De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 21 oktober pagina 6

21 oktober 1916 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 21 Oct '16. No. 2052 OPGERICHT 1850 e SERVIEZEN IN flLLE STIJLEN ROELOF CITROEN TIJDELIJK 5 PflLElSSTRAAT GEB. DE GROQTE CLUB flMSTERDflM tlllHlllllllllllllllllllHIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIMIIIIIIIIIIINIIIIIIIIirilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllHMIIIIIl Rozen. Het is een schilderij dat een atmospheer-om zich schept, die verzadigd is van 'i kracht en aanschouwing; het is een werk, dat zonder eenige duidelijk betoon, meer intensteit bezit dan wat wij rondom ons zien, dan 't werk van tegenwoordig, dat niet zijn spanning op-pot, maar werk is, dat zijn reeds te kleine kracht uitzwiert in vage gebaren. Fantin Latour, tegenover vele der modernen gezien, was een stille op-potter. De asters (No. 16) zijn uit 1873. Zij vertoonen op andere wijze de sterkte van den schilder. Zij zijn een grooter boeket, geschakeerder van kleur. Misschien is dit werk nog van dieper deftigheid dan de rozen. Het .staat ia ^oo^er lieht."H«t Tentoonstellingen n Fantin Latour (Rotterdamsche Kunstkring) Dit wil niets dan zijn een zeer korte beschouwing van de schilderijen der ten toonstelling. Het zal geen uitleg zijn; het zal geen optelling zijn. Ik mis het bij-geloof WHöbTT'Över iïfe^sclïfderkunst ML.. , daar zijn succes) maar altijd omgaat met woorden, die niet van die schilderkunst zijn, maar van de daaglijksche observatie, en waarneming. Het werk hier van Fantin ligt tusschen de jaren '61 en '97; het is dus in zeekren zin een overzicht. Natuurlijk ontbreken hier de groote portretten, en wordt hier de intimi teit zijner afgebeelde menschen gemist. Even sober zijn de verbeeldingen, de allegorieën, de muzikale werken, vertegenwoordigd. Het is een gemis, dat door de meesten niet als groot gevoeld zou worden; het is t(och niet in den algemeenen Hollandschen aard, deze rijkkleurige, droomerige werken, vlottend en vlietend, te zoeken. Maar wat gij gaarne zoekt, vindt ge hier: de stillevens, de bloem stukken. Daarbij komen twee stukken met figuur; 't eene een portretje van een kind; het tweede, venetiaanscher, een moeder met een kind, voor een landschap. De twee schoonste schilderijen zijn zeker de Rozen (uit 1877) en de asters (uit 1873), nummer 7 en 16 van deze tentoonstelling. Beide werken hebben de rustige eeuwig heid van Fantin's aanzicht. Alle drama is hier ver ge zoudt durven zeggen, dat zij beide staan in een starend licht. Bovenal doen de Rozen dat. Hier is de kracht van Fantin openbaar. Hier is duidelijk, hoe sterk deze zoeker en vinder van stilten kon zijn. De rust van deze rozen, het licht, dat, gebonden aan hun vormen, voortdurend leeft, over treft te veel rumoerige schilderijen, te veel haastige schilderijen, na Fantin's dood fin 1904; gemaakt. En het onderwerp is een, dat alle dagen in haast alle kamers te vin den is, wanneer de tijd der riekende rozen er is. Het is een glas, dat wij allen bezitten, «n het zijn rozen, die wij allen bezitten; d'eene is donkerrood, er zijn dan drie haast witte; een is lichter in zijn rood; een knop is tusschen hen. 't Geheel staat voor een der achtergronden van Fantin vol schuwe sober heid. Ge ziet: hij, deze schilder, hoefde niet ver te gaan om in blad en bloem zelf te ontluiken. Dit kunnen wij aan hem en in hem waardeeren. Dit is naar onze Hollandsche aard. Maar rijker van vastheid dan wij het zouden kunnen schilderen, misschien; stellig van vorm en toch muzikaal, onstof felijk in de toch vol opgezette verf meer dan wij het nu zeker vermogen zijn deze IMIHIIIUIIIIMIMIMMIIIIIIlmlMllimi DIE HAGHESPELERS: Antithese, door dr. J. Walch Moet het nu waarlijk daar weer naar toe... Christine Böckmann (Enny Vrede) in den vorm van een bevallig Kruis, met uitge strekte armen tusschen de portières, waar achter haar kind, haar eenig kind, dat over reden werd, te sterven ligt! Zou er heusch iemand in de zaal zijn geweest, die dit, aan de opera Faust ontleend symbool," dit nieuwste van het nieuwe, nu weer voor zoete koek opat, die in deze Liberty-pose van een dood-bedroefd mpedermensch een vergeestelijking van uiterlijk gebeuren, de synthese van een zielsconflict en hoe de mode-theoriën verder heeten mogen, wilde zien? Plus que ca change, plus c'est la même chose... De Ibsen-symboliekerij heb ben we nog maar net achter den rug. En truc's deden het, onder diverse benamingen, op het tooneel altijd wel... Maar zulk een verzinsel hoe zinnebeeldig en verantwoord het ook zij wordt belachelijk en weerzin wekkend, zoodra het de natuurlijke menscheHjke ontroering ondermijnt. En deze charadeen-action in het aangezicht van den dood, was daarvan het onsmakelijk bewijs. Stellig, in het kader van dr. Walch's stuk had tooneelspelers-fantaisie hiaten te vul len... en het is de mystiek" van elk waar achtig talent, dat het dit doet. Bij de vertooning van Gespenster" door het Deut sche Theater, waagde Paul Hartman (Oswald) het, op het punt het woord-op-leVen-en-dopd aan zijn moeder te richten, eenige malen in snelle vaart het geheele tooneel rond te loopen vór hij geluid gaf. Ook dit was een effect." Doch op een pogenblik, dat de innerlijke handeling, waarin wij, publiek, volledig betrokken waren, tot zulk een hoogte gestegen was dat ze stokte, en een nieuwe aanloop ook voor ons gevoel vereischt werd. Daar kon het, daar spitste het :ërdè'intfhlsteit nisteit over zich. Het is met meer kleuren, Ge vindt er witte; gelen als zwavelpoeder geel; rooden, waar van sommige rood zijn als de kleine dahlia's; andere, die de kleuren van een klaver vertoonen; een groen schuilt er tusschen, dat aan Vollon's groen doet denken. Maar het geheel is geworden tot een rijke dofheid, waar-aan 'toog zich niet zat kan zien; want steeds op nieuw openen zich in deze dra lende duisterte de kleuren, en telkens op nieuws verheugt zich 't vorm gevoel in de vormen. Sommige bloemen lijken pluizen wol in dit licht; een gele erin is als gele pluizige distel. Het schilderij heeft dit zeld zame, dat ge het niet op eens doorziet. Het ontluikt telkens op nieuw bij de be schouwing. De witte kleuren erin zijn ge varieerder dan ge meendet te verwachten. En het geel, deze moeijelijke kleur zooals Vincent van Gogh haar noemde, is hier getemd tot een bedachzame innerlijkheid, die niet minder 't poozend bepeinzen verzaadt, dan Vincent's klare gelen dat de zware Hartstocht doen... Het derde schilderij dat ik met u bespre ken wil zijn de Druiven, een werk uit 1884; witte en blauwe op een glazen schaal. Even zeldzaam als het landschap bij Fan tin is, even hem gewoon zijn de vruchtestrikken. Het zijn vruchten alleen, of het zijn vruchten en bloemen te saam. Ge ziet hier van beide de te prijzen voorbeelden. Ge ziet hier het Stilleven met de peren, de granaatappels, met de citroen, met het mes, met de teedere lichtrose primula's, die als wijlende vlinders zijn, en bovenal met het bewonderenswaarde witte linnen. De peren, de groote, lijken zelf volle bloemen, maar het schoonste deel van dit werk is toch, met het rose der primulace, de rijkbestorven zuiverheid van het smetloos tafellaken. Misschien voelt ge als ik het ne bezwaar in dit werk: de witte vlek maakte, in zijn afscheiding van den donkeren grond, het schilderij niet geheel rustig; de bouw van het geheel is verstrooid, de compositie is niet in evenwicht (No. 30) Op een ander werk treffen d'eendre deug den, en d'eendre fout, hoewel deze anders is gesitueerd. Het is het stilleven met de blauwe druiven, rechts beneden, en met de witte bloemen bovenaan, terwijl de geheele compositie zich in den S-vorm beweegt. De fout hier is, dat niettegenstaande de vaste tooneelspelersinstinct een ontroering toe, dreef ons de beklemming tot in de keel. Maar toen mevrouw Enny Vrede in het eerste bedrijf van Antithese" zóvele malen, dat we onwillekeurig begonnen te tellen, vijf passen heen en vijf passen terug naar het raam deed, om ons te doen deelen in de onrust van een moeder, wier kind later thuiskomst dan zij verwacht, toen voelden we enkel de opzettelijkheid, de moeite die een mondaine mevrouw zich gaf om ons te doen gelooven in haar liefhebbend mama schap. Het onheil, dat aansluipt, zich som tijds aankondigt in ons onder-bewustzijn (Maeter-linck's Interieur")... misschien had den we er iets van begrepen wanneer deze moeder, in allen eenvoud, doch met de huiverende ongerustheid, die tot angst groeit, in haar wezen, in haar rug, voor het raam was gaan staan. Nu bleven we er koud bij. Dr. Walch heeft Antithese" al dikwijls omgewerkt, terecht want het gegeven is alle zorg waard, en wij mogen hopen, dat hij het bij deze laatste lezing nog niet laten zal. Dit oorspronkelijk, doch geheel op Fransche leest geschoeid stuk, mist voor een Nederlandsen werk de huiskamer-innigheid, die aan onze goede romankunst een eigen bekoring verleent, terwijl het voor een pièce a these" evenmin de vlotte kracht en het noodige lan bezit. Wij verdiepen ons niet met den schrijver in de ontwik keling van het knapgesteld geval, laten ons nergens mee-slepen en zitten eigenlijk den geheelen avond te wachten op de sc ne-afaire. Wat wij kregen, was enkel aanduiding in die richting, het vertoon, soms het mis baar van een behendig voorbereid en dan te snel losgelaten conflict. We zouden het volstrekt niet zoo bijzon der op prijs hebben gesteld indien het den heer Walch gelukt was zijn Duel" in dezen gladden vorm tot een pakkend tooneelspel te maken, veel liever zouden wij het ge geven desnoods op z'n gebrekkigst Hollandsch hebben zien uitgediept, overtogen met het waas van de atmospheer waarin wij leven, maar nu den schrijver blijkbaar een ander ideaal voor oogen heeft gestaan, hadden wij daarnaar dan ook sterker tooneel" mogen verwachten. Voor mijn gevoelen ontbreekt altijd nog aan dit stuk een eerste bedrijf, waarin we stille rijkdom der witte bloemen, en niet tegenstaande de (misschien iets te juiste) weergave der druiven het geheel in den slingerslang der S. toch niet tot een eenheid geworden is: Het is niet stoutmoedig te beweren, dat het bovendeel alleen een ver rassende Fantin zou zijn, een van die boe ketten, die in eenvoud en in zekerheid de schilderkunst verrijkt hebben. De gebreken van deze twee werken wijzen op iets, dat in dezen schilder niet altijd vergeten kan worden. Niet altijd is de ondoordachtheid van zijn weergave gelukkig, evenmin, als altijd, zijn bescheiden, ge zoudt kunnen zeggen, neutrale achtergrond rustig genoeg blijkt. Ik weet, dat het woord over weging een gevaarlijk begrip uitduidt, een begrip, dat in zijn wezen de kleine spontaniteiten doodt. En niet-volmaakt levend is altijd beter dan volledig-dood. De schilders, die d'overweging niet kunnen weerstaan, doen dus wel haar te mijden, hun werk wordt anders tot een procédé. Maar het is nog minder te ontkennen, dat de tijd, de periode achter ons, bovenal fel op het levende, zich zelf dikwijls bittere schaêdeed, in haar angst om te be-denken, om t' overdenken, om na te denken, en in nadenken te vereenigen, zoo, dat toch levend, het werk toch rustig was. In de Druiven (No. 15) vindt ge niets, dat stoort. Het kleine werk, dat velen gemaklijk voorbijgaan, is eigentlijk een zeldzaam schilderij. Het is dun geschilderd ; de achter grond is voortreffelijk ; hij is eigentlijk licht, haast ven-bewegend licht. Er zijn hier, in dit werk, de smettelooze eigenschappen van den schilder, een natuurlijkheid die een ge stadigheid tevens is. De weergave der stoffen (van het glazen schaaltje, van de witte druiven, van de -Wauwe, .van d«* wille die nraar it|; <idt toch vottedlg ae t erecheldenheid der materie1 «ft1; ' gt ^zoudt^lMitiwen zeggen: de verschil lende geaardheden der stoffen zijn eenvoudig, toch droomerig, geinsinueerd. Andere vruchten die Fantin dikwijls schil derde zijn de Perziken, op een bord ; in een mandje ; op een schaaltje. Hij schilderde ze met hun drie-en, en ge zoudt durven zeggen soms, als een geheel gezin. Ze zijn altijd van een schilder, die stof en stilte kon uit drukken. Voor mij zijn ze nog op een andere wijze merkwaardig. Fantin is een van de weinigen, oorspronkelijke, krachtige schilders, die tevens, door jarenlang copieeren, op de hoogte was van de techniek zijner vele voorgangeren. En toch ziet ge in dezen oor spronkelijke en bij dezen kundige, hoezeer de zeventiende eeuw verscheiden is van de oude. Ik weet niet, of ge de stillevens van Calraet kent, lang toegeschreven aan Cuyp, en oorzaak van een geleerden-twist, waarin Bredius tegen Hofstede de grootste kans der overwinning wel 'heeft verworven. Deze perziken-stukken, te zien in het Mauritshuis, ze zijn als stofuitdrukking vollediger, zoo ge ze objectief beziet, dan die van Fantin. Het zijn geen meesterwerken, maar ze zijn voor den tijd kenmerkend. Ze zijn nauw keurig, en toch eer breed; ze zijn van een specialist in deze vruchten, en van een kundig-geschoöld schilder. Ze zijn, en dit is een verschil, ieder afzonderlijk, al liggen ze gezamentlijk in een mandje. Het zijn afzon derlijke voorwerpen, en iedere deuk is er in, ieder teeken van hun groei. Ze zijn, zoo ge een verschil met de tegenwoordige woudt constateeren, niet zoo muzikaal-verbonden in de kleur. Ze zijn een bewijs van vaster tijd en van hechter eensgezindheid in de heerschende ideeën, maar misschien zouden zij ons op den duur toch bij de beschouwing storen, gezien tegenover die van Fantin, zwakker zeker, maar dichterlijker, bewogener, meer n groep van wezens, mér n licht; meer een eenzaamheid tegenover een te nauwkeurig geschakeerde verscheidenheid. PLASSCHAERT. Onze Schilders bij ons bijvoegsel M. W. VAN DER VALK XIII Waarschijnlijk minder bekend bij 't groote publiek dan de vorigen verdient v. d. Valk toch zeker gerekend te worden tot 't clubje jonge schilders, die ongeveer ter zelfder tijd het huwelijk van den vrijdenkenden socialist Steven Boekman met de vroom katholieke Christine als een nheid-desondanks leeren verstaan. Twee menschen van karakter, die willen offeren in het groote, die een geestelijk verschil, een zielsgemis, willen aanvaarden om het vele dat er tegen opweegt: innige verwantschap in den drang naar sociale ethiek, hoogachting en bewondering voor wederzijdsche geestelijke kracht, te zamen gegroeid tot de zegevierende liefde, die alle ongelijkheid effent. Dat dan nog, waar het twee oer-instincten als liefde en geloof geldt, de natuur herhaaldelijk boven de leer gaat, de wrijving tot botsing, de botsing tot verwijdering voert, we zouden het begrepen hebben, en het stuk zou dan met het nieuwe slot: de algeheele triomf van de liefde, die hartstocht en genegenheid is, over het leed van misleiding en miskenning, veel ge wonnen hebben. Het is geen kleinigheid wat Christine doet: heimelijk hun beider stervend kind laten doopen door den priester om, tegen den nadrukkelijker! wensen van haar man in, voor zichzelve den eenig mogelijken troost te putten uit datgene wat haar jeugd heeft gestaald. Hoe doordron gen hadden wij moeten zijn van de liefde van den man, die zijn vrouw dit vroom bedrog volledig kon vergeven, van haar liefde ook, die den man, zoo anders dan zij, trouw kan blijven, niet uit plichtsbesef maar uit vrijen wil. Neef Roselière zou er nu beter heelemaal uit gebleven zijn, hij grijpt nergens in de handeling in en met het optreden van de non was de herleving van Christine's oude gevoelens door een aanleiding van buiten-af alreeds voldoende aangeduid. Juist andersom als in het meer genoemde tooneelspel Roeping", waar we perséniet in de zuivere vocatie van de heldin" gelooven en alle mooie praatjes terugbrengen op den heer met de bouquet," juist andersom gelooven we hier onomstootelijk aan de extaze van het ingeschapen Roomsch sentiment, dat in-zich-zelf de kracht, de macht en de heerlijkheid bezit. Als zoodanig kwam ons de neef, van wien we met dat al blij waren dat hij het bij de bouquet liet en tot geen verdere avances kans kreeg, geheel overbodig voor. Een overbodigheid, die wij den schoorvoetenden vertolker (Verkade) zoozeer aanzagen, dat De Ton van den Wijsgeer (Teekening voar De Amsterdammer" van Jordaan) ' l CONSTANTINUS DiooENES: ,.Alles goed en wel, maar woon daar nu eens in". iiiiiiiiiiiiiiMimiiiiiiiiiMimiiilMiii uit verschillende oorden van ons land op de Amsterdamsche Academie studeerden, samen kwamen, nadachten, en vol geestdrift voor de weder opbloei van Hollandsen schilderkunst zich een plaats daarin veroverd hebben. Wel bijzonder, dat op een gegeven oogenblik jonge krachten uit 's-Hertogenbosch, Rotterdam, Kampen, Dordrecht, Haarlem naar de hoofdstad getrokken werden, ieder voor zich bezield met gedachten. Hoe zij ook van elkaar veel leerden en een eigen plaats gingen innemen in 't kunstleven van dezen tijd. Van der Valk werd in 1857 te Amsterdam geboren, zijn medeleerlingen op de Acade mie van Beeldende Kunsten waren van Looy en Witsen; ook hij heeft een loge bij prof. Allebégehad. Daarna zijn eerste atelier in de Jacob van Campenstraat en maakt er impressies van 't Amsterdamsche schoon, tegen den avond en 's nachts. In 1890 vertrekt hij naar Parijs, vestigt zich in Auvers-sur Oise waar hij gedurende twee jaar teekening op teekening maakt van dat zoo bij uitstek schoone land van Daubigny. In Amsterdam teruggekeerd woont hij op de Schinkelkade en hier ontstaan zijn waar schijnlijk meest bekende krachtige teeke ningen van grillige knotwilligen, die soms zijn als groteske reuzen; zijn stillevens, eenvoudig maar voor alles sterk van tee kening en kleur. In 1895 of '96 herinner ik mij een keur van dat werk gezien te hebben ook als tooneel," het groot bedoeld ge sprek tusschen de beide mannen, van wien de een van huis uit Christine nader staat dan de ander, doel miste. De spanning van winst of verlies ontbrak aan alle tooneelen, en de psychologie van liefde en geloof biedt meer thesen en antithesen, dan dr. Walch ons ook in deze jongste bewer king van zijn, immer belangwekkend, tooneel spel heeft aangetoond. Zpoals het stuk nu is, zou het vermoe delijk nog het best in een vertooning naar den trant van Bernstein's Le secret" tot een zeker recht zijn gekomen. Door topneelspelers, die het métier op hun duimpje kennen. Voor die Haghespel'ers" leende het zich allerminst en het vertoon van kracht, het geschreeuw n.l. in de kamer, waar naast bij open deur, het kind ligt te sterven, was aangrijpend noch verbluffend, slecht onpassend en onwelluidend, terwijl we ook naar de geestelijke beteekenis dezer kreten te vergeefs hebben gezocht. Voor zoover mevrouw Enny Vrede zich niet behoefde op te drijven en geen rekening had te houden met het haar opgelegd rethorisch gebaar, gaf zij door levendigheid wat pit aan de vertooning. Maar het leed, dat zich in een natten zakdoek en een rooden neus symboliseert (een realisme" waaraan ik ook na het experiment met Antithese" moet blijven hechten) is toch het hare niet, en haar geloofs-extase was mij te gede colleteerd. Van der Lugt toonde ons van Steven op een tentoonstelling bij van Wisseling, die veel succes had. Ook als etser heeft v. d. Valk zich een uitstekenden naam verworven en vooral de etsen pogenblikkelijk naar de natuur gemaakt, zijn bijzonder gezien en oorspronkelijk. Weer verlaat hij Amsterdam en gaat in Scherpenzeel wonen, om ten slotte, na ook te Amersfoort gewerkt te hebben, zich in Leiden te vestigen. Den laatsten tijd werkt hij veel in 't Ethnografisch museum en 't zijn knappe teekeningen, die hij naar wonder fantastische monsters maakt. Zijn zin voor 't gedrochtelijke, 't wonderbaarlijke, dat de natuur schept, spreken ook uit zijn gevoelige teekeningen naar schelpen, die hij, als waren ze pas uit zee aangespoeld, laat spiegelen. In tegenstelling met vroeger werk zijn deze schelpen en ook de landschappen die hij tegenwoordig maakt van een groote licht en teerheid. Een vernieuwing dus, die hopen wij nog veel in zich belooft en ook weer eens een grootere tentoonstelling van zijn kunnen. Van der Valk heeft genoeg in portefeuille en de laatste jaren liet hij ons niet veel meer dan een enkele schilderij of teekening zien. F. BOBELDIJK IMlmMIIMmlIIIIIIIIIMIHIIIIIIIflIIMIIMIIIIMlmilllMlllmlIMIIIIMIIIMIIMI tf. BERSSEMBRUGGE, PORTRETFOTOGRAAF. Verhuisd l November: ZEESTBAAT 65, DEN HAAG. Böckmann maar n kant, de partijman, en dien kant gaf hij forsch. De man echter, die in zijn secretaresse tevens zijn vrouw heeft, de moeder van zijn kind, onthield hij ons, en wij begrepen ternauwernood wat Christine in dezen geagiteerden en geaffaireerden echtgenoot, die haar toewijding aannam als zijn recht, en geen blik voor haar overhad, zoozeer kon hebben aange trokken, dat zij, ondanks het diepgaand ver schil in hun beider aspiraties, bij hem blijft, zich zelfs nog verbeelden kan op den duur met haar invloed dien man te zullen bekeeren." Het best geschreven tooneel, in I, tusschen Christine en het katholieke jeugd-vriendinnetje, dat haar komt vertellen van haar voornemen ,.non" te willen worden, een tooneel dat, warm en met poëzie gespeeld, heel mooi zou kunnen zijn, diende mede tot verklaring van dit ongelijk huwelijk, doch leed zoozeer schipbreuk pp het spel dezer laatste, dat zelfs deze feitelijke inhoud van het gesprek, ons voorbijging. Om van de geestelijke, die hier inderdaad, als in alle goede kunst, aanwezig was, en verloren ging, nu maar niet verder te spreken. Mijn gaafste herinnering aan de vertponing is het spel van Coen Hissink in een bij-rol; hij was, natuurlijk en overtuigend, van binnen-uit, een mensch, voldoende typeerend den socialistischen afgevaardigde. TOP NAEFF i miiiumiiK iiiiiMimimiiiiiiiiii Cent»Sigaar Cents Sigaar

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl