Historisch Archief 1877-1940
14 Oct. '16. - No. 2051
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
25
Een Draadlooze Verbinding
met Indië
door C. K. ELOUT
Van al de belemmeringen, waarvan Neder
land door den oorlog de harde werkelijk
heid heeft ervaren, is er misschien geene
.zoo schrijnend scherp als deze: dat het tele
grafisch verkeer tusschen de Nederlandsche
?en de Indische Regeering onder de con
trole is gebracht van Groot-Brittannië.
Engeland laat geen verkeer over de door
dat land beheerschte kabels toe dan in
-algemeen verstaanbare taal. Codetelegram
men zijn verboden. Dat geldt alleen niet
voor het verkeer tusschen een neutrale
Begeering en hare diplomaten, maar aan
gezien de G. G. te Buitenzorg niet tot de
Nederlandsche diplomaten" wordt ge
rekend (ook de tegenwoordige niet, sinds
hij geen gezant meer is!) vallen de met
hem gewisselde Regeeringstelegrammen
?onder het codeverbod, zoodat elke telegra
fische gedachtenwisseling tusschen het Plein
en Buitenzorg*open staat ter kennisneming
door Engeland. Er zijn in vredestijd drie
kabelwegen van Nederland naar Indië:
Ie eene over Amerika, die echter ten deele
?eerst eene draadverbinding is hetzij over
Britsch of Fransch, hetzij over Belgisch of
Duitsch gebied en die dus thans hetzij
?onder Engelsche controle staat, hetzij door
Engeland verstoord is, 2e eene via Siberië
over Duitsch en Russisch gebied, die
uitteraard thans geheel onbruikbaar is, en
?3e de meest gebruikelijke weg: over
BritschIndië of de Cpcos-eilanden, d. w. z. uitslui
tend over Britsch gebied. Deze kabel is
nog bruikbaar maar staat, gelijk gezegd,
onder Engelsche controle.
Toen het beschamende feit bekend werd
.(in Januari 1915) dat zelfs onze Regeerings
telegrammen naar Indië alle voor Engeland
open moesten liggen, heeft zeker menigeen
gezucht: hadden wij maar een draadlooze
verbinding ; we zouden ons dan althans op
?dit punt niet meer door Engeland behoeven
te laten ringelooren.
Het plan voor zulk eene verbinding nu
is eenige jaren geleden opgemaakt. Er is
«chter tot nu toe nog niets van gekomen.
Op 12 Februari 1918 wendde zich een
geheel uit Mederlanders van goeden naam
bestaand comité*) (Prof. van der Bilt was
daarvan het wetenschappelijke hoofd) tot
?den Minister van Koloniën van destijds, den
heer de Waal Malefijt (en tegelijk tot den
Minister van Waterstaat) met het verzoek,
te willen toestaan dat de eindstations voor
«en draadlooze verbinding met Indië zou
den worden opgericht, eenerzijds hier in
Nederland (het Comitébeoogde een plaats
in Brabant) anderzijds in West-Java. Vooraf
had een der leden van het Comité, de heer
Wackers, toen reeds bijna een jaar geleden
?(12 Juli 1912) een audiëntie gehad bij den
?Gouverneur-Generaal tot uiteenzetting van
het plan en daarbij van dien bewindsman
?de erkenning vernomen van het gewicht
der ontworpen verbinding zoowel voor de
Indische defensie als voor het publiek.
En nu zal men niet willen gelooven dat
het antwoord van Minister Malefijt op de
?concessie-aanvrage luidde :
, de overtuiging wordt gemist dat de
uitvoering van het door het Comitéontworpen
plan in het belang van den lande zou zijn."
Dit merkwaardige antwoord (van 12 April
1913) werd daarna door G. G. Idenburg op
18 Aug. 1913 van zijn kant herhaald.
Eenige toelichting werd noch door den
?eenen, noch door den anderen dignitaris
gegeven.
Nu kan men, achteraf de zaak beschou
wend, makkelijk zeggen: het is eigenlijk
maar goed dat het plan van het Comit
Van der Bilt destijds niet is aanvaard, want
volgens dat plan zouden er nog drie
tusschenstations noodig zijn geweest: in Tri
poli, in Erythrea en op Colombo, terwijl
men nu, na drie jaren, reeds een verbin
ding zonder eenig tusschenstation mogelijk
acht. Maar ten eerste overwoog het Comit
reeds in 1913 de mogelijkheid om Colombo,
het Engelsche tusschenstation, te ontgaan
*) Het Comitébestond uit de heeren J.
van den Bosch, gep. vice-admiraal
(Voorwitter), Prof. van der Bilt, F. D. Cochius,
Mr. F. van Hasselt, J. van Hoboken Azn.,
J. A. Hummel, J. B. A. Jonckheer, Jhr. L.
D. C. de Lannoy, Jhr. H. Loudon, S. C. van
Musschenbroek, A. Roelvink, C. Ph.
Tegelberg en L. H. F. Wackers.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiitjiiiiiiMHiiiiiiiiniiHiiMiiiiiiimiiMHiiiiii
Jndië's Defensie een Urgente Zaak
door NOTO SOEROTO
In dit jaar 1916 staat Ned.-Indië een eeuw
lang onder het Nederlandsch Staatsgezag.
Het is wel merkwaardig, dat dit tijdstip
juist valt in een periode, waarin voors
hands meer karakteristiek dan terecht
beweerd wordt, dat Europa bezig is hara
kiri te plegen". Het staat dan ook heelemaal
niet vast, of wij het eerste lustrum van deze
honderdjarige saamhoorigheid zullen bele
ven. Mocht te kwader ure Nederland ge
dwongen worden om mee te doen aan den
zelfmoord van Europa", dan is te vreezen
dat, of een vijand zonder veel krachtigen
tegenstand te ontmoeten beslag gaat leggen
op de Nederlandsche koloniën, of een bond
genoot het weerlooze Indië voor den vriend
in bescherming neemt... maar dan ook voor
altijd d.w.z. voor zich zelven.
Het pessimisme omtrent het lot van de
Nederlandsche koloniën is gerechtvaardigd,
omdat de Nederlandsche natie, bij al hare
overgeërfde deugden met betrekking tot het
vraagstuk nopens het behoud der koloniën
deze deugd schijnt verloren te hebben : de
doortastendheid. Zij heeft vrijwel kostbare
jaren voorbij laten gaan; Indië is
weerloozer dan ooit en dat nog wel, terwijl een stuk
van het Nederlandsche staatsgebied als een
enkel huisje staat temidden van den
oorlogsbrand.
Mocht daarentegen als door een wonder
dit huisje gespaard worden, dan vraagt men
zich af, of Nederland zal biijven gelooven
in dat wonder. Zal het blijven vertrouwen
op zijn goed gesternte ook, wanneer in de
toekomst het andere stuk van het Neder
landsche staatsgebied gevaar dreigt? Aan
zulk blind vertrouwen op zijn geluk twijfelt
zelfs het fatalisme van den Oosterling, tenzij
men bekeerd is tot heilige weerloosheid",
tenzij men als een asceet alle aardsche
dingen heeft prijs gegeven; in dat geval
past ons slechts een eerbiedig stilzwijgen.
Maar dat zou zijn plus royaliste que Ie
roi"; zelfs het J a vaansche volk, dat zooveel
dichter bij het Boeddhisme staat, is daar
Onze Telegrafische Verbinding met de Koloniën
(Teekening voor de Amsterdammer" van Henri v. d. Velde)
IIINIIIIIIIIIIIIMMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItHIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIMHIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIMIIIIIIMIHIMMtHIMMIII»IIIIMIIIIIIIIMIMIIIIlHIIIIIIMIIIIIIIMIIIlllllllUMIIIIIIIIIIIIUIIIIIIinilllllll
en ten tweede konden destijds de heeren
Malefijt en Idenburg tóch evenmin als wie
ook weten dat in 1916 een verbinding zon
der tusschenstations reeds mogelijk zou zijn.
Waarom het hiervoren vermelde antwoord
aan de concessievragers is gegeven, is nooit
opgehelderd. Het is een raadsel gebleven.
Had men destijds medewerking in stede
van tegenwerking ondervonden van onze
Regeeringsbureaux, dan zouden .vermoe
delijk reeds vór het uitbreken van den
oorlog in Indië en in Nederland de zeer
krachtige eindstations hebben gestaan die
ook in het plan-Van der Bilt noodig waren.
Misschien zouden ze, voor een geheel
rechtstreeksche verbinding, nog wat moeten zijn
versterkt, maar dat zou zeker niet zooveel
moeite hebben gekost als thans het oprich
ten van de geheele stations.
Wij zouden dan nu, zeer waarschijnlijk,
eene, zij het wellicht ook nog niet volmaakte,
onafhankelijke verbinding met Indië bezitten.
En zeker wel althans een zoodanige dat in
de rustigste uren, des nachts, Regeerings
telegrammen zouden kunnen worden ge
wisseld buiten de controle van Engeland.
Doch het inzicht van twee bewindslieden
uit de jare 1913 heeft dat verhinderd.
Sedertdien is de zaak van twee zijden
warm gehouden. Eenerzijds door het ge
noemde comité, door de pers en door
Kamerleden. Maar anderzijds ook dit
dient te worden erkend door den
radiotelegrafischen dienst in Indië.
Wat het eerste belangt vindt men, om
ons nu maar tot officieele stukken te be
palen, het volgende.
In Januari 1914 treft men (nadat in het
Handelsblad van 16 Dec. 1913 de publieke
aandacht op de zaak was gevestigd) in het
Voorloopig Verslag der Eerste Kamer be
treffende de Indische Begrooting de
mededeeling aan dat vele leden" een radiogra
fische verbinding met Indië bepleitten
Antwoord van Minister Pleijte in de M. v.
A.: dat hij op de, inmiddels herhaalde, aan
vraag van het comiténog geen beschikking
had kunnen nemen omdat hem de gele
genheid had ontbroken om de zaak grondig
te bestudeeren." Een mondelinge weerklank
van een en ander wordt op 8 Januari in de
nog niet aan toe. De dingen in Indië op
zijn beloop laten, niet alle gevaren onder
de oogen zien en daarnaar handelen
beteekent voor Nederland niet de consequentie
van een heilige levensaanschouwing zooals
die der Burmanen, maar een jammerlijke
kortzichtigheid, een fiasco, in krachtige
koopmanstaai een strop". Economen en
politici mogen dit verzuim en de gevolgen
daarvan duidelijker en breedvoeriger toe
lichten.
De uitdrukking zelfmoord van Europa"
is misschien wel.wat kras, maar waarheid
schijnt zij mij te bevatten in dezen zin: dat
het na den oorlog voorloopig uit zal zijn
met het feit, dat de Europeaan den Aziaat
tot nu toe vrijwel naar willekeur de wet
heeft gesteld. Een verzwakt Europa, een
machtig Japan, straks ook een krachtig en
zelfbewust China, daarbij een Amerika, dat
in de bloedige worsteling zijner broeder
volken ongedeerd is gebleven..,, het laat
zich aanzien, dat, wanneer na de opening
van het Panama-Kanaal de Stille Oceaan
de schouwplaats wordt van handel en ver
keer en aan zijn Aziatische kusten en weten
schap en techniek uit het Westen over
gebracht, worden opgekweekt, het
Europeesche belang op de nieuwe plaats van
wereldverkeer en wereldgebeuren vrijwel in
het gedrang zal raken.
Aan den nieuwen verkeersweg, waarop
de komende wereldgebeurtenissen zullen
plaats grijpen, liggen de Groot-Javaansche
eilanden. Nog heeft een Europeeache natie
hier haar belangen te behartigen. Maar zal
zij die weten te doen eerbiedigen ? Het ge
vaar is waarlijk niet denkbeeldig, dat bij
een mogelijk conflict tusschen de mach
tigste mogendheden aan den Stillen Oceaan
Japan en Amerika het Ja vaansche
eilandenrijk meegesleurd wordt in den wer
vel van den belangenstrijd en straks van
den strijd met kruit en lood. Deze moge
lijkheid en ook de omstandigheid, dat er
nu reeds begeerige blikken worden gewor
pen naar den onbewaakten appel, schijnen nu
eindelijk eens degelijk onder de oogen te
worden gezien, en het verblijdend teeken
Eerste Kamer gehoord wanneer de heer
Laan daar de zaak ter sprake brengt.
Daarna verneemt men geruimen tijd niets
dan dat de quaestie in onderzoek" is.
Op 29 Nov. 1915 echter bespreekt de heer
Nierstrasz de zaak in de Tweede Kamer,
daarbij ook wijzend op de raadselachtige
houding van Minister Malefijt en G. G.
Idenburg. Antwoord krijgt hij niet. Want
Minister Pleijte was toen juist, in de vorige
vergadering, plotseling ongesteld geworden.
Maar de Eerste Kamer neemt den draad
weer op en ontlokt, in de schriftelijke ge
dachtenwisseling over de begrooting, den
Minister van Koloniën thans de verklaring
dat een directe (directe!) telegrafische ver
binding tusschen Moederland en Kolonie
inderdaad van zeer groote waarde zou zijn.
De vraag, of zulk een verbinding mogelijk
zou zijn, is in onderzoek".
En de Minister van Buitenland sche Zak en
deelt eveneens mede dat de zaak in onder
zoek" is, echter zonder dat hij zich over de
beteekenis ervan uitspreekt.
Ten slotte is toen de heer Gilissen in de
Eerste Kamer mondeling op de quaestie
teruggekomen, er op wijzend dat, in dezen
oorlog, Duitschland door het station te
Nauen bij Berlijn in draadlooze verbinding
stond met dat van Sayville bij New-York
en er op wijzend dat wij met een Hollandsch
station hetzelfde konden bereiken en zoo,
via San Fraucisco en Honoloeloe, met
Batavia in onafhankelijk contact konden
komen.
Een Amerikaansche firma die, naar de
heer Gilissen verzekerde, ook door de
Amerikaansche regeering met het inrichten
van draadlooze installaties werd belast, had
geschreven dat per station op ongeveer 2
ton was te rekenen. Hij vroeg den Minister
van Koloniën of deze niet meende, dat in
die richting iets te doen was.
De Minister antwoordde dat het, door
proeven, mogelijk was gebleken om draad
loos te telegrafeeren over een afstand, nog
grooter dan die van Amsterdam?Batavia.
Men zou dus zeker b.v. een verbinding tot
stand kunnen brengen tusschen Nederland
en Cura^ao, tusschen Curacao en Hono
loeloe en tusschen Honoloeloe en Ned.-Indiö.
Maar de omstandigheid dat zoo verre
MiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiimiiiiimiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiilim
daarvan is wel, dat de vraagstukken over
Indië's verdediging en de daar te vormen
weermacht meer dan ooit naar voren wor
den geschoven.
Is het der Nederlandsche natie waarlijk
ernst om de koloniën te behouden, zonder
welke zij af zal dalen tot den rang van een
onbeduidend inogendheidje, dan moet geen
inspanning en geen geld haar te veel zijn
om de verdediging van Indië krachtdadig
ter hand te nemen. Want dit is per slot
van rekening het eenige gewichtige vraag
stuk, dat in de eerste plaats opgelost dient
te worden. Daarnaast zijn natuurlijk ook de
binnenlandsche verbeteringen noodig en
noodzakelijk, doch niets kan met een duur
zaam oogmerk ondernomen worden zonder
het zekere gevoel: veilig in eigen huis te zijn.
Deskundigen mogen hun krachten be
proeven aan de afdoende oplossing van het
Indische defensie-vraagstuk, want veel is
er over dit onderwerp geschreven, maar nog
steeds ontbreken de definitieve plannen,
waarnaar het defensie-stelsel in het leven
kan worden geroepen.
Waar het zwaartepunt in de verdediging
ook moge vallen: in de militaire macht te
land dan wel in die ter zee, een niet te
onderschatten factor voor de kracht der
defensie ligt ongetwijfeld in de gezindheid
der inheemsche bevolking jegens het
Nederladsch gezag. Er is door verschillende schrij
vers, (Hering, Banninck, van der Weijden)
aangedrongen op krachtige deelname aan
de Indische verdediging door de inlandsche
bevolking zelve. Niet zoodra echter worden
dergelijke denkbeelden omtrent de bewape
ning van het inlandsche volk bepleit, of
een stroom van tegen-argumenten wordt
van een andere zijde gehoord. Met name
kunnen deze tegen-argumenten worden ge
kenmerkt als te zijn voortgekomen uit vrees,
vrees, dat men den overheerschten tegen
zichzelven de wapens in de hand kan hebben
gedrukt. Aangenomen, dat deze vrees ge
grond is, dan moet zij het gevolg zijn van
schuldbesef, en dan wordt het toch meer
draadlooze verbindingen tot stand zijn ge
bracht, heeft de Regeering nog geen aan
leiding gegeven, te pogen een dergelijken
maatregel tot uitvoering te brengen." De
zaak was echter ... in studie."
Natuurlijk was de heer Gilissen met dit
antwoord weinig ingenomen en hij ver
klaarde zelfs dat het antwoord van den
Minister hem ernstig speet."
Waarop de heer Pleijte nog slechts repli
ceerde dat er een plan was om een station
op te richten in Nederland en in Indi
maar dat de omstandigheden het nemen
van ongestoorde proeven zeer bemoeilijkten.
Ziedaar de geschiedenis van den parle
mentairen kant der zaak, een geschiedenis
die ook weer niet getuigt van bijzonder veel
voortvarendheid en belangstelling bij de
Regeering.
Dat een draadlooze verbinding een
directe, dus zonder eenig tusschenstation
tusschen Nederland en Indiönu reeds mo
gelijk zou zijn, zij het dan ook dat ze nog
gebrekkig zou werken, schijnt intusschen
nauwelijks meer voor twijfel vatbaar. Op
het laatst van Juli 1916 werden de lezers
van het Vaderland verblijd met de
mededeeling dat alles was voorbereid, dat er hier
te lande een station zou worden opgericht
en dat het materiaal voor het station in
Indië reeds daarheen onderweg was met
de Holland. Dit bleek helaas geheel onjuist
maar het gaf aanleiding tot een mededeeling
van de heer Dr. C. J. de Groot, ingenieur bij
den Indischen telegraafdienst, in de Nieuwe
Coumnt van 4 Augustus, waarin deze het
reeds bekende bericht bevestigde dat te
Sabang (toen reeds eenige maanden geleden)
berichten waren opgevangen van Nauen bij
Berlijn. Dat beteekende het draadloos over
bruggen van een afstand die volgens den
heer de Groot, 10000 K.M. (een
aardquadrant) bedraagt, volgens een ander des
kundige, den heer M. F. Onnen teSoerabaya,
8000 K.M. (10.000 K.M. is het, volgens den
heer Onnen, tot Batavia). Maar dat zegt
nog niets, zoo meent de heer de Groot,
voor een exploitatie in geregeld bedrijf.
Daarvoor zijn zeer krachtige machines
noodig van zeker 1000 P.K. en torens zoo
hoog als de Eiffeltoren en het is dan ook
IIIMIMIIHMIIII iiiiiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiitiliiiliiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiii
dan tijd, dat dit schuldbesef voor goed
uitgewischt worde, n.l. door in dubbele mate
goed te maken wat men lang verzuimd
heeft: men houde thans rekening met de
grieven en wenschen van het inheemsche
volk, dat niet langer den slaap des recht
vaardigen slaapt.
Indië te verdedigen zonder moreelen en
daadwerkelijken steun van de bevolking
schijnt voor Nederland een hopelooze zaak.
Men stelle zich voor: een handjevol Neder
landers, die ??naar een bekend gezegde
om hun aantal uit te drukken zouden
verdrinken, indien de 40 millioen inlanders
op hetzelfde moment deden wat de balie
kluivers over een brugleuning plegen te doen,
vechtende tegen een overmachtigen vijand
ter verdediging vaneen land, welks bevolking
apathisch, zoo niet met een hoonenden glim
lach de worsteling gadeslaat. Kan men zich
wel in een penibeler positie indenken? En
toch zou dit het gevolg zijn van Neder
landsche zelfoverschatting en onderschatting
van den steun der inlandsche bevolking,
vooral wanneer het laatste een uitvloeisel
is van onbuigzame hooghartigheid.
De voorstanders van de deelname aan de
defensie door de bevolking zelve schijnen
in het gelijk te zijn gesteld. In een officieel
bericht over de inlandsche betoogingen,
voor Indië's defensie op 31 Aug. j.l. ge
houden, heet het: Het bleek, dat in het
behoud van liet Nederlandsche gezag de
beste waarborg wordt gezien om de wen
schen, die de inlandsche maatschappij
koestert, in vervulling te doen gaan. Ver
trouwen in de toekomst en waardeering van
het feit, dat zij gelegenheid heeft gehad zich
uit te spreken in een belangrijk vraagstuk
als de verdediging van Indië, stemmen de
inlandsche bevolking gunstig voor de in
voering van een militie".
Geruchten gaan echter, dat er
malcontenten" zijn, met name een afdeeling
Sarekat Islam en een afdeeling Boedi Oetomo,
die niet onvoorwaardelijk meegaan met de
uitgesproken meening, hierboven als offi
cieel weergegeven. Zij zouden voorwaarden
gesteld hebben voor den steun, dien zij het
niet te verwonderen dat zulke groote af
standen zelfs tusschen de grootste bestaande
stations nog niet zijn overbrugd in geregeld
bedrijf. Sedert geruimen tijd echter is
reeds besloten", zoo schreef de heer de Groot,
tot het tot stand brengen van een
radiotelegrafische verbinding met Indië en de
beslissende stappen" daartoe waren dan
ook reeds genomen" toen de ervaring
Nauen-Sabang de mogelijkheid .van zulk
een verbinding bevestigde.
De heer de Groot verdedigde voorts den
Indischen radio-telegrafischen dienst tegen
daarop geoefende critiek en deelde mede
dat binnenkort" een rapportzou verschijnen
(ook in den handel) over de proeven die in
Indië waren genomen en waaruit zou blijken
dat daar in dit opzicht pionierswerk" is
verricht.
Ten aanzien van de hoofdzaak merke
men op dat de heer de Groot op 4
Aug.schrijft: vór enkele maanden zijn er te
Sabang berichten van Nauen opgevangen
en dat hij daarna zegt dat reeds geruimen,
tijd" daarvór was besloten" tot het maken
van een radio-telegrafische verbinding en
dat zelfs de beslissende stappen" daartoe
reeds waren genomen toen het experiment
Nauen-Sabang bekend werd. Dit schijnt
slecht te kloppen pp de uiting van den
Minister van Koloniën in de Eerste Kamer
vergadering van 9 Maart, volgens welke de
zaak nog in studie" was en.de Regeering
zelfs nog geen aanleiding had gevonden,
te pogen een dergelijken maatregel tot uit
voering te brengen". Men krijgt den indruk
dat de Minister niet recht wist, hoeveel
men in Indië al voorbereid en.... beslist
had. Maar dat zal wel gelegen hebben aan....
de gebrekkige telegrafische gemeenschap!
Mogelijk schijnt de zaak echter, in tech
nisch opzicht, reeds te zijn. Over de be
zwaren tegen een onmiddellijke uitvoering
verschillen de deskundigen. DeheerOnneu
meende, in de Semarangsche Locomotief
van 28 Dec. 1915 (op te merken valt hierbij
dat de heer Onnen toen reeds schreef dat
verbindingen over afstanden van 8000 a
10000 K.M. mogelijk waren gebleken) dat
een directe verbinding Nederland-Indië wel
practicabel maar nog niet exploitabel was
omdat men nog niet de zekerheid kon
geven, die voor particuliere telegrammen
noodig is, dat de aangeboden en betaalde
berichten ook werkelijk overkomen. De
heer de Groot daarentegen schijnt het be
zwaar nog slechts te zien in de moeilijkheid
om, in dezen tijd, het materiaal te krijgen
voor de benoodigde sterke machines en
hooge torens. Ware Minister Malefijt wat
minder wars geweest, zoo zucht men onwille
keurig weder als men dit bezwaar verneemt,
hoe veel verder zouden wij dan nu al zijn l
Zelfs een betrekkelijk zwak station als
Sabang (zwak als uitzendstation; voor het
opvangen heeft men, zooals bekend is, geen
sterke inrichtingen noodig) heeft met sche
pen, des nachts als het 't rustigst is, gesprek
afstanden van 5400 K.M. en des daags van
900 K.M. bereikt. Hadden wij hier in
Nederland en in Indiömaar twee stations
als Nauen en Sayville, wij zouden althans
in het luchtverkeer der gedachten ge
ëmancipeerd zijn van Engelands macht
die nu in onze Regeeringstelegrammen
neust en 's nachts, als Scheveningen te
veel seint naar 't believen van Mijnheer
Marconi, ons doet weten: Hurry up! Anders
zal ik je gesprekken met een paar krachtige
golven eens even in de war sturen!
Het gemis aan inzicht van vorige regeer
ders en een zekere flauwheid en traagheid
bij de tegenwoordige heeft een kostbaren
tijd doen verloren gaan. Moge die spoedig
worden ingehaald.
Want wij weten nu allen wat de heer de
Groot reeds schreef in een der stellingen
waarop hij promoveerde aan de Technische
Hoogeschool:
Een radio-telegrafisehe verbinding van
Nederland niet (zijne) Koloniën, zonder tusschen
stations is een politieke noodzakelijkheid en is
technisch uitvoerbaar".
imiiMmiiimiiMiiiiimiMiiiiimttii
Nederlandsche gezag eventueel zouden
verleenen. Men diene wel degelijk dergelijke
wenschen in aanmerking te nemen en de
gegrondheid daarvan te onderzoeken. Doet
men dat niet, en blijken die eischen redelijk
en naderhand de volksmeening uit te druk
ken, en worden zij niet ingewilligd, dan zal
men later nog tot onaangename verrassingen
komen te staan.
Doch in elk geval moet er gehandeld
worden. Laten de wenschen dier
malconteuten geen reden zijn om te aarzelen in de
spoedige doorvoering der Indische defensie.
Men geve het inlandsche volk de gelegen
heid te toonen, dat het is een dankbaar volk
en wat nog meer is, dat het zijn eigen be
langen begrijpt. Worden de vreesachtigen
onder de Nederlanders in het gelijk gesteld,
wil het inlandsche volk, door daden en niet
alleen met woorden, niet overtuigd worden,
dat het in de defensie van Indië een nationale
zaak moet zien, dan kan Indië nog altijd
prijs worden gegeven, waartoe Nederland
bij werkeloosheid toch komen moet. En de
inlanders mogen hun wel verdiende straf
krijgen: onder heerschappij te staan van een
anderen, maar harden en meedoogenloozen
meester.
Maar laat ik liever wijsheid veronder
stellen n in Nederlanders en in de Javanen
met hunne volksverwanten. Heeter kan het
ijzer niet zijn, dat gesmeed moet worden.
Laten de smeden aan het ijzeren verdedi
gingswerk tijgen. Onbewaakt en onbeveiligd
Indië aan het druk openbaar verkeer op
den dan niet meer Stillen-Oceaan
beteekent: de dieven in verzoeking brengen.
Verlies van Indië beteekent voor Nederland
een vernederende onbeduidendheid van een
zieltogend volk; verlies van Nederland be
teekent voor Indië 50 pCt. minder kans om
zijn wenschen en zijn idealen binnen
afzienbaren tijd in vervulling te zien.