Historisch Archief 1877-1940
21 Oct. '16. - No. 2052
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Duitsche Lusitania en Tubantia-Penningen
Het Voortbestaan na den Dood,
door dr. R. A. REDDINGIUS
Met deze overdenking wil ik niemand
lastig vallen die vrede heeft met zijn geloof
in een persoonlijk voortbestaan. Er blijven
nog genoeg lezers over die zulk een voort
bestaan niet zouden begeeren. Onder hen
hebben de materialisten het gemakkelijk.
Immers wanneer zij gelijk hebben en er wer
kelijk niets anders is dan een in verschillende
vormen zich transformeerende energie, dan
zou voor de hand liggen dat een bewust
zijn bezittende, psychische energie zich bij
den dood weer omzet in de bewustelooze
physisch-chemische energie, waaruit zij is
voortgekomen. Niet allen echter kunnen zich
neerleggen bij die, van de faculteit der natuur
wetenschappen verkregen, materialistische
opvatting. Dezen wil ik voorstellen de feiten
zwaarder te laten wegen dan de hun inge
prente leer, en de mogelijkheid te overwegen
van andere grondstellingen. Voor dergelijke
zoekenden is dit opstel bestemd.
Er is een psychische wereld en een zin
tuigelij k waarneembare wereld. De laatste
bestaat geheel uit werkingen, niet alleen
van physisch-chemische maar ook van psy
chische krachten. Wellicht bestaat er tusschen
die beide groepen van krachten geen scherpe
afscheiding.
Tot de wereld der krachten' die men de
psychische wereld kan noemen, behooren
de in ons bewustzijn optredende waarne
mingen, hallucinaties, voorstellingen, ge
dachten, gevoelens en wenschen, en verder
de ons niet onmiddellijk bekende maar
waarschijnlijk daarmee overeenkomende,
onderbewuste elementen, waaraan men den
naam ideeën zou kunnen geven.
Overal constateeren wij dingen en toe
standen die naar alle waarschijnlijkheid met
een bepaald doel, volgens bepaalde plannen,
moeten zijn ontstaan. Bijvoorbeeld huizen,
vogelnesten en spinnewebben, maar ook
handen, oogen en lichtgevende organen, en
zelfs dingen die geen nut hebben voor het
eigenlijke leven maar slechts aesthetische
wenschen bevredigen, zooals symphonien
en siervederen.
Wat de zoogenaamde evolutie betreft, zijn
de passieve aanpassingen aan de omstan
digheden, die neerkomen op de grootere
kansen op voortplanting voor de meest
geschikte individuen, van zeer weinig belang
Het Drama
in
SHAW: Caesar en Cleopatra
Of wel Shaw is hier beneden het laagste
peil der kunst en een gewetenloos cynicus,
wien zelfs het koninklijk gebaar niet meer
heilig is, of wel hij is een twintigste eeuwsche
Shakespeare... triomfantelijk, d.w.z. zege
vierend vooral over de vrouw, aan wie Antony
te gronde ging, gaat Caesar heen. Gemak
kelijk laat hij haar, zooals wij een
zomerverblijf vaarwel zeggen, waar wij eenige
aangename herinneringen achterlaten. Zege
vierend maar zonder zich daarop te beroemen,
als iets vanzelfsprekends: is dit niet de
man, die de vrouw overwonnen" heeft, in
Nietzsches zin, is dit niet de man, voor wie
de vrouw slechts lieftallige bijkomstigheid
is en allerminst noodlot of tragedie, zooals
bij Ibsen en trouwens allen vór dit gril
lige stuk.
Dronken maakt zooveel dwaasheid, als
koppige likeur werken deze dolle sprongen
van den geest, deze vinnige onzin, deze al
te overmoedige durf, dit zonder eenig voor
behoud spelen met belachelijk maken van
de historie en haar geheiligde overtuiging.
Dronken maakt deze diepe wijsheid, die
het waagt een hoogere menschelijkheid te
stellen voor doode, maar rotsvaste axioma's.
Dat is gelijk aan slaan en krabben, stom
pen en kietelen, neerbliksemen en toelachen.
Shaw weet, dat ze het zich laten doen.
Omdat hij n is van hen en hun geweten
en de in daad-omzetter van hun cynismen
en ongevoeligheden en kille spotzucht. Daar
om durft hij het aan, de grinnekende massa
te treiteren, dat ze tranen lachen en stuipend
ontsteld zitten tegelijk. Hij geeft ze hun
eigen leege leelijke ziel weerom in de zijne,
die het niet minder is, alleen wat forscher
en actiever, dan van het geparfumeerde
stallespubliek in zijde en zwart.
Kijkt, daar staat een koningin en vraagt
aan een keizer, of-ie der poes ook heeft
gezien. En die poes, nota bene is een Heilige
Kat en een symbool en een godsdienst en
een heiligheid.
Kijk, daar zit een keizer op een stoep aan
tegenover de actieve aanpassingen die, door
omvorming, verbeterde en zelfs geheel
nieuwe organen opleveren, en daardoor
bijvoorbeeld een nuttige samenleving moge
lijk maken tusschen allerlei soorten van
levende wezens, zelfs tusschen planten en
insecten.
Ook wat de niet levende natuur betreft
schijnt het blinde toeval een weinig aanne
melijke grond voor de eigenaardigheden van
sommige stoffen. Men denke bijvoorbeeld
aan de chemische eigenschappen van de
koolstof, waarop het bestaan van de geheele
organische wereld berust, en aan de phy
sische eigenschappen van het water, die van
zooveel belang zijn voor de huishouding
van de levenlooze en daardoor ook van de
levende natuur.dat Hörbiger zijne waarschijn
lijk juiste theorie de glaciaal kosmogonische
heeft kunnen noemen.
Maar voor een teleologische verklaring
van de anorganische natuur zal voorloopig
nog wel bijna ieder die niet in den Schepper
uit den bijbel gelooft, terugschrikken. Min
der bezwaar zal men hebben tegen de op
vatting, dat het eerste ontstaan op aarde
van de genoemde actieve aanpassingen in
| de levende stof, evenals trouwens iedere
herhaling daarvan in eene nieuwe generatie,
het werk is van ideeën.
Die, wanneer zij in de kiemcellen werken,
zelfs mutatie bewerkende, nieuwe ideeën
moeten, om zich te verwezenlijken, de macht
hebben andere krachten te beheerschen en
andere, oudere ideeën te verdringen. Dat
domineeren van bepaalde ideeën over andere,
hebben wij in tastbaren vorm voor ons in
eenige verschijnselen van geslachtelijke voort
planting die Mendel ontdekt heeft. Men
hpude daarbij in het oog dat wat overerft
niet de, evenals de physische krachten, niet
in de ruimte te begrijpen ideeën zijn, maar
hare op bepaalde aanleidingen manifest wor
dende latente werkingen: de genen.
Zouden nu die physische en psychische
krachten, waaronder dus iets als een hiër
archische verhouding blijkt te bestaan, zelf
standige elementen zijn, of zouden zij slechts
uitingen zijn van een universeel Subject, of
misschien van twee tegenstrijdige Subjecten,
een God en een Duivel, of wel van meer
dere goede en kwade Geesten?
Wij weten dat ons bewustzijn uit psychi
sche krachten bestaat, die heel dikwijls
tegenstrijdig zijn. Toch kennen wij slechts
de wallekant en eet dadels uit de helm van
zijn adjudant en speelt met de kwast van
zijn peplum, zooals hij met zijn vijanden
speelt.
Maar diezelfde keizer weet, wat afscheid
nemen is, kent beter en koeler en hooger
dan welke werkelijke of tragediekeizer ook
het gebaar der absolute macht, het gebaar
der grootheid van ziel. Overal in deze episode
is Caesar groot en rustig en zelfbewust,
nergens onzeker, nergens een twijfelaar. In
zijn menschelijkheid voorgesteld, zeggen
critici en interpreters, zegt misschien Shaw
zelf, waar is- minder menschelijkheid dan in
deze figuur, eensdeels harlekijn en danser
naar Shaws fluiten, anderdeels
vleeschwording der majestas", in beide gevallen
idee, geen realiteit, in beide gevallen Shaw,
geen Caesar.
Shakespeare's held bloedt, leeft, kreunt,
bij Shaw wordt zelfs de moord tot ver
tooning, waaraan niemand gelooft. Als
Polonius achter de gordijnen doorstoken is, voelt
ieder de mysterie des doods. Of hier al de
hofmeesters voor de oogen des publieks
gekeeld worden, het is een niet minder
interessante vertooning dan de statige zuilen
zelf waartusschen het gebeurt, het is geen
moord, het is geen tragedie, het is geen
leven, het is slechts of misschien wel
reeds een manifestatie, het is een abstractie,
een veralgemeening, zooals heel dit stuk een
abstractie is, een niet-zijn, maar slechts een
glans en een geluid, van wat historisch ge
storven is, in de herinnering leeft en thans
met opzet en zonder eenige piëteit met den
narrekop van het allerergste rationalisme
wordt bespot en zeker ook belasterd.
Dit is Shaw door en door. Dat wil zeggen:
dit is de cynische westerling der 20ste eeuw,
die a-historisch zelfs anti-historisch gewor
den is, primo, omdat hij de last van het
verleden niet meer dragen kan op zijn ver
zwakte beenen, secundo, omdat hij geest en
kunst van het verleden niet meer begrijpt,
tertio (in sommige gunstige gevallen) omdat
hij inderdaad wat nieuws wil.
Maar Shaw wil niet wat nieuws. Hij is
ten slotte historisch belast als de stoffigste
professor. En hij is en blijft de man van
Een onzer landgenooten gaf
ons ter bezichtiging de twee
medailles, welke in
Duitschland geslagen zijn ter eere
van de torpedeering der
Lusitania en der Tubantia,
zoodat De Amsterdammer in
staat is daarvan bijgaande af
beeldingen te geven.
Dat beide van Duitsch
maaksel zijn en in
Duitschland de ronde doen, kan bij
dezen worden gewaarborgd.
Van de Lus/ta/z/a-medaillle
heeft men wel van Duitsche
zijde, en ook in Nederland,
op de bekende Es ist nicht
wahr" toon, gepoogd eene an
dere verklaring te geven en
't wansmakelijk kunstvoor
werp op rekening van de te
genpartij te schrijven. Maar
men is hier op teruggekomen.
Met de rcjöonrw-medaille,
die voor zoover wij weten tot
dusverre hier te lande onbe
kend was, is het niet [anders.
De Lus/fi'a/za-medaille geeft
de voqrstelling van den
dood, die aan de passagiers
hun kaartjes verkoopt, onder
't motto weg met de con
trabande".
De Ttföantffl-medaille ver
eeuwigt zonder blikken of
blozen het sprookje, dat Enge
land het schelmstuk heeft be
dreven onze mailboot met
een Duitsche torpedo in den
grond te booren.
Het geheel schijnt ons van
eene brutale en valsche on
smakelijkheid.
MIIIIIIIIMIMItUIIIIMIIMIHIMIIIIMMIIIIMMlmilMI
n Subject van die tegenstrijdige krachten
en noemen het: ik. Immers men zegt: ik
wensch, ik dubieer enz.
Schrijvende mediums echter beweren dat
hunne hand daarbij onder controle staat van
een andere macht waarmee zij hun eigen
ik niet vereenzelvigen, omdat die macht
zich niet injiun bewustzijn openbaart. De
psychologie noemt dat vreemde Subject:
hun onderbewuste ik. Uit sporadisch voor
komende gevallen van telepathische gemeen
schap zou dan echter volgen dat zulk een
onderbewust ik van het medium tegelijk
het onderbewuste ik van een anderen per
soon moet zijn.
Er is dus veel voor te zeggen, dat er slechts
n Subject bestaat, wiens werkzaamheid
verschillend kan zijn in de verschillende
menschen, in elk van welke een deel van
de dikwijls tegenstrijdige psychische uitin
gen of krachten van het Subject een indi
vidueel bewustzijn vormt.
Zulk een bewustzijn is een stroom van
werkzame psychische krachten: waarnemin
gen, voorstellingen, gevoelens, wenschen,
oordeelen, wil enz., een stroom waarin steeds
weer dezelfde elementen, de herinneringen,
zich vermengen .met nieuwe waarnemingen,
gedachten en fantasiën, die meestal nieuwe
combinaties van herinneringen zijn, en wier
werkingen eveneens latent kunnen worden
in den vorm der niet, of slechts in haast
onmerkbare sporen, overervende engrammen.
Dat steeds terugkomen van dezelfde ele
menten moet dus worden toegeschreven
aan het in ons lichaam aanwezig zijn van
de genen en engrammen. Men zal zich moeten
voorstellen dat deze latente psychische
werkingen, naar aanleiding van bepaalde
gebeurtenissen in de cellen en vooral in de
meer speciaal daarop ingerichte zintuigen,
maar in het geval van inspiratie of
vernuftigen inval ook zonder dergelijke
zintuigelijke of associatieve aanleidingen, in mani
feste werkingen kunnen overgaan.
De genen moeten zich bevinden in de
celkernen, waar immers de celdeeling be
gint die moet worden voorafgegaan door
de vermenigvuldiging der genen, die als 't
ware de gezanten zijn van de alles bestu
rende psychische krachten. Zoo bouwen,
steeds onder de leiding van ideeën,
physischchemische krachten het lichaam met al zijne
organen, zintuigen en associatiebanen, ver
sterken het in een of meer speciale
richhet tooneeleffect, het ouderwetsche nooit
falende, eeuwenlang als goed erkende
tooneelrecept. Want vergelijk in zijn Caesar het
brok vór en het brok na de pauze: het
eerste is omverpraten met twijfelachtige
aardigheden, en zich met het Heilige kronkelen
in wanhopige worsteling,?het tweede (vooral
het 4e bedrijf) is tragedie bijna in
Shakespeariaanschen trant. Daar komt ernst,
zielsamensnoering, doodsschreeuw, tranen,
gezichtsvertrekking. daar komt ook de LEER
in V, die hoog op het kleurige schip het
bevrijdende zeesop kiest, de leering, dat een
kleizer een keizer is, en een vrouw
een vrouw. Nieuw is het niet, maar nieuw
is de durf waarmee dit vanzelfsprekende
wordt gezegd. En nieuw is wellicht die
dédain suprême voor de vrouw, iets wat de
dames geloof ik niet gevoeld hebben: een
vrouw is niets, als de keizer spreekt, een
vrouw is niets dan een afbeeldsel van den
man, een vrouw is niets dan een lieftallige
bijkomstigheid... zoover is Shakespeare zeker
niet in zijn Cleopatra en Strindberg is daar
weer ver over heen, wa"neer hij haar tot
vampyr maakt. Maar dan is ze ook geen
vrouw.
Daarom is dunkt me dit stuk van belang,
omdat Shaw de verhouding vrouw-man zoo
scherp gesteld heeft en zoo-modern, moderner
dan alle fransche echtscheidings- en overspel
drama's, reëeler dan alle duitsche gevoelig
heden.
Die houding: wat ga je mij aan,tenslotte?"
is niet die van werelddwinger tot bakvisch,
maar wel degelijk hier van man-mensch tot
vrouw-mensch.
Het is een gedachte van onzen tijd, die
geen raad meer met de liefde weet en er
maar wat van maakt.
Typisch hoe ook Shaw ten slolte er maar
wat vanjmaakt en juist daarin het problema
tische van zijn helden toont en het beperkte
van zijn eigen cleverness!
Want tenslotte gelooft niemand, dat Shaw
een sterk tragicus is. Daartoe is hij
tetwintigste-eeuwsch: hij meent er weinig of
niets van en de meest tragische gedeelten
zijn van een brutale nabootsingsvaardigheid.
Hij is nergens (ook niet in ander werk) zuiver
INDISCHEUITRUSTINGEN
AU BON MARCHE
EDIEM
tingen, herstellen het bij ziekte en verwon
ding, en houden het zoodoende geschikt om
te leven en zich voort te planten.
Totdat langzamerhand het verouderen
begint en eindelijk de ouderdomsdood in
treedt, verschijnselen die er misschien op
wijzen dat de genen en engramnien een
zekeren duur hebben die in de een e soort van
levende wezens langer is dan in de andere
en die dan, volgens plannen en gewoonten,
door het Subject bepaald zou worden.
Wat zal er nu van de stroomen van psy
chische krachten die wij ons bewustzijn
noemen, wat zal er van onze ziel kunnen
overblijven, wanneer de dood het verband
van die al of niet verouderde genen en
engrammen met het stervende protoplasma
heeft opgeheven?
Het Universeele Subject, het in alle
bewustzijnen souvereine [k, dat slechts heeft
opgehouden voor zijne psychische uitingen
gebruik te maken van een 'uiteenvallend
lichaam.
FRITS HOPMAN, De Proeftijd. Bij H. J.
W. Becht, Amsterdam.
Wie is Frits Hopman? Wanneer ge zijn
boek gelezen zult hebben, dan zult ge weten,
dat hij minder een romancier is, dan wel
een peinzer en schilder. En, indien het wel
licht zijne bedoeling geweest is van zijn
dagboek een verhaal te maken, dan is hij
als denker en beeldend kunstenaar machtiglijk
boven dit voornemen uitgekomen.
Het is wel merkwaardig hoe rijk deze
tijd is aan menschen, die de behoefte ge
voelen zich in afzondering en meditatie te
begeven: die de stilte om zich heen ver
langen, om hun beter zelf te doen rijpen.
Als n van hen is de schrijver ons aan
vankelijk niet afzonderlijk, hij schrijft: Mijn
oogen zochten de verre stad, de woonplaats
van het verdoolde menschdom, dat daar leeft
zonder begrip, zonder verheffing; de droeve
menigte in die aardsche verdoemenis, -waar
aan ik eerst zoo kort ben ontkomen."
Veel belangrijker wordt hij ons, wanneer
hij den strijd gaat aanbinden, zooals de
Rastignac, die k een stad voor zich liggen
zag: A nous deux maintenant!"
Om deze overgang te bewerkstelligen moet
hij verliefd geraken op een jong meisje,
omtrent wie wij weinig belangrijks vernemen,
behalve dan, dat haar komst in zijne afzon
dering eene meer milde richting geeft aan
zijne soms koortsige mijmeringen.
Dan, opeens, is het alsof krachtige orgel
muziek het aanvankelijk wat vaag, telkens
varieerend motief, komt dragen. Dan begint
de proeftijd, waarin hij zich arbeidende
harer waardig toonen zal.
Op dat moment maakt hij zich los van
alle beklemmingen; zonder middelen gaat
hij naar Londen, om er zijn kracht te vinden
in werken. Dan wordt het dagboek werkelijk
grootsch van eenvoud: Het was, alsof de
levensleiding uit mijn handen was genomen.
Ik had moedwillig de oude sleur verbroken;
ik had ingegrepen; ik had een daad gedaan;
het was niet langer mogelijk om met toekomst
plannen te flirten."
Hopman observeert zichzelve met dezelfde
machtige al-omvattendheid, waarmede hij
ons in enkele rake streken een situatie geeft,
of de uitstalling van een Londenschen
en diep, maar wel ruw en onverschillig en
zoo van buiten af pikant.
Dat de Engelschen zich gaarne een gemeen
heid laten zeggen, is niet speciaal Engelsch.
Dat ligt aan de ziel-der-massa, die zich als
geheel nooit schaamt... omdat dit geen
innerlijke noodzaak is. Het geldt immers
allen. Shaw weet dat, zooals de fransche
caberetiers in de Mont-Martre-cafés-chantants
dat wisten. Integendeel; het prikkelt en is
een goedkoop en zeker succes.
Des te erger, wanneer men daarop een
kunstwerk met houding van wereldwijsheid"
bouwt.
Shaw's spot is uit ethisch en aesthetisch
oogpunt... misdadig.
A. SAALBORN
Het Fransche Tooneel
Lezingen van mevr. Adrienne Dhayrmond
Wij komen weer in het seizoen van de
lezingen. Lezingen zullen gehouden worden
in concertzalen, in musea en in particuliere
woningen, lezingen van en over werken,
lezingen over mode, en lezingen waarvan
het bezoeken mode zal zijn.
Wij Hollanders, die vroeger slechts ken
den de nutslezingen en luimige voordrachten,
wij gaan zoo langzamerhand een publiek
vormen dat eene sérieuse conférenciere
waardeeren kan, nochtans zonder daarbij
voor het mondaine feit de belangstelling
in het ernstige gesprokene te verliezen.
Zoo vormt onze ernstige volksaard een
goede combinatie met het Fransche instituut
Conférence; bij ons zal men met niet zoo
licht de klacht vernemen, die een bekend
Parijsch filosoof voor enkele jaren uitte:
mijn publiek heeft meer belangstelling voor
de jas die mijn kleerenmaker gemaakt heeft,
dan voor de theorieën die het resultaat van
mijn eigen werk zijn!"
Madame Adrienne Dhayrmond, de
Parijsche actrice, heeft het plan dit seizoen een
reeks lezingen te Amsterdam te geven over:
IIII1IIIIII1IIIIIIUIIIII1IIIIII1IIIII11IIIII
groentenkoopman. Ik vind hem minder
catalogiseerend dan de Balzac en ontvankelijker
dan Zola. Hij is een filosofische schilder en
een beeldende filosoof.
En al missen wij honderdmaal de nood
wendigheid, die in hun beider werk al het
gebeuren beheerscht, er zijn toch in Hopman's
werk velerlei factoren die ons de band tusschen
de gebeurtenissen gaarne doen volgen.
En de voornaamste daarvan is wel de
eenvoud. Er zijn zoovele oogenblikken, waarop
een gemeenplaats opeens een wonderlijke
beteekenis krijgt; dit is ook hier het geval,
waar de eenvoud het kenmerk is van het
ware, van hét waarachtig-menschelijke van
den schrijver Hopman.
l Toch is hij mij vél liever in zijn be
heerschen van een breed perspectief, van
een chaotisch straatbeeld, dan in de lijdelijke
simpelheid, waarin hij de liefde van een
onbeduidend meisje, de koestering eener
banale schoonfamilie ondergaat.
De laatste bladzijden herinneren in. de
wreed-ontledende zelf-observatie aan 'van
Oudhoorn's boek, Willem Mertens'
Levensspiegel, maar ook hier is Hopman waar
achtiger, eenvoudiger, in de simpele be
schrijving van een verzwakte geestestoestand.
Ik gevoel eerbied voor dit werk.
Uit de Schatkamer der Wijsheid. Bijjoh's
J. C. van der Burgh, te Deventer, 1916.
Vier kleine boekjes: Oud-Noorsche wijs
heid, door dr. Alberta J. Portengen, Uit
Ruslands Folklore, door A. van Kleffens?de
Graaff, De wijsheid der Apocriefen, naar
het Engelsch van C. E. Lawrence, door dr.
J. Herderscheê, en Oude Joodsche Zedeleer,
door denzelfde, naar het Engelsch van
Edwin Collins.
Oorspronkelijk zou deze serie geheeten
hebben: Wijsheid van het Oosten" en daar
toe beperkt blijven, maar blijkbaar zijn de
uitgevers van plan ook uit Westelijke schat
kamers te gaan putten. De deeltjes geven
een aardige inleiding tot mythologie en
folklore, en wijzen zelfs hier en daar den
tot dieperen studie bereid zijnden lezer den
bibliograftschen weg.
H. SALOMONSON
iiimiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiimiiiiiiiiiliiiililliuiiii
De Vrienden ?
Voor Willy
Wij zijn van hen die over d'aarde dwalen
En zoeken staag, maar vinden niet de rust,
Die als een verre, nooit-bereikte kust
Lichtend verscheen om dieper weg te dalen.
Onz'oogen branden van verlangens nood,
Ons hart is moe geworden van het wachten,
En in de koele huivering der nachten
Begeerden wij de kalmte van den dood.
Maar soms toch bracht het klaterhelle leven
Iets als een troost in klank van teeder woord:
Dat ging voorbij, want werd aldra gesmoord,
Maar het verkwikt de moede ziel toch even.
En soms is 't haast of vreugde in mij leeft,
En alle leed een wijle is vergeten,
Wanneer gij, zwijgend aan't klavier gezeten,
Mij voorspeelt wat in u gezongen heeft.
Want zoo uw handen langs de toetsen droomen
En 't teer gespeel verrimpelt in de lucht,
Is 't mij, of alle twijfel is gevlucht,
En alle droefheid zacht is weg genomen.
12-10-'16. ' J. v. R.
* * *
Mevrouw Dhayrmond
Het Fransche tooneel en de tooneelspelers
vanaf de Middeleeuwen tot heden, met toe
lichtende voordrachten van fragmenten uit
de werken der tooneelschryvers."
Zoowel de persoon van de conférenciere
als de inhoud van haar programma geven
ons aanleiding hier op dit feit te wijzen.
De voordrachten zullen gehouden worden
des Woensdags, 's avonds om half acht, in
de zaal Duwaer en Naessens" en de eerste
zal plaats hebben op Woensdag 25 Oct. a.s.
De eerste voordracht behandelt de too
neelspelers sinds de XVIe eeuw, met toe
lichtende voordrachten van werken; de
tweede en derde betreffen het Théatre
Comique in de middeleeuwen,
Vervolgens wordt via het Hotel de Bour
gogne, (waar Cyrano immers zijne helden
daden verrichtte), via het Italiaansch tooneel
in Frankrijk en de groote klassieken, via de
XVIIIe eeuw en het revolutie-tijdperk, de
moderne tijd bereikt.
De tiende voordracht, op 28 Februari 1917
te houden, eindigt met een woord over de
Comédie Franchise.
Wij wenschen Madame Dhayrmond voor
loopig geluk met de sérieuse opzet van haar
program. Moge ons publiek het waardeeren.