De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 14 oktober pagina 5

14 oktober 1916 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

14 Oct. '16. - No. 2051 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND NEDERLANDSCH-INDI 1816?1916 door mr. D. FOCK, Oud-Minister van Koloniën, Lid van de Tweede Kamer Een eeuw is verloopen, sedert Nederland het bestuur van zijn Oost-Indische koloniën na het Engelsch tussehenbestuur weder op zich nam. Kunnen wij, Nederlanders, met voldoening terugzien op die eeuw van Nederlandsch staatsbestuur in Indië? De nieuwere denkbeelden op het gebied der koloniale politiek, die in de tweede helft der eeuw zijn opgekomen en die zich in den laatsten tijd krachtig hebben doen gelden, vinden onverdeelde instemming en de toe passing, welke aan die denkbeelden gegeven wordt, lechtvaardigt een niet ongunstig oor deel over het Nederlandsch koloniaal beleid. Was aanvankelijk het hoofddoel van de koloniale politiek directe geldelijke voordeelen voor het moederland uit de koloniën te verkrijgen, en werd toen aan de belangen der bevolking in de koloniën weinig aan dacht geschonken, in het laatste deel van de achter ons liggende eeuw is het geheel anders geworden. Men wil van Indische baten voor de Nederlandsche schatkist niet meer weten; niemand, van welke politieke richting ook, zou thans nog het gebruik van Indische baten voor en ten behoeve van Nederland willen verdedigen. Bij het bestuur van Indië staat nu het belang van Indië zelf op den voorgrond, en de penningen, in Indië opgebracht, mogen alleen voor Indische be langen worden besteed. De belangen van de inlandsche bevolking worden in de aller eerste plaats behartigd; op de geestelijke, zedelijke en stoffelijke verheffing der in landsche bevolking is thans het streven van het bestuur gericht. Het onderwijs voor de inlandsche bevolking is sedert de laatste tien jaren krachtig ter hand genomen; en al zouden wij zeker wenschen, dat nog meer lagere scholen en ook scholen voor voort gezet onderwijs waren opgericht, dat ook aan het onderwijs voor inlandsche meisjes meer aandacht ware geschonken dan nog geschied is, het is de goede richting waarin wij gaan en welke wij, naar vertrouwd mag worden, in steeds vlugger tempo zullen volgen. De inlandsche bevolking vraagt om onderwijs, en terecht wil het bestuur aan die vraag zooveel dat mogelijk is, voldoen. En werd aan de belangen der bevolking op hygiënisch en sociaal gebied vroeger nau welijks gedacht, men gevoelt nu dat ook die belangen niet mogen worden verwaar loosd, dat zij integendeel ernstige behar tiging behoeven, Het spreekt van zelf, dat de nieuwere inzichten omtrent den plicht van het bestuur jegens de inlandsche be volking, en de daaruit voortvloeiende ver zorging van de belangen der bevolking de taak van het bestuur heel wat zwaarder hebben gemaakt, en dat die taak voort durend zwaarder zal worden. Welnu die taak kunnen wij alleen naar behooren ver vullen, wanneer vele onzer Nederlandsche jongelieden bereid zijn zich voor den Indischen dienst beschikbaar te stellen. Helaas, het is in de laatste jaren bij herhaling ge bleken, dat de belangstelling in Indië bij ons volk ontbrak en dat er voor den IndiDE PLAATS VAN NEDERL.-INDI IN DE AZIATISCHE POLITIEK door J. T. CREMER, Oud-Minister ran Koloniën, Lid van de Fsrste Kamer Strikt genomen heeft Nederlandsch-Iudii'' als kolonie van Nederland geen zelfstan dige plaats in de Aziatische politiek. De Koning heeft, krachtens de Grondwet, het opperbestuur der koloniën en bezittingen in andere werelddeelen en eveneens het opper bestuur der buitenlandsche betrekkingen. Evenwel, naarmate de ontwikkeling van Azië voortschrijdt naar Europeesch model; naarmate het Oosten zich toelegt op Europeesche wetenschap en opvatting en de oudAziatische beschaving en kunst vervangt door de moderne Europeesche, waarvan de krijgs kunst zulk een belangrijk deel uitmaakt; naarmate gemakkelijk en snel verkeer daar niet alleen in het leven roepen nijverheid en handel, maar ook scheppen belangen sferen, zucht naar uitbreiding van afzet- en machtsgebied ; naar die mate kan de nood zakelijkheid zich meer voordoen dat de Gouverneur-Generaal, die 's Konings gezag in Nederlandsch-Indië uitoefent, plotseling en zelfstandig zal moeten optreden om dat gezag te handhaven. Toen nu een eeuw geleden, Nederland weder in het bezit kwam van Indië, werd in de eerste plaats gedacht aan bevestiging en uitbreiding van ons gezag aldaar met opzicht tot de inlandsche bevolking; daar voor was op den duur een betrekkelijk geringe land- en zeemacht voldoende. Voor de verdediging tegen een buitenlandschen vijand werd alleen gedacht aan een Europeeschen vijand; in Indië werd een kleine macht van grootere schepen daarvoor vol doende geacht; de verdediging van Indië tegen vreemd gevaar zou toch in hoofdzaak geschieden achter de Hollandsche water linie." Verouderd is nu dut begrip, zooals zoovele andere bet zijn. Allengs, maar met vasten tred, zal moeten worden voortgegaan op den weg van hervorming en versterking van Indië's macht en bevoegdheid, opdat het zijn plaats behoorlijk zal kunnen inne men en blijven behouden in de rij der der Aziatische Staten. Die staten van het grootste werelddeel zijn verdeeld in twee categoriën. De zelfbesturenden, zooals China, Japan, Siam, Turkije, Perzië, Arabië en Afganistan hebben een eigen regeering en zijn onaf hankelijk of daaromtrent. De bezittingen of koloniën, zooals Siberië, Britsch-Indië en de Straits-Settlements Pransch Achter-Indic, Nederlandsch-Inclu en de Philippijnen zijn afhankelijk van Europeesche en Amerikaausche natiën maar met min of meer autonomie. Zij vormen het grootste gedeelte van Azië. De belangrijkste der zelfbesturende stater hebben in hoofdzaak binnen hun gebied eenheid van ras, taal en godsdienst, zekere volkseenheid dus, en zijn, goed bestuurd daardoor tot groote krachtontwikkeling ook naar buiten, in staat. Met de categorie der bezittingen en kolo niën is het anders gesteld. Om de voornaamste te noemen: Siberië is weinig bc volkt; Rusland zendt voortdurend immi granten, vooral uit Klein-Rusland, prachtig volk, naar de meest oostelijke provinciën schen dienst slechts weinig Nederlandsche ongelieden te krijgen waren. Dit is een rerschijnsel dat ernstig te betreuren valt. Jaat ons toch al het mogelijke doen om >elangstelling in ons mooi Indisch rijk op e wekken ! Men heeft bij ons onderwijs op de lagere scholen in Nederland niet altijd n het oog gehouden, dat ons volk onze koloniën evengoed behoort te kennen als ons land; het mag niet worden vergeten, dat de nooden en behoeften van de bevol kingen van de koloniën evenzeer onze aan dacht verdienen als die van ons Nederandsche volk. In den laatsten tijd is er wel eenige verbetering gekomen ; maar toch s het nog lang niet op alle scholen, zooals iet zou moeten zijn. En de Regeering kan ook veel doen door aan Nederlandsche ambtenaren, die genegen zijn tijdelijk in den Indischen dienst te werken, zulk eentijdeijkc Indische plaatsing gemakkelijk te masen door herplaatsing in den Nederland schen dienst na terugkeer te verzekeren. Sommige Nederlandsche depai tementen heb een bezwaren; het geeft moeilijkheden bij de regeling van den Nederlandschen dienst Maar laat men toch terwille van het belang der koloniën, dat evengoed een werkelijk Nederlandsch belang is, zulke moeilijkheden niet te zwaar laten wegen, maar ze trachten ,e overwinnen l Er komt bij, dat een amb«naar, die door een tijdelijke werkzaamleid in Indië wat meer van de wereld heeft ;ezien dan hij in de Nederlandsche bureau's zien krijgt, ook voor den Nederlandschen dienst groote waarde heeft. Het beginsel, dat ten aanzien van het aestuur in Indië in ons Regeeringsreglement is gehuldigd, is dat de inlandsche bevolking gelaten wordt onder de onmiddellijke leiding van hare eigen, van regeeringswege aange stelde of erkende hoofden onder hooger toezicht. Dit beginsel moet niet beperkt, maar ruim worden toegepast, zoodat men niet slechts voor den eigenlijken bestuurs dienst maar voor alle takken van dienst inlanders moet gebruiken, die onder leiding van Nederlandsche ambtenaren werken. Met het oog daarop worden dan ook in Indië voortdurend nieuwe scholen van opleiding voor verschillenden arbeid geopend. De be doeling is dus het aantal posten, dat door inlanders wordt bezet, zooveel mogelijk uit te breiden, maar dit neemt niet weg, dat nog langen tijd vele goed onderlegde Neder landsche leiders noodig zullen zijn, en dat zelfs voor de lagere betrekkingen voorloopig nog niet altijd voldoende inlandsen personeel aanwezig is. Maar het is niet alleen in het ambtelijke, dat onze Nederlandsche jonge lieden daar ginds in ons grooter Nederland een interessant arbeidsveld kunnen vinden, ook op het gebied van handel, landbouw en industrie is daar veel mooie arbeid te doen voor energieke flinke jongelieden. Moge het dus ook zijn, dat onze Neder landsche jongelieden leeren inzien, meer dan in den laatsten tijd het geval was, dat velen hunner in onze koloniën behooren mede te werken aan de vervulling onzer plichten jegens de bevolking en in bet al gemeen aan de ontwikkeling der koloniën, welke Nederlands taak is ! Eenige jaren geleden had de zoogenaamde als tegenwicht tegen Japan; de Siberische regimenten maakten goeden naam in den tegenwoordigen oorlog. Van Siberië zal op den duur groote kracht kunnen uitgaan. Dat die ooit tegen ons Indië gericht zal worden, is niet waarschijnlijk. De, in hoofdzaak, sterk bevolkte Britsche bezittingen hebben groot verschil in rassen, talen en godsdienst. Deels worden de Indische bezittingen rechtstreeks, deels door bemiddeling van eigen vorsten, door Brittanje bestuurd. Haar eenheid vormt het Britsche gezag en dat dit in moeilijke tijden kan steunen op de hulp zijner Oostersche onderdanen blij kt tot dusver in deze moeilijke tijden. Als eenheid steunen zij het moeder land en staan zij nog ongeschokt. Ook van die koloniën, evenzeer als van de Pransche en Amerikaansche, is agressie al zeer onwaarschijnlijk. Onze eigen bezittingen vormen meer een geografisch dan een politiek of ethnologisch geheel. Het Nederlandscbe gezag is vrijwel de eenige band, welke dit geheel samenvat. Is het maleisch de lingua franca der kusten en het Mohamedanisme de zich steeds uit breidende en meest voorkomende gods dienst, elk eiland heeft zijn eigen rassen, talen, godsdienstige of animistische opvat tingen, beschaving en ontwikkeling; enkele streken hebben zelfs bijna volkomen gemis ,ian deze laatste. De politiek van onthouding van inmen ging in de streken, waar ons gezag niet stevig gevestigd was, welke eerst voor wei nige jaren ia opgegeven, is oorzaak dat de band tusschen vele onzer onderdanen en het gezag nog zeer los is. Ofschoon Nederlandsch-Indië, wat opper vlakte, ligging, vruchtbaarheid en talrijkheid van bevolking betreft, een belangrijke plaats inneemt onder de rijken van Azië; ofschoon het bijna een zevende gedeelte van den omtrek der aarde omvat, kan het op poliliek gebied toch niet dien invloed uitoefenen, dien het bij meer samenhang en ontwikkeling zou toekomen en die het uoodig heeft om bij een hevigen schok van buiten n te blijven. Indië inwendig te versterken, om zoo noodig kracht naar buiten te kunnen tooncu en tot afweer van begcerige plannen, moet daaroir onze taak zijn ; in het belang van Indië en van Nederland. Het alles samenvattende cement moet zijn het besef bij al onze bruine broeders", dat eenheid onder onze vlag beter is dan verbrokkeling, uiteenvallen en het prooi worden vaa buitenlandsche overheerschcrs of binnenhindsche elkaar benijdende en be strijdende vorsten of demagogen. Om dit besef te wekken moet in de eerste plaats alom gebracht worden, veiligheid v au personen en goederen, rust en orde; de overtuiging, dut het Bestuur meer zekerheid biedt, dan eigengevormde bonden, die den sluwsten gelegenheid geven te leven op kosten van de goedgeloovigen. De middelen daartoe bezitten wij. Alle uithoeken dei Kolonie zijn door stoomlijnen met de hoofd plaatsen en onderling verbonden, worden geregeld bezocht en allengs onder geregeld bestuur gebracht; op de groote eilanden worden met kracht wegen aangelegd o: verbeterd. Het eerste gevolg van een en ander is dat de productie der bevolking toeneemt en de vrucht van eigen werk nu rceda door de meestcn genoten wordt. Indische partij zich tot leus gekozen: Indië voor de Indiërs". liet was de partij der Indo-Europeanen, die onafhankelijkheid voor Indië wilden. Die partij vond bij de "nlandsche bevolking geen aanhang; een geruchtmakende propagandareis over Java ton den leider, Douwes Dekker, slechts en klein aantal volgelingen onder de beolking voor zijn partij doen winnen. De nlandsche bevolking wil de onafhankelijkleid niet; zij weet zeer goed, dat een beituur van Indo-Europeanen, buiten Nederand om, niet in haar belang zou zijn, ja liet mogelijk zou zijn, terwijl zij ook zich zelf niet tot een eigen zelfstandig bestuur n staat acht. En zij wcnscht het Nederandsch gezag niet voor een ander, vreemd ?ezag te zien plaats maken. Wanneer wij voortgaan steeds meer en krachtiger werk zaam te zijn voor en in het belang van de bevolking der kolonie, zal dit leiden tot versterking van het vertrouwen dier bevoli'mg in ons gezag, en zal daardoor de band tusschen Nederland en zijne Koloniën voort durend hechter worden. Het is een ver lijdend feit, dat blijkens de berichten welke den laatsten tijd uit Indië zijn ontvangen, ook in inlandsche kringen bereidvaardigs uitgesproken om mede te werken voor :iet weerbaar maken van Indië. Er is een sterke drang om een militie, ook een inandsche militie in het leven te roepen; iet is een moeilijk vraagstuk, hoe zulk een militie in Indië zal zijn in te richten, maar de oplossing daarvan wordt vergemakkeijkt, nu reeds stemmen uit de inlandsche wereld zijn opgegaan, die zich daarvoor iiebben uitgesproken. Het is waar, dat zich onder sommige groepen van de inlandsehe bevolking ook de wensch heeft laten hooren om politieke rechten voor de bevolking te verkrijgen1 Maar, hoewel er geen verband moet gelegd worden tusschen militie en politieke rechten en het een niet van het ander afhankelijk mag zijn, is er inderdaad grond om voor vertegenwoordigers der be volking de gelegenheid open te stellen zich over de belangen van land en volk in een officieel college uit te spreken en hun zoo doende medezeggenschap te geven. Nu de instelling van een Volksraad bij de StatenGeneraal in behandeling is en er goede kans is dat dit lichaam er komt, zal aldus aan het rechtmatig verlangen om een oflïcieelen raad in het leven te roepen,, die langzamerhand zal worden tot een vertegenwoordigd college worden voldaan. Het zal voorloopig niet zijn een vertegen woordigend lichaam dat werkelijk een ver tegenwoordiging geeft in den geest, zooals men dat in Nederland begrijpt, maar het zal zijn een eerste stap in die richting. Is het nu waar, zoouls dit de/er dagen in een hoofdartikel in een der bladen werd geschreven, dat de bevolking in Ned. OostIndië, nog in geen halve eeuw wellicht, rijp is voor een inlandsche militie, waarop het gezag als een muur zal kunnen vertrouwen tegen een buitenlandschen of inlandschen vijand ? Paul Leroy-Beaulière schreef het zelfde in zijn interessant werk over de Fransche koloniën Algerië en Tunis ten aanzien van de bevolkingen daar; de invoering van een dienstplicht der inlanders in Tunis beWaar materieele vooruitgang komt, wordt de bevolking meer vatbaar voor geestelijke ontwikkeling. Bij het streven om die te brengen moet vermeden worden ruwe bot sing met de volksadat door onkunde daar van ; meer studie der volkenkunde is daartoe noodzakelijk; bij ambtenaren en particu lieren, gevestigd, -/M in meer ontwikkelde als in de primitieve streken, moet in hunne aanraking met de bevolking op den voor grond staan eerbiediging van haar dierbare begrippen en waar verbetering noodig of nuttig is, die te brengen met takt. Die studie der volkenkunde, beoefend en gepopulariseerd door de nu in dien geest werkzame instituten, zal onderlinge waar deering bevorderen. Naarmate de ontwikkeling voortschrijdt, moet door passend onderwijs de bevolking opgeleid worden tot het dienen van 's Lands belang op allerlei gebied, zóop dat \an Bestuur als van de ontwikkeling der pro ductie-factoren: verkeer te land en te water, land- en mijnbouw, de groote en kleine nijverheid. Slechts door in hoofdzaak onaf hankelijk te zijn van het invoeren van het allernoodigste voor de behoeften en de ver dediging van het Rijk, kan een staat in de tropen geacht worden een goed georgani seerd, een levenskrachtig geheel te vormen. Samenwerking zal samenhang brengen. De taak om bewust en krachtig dit doel te bereiken zal de krachten van Nederland te boven gaan, wanneer zij daartoe niet dienstbaar maakt de kern van ontwikkeling, die in eenige streken en wel vooral op Java al aanwezig is. De ontwikkelde Javaan in de eerste plaats moet voelen, dat hij een grootsche rol kan en moet spelen, om niet alleen zijn naaste omgeving, maar ook de weinig bevolkte buitenbczittingen te helpen tot opbloei. Dit laatste zal worden bevorderd, door ons krachtig voortgaan op den ingeslagen weg om de hygiënische toestanden in den archi pel grondig te verbeteren. De bevolking zal daardoor toenemen in aantal niet alleen, maar ook in werkkracht en -lust. Door allengs haar deel van de bestuurs taak Ie vergrootcn, zal de vcruntwoordclijks zin worden opgewekt; door steeds gevaarlijke halve kennis bij de toonaangcvenden te hervormen tot volle kennis, zal het bescl doordringen, dat de vereenigde staten van Nederlandsch-Indië onder onze vlug een schoonc toekomst tegemoet gaan, waard om er, wanneer noodig, goed en bloed vooi te offeren. Al moge het lang duren eer hel einddoel wordt bereikt, inmiddels kan veel gedaan worden om dreigend gevaar af te wenden of te weerstaan. Wat moeten wij al aanstonds duen, om onze positie in Azië te. versterken? De welgeslaagde politiek van ruim eei halve eeuw, om onze grenzen open te zetten voor ondernemingsgeest, kapitaal en voort brengsclen, ook uit den vreemde, waarvai door vreemde natiën ruimschoots gebruik is en nog wordt gemaakt, moet wordcr voortgezet. De vriendschappelijke aanrakingen me de nabij gelegen vreemde koloniale en zelf besturende staten moeten worden, ontwik kcld ; reeds nu vuren onze Indische stoomers geregeld naar de Straits, naar Bengalen en Burma, naar Siam, China, Japan, de Philip pijnen en Amerika, naar Australië. De rijke hulpbronnen onzer Koloniër De Uitgestrektheid van Nederlandsch Oost-Indië De Ned.-Indiscbe Koloniën uitgemeten op de kaart van Europa IIIIIIIIIMIlllllllllllltllllllllllllllllllMIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII schouwde hij als une imprudence digne de i'éternelle touderie francaise" en hij beriep r zich op dat wij,. Nederlanders, dien weg niet opgingen. Dat voor die waarschuwing ter zake van den dienstplicht in Algerië en Tunis grond zou bestaan, is zeker allerminst gebleken, en ik geloof, dat er evenmin reden is, om een militie in Indië te ontraden. Na tuurlijk zal men niet aanstonds de bevolking van alle streken in Nederlandsch-Indië daar aan kunnen onderwerpen, en zal het zich aanvankelijk ook voor die streken, waar het dan zal worden toegepast, moeten bepalen tot een betrekkelijk klein deel der bevolking. Alleen dat deel der bevolking, dat daarvoor voldoende ontwikkeling bezit, mag voor een militieplicht in aanmerking worden gebracht, en een goede, verstandige leiding der militieplichtigen moet worden verzekerd- Dan zal een militie noch voor het gezag, noch voor de goedgezinde bevolking een gevaar kunnen zijn, zooals de schrijver van het dagblad artikel, waarvan ik zooeven sprak, het vreest. Integendeel het zal een goeden geest onder de bevolking brengen, welke zijn gunstigeu invloed zal doen gevoelen. De berichten over de moeilijkheden te Djambi, die wij in de laatste weken hebben ontvangen, kunnen geen aanleiding geven om de invoering van een militieplicht in andere deelen van den Archipel te ontraden. "En dat de jonge vereenigingen, die in den laatsten tijd onder de inlandsche bevolking op Java en ook buiten Java zijn opgericht, wel eens tot buiten sporigheden kunnen leiden, het ligt in den aard der zaak. Tegen dergelijke buitensporig heden zal men dan krachtig hebben op te treden; men toone, dat men geene buiten sporigheden toelaat. Maar men zij niet be vreesd en men late de vereenigingen onder de bevolking, die een geoorloofd doel na streven, zich vrij ontwikkelen ; toezicht, goed toezicht moet er zijn, maar men werke de bevolking in haar ontwikkelingsdrang niet tegen. De inlandsche maatschappij heeft een moeten niet alleen tot voordeel strekken van hare bevolking en van Nederland, maar het handelsverkeer, de uitwisseling van producten en fabrikaten steunen van ganseh de wereld. Moge ons bloeiend bezit daardoor al af gunst wekken, de meesten zullen het 't veiligst achten in onze handen. De oude wedstrijd in het Oosten tusschen Engeland en ons is opgeheven in den loop der tijden sinds beider gezag behoorlijk is afgebakend ; en Britsche Koloniën, Australië wel in de eerste plaats, zouden ongetwijfeld zeer ongaarne ons gezag zien vervangen door dat eener Aziatische vreemde mogend heid. Ook Amerika, sedert het gevestigd is op de Philippijnen, zoekt voortdurend vriendschappelijke aanraking en leering op ons gebied en heeft daar groote belangen; zoolang het daar onze noorderbuur blijft, kan het ons tot steun zijn. Onze enge aanrakingen met China sinds eenwen hebben wel geleerd, dat deze niet krijgszuchtige staat geen gevaarlijke buur is; met Siam en zijn vorstenhuis hebben wij de meest vrienschappelijke aanrakingen; het verkeer met de Fransche Koloniën kan ongetwijfeld nog worden uitgebreid, maar expansiezucht van die zijde hebben we zeker niet te vreezen. Japan, onze verstafgelegeii buur, is de Aziatische natie, die zeker het meest in den bovenomschreven Europeeschen geest is vooruitgegaan, die tot de grootste krachtsinspanning in staat is, die steeds in beteekcnis stijgt, naarmate de groote Eui'opeesche natiën zich uitputten in voortdurenden, feilen strijd. Onze poli tieke en commercieele aanrukingen met dat Rijk der Rijzende Zon zijn veelvuldig en van vriendschappelijke!! aard en de taak, die het in Noord-Azië en op Formosa te vervullen heeft, geeft het volop werk. De ernst van de taak orn de gunstige factoren van ons buitenlandse!) Aziatisch verkeer te ontwikkelen, de ongunstige te eliminecrcn, toont Nederland te beseffen o.a. door tijdelijk geldelijk te steunen nieuwe stoomvaartlijnen, door bijzondere zendingen, door wetenschappelijke aanrakingen. Onze nieuwe Gouverneur-Generaal is er zeker de man naar, om in dezen geest krachtig, met kennis en beleid voort te werken. Toch, ofschoon er dus veel gunstige fac toren voor een vreedzame en rustige ont wikkeling van ons gebied in het Oosten bestaan, toch is het onze onafwijsbare plicht, om ook daar te handelen ingevolge het oude, helaas nog steeds juiste voorschrift: wie den vrede wil, bereide zich ten oorlog. Slechts doordat wij hier te lande dien regel niet geheel uit het oog hebben ver loren en krachtig zijn opgetreden sinds het gevaar ons omringt, is onze onafhankelijk heid nog onaangetast en hopen wij die te handhaven omdat wij het willen. Het Bui tenland is daarvan overtuigd. Niet minder geldt in Indië die nood zakelijkheid. Mogen er zijn, die gelooven dat, hetzij na vermorzeling van een der strijdende partijen, hetzij na uitputting van beide, een eeuwige vrede zul aanbreken, wie durft daarop rekenen? En zoo al in Europa, dan ook in Azië? Ik zou dit misdadig achten. Daarom dient reeds nu, ook naar buiten, blijk gegeven te worden, dat wij ginds paraat willen staan, zooala hier. geheel ander karakter gekregen dan nog betrekkelijk kort geleden het geval was. Zou men nu meenen, dat men de bevolking zou kunnen terugdringen en haar zou kunnen houden op de plaats, waarop zij vroeger stond ? Neen, de bevolking wil vooruit, en men bevordere dus, dat zij in alle opzichten op hooger peil komt. Ons gezag zal daardoor niet lijden; een optreden, dat, waar noodig, krachtig is, maar tevens een open oog heeft voor een vrije ontwikkeling der bevolking, zal dat gezag slechts kunnen versterken. Moge ons Nederlandsch bestuur voort gaan zijn taak in Indië op te vatten, zooals in den laatsten tijd die taak is begrepen en zonder overijling maar met vasten wil in dezelfde richting voortwerken l Den Haag. De handhaving onzer plaats in de Azia tische politiek brengt dus mede verbetering onzer weermiddelen, zóte land als ter zee, Verbetering dadelijk. Er zijn iHnke kruisers in aanbouw, maar die bouw duurt nu on vermijdelijk lang. Met mijnen, die, evenals mijnenleggers, zeker in Indië gemaakt kun nen worden, kan inmiddels veel gedaan worden. Het aanwezige getal torpedo- en duikbooteii worde snel uitgebreid. Op welke wijze do vloot verder moet worden versterkt, zal eerst na den oorlog beslist kunnen worden. Maar zeker moet en kan het leger aan zienlijk versterkt worden. /onder er aan te denken het staande leger te verminderen of te verzwakken, want. het blijft noodig voor de handhaving van in wendige rust en voor het opnemen en steunen eener te vormen militie, worde dadelijk overgegaan tot instelling dier militie, niet. alleen op Java, maar ook op de buitenbozittingen, waar groepen Europeanen zijn. Het ingediende wetsontwerp, dat deze in stelling mogelijk maakt, worde door do Staten-Generaal als spoedeischend behan deld. Wanneer na den oorlog hier te lande algemeene dienst- of oefenplicht wordt ingevoerd en Regeering en particulieren als regel alleen jongelieden uitzenden, die hun eerste oefenplicht hebben vervuld, kan op den duur de Indische militie, wat Europe anen betreft, een krachtig contingent voor de verdediging geven, zonder dat, in gewonen tijd, voor het dagelijksche werk noodige krachten daaraan voor rneer dan enkele weken worden onttrokken. Ook de te vormen inlandscbe militie kan, allengs groeiend, een schild helpen vormen, waarop vreemde aanslagen moeten afstuiten. Een eeuw lang is het ons gelukt, ons Indisch bezit onverlet te handhaven en lang zaam, te langzaam, te ontwikkelen, met meestal geringe krachten ; nu wij een nieuwen jurenkring ingaan ziedt en raast het om ons heen en is hel onze plicht, krachtiger en kostbaarder personeel en materieel tol beveiliging van ons gebied aan te wenden dan wij, vooral in Indië-, ooit noodig of mogelijk oordeelden. Gelukkig is naast de noodzaak de mogelijkheid er ook, wanneer de Regeering niet schroomt de persoonlijke en geldelijke oll'crs te vorderen, waar die voor het grijpen zijn. De welvaart, vooral der Europeesche cultures en nijverheid geven daartoe bronnen, te dunken, zeker in ile eerste plaats aan ulgcrnccnc opleving der ondernemingsgeest en energie, maar ook aan Ncderlaiid's milde bescherming. Een krachtig verlicht bestuur strevc on vermoeid naar de geleidelijke geestelijke en materieele ontwikkeling van ulle volken, die daar leven op de duizend eilanden van onzen Indischen archipel; naar de ontginning van den rijken bodem door de bevolking, en, waar noodig, met medewerking van Europeesche wetenschap en kapitaal en het /.al de middelen vinden, ons Indische Rijk een plaats te doen innemen in Azië, geëerd en geëerbiedigd door allen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl