De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 14 oktober pagina 7

14 oktober 1916 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

l 14 Oct. '16. - No. 2051 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND De Javaan en een Inlandsche Groot-Industrie De heer van Kol, wien wij over boven staand onderwerp een bijdrage verzochten, zendt ons de volgende beschouwingen uit zijn rapport, waarin hij, na te hebben gewezen op de krachtige industrie die ten tijde der Hindoe- Vorsten op Java bestond, aantoont hoe onder Nederlandsch Gezag elke ontwikkeling der inlandsche industrie in de kiem werd gesmoord. Daarna komt hij tot de kwestie: Zal het mogelijk zijn met den Javaan een Qroot-Industrie in bet leven te roepen? Zuiver agricultuur4anden iju tot economische achterlijkheid en intellectueelen stilstand gedoemd, want *ij blijven veroordeeld een tribuut te be talen aan landen, Waar men leerde de ruWe grondstof te verwerken tot rrieer waardevolle producten." Minister WrttE (Mackénzie Wallace. Russia 1912, p. 662). Deze woorden van den grooten staatsman schonk minister Idenburg zijn volle instem ming toen hij, 19 November 1902, in de Tweede Kamer de volgende verklaring aflegde: Java doorleeft het overgangstijdperk dat schier alle volken moeten doormaken, na melijk den overgang uit den zuiveren landbouwtoestand naar de periode waarin naast den landbouw de industrie meer op den voorgrond treedt" (p. 147). . Als einddoel zal men in het oog moeten vatten een inlandsche industrie, gedreven niet met Europeesch maar met Inlandsch kapitaal" (p. 148). Thans is op Java een proletariaat ont staan in een millieu zonder kapitaal en waarin kapitaalvorming voor den Inlauder vrijwel onmogelijk is geworden. Van den vooruitgang der wetenschap en techniek trok de Javaan geen partij, en nu staat hij in dit bedenkelijke stadium zijner eco nomische ontwikkeling, in dit moeilijk over gangstijdperk, ongewapend in den strijd om het bestaan, onvoorbereid voor de zware taak die hem wacht, een machteloos kind gelijk, dat om redding smeekt aan de stief moeder die het schandelijk verwaarloosde. Dus: zoo mag het niet langer blijven! Zonder industrieele regeneratie is \Toor den Javaan geen meerdere Welvaart te Wachten ; moet hij integendeel Voortdurend achteruitgaan. Java moet dus door een hoogere arbeidsmethode dan de landbouv?, de technische voordeelen der groot-industrie die in korten tijd groote voordeelen kan voortbrengen, deelachtig worden. De strijd om het bestaan op Java is niet zoozeer verscherpt door het groote zielental, ook in dun bevolkte streken wordt gebrek ge leden ; doch door het in aanraking komen met den wereldhandel, door de concurrentie der buitenlandsche fabrieken, door de min dere waarde van zijn landbouw, en door de onttrekking naar den vreemde van millioenen en millioenen aan land en volk; terwijl de ontwikkeling der industrie kunst matig of indirect werd tegengewerkt. Vermeerdering van het productie-vermo gen is dus noodzakelijk, en om dat te be vorderen heeft men reeds te vele jaren nutteloos laten verloren gaan. De tijd der oude productiewijze is voorbij, en de pas opkomende zal zich ontwikkelen door het verschaffen van de gunstige voor waarden, die op Java allén van Regeeringswege te scheppen zijn. Zou daarvoor de aard en het karakter van den Javaan een onoverwinnelijk bezwaar opleveren? Indien de studie der volkshuishouding ons iets heeft geleerd, is het wel de erken ning eener voortdurende evolutie in elk land, van elk volk; en een zij het vaak moeizaam opstrom pelen naar het hoogere. En waarom zou Java, dat toch niet door heele of halve wilden wordt bewoond, en reeds een lange beschavingsperiode door maakte, ook niet zijn economische ontwik keling voortzetten, slechts dan een zaak Nederland en Indië Hereenigd in 1816 door Prof. Dr. H. BRUGMANS Den 19 Augustus 1816 had te Batavia een eenvoudige maar treffende plechtigheid plaats, waaraan na honderd jaren nog wel mag worden herinnerd. CommissarissenGeneraal van den Koning der Nederlanden namen van den Engelschen LtiitenantGouverneur het bestuur over den Jndiscben Archipel over. De plechtigheid had plaats in en voor het stadhuis te Batavia. Er was muziek, kanongebulder, gej uich der menigte. Er was het altijd treffende moment van het neerhalen der oude en het hijschen der nieuwe vlag; tier rees de driekleur in den tropischen morgen ; de muziek speelde statig het Wilhelmus, dat sedert twintig jaar hier niet bad geklonken; er was weer een Nederlandsch-Indië Wat 19 Augustus 1816 daar op het stad huisplein te Batavia geschiedde, was een gevolg van wat ver weg in Europa was gebeurd en overeengekomen; toen als nu werd het lot der koloniën op de westersche slagvelden en in de Europeesche kabinetten beslist. Te Batavia werd eenvoudig uit voering gegeven aan het tractaat van Londen van 13 Augustus 1814 en dit vloeide weer voort uit de overwinning, die de geallieerden op Napoleon hadden behaald. Daardoor kwam vanzelf ook de koloniale kwestie ter tafel. Engeland was de gelukkige bezitter van heel wat Fransche, Spaansche, Deensche en Nederlandsche koloniën. Met Engeland had men feitelijk alleen in deze vragen te maken, niet alleen omdat Engeland alleen de macht ter zee bezat, maar ook omdat er bij de andere geallieerden geen zweem van belangstelling voor de buiten-Europeesche zaken te vinden was. Men moest dus te Londen ter markt komen, en daar was alleen te krijgen wat de baas goedschiks wilde afstaan. Keeds vór den val van Napoleon was de Prins van Oranje in nauwere relatie tot de Engelsche regeering getreden om over de teruggave der Nederlandsche kolo niën te onderhandelen. Wijselijk beriep hij zich daarbij niet op de brieven van Kew, die zijn vader in Februari 1795 op verzoek der Engelsche regeering aan de kommandanten der Engelsche eskaders had mede van zér langzame wording, wanneer de Regeering niet ernstig de hand aan den ploeg slaat. Vele landen, die eenmaal veel overeenkomst hadden met Java, hebben dien hoogen trap der techniek bereikt, en nemensteeds in onze eeuw van wereldverkeer en vooruitgang een snelleren tred aan. Wat vroeger een eeuw eischte, wordt nu in een korte spanne tijds afgelegd. Neen! het is geen ijdel droombeeld dat men door doeltreffende leiding, opvoeding en steun den Javaan in staat zal stellen tot het drijven eener eigen industrie in het belang zijner eigen welvaart, terwijl hij tot heden slechts zwoegde ten bate van vreemden. Zwaar is de plicht door den loop der historie aan Nederland opgelegd; duizenden Javanen in het industrieel grootbedrijf te brengen tot gemeenschappelijk handelen en doelmatig optreden is een reüzeritaak, doch zij moet beproefd worden. Java moet zich verheffen Uit zijn neerdrukkende ellende; laten wij manmoedig streven naar de be reiking van dat schoone doel. Wij mogen niet Wanhopen aan Java's toekomst. Laat ons iliet treuren tühet verleden, doch als mannen den schouder zetten Onder het wiel dat den Javaan uit het rrioeras rrtoet ver lossen, Java's initiatief werd met ruwe hand onderdrukt, doch wie weet welke krachten er nog sluimeren, tot welke grootsche dingen de Javaan nog in staat is; de schoone slaapster moet .gewekt worden! En het tooverwoord is industrieele ontwikkeling, die onmisbare voorwaarde voor beschaving en welvaart. En in elk geval, hoe men over een en ander moge denken, de Regeering mag niet langer verzuimen alle beletselen weg te nemen, die een vrije en krachtige open baring van het streven naar economische ontwikkeling en meerdere welvaart van den Inlander in den weg staan. Overgang van den landbouw- tot de industrie-staat en verdeeling van arbeid heeft Java noodig om tot eenige welvaart te komen." Men geve den Javaan althans de kans om er zich bovenop te werken, die hem tot heden nog steeds werd onthouden. Waarom zou de Javaan zich niet geestelijk en stoffelijk kunnen opheffen, een uitzonderingsgeval zijn als iiöh tot heden nog nooit op de wereld heeft vertoond? Watit Java is volstrekt geert uitz nderingsland: ditzelfde vraagstuk speelt zich at' op de gêheele Wereld op vrijwel overal gelijke wijze, als Onderdeel van het ev lutieversChijtisel op den' ganschen aardbol. Voorschoten, 6 ctober 19l6. De Europeesche Samenleving in Indië, voorheen en thans door D. H. DE VRIES Directeur van de Molukai'-he ItandelsVennootsnhap. Dit is een onderwerp, waarover boekdeelen zijn vol te schrijven, eri in dit korte bestek kan het niet anders dan hoogst oppervlakkig behandeld worden ; het kun. nen dus slechts enkele losse grepen zijn, en wat het voorheen" betreft, kan ik niet verder terug gaan dun een dertig jaar ge leden. De Europeesche samenleving in Indië, welk eene samenstelling van de meest uiteenloopende elementen l Zonen van oude en deftige families, opnieuw den strijd des levens aanvaardend; selfmade men" schit terend in de glorie van het succes, het terrein gevonden hebbende, waar energie, werkkracht, aanleg en karakter tot volle ontplooiing komen; Nederlanders uit alle provincies van het rijk; vreemdelingen, het meest Duitschers en Zwitsers, sommige Engelschen, zeer weinigen van andere natio naliteit, en dan een breede rij van hen, wier wieg stond in het Morgenland, kindeiiiiimiiiimnii gegeven; daarin werdon de gouverneurs der Nederlandsche koloniën aangemaand hun gezag over te diagen aan de B itsche bevelhebbers, daar deze de koloniën geenszins in bezit voor den koning van Engeland, maar in bewaring voor den Prins van Oranje namen. Aan die brieven van Willem V hebben de Nederlandsche gouverneurs zich weinig gestoord; zij hebben zich verdedigd, voor zoover hun middelen strekten. Maar bovendien hadden Nederland en Engeland hun koloniale verhouding in 1801; geregeld bij den vrede van Amiens; alleen met den toestand van dat jaar kon en be hoefde men rekening te houden. En ook in 1813 had de Prins van Oranje, machtelooze balling in Engeland, niets te eischen, weinig te vragen, alles af te wachten. Feitelijk was toen en later de toestand zoo, dat Engeland kon geven en nemen wat het verkoos. Toen de Prins dan ook 30November 1813 in Nederland terugkwam, wist hij, dat Engeland een groot deel der koloniën aan den nieuwen staat der Nederlanden zou teruggeven, die een vergroot gebied zou krijgen en in verband daarmede een aan zienlijk koloniaal gebied noodig had. EngeUnd wilde in zijn eigen belang eenige koloniën behouden: van Ceylon, reeds te A miens afgestaan, was natuurlijk geen sprake meer; ook de Kaap wilde men behouden als station op den weg naar Indië, dus om dezelfde reden, waarom de Compagnie zich aan deTafelbaai had gevestigd; Dernerary, Essequebo en Berbice, waarin veel Eugelsch kapitaal was gestoken, wilde men ook niet weer restitueeren. Maar voor het overige was men bereid alles terug te geven, d.w.z. alles wat in 1802 Nederlandsch gebied was geweest, niet wat Nederland wel gaarne zou willen hebben, b.v. de door Engeland retds vroeger bezette gedeelten van den Archipel. Op Engelsch standpunt was dat zeker ruim gedacht. Volkomen vrijwillig en zonder restrictie gaf Engeland aan het nieuwe Nederland een groot koloniaal gebied terug, waarover het volmaakt souverein kon be schikken. Er is dan ook in Engeland zelf heel wat te doen geweest over de/.e vrijgevig heid van de regeering; in het Parlement is het tractaat van 13 Augustus 1814 scherp aangevallen en eerst met eenige moeite en sterken aandrang der regeering aangenomen. Dat het Parlement het tractaat ten slotte ren des lands met Europeesche nameïi, in groote verscheidenheid, Hoe dankbaar is niet menige totok" geweest, bij zijn intrede in dat vreemde oostersche leven, voor de goede raadgevingen van hem of haar onder de in Indië geborenen, die den schakel vormen tusscheu het koude Westen en het zoo moeilijk te begrijpen Oosten. En die allen te zamen vormen de Europeesche samenleving", waarin vooral op kleinere plaatsen in de binnenlanden en op afge legen buitenposten een ieder toegelaten wordt, die Europeaan" heet, totdat de slagboom onverbiddellijk valt voor Euro peesche militairen beneden den rang van officier. Die allen levende in een glazen, of liever in een open huis, waardoor niemand zijn waren aard op den duur kan verbergen; waar men elkander met vrijmoedigheid be en veroordeelt, en waardoor aan menigeen de spiegel der zelfkennis wordt voorge houden op een wijze, die hem zelf soms ten hoogste verbaast, doch wat voor zijne karak tervorming dikwijls tot voordeel was. Hoe levendig herinner ik mij de aan komst op de reede van Batavia Priok was nog niet gereed met de Prinses Amalia" van de Nederland" (electrisch licht was nog onbekend en de lampenist fungeerde er als barbier) en de ontvangst in dat gast vrije, echt Indische groote huis op Tanah abang. Het was middag, heer en vrouw des huizes hielden hun sië'sta < niemand was in die onmetelijke voor- en binnengalerij te zien ; opeens eene verschijning, een Hollandsch meisje, logee, onderwijzeres, in sarong en kabaai, loshangend haar, de bloote voeten in sierlijke muiltjes, tegenover den baar in zwart lustre jasje, die niet wist, hoe zich te houden. Toen als logeerkamer een afzonderlijk paviljoen op dat groote erf, en daarna de kennismaking met die echt harte lijke, prettige, Indische gastvrijheid ; de be koring van de Koningin van het Oosten, dat mooie Indische Batavia van vele jaren geleden. Thans is het er veel Europeescher geworden; men zegt, dat men er tracht het Haagje, of aoms wel het buitenland na te doen. En als zij dan in een van die restaurants op Noord wij k zitten, of dinee ren bij een strijkje in het Hutel des Indes, dan mopperen zij, dat het toch zoo weinig van Centraal" heeft, en dat het op het Rambrandtaplein zoo veel gezelliger is. Men klaagt over de hitte, doch de koele oudIndische huizen worden oilderWetsch ge vonden, en sarong en kabaai Zijn in den ban gedaan. Men gruwt van de kostelijke rijsttalël, en bederft eetlust en maag met den eeutonigen kost uit blikjes. Moge de samenleving niet meer zoo Indisch, in den goeden zin van het woord, zijn, als vroeger, welk een groote vooruit gang is te bespeuren, wanneer men in later jaren, na een langdurig verblijf in het vaderland, weder eens in Indië terugkeert, en er nieuwe en frissche indrukken opdoet. Hoe heerlijk is het te zien, dat de alcohol niet meer de rol speelt van vroeger. Toen hoorde het er bij, dat twee keer op een dag de bitter op tafel kwam, en dat die in alle hotels, op de Indische booten en waar niet al a discrétion verstrekt werd. Dat was zoo goed tegen de malaria! Vooral op de klei nere plaatsen behoorde het tot de bon ton" orn Zaterdagsavonds naar de soos te gaan, er liefst tot het ochtendschot (vijf uur) te blijven en... den Zondag met een kater door te breügon. Kaartspelen, biljarten (liefst potspel met een hoogen inzet), zich zoo weinig mogelijk bewegen, meer dan het noodigc consumeeren, dat waren in hoofd zaak de ontspanningen van toen. Kletsen wordt er thans nog evengoed gedaan als vroeger, maar dat gebeurt niet alleen in ludië. Dat alles is veranderd door de intrede van de sport. Tegenwoordig vindt rnen op bijna elke plaats van eenige beteokenia een tennis baan. Hel voetbalspel is populair geworden, zelfs, en eigenlijk wel het meest bij de inlanders. Fietsen zijn er in massa's. Meer en meer is het inzicht algemeen geworden, dat gere gelde lichaamsbeweging in de tropen nog veel noodzakelijker is dan in de gematigde luchtstroken. Hoe veel gezonder komen de mensehen tegenwoordig dan ook niet uit Indië dan vroeger ! ratificeerde, was begrijpelijk genoeg: Java had in de laatste vijfjaren als Engelsche bezitting millioenen gekost: men zag op tegen het behoud van nog meer dure koloniën; van de beteekenis en di: waarde van den Archipel hadden eigenlijk alleen Rallies en zijn vrienden eenig begrip. Dat/elfde kan men tot op zekere hoogte ook zeggen van Nederland. Java was sedert vijf javen verloren en vór 1811 was de communicatie zoo slecht en ongeregeld, dat b.v. Daendels lan<rs allerlei sluipwegen en op particuliere schepen over A i erika eindelijk op Java kon aankomen. Men had de relatie met ludië verloren. Omgekeerd bestond er in sommige kringen een sterke neiging Indië terug te winnen, zelfs een te sterke neiging. De ministerraad, die de zaak der koloniën had te behandelen, zond 7 Juni 1814 iustructiën dienaangaande aan onzen gezant te Londen. Hendrik Fagel. Hooreu wij daarover Hogendorp: ,,De ontworpen iuatructiön strekten om alle onze oude koloniën terug te vragen, Ceylon, bij den vrede van \iniens afgestaan, en Negaputnam in 178.". Ons rcgt daarop werd betoogd. Ik was van oordeel, dat wij op de edelmoedig heid der Engelschen on niet op ons regt moesten bouwen1'. Natuurlijk liep het met zulke instructiën te Londen dadelijk mis. De instructiën'', vertelt Hogendorp verder, -werden vtrzonden en weiras kwam de tijding, dat lord Castlereagh op het hoorcn van or ze cisehen, de handeling afgebroken en verklaard had, dat deze /aak met alle anderen in Weenen zou verhandeld worden. Daarmede hingen wij af van alle de strijdende belangen en verloren eon kostelijken tijd". Hogendorp zelf bracht evenwel alles terecht: Ik nam de pen op en schreef een hartelijken brief aau lord Castlereagh, Ik zond hem aan /ijne Hoogheid, die er ilauw op antwoordde, dog zonder zig tegen te verklaren. Ik wees hem aan Falck die hem overschoon vond en bad hem te verzenden". Daardoor kwamen de onderhandelingen weer vlot; kort daarna werd het tractaat van 13 Augustus 1814 gesloten. De uitvoering van hel tractaat liet op zich wachten. Men was weinig op de hoogte van Indië en van een Indische uitrusting. De onbeholpenheid, waarmede de eerste schepen naar Indië na liet l ers(,el van onze vrijheid. Het gebruik van auto's heeft ontzaglijk toegenomen, en het vroeger meestal onbe kende achterland is daardoor voor velen ontsloten ; tal van schitterend mooie plekjes in de binnenlanden en in het gebergte, met zijn heerlijk, zenuwaterkend, koel kli maat, worden daardoor in korten tijd onder het bereik van den strandbewoner gebracht. Hoe veel meer en beter wordt tegenwoordig van het onvergelijkelijk natuurschoon van Ifldië genoten, en hoe heerlijk is het, dat men niet meer uitgelachen wordt, als men enthousiast raakt over de treffende schoon heid van het Indisch landschap. Een goedkoope aardigheid, die mij altijd zoo geër gerd heeft, was het, ora de zon aan te duiden, met het epitheet van koperen ploert"; ook Indië heeft, vooral in de ken tering en den westmoeson zijn prachtige lichteffecten. De geestesrichting in Indië is wel 'Sterk vooruitgegaan. Hoe geheel anders wordt de inlander tegenwoordig beschouwd dan vroe ger, al mag niet vergeten worden, dat er ten allen tijde velen onder de Europeanen in Indië geweest zijn, die den inlander een goed hart toedroegen. Doch thans wordt de drang naar ontwikkeling en beschaving, naar onderwijs en vakopleiding, bij de inlanders niet alleen als een natuurlijke zaak beschouwd, doch bet wordt ook een van de eerste plichten van Nederland, als kolo niale mogendheid, geacht, om daaraan onbe krompen en op ruime schaal tegemoet te komen. Vroeger wekte dit meestal de lachlust op. Vroeger werd het als eene uiting van ziekelijke dwaasheid beschouwd, wan neer beweerd werd, dat een inlander, even goed als gij en ik, een ziel heeft, die men moet trachten te begrijpen. Tegenwoordig zal eerder het gevaar ontstaan dat men te ver gaat in die richting, en dat men het ontwikkelingsproces te veel wil verhaasten. Wat nu te zeggen van het zoogenaamde geestdoodende van de Indische samenleving? Ach, waarde lezer, dat is zoo ontzettend relatief, dat hangt geheel van de menschen zelf af. Het meerendeel van de Nederlan ders, die tegenwoordig naar Indië gaan, hebben een goede opleiding gehad, hebben middelbaar of, en niet weinigen, hooger onderwijs genoten; op elk plaatsje van eenige beteekenis zijn zij te vinden. Doch hoe wei nigen voelen zich geroepen, om voor het geestelijk leven op de plaats hunner inwo ning iets te doen. Zij, -die het hardst mop peren, zouden het meest er toe kunnen bijdragen, om dit euvel te verhelpen. Ik weet een voorbeeld van een buitenpost in Indië, waar een vooruitstrevend altruïstisch aangelegd man het initiatief nam tot het oprichten van een debatingclub, die geeste lijke ontspanning gaf aan velen. Wanneer in Indië een organisatie tot stand kwam in den geest van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen hier te lande, dan zou op tal van plaatsen, groote en kleine, het gees telijk leven op hooger peil komen te ataan. Wanneer men belang stelt in zijne omge ving, vooral ook in de inlandsche bevolking, wanneer men tracht die te begrijpen en daarmee mede te leven, wanneer men wat voelt voor zijn evenmensch en voor anderen wat over heeft, dan behoeft niemand in Indië zich te vervelen of te verkniezen. En nu kom ik tot het voornaamste element in de Europeescbe samenleving in Ind e: dat is de vrouw. Ik darf met gerustheid beweren, bijna nergens op de wereld speelt de vrouw zulk een gewichtige rol, is de man van haar zoo afhankelijk, voelt hij zich zonder haar zoo hulpeloos, nergens is haar invloed op de samenleving zógroot als in Indië. Hoe, vooral op een kleine plaats, de geest onder de inwoners is, hangt veel af van de toonaangevende dames ter plaatse. Er zijn helaas mindere godinnen onder de dochteren Eva's, die heerschzuchtig, bab belachtig, of kwalijknemend en twistziek van aard, den toon hopeloos kunnen be derven. Maar er zijn ook anderen en menigeen denkt aan haar mot dankbaar heid terug die zonder ophef, in stilte, door zachtheid, een geest van vrede en liefderijkheid verspreidden ; die op hare om geving verheffend en veredelend ingewerkt hebben. Hoe werden b.v. de zeden niet ver zacht als de beheerder van een cultuur- of IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIII1I werden uitgerust, doet soms komisch, maar ten slotte toch weemoedig aan. Men wist evenmin wat Indië noodig had als wat, men zelf uit Indië kon halen. Kooplieden, die een vracht voor Indië konden maken, waren er eigenlijk evenmin als schippers, die de vaart daarheen kenden. Indische oudgasten waren er weinig in Nederland en, voor zoo ver zij oud-ambtenaren waren der Com pagnie, waren zij verdacht of te oud om nog eenigen invloed te oefenen. De eenige, die er wat meer van wist, was Hogendorp, zoowel door eigen studie als door medodeelingen van zijn broeder Dirk. Maar Hogendorp kon natuurlijk niet alles doen en aan een uitzending van dezen be proefden staatsman naar Indië kon om meer dan u reden niet worden gedacht. De Commissie-Generaal, die Indië van de Engelschen zou overnemen, bestond uit mannen, die berekend waren voor hun taak en die deze dan ook met goed gevolg hebben volbracht. Do man van de meeste beteekenis was zeker Elout, in de volle beteekenis eon staatsman, die dan ook de leidende figuur in de Commissie-Generaal is geweest. Indië kende hij niet door eigen aanschouwing; hij was er slechts eens naar op weg geweest, in 1806, ook*als CommissarisGeneraal, maar toen door koning Lodewijk weer teruggeroepen. Dat was dus in zoo verre een voordeel, dat hij stond buiten den kring en den invloed der Indische clique, meest oude Compagniesdienaren met oude zonden en nieuwe begeerten. Elout wasén man van zelfstandig oordeel, maar ook soms onverzettelijk, zelfs koppig, ook in kleinig heden. Ook een man, die helder uit zijn oogen zag, maar weinig vertrouwen had in het gezichtsvermogen van anderen. Hij had eeu uitgebreide kennis van bestuurszaken, vooral bezien van den stoffelijken kant en dus wel eon man naar het hart van den koning. Ingenomenheid met eigen verdienste maakte hem het leven lastiger dan noodig ware. Zijn mede-commissaris, baron van den Capellen was ook vrij van de Indische traditie. Besturen had hij geleerd als gou verneur-generaal van België. Hij zou gou verneur-generaal worden, nadat de Com missie-Generaal haar taak had voltooid. Voor zulk een hoog ambt was hij zeker geknipt. Een man van ruime kennis en andere onderneming eene beschaafde vrouw het huis van den Toewan besar" als zijne echtgenoote had binnengeleid, en welk een invloed ten goede ging niet van haar uit, ook op de inlandsche bevolking. Ja, groot ia de macht van de vrouw! Elk van haar krijgt op de reis door het leven een vaas met olie mede, en nu hangt het geheel van haar zelf af, of zij die uitstort op de golven, en daardoor de woedende zee doet bedaren, dan wel, dat zij die olie giet in het vuur, en het daardoor des te feller doet oplaaien. Gelukkig zij, die een goed gebruik maken van hare macht. Wanneer vroeger een jongmensch in Indië kwam, dan kreeg hij vaak de raadgeving, behalve om stevig te bitteren en flink brandysoda te gebruiken, (tegen de malatia) zoo spoedig mogelijk een inlandsche huishoud ster te nemen, om gauw Maleisch te leeren. Hoe noodlottig is die raad voor velen ge weest, en hoe zijn veelbelovende levens daardoor te gronde gericht. Aan den anderen kant mag ook niet vergeten worden, dat menige goede inlandsche vrouw den Europeanen het pionierswerk op afgelegen posten eri den arbeid elders ook heeft mogelijk gemaakt. Een gelukkig verschijnsel ie:het, dat de inlandsche huishoudsters lang niet meer zoo veelvuldig voorkomen als vroeger, en dat weldenkenden het de jongelui afraden, inplaats van aan te bevelen. Een groot geluk voor de toestanden in Indië is, dat onze Hollandsche meisjes er niet meer zoo tegen opzien, om den man harer keuze te volgen naar Indië; daardoor gaat de samen leving er ontegenzeggelijk vooruit. Doch voor n ding moeten zij oppassen: dat zij het lieve neusje niet ophalen voor alles wat indisch is, dat zij te select en exclusief worden; anders missen zij haar mooie roe ping in het nieuwe land harer inwoning. Een feit van groote beteekenis in latere jaren is de Kartini-beweging, het streven om do inlandscho vrouw te verheffen en te ontwikkelen; dat is teekenend voor het hooger peil, waarop de geestesrichting in Indië tegenwoordig staat. Werkt men krach tig in die richting door, en slaagt men er in het lot van de inlandsche vrouw te ver beteren, dan wordt door haren invloed de band tusschen Nederland en Indië des te hechter. Indië, het land van de onbegrensde moge lijkheden, gaat een groote toekomst tege moet ; Nederland heeft tot taak en tot plicht, alles te doen, wat in zijn vermogen is, om den vooruitgang van Indië te bevorderen. In de eerste plaats is daarvoor noodig, dat * de besten van Nederlands zonen en doch teren bereid zijn tot dat doel krachtdadig mede te werken, en, als zij naar Indië gaan, dat zij er, in goede samenwerking met hen, die er geboren zijn, de Europeesche samen leving op een hoog peil brengen en houden, zoodat die ook een voorbeeld kan zijn voor de inlandsche bevolking. J. A. H O E T l N G, Hofj u weiier, Koningsplein 11-13. DIAMANT, PAARLBN, PAARLBNCOLLIERS, GOUD EN ZILVER. Occasion: Een paarlencollier van eerste kwaliteit 89 paarlen f7650.-; een dito collier 91 paarlen [6500.-. breede belangstelling, van innerlijke be schaving en zachte humaniteit, van groote toewijding en hoog plichtsgevoel, van fijne vormen en aangename manieren. Minder streng dan Elout, kon hij ook vergeven en vergeten, waar het noodig was; maar hij kon ook optreden en doortasten, wanneer andere middelen hadden gefaald. Een man van goeden wil, niet buitengewoon van structuur, maar van de hoogere middel maat, waaruit in den regel de goede be stuurders voortkomen Buyskes, de derde van het driemanschap, was schout-bij-nacht; hij was het militaire lid der commissie; als zoodanig was hem zijn taak aangewezen, die hij ook naar den eisch heeft vervuld; een man van invloed was hij voor het overige niet. Commissarissen-Generaal vertrokken einde ctober 1815 uit Nederland en kwamen 19 April 1816 te Batavia aan na een vrij bezwaarlijke reis. Eerst vier maanden daarna konden zij hun eigenlijke taak beginnen. Zij moesten beginnen met wat stekelige onderhandelingen te voeren met den Engel schen luitenant-gouverneurSirJohn Fendall, die juist Ratlles had vervangen. Fendall had geen instructiën om de kolonie over te geven en zonder deze bleef hij terecht weigeren de plechtigheid te voltrekken. Maar Elout zag daarin een poging om Java te behouden en gaf van die meening blijk, wat allerlei onaangename verhoudingen gaf. Van de Engelschen behoeft niemand hier blaam te treffen; de slechte verbindingen in die dagen maakten de aldoening van koloniale zaken meer dan eens bezwaarlijk. Zoo werd het 19 Augustus 1816, voordat de Nederlandsche vlag weer in Batavia kon worden ontplooid. Zij waait er na honderd jaren nog even vrij en frank als in 1816. Moge zij nog lang daar waaien als het zichtbaar symbool van Nederland, maar ook van Indië.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl