De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 14 oktober pagina 25

14 oktober 1916 – pagina 25

Dit is een ingescande tekst.

14 Oct. '16. - No. 2051 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 25 Een Draadlooze Verbinding met Indië door C. K. ELOUT Van al de belemmeringen, waarvan Neder land door den oorlog de harde werkelijk heid heeft ervaren, is er misschien geene .zoo schrijnend scherp als deze: dat het tele grafisch verkeer tusschen de Nederlandsche ?en de Indische Regeering onder de con trole is gebracht van Groot-Brittannië. Engeland laat geen verkeer over de door dat land beheerschte kabels toe dan in -algemeen verstaanbare taal. Codetelegram men zijn verboden. Dat geldt alleen niet voor het verkeer tusschen een neutrale Begeering en hare diplomaten, maar aan gezien de G. G. te Buitenzorg niet tot de Nederlandsche diplomaten" wordt ge rekend (ook de tegenwoordige niet, sinds hij geen gezant meer is!) vallen de met hem gewisselde Regeeringstelegrammen ?onder het codeverbod, zoodat elke telegra fische gedachtenwisseling tusschen het Plein en Buitenzorg*open staat ter kennisneming door Engeland. Er zijn in vredestijd drie kabelwegen van Nederland naar Indië: Ie eene over Amerika, die echter ten deele ?eerst eene draadverbinding is hetzij over Britsch of Fransch, hetzij over Belgisch of Duitsch gebied en die dus thans hetzij ?onder Engelsche controle staat, hetzij door Engeland verstoord is, 2e eene via Siberië over Duitsch en Russisch gebied, die uitteraard thans geheel onbruikbaar is, en ?3e de meest gebruikelijke weg: over BritschIndië of de Cpcos-eilanden, d. w. z. uitslui tend over Britsch gebied. Deze kabel is nog bruikbaar maar staat, gelijk gezegd, onder Engelsche controle. Toen het beschamende feit bekend werd .(in Januari 1915) dat zelfs onze Regeerings telegrammen naar Indië alle voor Engeland open moesten liggen, heeft zeker menigeen gezucht: hadden wij maar een draadlooze verbinding ; we zouden ons dan althans op ?dit punt niet meer door Engeland behoeven te laten ringelooren. Het plan voor zulk eene verbinding nu is eenige jaren geleden opgemaakt. Er is «chter tot nu toe nog niets van gekomen. Op 12 Februari 1918 wendde zich een geheel uit Mederlanders van goeden naam bestaand comité*) (Prof. van der Bilt was daarvan het wetenschappelijke hoofd) tot ?den Minister van Koloniën van destijds, den heer de Waal Malefijt (en tegelijk tot den Minister van Waterstaat) met het verzoek, te willen toestaan dat de eindstations voor «en draadlooze verbinding met Indië zou den worden opgericht, eenerzijds hier in Nederland (het Comitébeoogde een plaats in Brabant) anderzijds in West-Java. Vooraf had een der leden van het Comité, de heer Wackers, toen reeds bijna een jaar geleden ?(12 Juli 1912) een audiëntie gehad bij den ?Gouverneur-Generaal tot uiteenzetting van het plan en daarbij van dien bewindsman ?de erkenning vernomen van het gewicht der ontworpen verbinding zoowel voor de Indische defensie als voor het publiek. En nu zal men niet willen gelooven dat het antwoord van Minister Malefijt op de ?concessie-aanvrage luidde : , de overtuiging wordt gemist dat de uitvoering van het door het Comitéontworpen plan in het belang van den lande zou zijn." Dit merkwaardige antwoord (van 12 April 1913) werd daarna door G. G. Idenburg op 18 Aug. 1913 van zijn kant herhaald. Eenige toelichting werd noch door den ?eenen, noch door den anderen dignitaris gegeven. Nu kan men, achteraf de zaak beschou wend, makkelijk zeggen: het is eigenlijk maar goed dat het plan van het Comit Van der Bilt destijds niet is aanvaard, want volgens dat plan zouden er nog drie tusschenstations noodig zijn geweest: in Tri poli, in Erythrea en op Colombo, terwijl men nu, na drie jaren, reeds een verbin ding zonder eenig tusschenstation mogelijk acht. Maar ten eerste overwoog het Comit reeds in 1913 de mogelijkheid om Colombo, het Engelsche tusschenstation, te ontgaan *) Het Comitébestond uit de heeren J. van den Bosch, gep. vice-admiraal (Voorwitter), Prof. van der Bilt, F. D. Cochius, Mr. F. van Hasselt, J. van Hoboken Azn., J. A. Hummel, J. B. A. Jonckheer, Jhr. L. D. C. de Lannoy, Jhr. H. Loudon, S. C. van Musschenbroek, A. Roelvink, C. Ph. Tegelberg en L. H. F. Wackers. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiitjiiiiiiMHiiiiiiiiniiHiiMiiiiiiimiiMHiiiiii Jndië's Defensie een Urgente Zaak door NOTO SOEROTO In dit jaar 1916 staat Ned.-Indië een eeuw lang onder het Nederlandsch Staatsgezag. Het is wel merkwaardig, dat dit tijdstip juist valt in een periode, waarin voors hands meer karakteristiek dan terecht beweerd wordt, dat Europa bezig is hara kiri te plegen". Het staat dan ook heelemaal niet vast, of wij het eerste lustrum van deze honderdjarige saamhoorigheid zullen bele ven. Mocht te kwader ure Nederland ge dwongen worden om mee te doen aan den zelfmoord van Europa", dan is te vreezen dat, of een vijand zonder veel krachtigen tegenstand te ontmoeten beslag gaat leggen op de Nederlandsche koloniën, of een bond genoot het weerlooze Indië voor den vriend in bescherming neemt... maar dan ook voor altijd d.w.z. voor zich zelven. Het pessimisme omtrent het lot van de Nederlandsche koloniën is gerechtvaardigd, omdat de Nederlandsche natie, bij al hare overgeërfde deugden met betrekking tot het vraagstuk nopens het behoud der koloniën deze deugd schijnt verloren te hebben : de doortastendheid. Zij heeft vrijwel kostbare jaren voorbij laten gaan; Indië is weerloozer dan ooit en dat nog wel, terwijl een stuk van het Nederlandsche staatsgebied als een enkel huisje staat temidden van den oorlogsbrand. Mocht daarentegen als door een wonder dit huisje gespaard worden, dan vraagt men zich af, of Nederland zal biijven gelooven in dat wonder. Zal het blijven vertrouwen op zijn goed gesternte ook, wanneer in de toekomst het andere stuk van het Neder landsche staatsgebied gevaar dreigt? Aan zulk blind vertrouwen op zijn geluk twijfelt zelfs het fatalisme van den Oosterling, tenzij men bekeerd is tot heilige weerloosheid", tenzij men als een asceet alle aardsche dingen heeft prijs gegeven; in dat geval past ons slechts een eerbiedig stilzwijgen. Maar dat zou zijn plus royaliste que Ie roi"; zelfs het J a vaansche volk, dat zooveel dichter bij het Boeddhisme staat, is daar Onze Telegrafische Verbinding met de Koloniën (Teekening voor de Amsterdammer" van Henri v. d. Velde) IIINIIIIIIIIIIIIMMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItHIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIMHIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIMIIIIIIMIHIMMtHIMMIII»IIIIMIIIIIIIIMIMIIIIlHIIIIIIMIIIIIIIMIIIlllllllUMIIIIIIIIIIIIUIIIIIIinilllllll en ten tweede konden destijds de heeren Malefijt en Idenburg tóch evenmin als wie ook weten dat in 1916 een verbinding zon der tusschenstations reeds mogelijk zou zijn. Waarom het hiervoren vermelde antwoord aan de concessievragers is gegeven, is nooit opgehelderd. Het is een raadsel gebleven. Had men destijds medewerking in stede van tegenwerking ondervonden van onze Regeeringsbureaux, dan zouden .vermoe delijk reeds vór het uitbreken van den oorlog in Indië en in Nederland de zeer krachtige eindstations hebben gestaan die ook in het plan-Van der Bilt noodig waren. Misschien zouden ze, voor een geheel rechtstreeksche verbinding, nog wat moeten zijn versterkt, maar dat zou zeker niet zooveel moeite hebben gekost als thans het oprich ten van de geheele stations. Wij zouden dan nu, zeer waarschijnlijk, eene, zij het wellicht ook nog niet volmaakte, onafhankelijke verbinding met Indië bezitten. En zeker wel althans een zoodanige dat in de rustigste uren, des nachts, Regeerings telegrammen zouden kunnen worden ge wisseld buiten de controle van Engeland. Doch het inzicht van twee bewindslieden uit de jare 1913 heeft dat verhinderd. Sedertdien is de zaak van twee zijden warm gehouden. Eenerzijds door het ge noemde comité, door de pers en door Kamerleden. Maar anderzijds ook dit dient te worden erkend door den radiotelegrafischen dienst in Indië. Wat het eerste belangt vindt men, om ons nu maar tot officieele stukken te be palen, het volgende. In Januari 1914 treft men (nadat in het Handelsblad van 16 Dec. 1913 de publieke aandacht op de zaak was gevestigd) in het Voorloopig Verslag der Eerste Kamer be treffende de Indische Begrooting de mededeeling aan dat vele leden" een radiogra fische verbinding met Indië bepleitten Antwoord van Minister Pleijte in de M. v. A.: dat hij op de, inmiddels herhaalde, aan vraag van het comiténog geen beschikking had kunnen nemen omdat hem de gele genheid had ontbroken om de zaak grondig te bestudeeren." Een mondelinge weerklank van een en ander wordt op 8 Januari in de nog niet aan toe. De dingen in Indië op zijn beloop laten, niet alle gevaren onder de oogen zien en daarnaar handelen beteekent voor Nederland niet de consequentie van een heilige levensaanschouwing zooals die der Burmanen, maar een jammerlijke kortzichtigheid, een fiasco, in krachtige koopmanstaai een strop". Economen en politici mogen dit verzuim en de gevolgen daarvan duidelijker en breedvoeriger toe lichten. De uitdrukking zelfmoord van Europa" is misschien wel.wat kras, maar waarheid schijnt zij mij te bevatten in dezen zin: dat het na den oorlog voorloopig uit zal zijn met het feit, dat de Europeaan den Aziaat tot nu toe vrijwel naar willekeur de wet heeft gesteld. Een verzwakt Europa, een machtig Japan, straks ook een krachtig en zelfbewust China, daarbij een Amerika, dat in de bloedige worsteling zijner broeder volken ongedeerd is gebleven..,, het laat zich aanzien, dat, wanneer na de opening van het Panama-Kanaal de Stille Oceaan de schouwplaats wordt van handel en ver keer en aan zijn Aziatische kusten en weten schap en techniek uit het Westen over gebracht, worden opgekweekt, het Europeesche belang op de nieuwe plaats van wereldverkeer en wereldgebeuren vrijwel in het gedrang zal raken. Aan den nieuwen verkeersweg, waarop de komende wereldgebeurtenissen zullen plaats grijpen, liggen de Groot-Javaansche eilanden. Nog heeft een Europeeache natie hier haar belangen te behartigen. Maar zal zij die weten te doen eerbiedigen ? Het ge vaar is waarlijk niet denkbeeldig, dat bij een mogelijk conflict tusschen de mach tigste mogendheden aan den Stillen Oceaan Japan en Amerika het Ja vaansche eilandenrijk meegesleurd wordt in den wer vel van den belangenstrijd en straks van den strijd met kruit en lood. Deze moge lijkheid en ook de omstandigheid, dat er nu reeds begeerige blikken worden gewor pen naar den onbewaakten appel, schijnen nu eindelijk eens degelijk onder de oogen te worden gezien, en het verblijdend teeken Eerste Kamer gehoord wanneer de heer Laan daar de zaak ter sprake brengt. Daarna verneemt men geruimen tijd niets dan dat de quaestie in onderzoek" is. Op 29 Nov. 1915 echter bespreekt de heer Nierstrasz de zaak in de Tweede Kamer, daarbij ook wijzend op de raadselachtige houding van Minister Malefijt en G. G. Idenburg. Antwoord krijgt hij niet. Want Minister Pleijte was toen juist, in de vorige vergadering, plotseling ongesteld geworden. Maar de Eerste Kamer neemt den draad weer op en ontlokt, in de schriftelijke ge dachtenwisseling over de begrooting, den Minister van Koloniën thans de verklaring dat een directe (directe!) telegrafische ver binding tusschen Moederland en Kolonie inderdaad van zeer groote waarde zou zijn. De vraag, of zulk een verbinding mogelijk zou zijn, is in onderzoek". En de Minister van Buitenland sche Zak en deelt eveneens mede dat de zaak in onder zoek" is, echter zonder dat hij zich over de beteekenis ervan uitspreekt. Ten slotte is toen de heer Gilissen in de Eerste Kamer mondeling op de quaestie teruggekomen, er op wijzend dat, in dezen oorlog, Duitschland door het station te Nauen bij Berlijn in draadlooze verbinding stond met dat van Sayville bij New-York en er op wijzend dat wij met een Hollandsch station hetzelfde konden bereiken en zoo, via San Fraucisco en Honoloeloe, met Batavia in onafhankelijk contact konden komen. Een Amerikaansche firma die, naar de heer Gilissen verzekerde, ook door de Amerikaansche regeering met het inrichten van draadlooze installaties werd belast, had geschreven dat per station op ongeveer 2 ton was te rekenen. Hij vroeg den Minister van Koloniën of deze niet meende, dat in die richting iets te doen was. De Minister antwoordde dat het, door proeven, mogelijk was gebleken om draad loos te telegrafeeren over een afstand, nog grooter dan die van Amsterdam?Batavia. Men zou dus zeker b.v. een verbinding tot stand kunnen brengen tusschen Nederland en Cura^ao, tusschen Curacao en Hono loeloe en tusschen Honoloeloe en Ned.-Indiö. Maar de omstandigheid dat zoo verre MiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiimiiiiimiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiilim daarvan is wel, dat de vraagstukken over Indië's verdediging en de daar te vormen weermacht meer dan ooit naar voren wor den geschoven. Is het der Nederlandsche natie waarlijk ernst om de koloniën te behouden, zonder welke zij af zal dalen tot den rang van een onbeduidend inogendheidje, dan moet geen inspanning en geen geld haar te veel zijn om de verdediging van Indië krachtdadig ter hand te nemen. Want dit is per slot van rekening het eenige gewichtige vraag stuk, dat in de eerste plaats opgelost dient te worden. Daarnaast zijn natuurlijk ook de binnenlandsche verbeteringen noodig en noodzakelijk, doch niets kan met een duur zaam oogmerk ondernomen worden zonder het zekere gevoel: veilig in eigen huis te zijn. Deskundigen mogen hun krachten be proeven aan de afdoende oplossing van het Indische defensie-vraagstuk, want veel is er over dit onderwerp geschreven, maar nog steeds ontbreken de definitieve plannen, waarnaar het defensie-stelsel in het leven kan worden geroepen. Waar het zwaartepunt in de verdediging ook moge vallen: in de militaire macht te land dan wel in die ter zee, een niet te onderschatten factor voor de kracht der defensie ligt ongetwijfeld in de gezindheid der inheemsche bevolking jegens het Nederladsch gezag. Er is door verschillende schrij vers, (Hering, Banninck, van der Weijden) aangedrongen op krachtige deelname aan de Indische verdediging door de inlandsche bevolking zelve. Niet zoodra echter worden dergelijke denkbeelden omtrent de bewape ning van het inlandsche volk bepleit, of een stroom van tegen-argumenten wordt van een andere zijde gehoord. Met name kunnen deze tegen-argumenten worden ge kenmerkt als te zijn voortgekomen uit vrees, vrees, dat men den overheerschten tegen zichzelven de wapens in de hand kan hebben gedrukt. Aangenomen, dat deze vrees ge grond is, dan moet zij het gevolg zijn van schuldbesef, en dan wordt het toch meer draadlooze verbindingen tot stand zijn ge bracht, heeft de Regeering nog geen aan leiding gegeven, te pogen een dergelijken maatregel tot uitvoering te brengen." De zaak was echter ... in studie." Natuurlijk was de heer Gilissen met dit antwoord weinig ingenomen en hij ver klaarde zelfs dat het antwoord van den Minister hem ernstig speet." Waarop de heer Pleijte nog slechts repli ceerde dat er een plan was om een station op te richten in Nederland en in Indi maar dat de omstandigheden het nemen van ongestoorde proeven zeer bemoeilijkten. Ziedaar de geschiedenis van den parle mentairen kant der zaak, een geschiedenis die ook weer niet getuigt van bijzonder veel voortvarendheid en belangstelling bij de Regeering. Dat een draadlooze verbinding een directe, dus zonder eenig tusschenstation tusschen Nederland en Indiönu reeds mo gelijk zou zijn, zij het dan ook dat ze nog gebrekkig zou werken, schijnt intusschen nauwelijks meer voor twijfel vatbaar. Op het laatst van Juli 1916 werden de lezers van het Vaderland verblijd met de mededeeling dat alles was voorbereid, dat er hier te lande een station zou worden opgericht en dat het materiaal voor het station in Indië reeds daarheen onderweg was met de Holland. Dit bleek helaas geheel onjuist maar het gaf aanleiding tot een mededeeling van de heer Dr. C. J. de Groot, ingenieur bij den Indischen telegraafdienst, in de Nieuwe Coumnt van 4 Augustus, waarin deze het reeds bekende bericht bevestigde dat te Sabang (toen reeds eenige maanden geleden) berichten waren opgevangen van Nauen bij Berlijn. Dat beteekende het draadloos over bruggen van een afstand die volgens den heer de Groot, 10000 K.M. (een aardquadrant) bedraagt, volgens een ander des kundige, den heer M. F. Onnen teSoerabaya, 8000 K.M. (10.000 K.M. is het, volgens den heer Onnen, tot Batavia). Maar dat zegt nog niets, zoo meent de heer de Groot, voor een exploitatie in geregeld bedrijf. Daarvoor zijn zeer krachtige machines noodig van zeker 1000 P.K. en torens zoo hoog als de Eiffeltoren en het is dan ook IIIMIMIIHMIIII iiiiiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiitiliiiliiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiii dan tijd, dat dit schuldbesef voor goed uitgewischt worde, n.l. door in dubbele mate goed te maken wat men lang verzuimd heeft: men houde thans rekening met de grieven en wenschen van het inheemsche volk, dat niet langer den slaap des recht vaardigen slaapt. Indië te verdedigen zonder moreelen en daadwerkelijken steun van de bevolking schijnt voor Nederland een hopelooze zaak. Men stelle zich voor: een handjevol Neder landers, die ??naar een bekend gezegde om hun aantal uit te drukken zouden verdrinken, indien de 40 millioen inlanders op hetzelfde moment deden wat de balie kluivers over een brugleuning plegen te doen, vechtende tegen een overmachtigen vijand ter verdediging vaneen land, welks bevolking apathisch, zoo niet met een hoonenden glim lach de worsteling gadeslaat. Kan men zich wel in een penibeler positie indenken? En toch zou dit het gevolg zijn van Neder landsche zelfoverschatting en onderschatting van den steun der inlandsche bevolking, vooral wanneer het laatste een uitvloeisel is van onbuigzame hooghartigheid. De voorstanders van de deelname aan de defensie door de bevolking zelve schijnen in het gelijk te zijn gesteld. In een officieel bericht over de inlandsche betoogingen, voor Indië's defensie op 31 Aug. j.l. ge houden, heet het: Het bleek, dat in het behoud van liet Nederlandsche gezag de beste waarborg wordt gezien om de wen schen, die de inlandsche maatschappij koestert, in vervulling te doen gaan. Ver trouwen in de toekomst en waardeering van het feit, dat zij gelegenheid heeft gehad zich uit te spreken in een belangrijk vraagstuk als de verdediging van Indië, stemmen de inlandsche bevolking gunstig voor de in voering van een militie". Geruchten gaan echter, dat er malcontenten" zijn, met name een afdeeling Sarekat Islam en een afdeeling Boedi Oetomo, die niet onvoorwaardelijk meegaan met de uitgesproken meening, hierboven als offi cieel weergegeven. Zij zouden voorwaarden gesteld hebben voor den steun, dien zij het niet te verwonderen dat zulke groote af standen zelfs tusschen de grootste bestaande stations nog niet zijn overbrugd in geregeld bedrijf. Sedert geruimen tijd echter is reeds besloten", zoo schreef de heer de Groot, tot het tot stand brengen van een radiotelegrafische verbinding met Indië en de beslissende stappen" daartoe waren dan ook reeds genomen" toen de ervaring Nauen-Sabang de mogelijkheid .van zulk een verbinding bevestigde. De heer de Groot verdedigde voorts den Indischen radio-telegrafischen dienst tegen daarop geoefende critiek en deelde mede dat binnenkort" een rapportzou verschijnen (ook in den handel) over de proeven die in Indië waren genomen en waaruit zou blijken dat daar in dit opzicht pionierswerk" is verricht. Ten aanzien van de hoofdzaak merke men op dat de heer de Groot op 4 Aug.schrijft: vór enkele maanden zijn er te Sabang berichten van Nauen opgevangen en dat hij daarna zegt dat reeds geruimen, tijd" daarvór was besloten" tot het maken van een radio-telegrafische verbinding en dat zelfs de beslissende stappen" daartoe reeds waren genomen toen het experiment Nauen-Sabang bekend werd. Dit schijnt slecht te kloppen pp de uiting van den Minister van Koloniën in de Eerste Kamer vergadering van 9 Maart, volgens welke de zaak nog in studie" was en.de Regeering zelfs nog geen aanleiding had gevonden, te pogen een dergelijken maatregel tot uit voering te brengen". Men krijgt den indruk dat de Minister niet recht wist, hoeveel men in Indië al voorbereid en.... beslist had. Maar dat zal wel gelegen hebben aan.... de gebrekkige telegrafische gemeenschap! Mogelijk schijnt de zaak echter, in tech nisch opzicht, reeds te zijn. Over de be zwaren tegen een onmiddellijke uitvoering verschillen de deskundigen. DeheerOnneu meende, in de Semarangsche Locomotief van 28 Dec. 1915 (op te merken valt hierbij dat de heer Onnen toen reeds schreef dat verbindingen over afstanden van 8000 a 10000 K.M. mogelijk waren gebleken) dat een directe verbinding Nederland-Indië wel practicabel maar nog niet exploitabel was omdat men nog niet de zekerheid kon geven, die voor particuliere telegrammen noodig is, dat de aangeboden en betaalde berichten ook werkelijk overkomen. De heer de Groot daarentegen schijnt het be zwaar nog slechts te zien in de moeilijkheid om, in dezen tijd, het materiaal te krijgen voor de benoodigde sterke machines en hooge torens. Ware Minister Malefijt wat minder wars geweest, zoo zucht men onwille keurig weder als men dit bezwaar verneemt, hoe veel verder zouden wij dan nu al zijn l Zelfs een betrekkelijk zwak station als Sabang (zwak als uitzendstation; voor het opvangen heeft men, zooals bekend is, geen sterke inrichtingen noodig) heeft met sche pen, des nachts als het 't rustigst is, gesprek afstanden van 5400 K.M. en des daags van 900 K.M. bereikt. Hadden wij hier in Nederland en in Indiömaar twee stations als Nauen en Sayville, wij zouden althans in het luchtverkeer der gedachten ge ëmancipeerd zijn van Engelands macht die nu in onze Regeeringstelegrammen neust en 's nachts, als Scheveningen te veel seint naar 't believen van Mijnheer Marconi, ons doet weten: Hurry up! Anders zal ik je gesprekken met een paar krachtige golven eens even in de war sturen! Het gemis aan inzicht van vorige regeer ders en een zekere flauwheid en traagheid bij de tegenwoordige heeft een kostbaren tijd doen verloren gaan. Moge die spoedig worden ingehaald. Want wij weten nu allen wat de heer de Groot reeds schreef in een der stellingen waarop hij promoveerde aan de Technische Hoogeschool: Een radio-telegrafisehe verbinding van Nederland niet (zijne) Koloniën, zonder tusschen stations is een politieke noodzakelijkheid en is technisch uitvoerbaar". imiiMmiiimiiMiiiiimiMiiiiimttii Nederlandsche gezag eventueel zouden verleenen. Men diene wel degelijk dergelijke wenschen in aanmerking te nemen en de gegrondheid daarvan te onderzoeken. Doet men dat niet, en blijken die eischen redelijk en naderhand de volksmeening uit te druk ken, en worden zij niet ingewilligd, dan zal men later nog tot onaangename verrassingen komen te staan. Doch in elk geval moet er gehandeld worden. Laten de wenschen dier malconteuten geen reden zijn om te aarzelen in de spoedige doorvoering der Indische defensie. Men geve het inlandsche volk de gelegen heid te toonen, dat het is een dankbaar volk en wat nog meer is, dat het zijn eigen be langen begrijpt. Worden de vreesachtigen onder de Nederlanders in het gelijk gesteld, wil het inlandsche volk, door daden en niet alleen met woorden, niet overtuigd worden, dat het in de defensie van Indië een nationale zaak moet zien, dan kan Indië nog altijd prijs worden gegeven, waartoe Nederland bij werkeloosheid toch komen moet. En de inlanders mogen hun wel verdiende straf krijgen: onder heerschappij te staan van een anderen, maar harden en meedoogenloozen meester. Maar laat ik liever wijsheid veronder stellen n in Nederlanders en in de Javanen met hunne volksverwanten. Heeter kan het ijzer niet zijn, dat gesmeed moet worden. Laten de smeden aan het ijzeren verdedi gingswerk tijgen. Onbewaakt en onbeveiligd Indië aan het druk openbaar verkeer op den dan niet meer Stillen-Oceaan beteekent: de dieven in verzoeking brengen. Verlies van Indië beteekent voor Nederland een vernederende onbeduidendheid van een zieltogend volk; verlies van Nederland be teekent voor Indië 50 pCt. minder kans om zijn wenschen en zijn idealen binnen afzienbaren tijd in vervulling te zien.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl