De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 14 oktober pagina 24

14 oktober 1916 – pagina 24

Dit is een ingescande tekst.

24 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 14 Oct. '16. No. 2051 De Chineezen in Indië door TAN TJOEN HAY Volgens de Chineesche reisbeschrijvingen n.l,: Tao i chih lio" of Beschrijving van de barbaren op de eilanden" geschreven door Wang Ta Yuan in 1349 en Ying yai sheng lan" of Beschrijving van de kust streken aan de Oceaan" door Ma Huan in 1426, dateerde de handel tusschen Java en China reeds van 't jaar 1279. De vorst van Madjapahit (Java) zond zelfs twee maal een missie naar 't Chineesche hof, eenmaal in 1282 met een gouden reliquieëu-kistje en een ander maal in 1327 met een luipaard, een witte aap, en een papegaai als geschenk. Deze handel werd nog bloeiender, na de stichting van Batavia in 1619 door Jan Pieterszoon Coen. Hierdoor en tevens wegens overbevolking in China vestigden zich meer en meer Chineezen in den Oost-Indischen Archipel, vooral op Java. Hun aantal be draagt op dit oogenblik in geheel Indië pl.m. 1.825.700 en op Java alleen 261000. Het meest vindt men ze in de groote haven steden bijv. Batavia, Semarangen Soerabaja. Is men een baar in Indië, dan merkt men dadelijk op, dat er onder hen twee ver schillende gezichtslypen zijn n.l.'t maleische en 't mongoolsche. In werkelijkheid ver deelt men ze ook in peranakans", die een weinig inlandsen bloed in zich hebben en in Singkehs" (nieuwe gast), die in China geboren zijn. Hun kleeding bestaat uit een gekleurde pantalon en een wit katoenen jas, volgens Chineesch model en zij die bemid deld zijn, dragen er nog een stroo- of vilthoed met schoenen bij of zijn Europeesch gekleed. De arme Singkeh behoudt zijn nationaal zomerkostuum bestaande uit blau w katoenen pantalon en jas, een Chineesche stroohoed en sandalen. Na de Chineesche revolutie in 1911 is de zoo onhandige, tevens doellooze haarvlecht voor alle mannelijke Chineezen afgeschaft. De vrouwenkleeding bestaat gewoonlijk uit een saroeng" en gebloemde kabaja, die tot over de knieën of tot aan de heupen reikt, of bij gelegenheden uit een saroeng en badjoe koeroeng (gesloten kabaja) van donkerrood of lila zijden stof. Zij, die 't kun nen missen, hebben hierbij geborduurde sloffen aan, of dragen een Europeesch zomerkostuum. In de steden vindt men ze voor een paar jaar geleden nog in bepaalde wijken door de Indische regeering aange wezen ; maar nu dit reglement ingetrokken is, wonen ook vele buiten hun wijk. Is een Chinees gegoed, dan kan men dit ook zien aan zijn woning, die ruim en groot is en gebouwd volgens Chineesche architectuur n.l. met geschilderde draken op de nokken van de daken of gebouwd als Europeesche woonhuizen. Een algemeen Chineesch gezegde luidt: Wij zijn hier pp Java gekomen slechts om handel te drijven. En aldus is hun voor naamste werkkring de handel, die hen tot Chineesche dochters van een tokohouder in den tuin (Buitenzorg) iiiiiiiiiiiiiiiiHiMimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiimiiiiiiiiiniiiiiiiiiiMH De Indo's en het Vraagstuk der Rassenvermenging door HENRI BOREL Er is, voorzeker, in Ned. Indië een kleine minderheid Tötöks" d. i. volboed europeanen, die op Indo's neerzien, maar die be staat nu niet precies uit de elite. Van een algemeene achteruitstelling van Indo's heb ik in Indië nooit iets bemerkt. Door tendenzstukken als b.v. Dolle Hans" en, in mindere mate Tötök en Indo", beide van Fabricius, wordt bij het met Indië onbekende publiek in Holland ten onrechte den indruk ge vestigd alsof zulk eene achteruitstelling wél bestond. Het overgroote deel der ambte naren, officieren en handelslieden, die ik in Indië ontmoet heb, waren Indo's. De meeste beroemde Indische vecht-generaals waren Indo's. Ik heb leger-commandanten, leden van den Eaad van Indië, residenten, feneraals, gouverneurs enz. gekend, die ndo's waren, kortom, de allerhoogste posten in Indië zyn door Indo's bekleed geworden, en worden nog steeds telkens door Indo's ingenomen. Dit feit is op zichzelf reeds genoeg om het fabeltje te niet te doen, als zou er in onze koloniën een Indo-kwestie bestaan. Wél bestaat er een Indo-pauperkwestie, maar dat is omdat ze paupers, niet omdat ze Indo's zijn. Er zijn trouwens ook Töt kpaupers in Indië. Een Indo, die werken wil, kan in Indië tot de hoogste posten opklimmen. Indo's uit de pauper-klasse, die te indolent of te lui zijn om te werken, en niet vooruit komen, beweren dikwijls, dat men hun opzettelijk achteruit zet en hun belet vooruit te komen, omdat ze Indo's zijn. De talrijke residenten, generaals, leden van den Raad van Indië, en andere hooge functionarissen, die Indo's waren, zijn de bewijzen van het onware dezer beschuldiging. Hier is iets zeer curieus bij op te merken. De meeste menschen, die ik in Indië op Indo's heb hooren afgeven waren zélf Indo's. Ik heb eens met een Tötök sobat" op het bekende schabelletje" van een soos" in een Indische gouverneurs-residentie op de Buitenbezittingen, waar men iedereen kent, gezeten, toen er een soiree was, en, voor de curiositeit, hebben wij toen eens, van al de binnenkomende dames het aantal werkelijk volbloed Nederlandsche vrouwen geteld. En wij kwamen toen niet verder dan.... vier! Dat herhaaldelijk het woord sinjo" ge bruikt wordt, is een feit, maar het duidt toch eigenlijk meer op karakter-eigen schappen dan op huid-pigment. Ik heb Tötöks in Indië gekend, die in dit opzicht echte sinjo's" waren. Het woord sinjo" ligt niet alleen in den mond van Tötöks. maar ook in dien van sinjo's", ik bedoel een onmisbare schakel maakt tusschen den Europeaan en den Javaan. Zelfs in de kleinste takken van dit bedrijf kan men ze vinden. Zoo heeft men toko's (winkels) waarvan de beste voorstelling is een Europeesche waren huis of bazaar in 't klein. Men vindt er van alles: consumptiewaren in blik, allerlei dranken (zoowel alcoholische als alcohol vrije), huishoudelijke artikelen, rookartike len, zelfs heeren-onderkleeren, hoeden, etc. Toko's met een bepaald soort van artikelen zijn: fiets-, ijzer-, manufacturenwinkels, alsmede winkels, waar allerlei soort gedroogde visch verkrijgbaar is. Dit laatste is een Siameesch exportartikel. Het merk waardigste is, dat zij die pas uit China komen en hun fortuin in den handel zoe ken, eerst beginnen met 't venten van ge roosterde olienoten (vrucht van de Aracnis hypogaea). Is een aardig sommetje bijeengespaard, dan wordt 't bedrijf veranderd in onderaardsche tunnels en gangen teneinde tin te winnen, aldus op 't gebied van het mijnwezen. Hun aantal wordt op Banka op 32.187 en op Biliton op 11.905 geschat. Op Borneo n.l. bij Montrado en Landak in 't westen en bij Martapoera en Pasir in T zuid-oosten van dat eiland beoefenen ze een edeler vak uit, te weten 't wasschen en uitgraven van goud uit de kwartsgangen ia de oude granietblokken. Aan de evolutie van de Indische industrie dragen ze ook het hunne bij. Bekend zijn de Chineesche suikerlords. Hun fabrieken zijn meestal gelegen in Midden- en OostJava vanwege de geschiktheid van den bo dem voor suikerrietkultuur. Verder zijn ze eigenaars en bestuurders van rijstmolens, teakhoutzagerijen, arakbranderijen, zeepfabrieken, ijs- en mineraalwaterfabrieken, drukkerijen, meubelmakerijen (vooral zij die afkomstig zijn uit Macao), bioscoopgebouhooren, en zoo hij die hoorde, zonder ver plichting om ze te beëedigen, naar bevind van zaken, zonder hoogere voorziening, rechtsprak. Een tweede ongemak was 't passenstelsel, dat vaststelde, dat elke Chinees, die van de eene stad naar de andere reisde, een paspoort bij zich moest hebben. Tevens 't bij elkaar wonen in een bepaalde wijk, door de regeering aangewezen, was voor hun een last. Gelukkig heeft de re geering sedert 1910 aan dit alles een einde gemaakt. Op 't terrein van 't civielrecht en 't handelsrecht, zijn Chineezen met Euro peanen op gelijke lijn geplaatst. Thans 't onderwijs. De veelbesproken, sedert 1901 op eigen initiatief opgerichte Tiong Hoa Hwee Koan (Chineesche schoolvereeniging) heeft op dit oogenblik in Indië meer dan 60 scholen. Het onderwijs is een copy van de gereor ganiseerde lagere school in China. De voerBoedhistische feesten te Buitzorg Offeraltaar met offeranden in de openlucht op 't erf van een Boedhistische tempel (bio) Boedhistische feesten te Buitenzorg Op den voorgrond een wierookvat, op den achtergrond de vuurgod gezeten op een leeuw, vervaardigd van gekleurd papier dat van een marskramer in manufacturen of in allerlei soorten naai- en brei artikelen. Door noeste vlijt en spaarzaamheid en steeds de tering naar de nering zettend, ziet men onzen heerschap op een goeden dag als chef in een toko optreden. Nog dient ver meld te worden, dat zij als opkoopers van boschproducten, huiden, rijst, peper (in de Lampongsche districten), tabak, kapok, etc. onmisbaar voor den Javaan zijn geworden. Opdat zij elkaar niet te veel in de wielen zullen rijden, is op elke handelsplaats een Siang Boe of Siang H wee (kamer van koop handel) opgericht, teneinde de artikelenprijzen vast te stellen en stabiel te houden. Ook op landbouw gebied treft men ze aan als planters op particuliere landerijen of op erfpachtgoederen. Dit laatste voor 75 jaren. Eerstgenoemde landen zijn alleen gelegen in de residentie Bantam, Batavia en Krawang, met rijst als hoofdgewas. Daarentegen cultiveert men op de erfpachtgoederen, thee, koffie, kina, guttapercha, vooral in de Preangerregentschappen en specerijen in de Molukken. Volgens de laatste schatting is 't aantal gronden door de Chineezen in cultuur gebracht 18.000 hectare. In tegen stelling hiermee functionneeren ze in Deli op de Oostkust van Sumatra niet als werk gevers, mair als werknemers in den vorm van koelies, en tandils (ploegbaas). Deze Chineezen komen rechtstreeks uit China, worden aldaar aangeworven en werken met een vast contract. Een geheel ander idee geeft hun aanwezigb'id op Banka en Biliton. Hier ziet men ze baden in 't zweet des aanschijnsin hier: Indo's, bestorven. En ik herinner mij een Officier van Justitie op een van Java's grootste havenplaatsen, een echte Indo, die zódonkergetint was, dat hij gerust voor een inlander kon doorgaan, en die het altijd over sinjo's" had en over sinjo-streken". Wat de z.g. Indo-kwestie aangaat (een kwestie, zooals ik reeds zeide, die er feitelijk niet bestaat) verkeeren onze koloniën in een geheel andere conditie dan b.v. de Engelsche en dan b.v. Britsch-Indië waar op de Eurasians" wordt neergezien. Zelfs is ons dit in een verleden jaar uitgekomen werk Java, Past and Present", van D. M. Campbell (een gewezen vice-consul van Groot-Brittannië te Semarang) verweten. Deze echte Tötök"-Engelschman schrijft hierin: De afscheidingslijn is in de Britsche koloniën streng getrokken tusschen vol bloed-Europeanen en half casts", maar is dit niet in Ned. Indië. Dit iseenfouttwamlvoor de Hollanders waarschijnlijk een of anderen dug zullen boeten. Ieder door een Hollander erkend kind, heeft even volle en complete rechten als een Hollander, en zelfs als het kind niet wettig erkend is, maakt het geen verschil voor hem. Belang rijke gpuvernementeele posten worden tegen woordig nu en dan bekleed door halfbloeden". De Indo's in onze koloniën mogen deze uitspraak wel goed onthouden en er om denken dat, zoo ooit onze koloniën eens in Engelsche, of trouwens onverschillig welke Europeesche handen overgingen, zij direct als half-casts" uit de maatschappij zouden worden gestooten als een minder waardig element, terwijl zij nu dezelfde rechten en hetzelfde aanzien hebben als Europeanen. In het geheele overige Oosten onze koloniën zijn de nige uitzondering ? wordt op de Euraziërs" neergezien, en staan zij als een inferieur ras buiten de society". Het vaderlijke ras heeft er de lafheid, zijn kind niet te willen kennen, het moederlijke ras staat het product af, dat er niet uitsluitend toe behoort. Het moederlijke, nog niet in Westersch-maatschappelijken zin ontwikkeld, heeft in casu recht pp verzachtende omstandigheden, het vaderlijke, z.g. christelijke, kou en moest beter weten. Een Engelsche zendeling ia China, die veel met Euraziërs" in aanraking is ge weest, heeft eens verklaard: Ja, men ver acht hier de Euraziërs en dat is in zooverre logisch, dat zij de vruchten zijn van zondige liefde, en daar misdadigers hun fouten niet durven herstellen, straffen zij de vruchten er van, hun eigen kinderen. Ik kan u ver klaren, dat die Euraziërs, aan wien het voorrecht te beurt viel, dezelfde opvoeding en studie te genieten als Europeesche wen, etc. Een ieder zal zich thans afvragen: Hoe is 't dan gesteld met 't financiewezen van zulk een naarstige bevolkingsgroep? Blijven de zuurverdiende spaarpenningen in 't land of worden ze uitgevoerd. Het antwoord luidt beslist: neen ! Het kapitaal blijft in Indië. Hoe dikwijls ziet men niet Chineezen, die eigenaars zijn van landerijen, huizen, fabrieken, bioscoopgebouwen enz. Zij die nog families in China bezitten, gaan naar China weer terug. Maar deze groep van repatrieerende menschen telt weinig leden. Tevens de onzekerheid om in 't stamland gelijke aanspraak op be scherming van persoon en goederen te hebben, doet hen soms dralen dien stap te wagen. Daarna komt de vraag: kunnen deze kleine kapitalisten ook Nederland ten nutte zijn? Ja zeker, zoolang zij Nederlandsche on derdanen zijn, zijn ze altijd bereid om Ne derlandsche obligatiën en effecten te koopen. Een Chinetsche bankinstelling mist men nog op Java. Wel hesft men in 1914 te Samarang pogingen daarvoor gedaan, maar 't succes was gering. Toch heelt men Chineezen bij 't bankwezen n.l bij Euro peesche banken voornamelijk als kassiers. Aangaande de rechtstoestand van den Chinees, bij de strafrechtspleging werd hij gelijk gesteld met de inlanders. /oD uioest hij voor een paar jaren geleden, indien hij tegen de wet gezondigd had, vaor de gehate polide-rol" verschijnen, waar een iniandsche bestuursambtenaar, chef van de po litie, zonder verplichting orn getuigen te jongelui, deze laatsten in menig opzicht van moraal, intelligentie en gevoel de baas zijn." Ook lord Kitchener, die den moreelen moed had en hetgeen hij deed was voor een Engelschman in het Oosten een heel ding om in 't gezelschap van een Euraziër in 1909 van Shanghai naar Peking te reizen, liet zich zeer gunstig over half casts'' uit. Het is curieus, het neerzien van sommige menschen in Indië op gemengd bloed", omdat in Europa toch zoo goed als gén onvermengde rassen bestaan. Het is b.v. bekend, dat de meeste Europeesche keizers en koningen eigenlijk vreemden zijn in het land, waarover zij regeeren. In geheel Frank rijk is op het oogenblik geen zuivere, onvermengde, directe afstammeling te vinden van de Galliërs. Welke Nederlander kan er zich op beroemen dat in zijn eigen familie nooit een verbintenis met buitenlaiidsch bloed is gesloten? Nu kan een Nederlander wel antwoorden dat die vermenging dan toch in elk geval niet blank bloed is ge weest, maar dat blijft altijd nog de groote vraag. Want kruisingen van tiaksers en Galliërs, van Romeinen en Grieken, hebben zich indertijd weer met Arabische over weldigers gekruist, Spanjaarden kruisten met Mooren en kruisingen hiervan kwamen voorzeker ook in de Nederlanden en kruisten zich weer met Nederlandsche vrouwen in den tijd van den 80 jarigen oorlog. Ook in Vlaanderen, niet alleen in het bloed, maar zelfs in de architectuur, vindt men Spaansche invloeden. En dan de vele kruisingen van Hunnen indertijd met Europeanen, over bijna geheel Europa! In Hongarije bestaat zells een geheel volk, dat in trekken en vormen on miskenbaar zijn Aziatische afkomst bewijst. Hoe menige Duitscher, Hollander, Oosten rijker, die in het Oosten op half bloeden" neerziet, loopt niet met Aziatisch Hunnenbloed in zijn aderen! Nu beschikken wij, wat de vermenging der volken aangaat, maar enkel over his torische gegevens van eenige eeuwen, terwijl de wereld al duizende eeuwen bestaat. Wie kan met zekerheid zeggen, dat de tegen woordige bekende menschenrassen niet allen reeds vermengd en dus half-cast" zijn. Het is nog nooit gelukt, het aantal uitge storven rassen nauwkeurig op te geven, en van de prae-historische rassen, waarvan hier en daar overblijfselen zijn gevonden, is maar miniem weinig bekend. Het begrip ras" is iets uiterst abstracts, en terecht heeft Prof. Broca, de grondlegger der anthropologie, de vraag gesteld: «Waar begint een ras en waar eindigt het?' Zelfs al houdt men zich bij de Europeesche rassen, dan nogisdegraadvan?zuiverheid"absoluut niet te bepalen, en is het niet zeker uit te makeu of het autochtone of exotische rassen taal is Mandarijn-Chineesch. De Chineesche jeugd wordt hier gedurende 5 jaren onder wezen in de elementaire Europeesche we tenschappen o. a. geographie, rekenkunde, geschiedenis, plantkunde, dierkunde, gym nastiek, schoolhygiene, teekenen, schoonschrijven, etc. Heeft de leerling deze lagere school afpeloopen, dan kan hij aansluiting vinden bij de, door de Mandsbu-vice-koning Tuan Fang opgerichte Nan Jang Hsuëh Chiao" (school voor Chineesche kinderen, die ge boren zijn in de landstreken gelegen aan de zuidelijke zeeën van China), een zijtak van de Nanking universiteit. Tevens worden zij toegelaten tot de militaire school te Paotingfu (Tschili). Daartegenover staan de vanwege 't Gou vernement in 1907 opgerichte HollandschChineesche scholen waarvan er thans 17 in Indië bestaan. Op dit moment wordt van het laatste meer gebruik gemaakt, zoodat dit jaar op de Hollandsch-Chineesche school te Batavia slechts 100 nieuwe leerlingen aangenomen kunnen worden en 100 a 200 leerlingen zijn naar huis gestuurd wegens gebrek aan on derwijzers. Verleden jaar werden door die zelfde school 19 leerlingen van de 100 aan genomen. De schaduwzijden van deze twee scholen zijn 't volgende: HeeftdescholierdeTiongHoa Hwee Koan afgeloopen, dan kan hij in Jndië geen geen hoogere particuliere betrekkingen bekleeden, daar hij geen Hollandsch kent. Is hij daarentegen op de Hollandsch-Chi neesche school geweest, zoo is hij als het zijn. Noch de monogenistische" noch de polygenistische" scholen hebben ooit het rassen-vraagstuk wetenschappelijk zeker op gelost. Ik heb, laat ik het eerlijk bekennen, dik wijls in Indië gelachen, als ik bij officieele gelegenheden, waar de resident een Indo en een assistent-resident een Indo en een militaire commandant een Indo de autoriteiten" bij waren, een publiek, voor drie-kwart uit Indo's bestaande, b.v. op Koningin's Verjaardag, in de sociteit, waar fuif' was, hoorde zingen: Wien Neerlands bloed in d aderen vloeit, Van vreemde smetten vrij"! (///) Maar dan bedacht ik, dat ik door mijn vader van een Fransjhe, en door mijn moeder van een Veneliaansche familie afstamde, en toch ook die strofen zong, die met mijn afkomst geenszins in overeenstemming waren! De Tötöks" gelukkig zijn het er weinig die nog op Indo's neerzien, mogen zich wel eens bedenken, dat in de komende eeuwen zoo goed als zeker het zoo superieur gedachte blanke ras zich in zeer sterke mate met Aziatische rassen, niet te ver geten ook het Mongoolsche, zal vermengen. Het in getal domineereiide ras van de wereld is op 't oogenblik het Mongoolsche. Bij bena dering wordt het gele, Mongoolsche ras op 520 millioen geschat, meer clan een derde der geheele bevolking van de aarde. EenFransch schrijver en journalist in het Oosten, Marcel van Lerberghe, heeft eens beweerd, dat het Gele Gevaar" niet van militairen aard ooit zou worden, maar dat het bestaan zal in een serie kruisingen van Mongoolsche rassen met Europeesche. Door zijn afgeslotenheid van eeuwen voor Europa heeft het Mon goolsche ras zich tot nu toe maar weinig met Europeesche rassen vermengd, maar in toekomstige eeuwen zal dat anders worden, als niet enkeleen uitschot half verhongerde koelies, maar ook de betere klassen naar Europa en Amerika zullen trekken. Er is, bij eene kruising, altijd een domineerend ras en een z.g. corrigeerende factor, maar het domineerende ras kan ook tege lijkertijd het eorrigeerende wezen. Bij onder zoek is thans reeds gebleken, dat bij eene vermenging met blank en geel, bij de hieruit geboren Euraziërs de karaktertrekken van net gele ras blijven domineeren, en, nog sterker, ook bij afstammelingen, gesproten uit kruising van zulke Euzariërs met blan ken. Gaat dit proces, dat nu nog maar in 't klein gebeurt, in komende eeuwen in het groot door, dan zou de predomiaeering van Aziatisch op blank bloed een feit worden. De vraag, of in casu het blanke dan wel het gele ras het corrigeerende is, is moeilijk uit te maken. Dat echter een rassen-ver menging bijna altijd, op den duur althans, verbetering medebrengt, is door alle geware net geknipt voor de Indische maat schappij, maar voor de Indo-Chineesche samenleving deugt hij niet, daar hij van hun zeden en gewoonten niet op de hoogte is. Het gevolg zal niet lang uitblijven en vroeg of laat komt hij in botsing met haar leden, en ja zelfs misschien met zijn ouders. Op deze wijze zijn door belachelijk en on vermijdbaar misverstand twee niet op den voorgrond tredende partijen ontstaan te weten de conservatieve en moderne partij. Ook op de Europeesche scholen worden ze toegelaten, evenals de meer gegoede Javaansche kinderen, ofschoon hun aantal gering is. Ten slotte de godsdienst. Confusianisme of de leer van Confucius is eigenlijk geen godsdienst, maar een po litieke philosophie met moreele wetten. Daarom noemt men Confucius ook de Heilige en Groote Sociale Hervormer. In tegenstelling met China vindt men in Indië geen Confuciustempels. Naast 't Confucianisme hebben we de leer van Boedha, die in 't Chineesch de leer van Fo heet, beroemd om haar mooie tempels met drakenversieringen. In Indië vindt men ze overal en zijn ze meerbekend onder den naam van bio". Niet minder aantrekkelijk zijn de Boedhistische feesten, waarbij 't openlucht-altaar, geplaatst op 't erf voor de tempel, 't meest indrukwekkend is. Verder kan men hierbij gratis een Chi neesche poppenspel zien en soms ook tooneelvoorstellingen gegeven in een uit bam boe opgetrokken theater. Nu merkt men op, wat men in 't Westen nooit ziet. Een Confucianistische vrouw begeeft zich naar een Boedhistische tempel en bid om eeuwig gelukkig, gezond en rijk te worden. Dus terecht heeft Dr. Wu Ting Fang verleden jaar op een lezing in 't Interna tional Institute te Shanghai beweerd, dat men in China in 't dagelijksch leven niet ri godsdienst belijdt, maar mér. Zoo gebeurt 't ook in Indië. Amsterdam. Huis van een gegoeden Chinees, die buiten de Chineesche wijk woont (Bandoeng) leerden bewezen. De bekende Vandermonde heeft zelfs eens verkondigd: De goede veldheeren, de mannen van geest en van talent, hebben hoogstwaarschijnlijk hun superioriteit te danken aan de vermenging der rassen, waaruit zij zijn gesproten. Daarom hebben ook de havensteden aan zee, waar veel vreemdelingen komen, altijd de meeste genieën opgeleverd." Ook Buffon zag in rassen-vermenging rassen-verbetering. Bij paarden geeft kruising de meest superbe typen, en zelfs doet zij allerlei ziekten ver dwijnen. Het idee, dat, over eenige eeuwen, het zoo exclusief superieur gedachte blanke ras zich met andere rassen, vooral het gele, maar vermoedelijk ook het zwarte, zal ver mengen, is voor menigen Tötök" een onkraakbare noot, omdat het kleur-vooroordeel er nog zoo bij hem inzit. Er zal echter weinig aan te doen zijn, omdat de evolutie der menscheurassen zich niet met vooroordeelen kan ophouden. Die vermenging, ook met het zwarte ras, zal noodig zijn. De Afrikaansche rassen neem b.v. de Ashanti-negers zijn, dit is bewezen, physiek sterker dan de blanke. Het is beter dat blank bloed zich met geel of zwart mengt, dan dan dat het blanke ras er een zou worden van gedegenereerden, mismaakten, microcephalen, resultaat van alcoholisme en con-sanguinische verbintenissen. Ik ben wel wat van mijn onderwerp Indo's" afgedwaald, maar toch niet zoo ver als wel lijkt. Ik wilde namelijk aantoonen, dat kruising van Europeanen met Aziaten volstrekt geen abnormaliteit is, en zeker geen ding van schande, en dat niemand eigenlijk van vreemde smetten vrij" is. De Hollanders zijn het eenige in 't Oosten koloniseerende volk, dat den Indo, den Euzariër, niet uit de maatschappij heeft gestooten. Achteruitzetting van den Indo in Ned. Indië lijkt mij, ik zeide het reeds, een fabeltje toe. En het spijt mij, dat door opvoeringen als die van Fabricius' hierboven genoemde stukken hier in Holland verkeerde ideeën hieromtrent ontstaan bij niet met Indië bekende menschen. De Indo's uit Tötök en Indo" ik heb zulke typen goed leeren kennen toen ik, gedurende drie jaar, amb tenaar van 't Openbaar Ministerie was bij het Residentiegerecht te Semarang zijn genomen uit de onderste lagen der maat schappij, maar zijn geen karakteristieke voorbeelden van pden Indo" in 't algemeen, en de Indo-Tötök Dolle Hans-kwestie is in 't Indische leger ondenkbaar.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl