De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 21 oktober pagina 9

21 oktober 1916 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

21 Oct. '16. - No. 2052 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Duitsche Lusitania en Tubantia-Penningen Het Voortbestaan na den Dood, door dr. R. A. REDDINGIUS Met deze overdenking wil ik niemand lastig vallen die vrede heeft met zijn geloof in een persoonlijk voortbestaan. Er blijven nog genoeg lezers over die zulk een voort bestaan niet zouden begeeren. Onder hen hebben de materialisten het gemakkelijk. Immers wanneer zij gelijk hebben en er wer kelijk niets anders is dan een in verschillende vormen zich transformeerende energie, dan zou voor de hand liggen dat een bewust zijn bezittende, psychische energie zich bij den dood weer omzet in de bewustelooze physisch-chemische energie, waaruit zij is voortgekomen. Niet allen echter kunnen zich neerleggen bij die, van de faculteit der natuur wetenschappen verkregen, materialistische opvatting. Dezen wil ik voorstellen de feiten zwaarder te laten wegen dan de hun inge prente leer, en de mogelijkheid te overwegen van andere grondstellingen. Voor dergelijke zoekenden is dit opstel bestemd. Er is een psychische wereld en een zin tuigelij k waarneembare wereld. De laatste bestaat geheel uit werkingen, niet alleen van physisch-chemische maar ook van psy chische krachten. Wellicht bestaat er tusschen die beide groepen van krachten geen scherpe afscheiding. Tot de wereld der krachten' die men de psychische wereld kan noemen, behooren de in ons bewustzijn optredende waarne mingen, hallucinaties, voorstellingen, ge dachten, gevoelens en wenschen, en verder de ons niet onmiddellijk bekende maar waarschijnlijk daarmee overeenkomende, onderbewuste elementen, waaraan men den naam ideeën zou kunnen geven. Overal constateeren wij dingen en toe standen die naar alle waarschijnlijkheid met een bepaald doel, volgens bepaalde plannen, moeten zijn ontstaan. Bijvoorbeeld huizen, vogelnesten en spinnewebben, maar ook handen, oogen en lichtgevende organen, en zelfs dingen die geen nut hebben voor het eigenlijke leven maar slechts aesthetische wenschen bevredigen, zooals symphonien en siervederen. Wat de zoogenaamde evolutie betreft, zijn de passieve aanpassingen aan de omstan digheden, die neerkomen op de grootere kansen op voortplanting voor de meest geschikte individuen, van zeer weinig belang Het Drama in SHAW: Caesar en Cleopatra Of wel Shaw is hier beneden het laagste peil der kunst en een gewetenloos cynicus, wien zelfs het koninklijk gebaar niet meer heilig is, of wel hij is een twintigste eeuwsche Shakespeare... triomfantelijk, d.w.z. zege vierend vooral over de vrouw, aan wie Antony te gronde ging, gaat Caesar heen. Gemak kelijk laat hij haar, zooals wij een zomerverblijf vaarwel zeggen, waar wij eenige aangename herinneringen achterlaten. Zege vierend maar zonder zich daarop te beroemen, als iets vanzelfsprekends: is dit niet de man, die de vrouw overwonnen" heeft, in Nietzsches zin, is dit niet de man, voor wie de vrouw slechts lieftallige bijkomstigheid is en allerminst noodlot of tragedie, zooals bij Ibsen en trouwens allen vór dit gril lige stuk. Dronken maakt zooveel dwaasheid, als koppige likeur werken deze dolle sprongen van den geest, deze vinnige onzin, deze al te overmoedige durf, dit zonder eenig voor behoud spelen met belachelijk maken van de historie en haar geheiligde overtuiging. Dronken maakt deze diepe wijsheid, die het waagt een hoogere menschelijkheid te stellen voor doode, maar rotsvaste axioma's. Dat is gelijk aan slaan en krabben, stom pen en kietelen, neerbliksemen en toelachen. Shaw weet, dat ze het zich laten doen. Omdat hij n is van hen en hun geweten en de in daad-omzetter van hun cynismen en ongevoeligheden en kille spotzucht. Daar om durft hij het aan, de grinnekende massa te treiteren, dat ze tranen lachen en stuipend ontsteld zitten tegelijk. Hij geeft ze hun eigen leege leelijke ziel weerom in de zijne, die het niet minder is, alleen wat forscher en actiever, dan van het geparfumeerde stallespubliek in zijde en zwart. Kijkt, daar staat een koningin en vraagt aan een keizer, of-ie der poes ook heeft gezien. En die poes, nota bene is een Heilige Kat en een symbool en een godsdienst en een heiligheid. Kijk, daar zit een keizer op een stoep aan tegenover de actieve aanpassingen die, door omvorming, verbeterde en zelfs geheel nieuwe organen opleveren, en daardoor bijvoorbeeld een nuttige samenleving moge lijk maken tusschen allerlei soorten van levende wezens, zelfs tusschen planten en insecten. Ook wat de niet levende natuur betreft schijnt het blinde toeval een weinig aanne melijke grond voor de eigenaardigheden van sommige stoffen. Men denke bijvoorbeeld aan de chemische eigenschappen van de koolstof, waarop het bestaan van de geheele organische wereld berust, en aan de phy sische eigenschappen van het water, die van zooveel belang zijn voor de huishouding van de levenlooze en daardoor ook van de levende natuur.dat Hörbiger zijne waarschijn lijk juiste theorie de glaciaal kosmogonische heeft kunnen noemen. Maar voor een teleologische verklaring van de anorganische natuur zal voorloopig nog wel bijna ieder die niet in den Schepper uit den bijbel gelooft, terugschrikken. Min der bezwaar zal men hebben tegen de op vatting, dat het eerste ontstaan op aarde van de genoemde actieve aanpassingen in | de levende stof, evenals trouwens iedere herhaling daarvan in eene nieuwe generatie, het werk is van ideeën. Die, wanneer zij in de kiemcellen werken, zelfs mutatie bewerkende, nieuwe ideeën moeten, om zich te verwezenlijken, de macht hebben andere krachten te beheerschen en andere, oudere ideeën te verdringen. Dat domineeren van bepaalde ideeën over andere, hebben wij in tastbaren vorm voor ons in eenige verschijnselen van geslachtelijke voort planting die Mendel ontdekt heeft. Men hpude daarbij in het oog dat wat overerft niet de, evenals de physische krachten, niet in de ruimte te begrijpen ideeën zijn, maar hare op bepaalde aanleidingen manifest wor dende latente werkingen: de genen. Zouden nu die physische en psychische krachten, waaronder dus iets als een hiër archische verhouding blijkt te bestaan, zelf standige elementen zijn, of zouden zij slechts uitingen zijn van een universeel Subject, of misschien van twee tegenstrijdige Subjecten, een God en een Duivel, of wel van meer dere goede en kwade Geesten? Wij weten dat ons bewustzijn uit psychi sche krachten bestaat, die heel dikwijls tegenstrijdig zijn. Toch kennen wij slechts de wallekant en eet dadels uit de helm van zijn adjudant en speelt met de kwast van zijn peplum, zooals hij met zijn vijanden speelt. Maar diezelfde keizer weet, wat afscheid nemen is, kent beter en koeler en hooger dan welke werkelijke of tragediekeizer ook het gebaar der absolute macht, het gebaar der grootheid van ziel. Overal in deze episode is Caesar groot en rustig en zelfbewust, nergens onzeker, nergens een twijfelaar. In zijn menschelijkheid voorgesteld, zeggen critici en interpreters, zegt misschien Shaw zelf, waar is- minder menschelijkheid dan in deze figuur, eensdeels harlekijn en danser naar Shaws fluiten, anderdeels vleeschwording der majestas", in beide gevallen idee, geen realiteit, in beide gevallen Shaw, geen Caesar. Shakespeare's held bloedt, leeft, kreunt, bij Shaw wordt zelfs de moord tot ver tooning, waaraan niemand gelooft. Als Polonius achter de gordijnen doorstoken is, voelt ieder de mysterie des doods. Of hier al de hofmeesters voor de oogen des publieks gekeeld worden, het is een niet minder interessante vertooning dan de statige zuilen zelf waartusschen het gebeurt, het is geen moord, het is geen tragedie, het is geen leven, het is slechts of misschien wel reeds een manifestatie, het is een abstractie, een veralgemeening, zooals heel dit stuk een abstractie is, een niet-zijn, maar slechts een glans en een geluid, van wat historisch ge storven is, in de herinnering leeft en thans met opzet en zonder eenige piëteit met den narrekop van het allerergste rationalisme wordt bespot en zeker ook belasterd. Dit is Shaw door en door. Dat wil zeggen: dit is de cynische westerling der 20ste eeuw, die a-historisch zelfs anti-historisch gewor den is, primo, omdat hij de last van het verleden niet meer dragen kan op zijn ver zwakte beenen, secundo, omdat hij geest en kunst van het verleden niet meer begrijpt, tertio (in sommige gunstige gevallen) omdat hij inderdaad wat nieuws wil. Maar Shaw wil niet wat nieuws. Hij is ten slotte historisch belast als de stoffigste professor. En hij is en blijft de man van Een onzer landgenooten gaf ons ter bezichtiging de twee medailles, welke in Duitschland geslagen zijn ter eere van de torpedeering der Lusitania en der Tubantia, zoodat De Amsterdammer in staat is daarvan bijgaande af beeldingen te geven. Dat beide van Duitsch maaksel zijn en in Duitschland de ronde doen, kan bij dezen worden gewaarborgd. Van de Lus/ta/z/a-medaillle heeft men wel van Duitsche zijde, en ook in Nederland, op de bekende Es ist nicht wahr" toon, gepoogd eene an dere verklaring te geven en 't wansmakelijk kunstvoor werp op rekening van de te genpartij te schrijven. Maar men is hier op teruggekomen. Met de rcjöonrw-medaille, die voor zoover wij weten tot dusverre hier te lande onbe kend was, is het niet [anders. De Lus/fi'a/za-medaille geeft de voqrstelling van den dood, die aan de passagiers hun kaartjes verkoopt, onder 't motto weg met de con trabande". De Ttföantffl-medaille ver eeuwigt zonder blikken of blozen het sprookje, dat Enge land het schelmstuk heeft be dreven onze mailboot met een Duitsche torpedo in den grond te booren. Het geheel schijnt ons van eene brutale en valsche on smakelijkheid. MIIIIIIIIMIMItUIIIIMIIMIHIMIIIIMMIIIIMMlmilMI n Subject van die tegenstrijdige krachten en noemen het: ik. Immers men zegt: ik wensch, ik dubieer enz. Schrijvende mediums echter beweren dat hunne hand daarbij onder controle staat van een andere macht waarmee zij hun eigen ik niet vereenzelvigen, omdat die macht zich niet injiun bewustzijn openbaart. De psychologie noemt dat vreemde Subject: hun onderbewuste ik. Uit sporadisch voor komende gevallen van telepathische gemeen schap zou dan echter volgen dat zulk een onderbewust ik van het medium tegelijk het onderbewuste ik van een anderen per soon moet zijn. Er is dus veel voor te zeggen, dat er slechts n Subject bestaat, wiens werkzaamheid verschillend kan zijn in de verschillende menschen, in elk van welke een deel van de dikwijls tegenstrijdige psychische uitin gen of krachten van het Subject een indi vidueel bewustzijn vormt. Zulk een bewustzijn is een stroom van werkzame psychische krachten: waarnemin gen, voorstellingen, gevoelens, wenschen, oordeelen, wil enz., een stroom waarin steeds weer dezelfde elementen, de herinneringen, zich vermengen .met nieuwe waarnemingen, gedachten en fantasiën, die meestal nieuwe combinaties van herinneringen zijn, en wier werkingen eveneens latent kunnen worden in den vorm der niet, of slechts in haast onmerkbare sporen, overervende engrammen. Dat steeds terugkomen van dezelfde ele menten moet dus worden toegeschreven aan het in ons lichaam aanwezig zijn van de genen en engrammen. Men zal zich moeten voorstellen dat deze latente psychische werkingen, naar aanleiding van bepaalde gebeurtenissen in de cellen en vooral in de meer speciaal daarop ingerichte zintuigen, maar in het geval van inspiratie of vernuftigen inval ook zonder dergelijke zintuigelijke of associatieve aanleidingen, in mani feste werkingen kunnen overgaan. De genen moeten zich bevinden in de celkernen, waar immers de celdeeling be gint die moet worden voorafgegaan door de vermenigvuldiging der genen, die als 't ware de gezanten zijn van de alles bestu rende psychische krachten. Zoo bouwen, steeds onder de leiding van ideeën, physischchemische krachten het lichaam met al zijne organen, zintuigen en associatiebanen, ver sterken het in een of meer speciale richhet tooneeleffect, het ouderwetsche nooit falende, eeuwenlang als goed erkende tooneelrecept. Want vergelijk in zijn Caesar het brok vór en het brok na de pauze: het eerste is omverpraten met twijfelachtige aardigheden, en zich met het Heilige kronkelen in wanhopige worsteling,?het tweede (vooral het 4e bedrijf) is tragedie bijna in Shakespeariaanschen trant. Daar komt ernst, zielsamensnoering, doodsschreeuw, tranen, gezichtsvertrekking. daar komt ook de LEER in V, die hoog op het kleurige schip het bevrijdende zeesop kiest, de leering, dat een kleizer een keizer is, en een vrouw een vrouw. Nieuw is het niet, maar nieuw is de durf waarmee dit vanzelfsprekende wordt gezegd. En nieuw is wellicht die dédain suprême voor de vrouw, iets wat de dames geloof ik niet gevoeld hebben: een vrouw is niets, als de keizer spreekt, een vrouw is niets dan een afbeeldsel van den man, een vrouw is niets dan een lieftallige bijkomstigheid... zoover is Shakespeare zeker niet in zijn Cleopatra en Strindberg is daar weer ver over heen, wa"neer hij haar tot vampyr maakt. Maar dan is ze ook geen vrouw. Daarom is dunkt me dit stuk van belang, omdat Shaw de verhouding vrouw-man zoo scherp gesteld heeft en zoo-modern, moderner dan alle fransche echtscheidings- en overspel drama's, reëeler dan alle duitsche gevoelig heden. Die houding: wat ga je mij aan,tenslotte?" is niet die van werelddwinger tot bakvisch, maar wel degelijk hier van man-mensch tot vrouw-mensch. Het is een gedachte van onzen tijd, die geen raad meer met de liefde weet en er maar wat van maakt. Typisch hoe ook Shaw ten slolte er maar wat vanjmaakt en juist daarin het problema tische van zijn helden toont en het beperkte van zijn eigen cleverness! Want tenslotte gelooft niemand, dat Shaw een sterk tragicus is. Daartoe is hij tetwintigste-eeuwsch: hij meent er weinig of niets van en de meest tragische gedeelten zijn van een brutale nabootsingsvaardigheid. Hij is nergens (ook niet in ander werk) zuiver INDISCHEUITRUSTINGEN AU BON MARCHE EDIEM tingen, herstellen het bij ziekte en verwon ding, en houden het zoodoende geschikt om te leven en zich voort te planten. Totdat langzamerhand het verouderen begint en eindelijk de ouderdomsdood in treedt, verschijnselen die er misschien op wijzen dat de genen en engramnien een zekeren duur hebben die in de een e soort van levende wezens langer is dan in de andere en die dan, volgens plannen en gewoonten, door het Subject bepaald zou worden. Wat zal er nu van de stroomen van psy chische krachten die wij ons bewustzijn noemen, wat zal er van onze ziel kunnen overblijven, wanneer de dood het verband van die al of niet verouderde genen en engrammen met het stervende protoplasma heeft opgeheven? Het Universeele Subject, het in alle bewustzijnen souvereine [k, dat slechts heeft opgehouden voor zijne psychische uitingen gebruik te maken van een 'uiteenvallend lichaam. FRITS HOPMAN, De Proeftijd. Bij H. J. W. Becht, Amsterdam. Wie is Frits Hopman? Wanneer ge zijn boek gelezen zult hebben, dan zult ge weten, dat hij minder een romancier is, dan wel een peinzer en schilder. En, indien het wel licht zijne bedoeling geweest is van zijn dagboek een verhaal te maken, dan is hij als denker en beeldend kunstenaar machtiglijk boven dit voornemen uitgekomen. Het is wel merkwaardig hoe rijk deze tijd is aan menschen, die de behoefte ge voelen zich in afzondering en meditatie te begeven: die de stilte om zich heen ver langen, om hun beter zelf te doen rijpen. Als n van hen is de schrijver ons aan vankelijk niet afzonderlijk, hij schrijft: Mijn oogen zochten de verre stad, de woonplaats van het verdoolde menschdom, dat daar leeft zonder begrip, zonder verheffing; de droeve menigte in die aardsche verdoemenis, -waar aan ik eerst zoo kort ben ontkomen." Veel belangrijker wordt hij ons, wanneer hij den strijd gaat aanbinden, zooals de Rastignac, die k een stad voor zich liggen zag: A nous deux maintenant!" Om deze overgang te bewerkstelligen moet hij verliefd geraken op een jong meisje, omtrent wie wij weinig belangrijks vernemen, behalve dan, dat haar komst in zijne afzon dering eene meer milde richting geeft aan zijne soms koortsige mijmeringen. Dan, opeens, is het alsof krachtige orgel muziek het aanvankelijk wat vaag, telkens varieerend motief, komt dragen. Dan begint de proeftijd, waarin hij zich arbeidende harer waardig toonen zal. Op dat moment maakt hij zich los van alle beklemmingen; zonder middelen gaat hij naar Londen, om er zijn kracht te vinden in werken. Dan wordt het dagboek werkelijk grootsch van eenvoud: Het was, alsof de levensleiding uit mijn handen was genomen. Ik had moedwillig de oude sleur verbroken; ik had ingegrepen; ik had een daad gedaan; het was niet langer mogelijk om met toekomst plannen te flirten." Hopman observeert zichzelve met dezelfde machtige al-omvattendheid, waarmede hij ons in enkele rake streken een situatie geeft, of de uitstalling van een Londenschen en diep, maar wel ruw en onverschillig en zoo van buiten af pikant. Dat de Engelschen zich gaarne een gemeen heid laten zeggen, is niet speciaal Engelsch. Dat ligt aan de ziel-der-massa, die zich als geheel nooit schaamt... omdat dit geen innerlijke noodzaak is. Het geldt immers allen. Shaw weet dat, zooals de fransche caberetiers in de Mont-Martre-cafés-chantants dat wisten. Integendeel; het prikkelt en is een goedkoop en zeker succes. Des te erger, wanneer men daarop een kunstwerk met houding van wereldwijsheid" bouwt. Shaw's spot is uit ethisch en aesthetisch oogpunt... misdadig. A. SAALBORN Het Fransche Tooneel Lezingen van mevr. Adrienne Dhayrmond Wij komen weer in het seizoen van de lezingen. Lezingen zullen gehouden worden in concertzalen, in musea en in particuliere woningen, lezingen van en over werken, lezingen over mode, en lezingen waarvan het bezoeken mode zal zijn. Wij Hollanders, die vroeger slechts ken den de nutslezingen en luimige voordrachten, wij gaan zoo langzamerhand een publiek vormen dat eene sérieuse conférenciere waardeeren kan, nochtans zonder daarbij voor het mondaine feit de belangstelling in het ernstige gesprokene te verliezen. Zoo vormt onze ernstige volksaard een goede combinatie met het Fransche instituut Conférence; bij ons zal men met niet zoo licht de klacht vernemen, die een bekend Parijsch filosoof voor enkele jaren uitte: mijn publiek heeft meer belangstelling voor de jas die mijn kleerenmaker gemaakt heeft, dan voor de theorieën die het resultaat van mijn eigen werk zijn!" Madame Adrienne Dhayrmond, de Parijsche actrice, heeft het plan dit seizoen een reeks lezingen te Amsterdam te geven over: IIII1IIIIII1IIIIIIUIIIII1IIIIII1IIIII11IIIII groentenkoopman. Ik vind hem minder catalogiseerend dan de Balzac en ontvankelijker dan Zola. Hij is een filosofische schilder en een beeldende filosoof. En al missen wij honderdmaal de nood wendigheid, die in hun beider werk al het gebeuren beheerscht, er zijn toch in Hopman's werk velerlei factoren die ons de band tusschen de gebeurtenissen gaarne doen volgen. En de voornaamste daarvan is wel de eenvoud. Er zijn zoovele oogenblikken, waarop een gemeenplaats opeens een wonderlijke beteekenis krijgt; dit is ook hier het geval, waar de eenvoud het kenmerk is van het ware, van hét waarachtig-menschelijke van den schrijver Hopman. l Toch is hij mij vél liever in zijn be heerschen van een breed perspectief, van een chaotisch straatbeeld, dan in de lijdelijke simpelheid, waarin hij de liefde van een onbeduidend meisje, de koestering eener banale schoonfamilie ondergaat. De laatste bladzijden herinneren in. de wreed-ontledende zelf-observatie aan 'van Oudhoorn's boek, Willem Mertens' Levensspiegel, maar ook hier is Hopman waar achtiger, eenvoudiger, in de simpele be schrijving van een verzwakte geestestoestand. Ik gevoel eerbied voor dit werk. Uit de Schatkamer der Wijsheid. Bijjoh's J. C. van der Burgh, te Deventer, 1916. Vier kleine boekjes: Oud-Noorsche wijs heid, door dr. Alberta J. Portengen, Uit Ruslands Folklore, door A. van Kleffens?de Graaff, De wijsheid der Apocriefen, naar het Engelsch van C. E. Lawrence, door dr. J. Herderscheê, en Oude Joodsche Zedeleer, door denzelfde, naar het Engelsch van Edwin Collins. Oorspronkelijk zou deze serie geheeten hebben: Wijsheid van het Oosten" en daar toe beperkt blijven, maar blijkbaar zijn de uitgevers van plan ook uit Westelijke schat kamers te gaan putten. De deeltjes geven een aardige inleiding tot mythologie en folklore, en wijzen zelfs hier en daar den tot dieperen studie bereid zijnden lezer den bibliograftschen weg. H. SALOMONSON iiimiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiimiiiiiiiiiliiiililliuiiii De Vrienden ? Voor Willy Wij zijn van hen die over d'aarde dwalen En zoeken staag, maar vinden niet de rust, Die als een verre, nooit-bereikte kust Lichtend verscheen om dieper weg te dalen. Onz'oogen branden van verlangens nood, Ons hart is moe geworden van het wachten, En in de koele huivering der nachten Begeerden wij de kalmte van den dood. Maar soms toch bracht het klaterhelle leven Iets als een troost in klank van teeder woord: Dat ging voorbij, want werd aldra gesmoord, Maar het verkwikt de moede ziel toch even. En soms is 't haast of vreugde in mij leeft, En alle leed een wijle is vergeten, Wanneer gij, zwijgend aan't klavier gezeten, Mij voorspeelt wat in u gezongen heeft. Want zoo uw handen langs de toetsen droomen En 't teer gespeel verrimpelt in de lucht, Is 't mij, of alle twijfel is gevlucht, En alle droefheid zacht is weg genomen. 12-10-'16. ' J. v. R. * * * Mevrouw Dhayrmond Het Fransche tooneel en de tooneelspelers vanaf de Middeleeuwen tot heden, met toe lichtende voordrachten van fragmenten uit de werken der tooneelschryvers." Zoowel de persoon van de conférenciere als de inhoud van haar programma geven ons aanleiding hier op dit feit te wijzen. De voordrachten zullen gehouden worden des Woensdags, 's avonds om half acht, in de zaal Duwaer en Naessens" en de eerste zal plaats hebben op Woensdag 25 Oct. a.s. De eerste voordracht behandelt de too neelspelers sinds de XVIe eeuw, met toe lichtende voordrachten van werken; de tweede en derde betreffen het Théatre Comique in de middeleeuwen, Vervolgens wordt via het Hotel de Bour gogne, (waar Cyrano immers zijne helden daden verrichtte), via het Italiaansch tooneel in Frankrijk en de groote klassieken, via de XVIIIe eeuw en het revolutie-tijdperk, de moderne tijd bereikt. De tiende voordracht, op 28 Februari 1917 te houden, eindigt met een woord over de Comédie Franchise. Wij wenschen Madame Dhayrmond voor loopig geluk met de sérieuse opzet van haar program. Moge ons publiek het waardeeren.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl