemde, holle nachtstem: Ik zie u niet, maar uw stem is jong!" Hij is schuw en eenzaam, interesseert zich voor weinig dingen, alleen herhaalt hij telkens: 's Is gut hier, gut!" Opeens krijg ik een onzegbaar droevig gevoel... het is hier zoo stil, er is geen verwachting, 'geen hoop ... alleen wachten, berustend afwachten, Van het paviljoen, in den tuin, waait de vlag halfstok; vannacht is een verpleegde gestorven.... En er wachten er nog vele.. .. * * * In den gang vraagt onze geleider ons even te wachten; dan komt hij terug met twee kameraden. De een is blind, en wordt door den ander geleid. De blinde wordt bij een bank gebracht, en blijft daar stil wachten. Hij is een Duitscher. Wanneer ik hem vraag naar de interna tionale verhoudingen hier, haalt hij de schouders op; der mij hierheen bracht was ein Belgier !" Hier is nergens vijandschap of rassenhaat, hier is in gemeenschappelijke ouderdom en herinnering alles bezonken. Alleen bij de Duilschers schijnt even, nu en dan de vaderlandslievendheid nog boven te komen. Bij een der recente overwinningsberichten, hebben de Duitsche onderofficieren tesamen een glaasje gedronken ! * * * Deze man woonde sinds zijn diensttijd in Duitschlandi Toen werd hij blind, en, een maand geleden werd hij, door de goede zorgen van den commandant van Bronbeek, den kolonel van Heurn, hierheen gebracht. De commandant is hier zeer geliefd. Wanneer hij door de gangen gaat, gaan de stramme oudjes in de houding staan om hem te salueeren en in Fransche, Duitsche en goed-Amsterdamsche tongvallen heeft men mij zijn lof gezongen. * * In het gebouw denkt men eerder aan een museum, met tallooze grijze suppoosten, dan aan een militair tehuis. Het is voor den landstormplichtige een vreemde gewaarwording, om, een deur binnengaande die tusschen twee wapentropheün is, plotseling in een echte chambrée te staan. In een soldatenkamer met kribben en kastjes en tafels en banken. De seheele kazerne symphonie herhaalt zich hier, maar getransponeerd in ernstig mineur. Daar is de karnerwacht, bij ons een pruimende jonge vlegel, hier een lezende grijsaard, die een stokje bij zich heeft staan, om mede te loopen. Een baardige kerel, met n been staat zich te wasschen, en een sidderend oud kereltje is bezig zijn wolletje" op te ma ken. Tusschen zijn diensttijd en de opneming in Bronbeek zijn 35 burger-jaren ge weest. Nee," lachte hij, dat had ik niet gedacht toen ik uit dienst ging dat ik over 35 jaar weer de knoopen van m'n tuniek zou zitten poetsen !" Een koloniaal b'lijft soldaat, en geen 35 burger-jaren maken hem burger. . . Zoo goed als de landHorraplichtige geen sol daat wordt, al blijft hij 35 jaar in uniform loopen ! . . . * * * Ten slot! e voerde onze geleider Bart ons in het heilig museum. Hier, lezer, gevoelde ik mij nietig! Vanaf de wanden staarden tientallen strenge generaalsoogen op den simpelen soldaat neer. Inde vitrines blonken kruisen en eeresabels, die hij nimmer ver dienen zal, en tropheeën wier gelijken nim mer door zijn hand veroverd Zullen worden. Op dat moment wenschte ik, dat tien duizend reserve officieren om mij heen stonden, opdat zij met mij mochten zien, hoevele batons de maréchal uit de een voudige ransels zijn te voorschijn gekomen van menschen, die zich het recht bevochten aanvoerder te zijn! Bart Kreeft noemde ze, hoewel fluisterend bij hunne voornamen, de legercommandanten, in wier midden Kareltje van der Heijden in'zijne oogen de grootste is. In dit vertrek is die herinnering gecom primeerd van al die oudjes hier, en van velen die al lang zijn uitgedragen.... Ik verwed er wat onder, dat de meesten uwer nimmer op Bronbeek geweest zijn, laten zij het alsnog doen. Het is prettig iets te vinden, dat herin neringen draagt, iets waarvoor wij moderne cynici enthousiast kunnen woiden. En hiermede wilde ik besluiten, toen ik bemerkte dat er iets aan haperde... Een soldaat eindigt immers niet met een toast! En zeker niet in een geval als dit... Ik had ge dacht, mij sol daat te gevoe len onder aoldaten, ik bleek een gecostumeerde burger te zijn, die wel willend ont vangen werd. Maar mis- .... Een Toast schien zullen zij het toch aardig vinden, de oude strijders, indien een moderne land stormplichtige de hand brengt aan zijn kwartiermuts, om hen op zijn manier een militaire hulde te brengen. Ja... er zijn soldaten en soldaten.... En dit is het artikel van een soort soldaat... NASCHRIFT. Bemerkende, dat het in dit nummer van De Amsterdammer" in zwang schijnt te zijn, dat de medewerkers hun hanclteekening onder hun bijdrage plaatsen, verstout ik mij daartoe, met de ongewoonte die een hand, gewend het geweer te voeren, heeft met het edel bedrijf van de pen. Wellicht geeft deze onderteekening dan nog eenig soldaten-cachet aan het schrijven van: r 'Irrkcningen rooi' de Amsterdammer" van Henri v. d. Velde) IIIIIMIIIMIIIIIIIIIIlllllllllllllMIIIMIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIllllMlllllllinMIIIIIIIIIIinilinillllllllllllllllll'IIIMIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIinHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII DE NEDE.RLANDSCME MAAGD: 't SPIJT MIJ HEEREM.DAT IK, U MOET TELEUR= STELLEN, HAAR, ZOOLANG BIJ MIJ FONGER^-BUWIELEN GE; MAAKT WORDEN. HES lft UwE RIJWIELEN NIET NOODIg. De waarde van een rijwiel zit niet enkel in den prijs dien men er voor betaalt, doch mede in de duurzaamheid van het fabrikaat en de geringe kosten van onderhoud. De FONGERS is zulk een duurzaam rijwiel, dat bij normaal gebruik, weinig voor onderhoud vraagt en bovendien billijk is in prijs. Eigen filialen: AMSTERDAM, NASSAUKADE 500; Arnhem, Bakkerstraat 5; Den Haag, Spui 45 en Eeinkenstraat 121; Groningen, Heereweg 85; Leiden, Breestraat 86; Middelburg, Lange Delft 19; Rotterdam, Westnieuwland 16; Utrecht, Neude 12.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl