De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 28 oktober pagina 1

28 oktober 1916 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

21°2053 Zaterdag 28 October A', 1916 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE C A S T R O Jr. en Dr. FREDERIK VAN E E DEN Abonnement per 3 maanden ? 1.90 Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail 11.50 Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.15 UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1?5 regels/1.25, elke regel meer .... ?0.25 Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . 0.30 Reclames, per regel 0.40 Bladz. 1: Conservatief Parlementarisme, door T. H. -?- Het Noordzeekanaal, door B. O. E. Zwart, met teekening Tan Henri T. d. Velde. 2: De Keizer en het Meisje, door Bernard Bhaw. Confetti. Krekelzang, door J. E, Speenhoff. 5: Voor Vrouwen, door Elis. M. Bogge. 6: Tentoonttonstelling in bet Pren tenkabinet, door H. Bernard anter leest zQn laatste werk, taekening van Henri v. d. Velde. Dramatische Kroniik, door Top Haeff. 7: Ten toonstellingen, III, door A. Plaischaert. Boek bespreking Tan prof. H. Brngmang. President Poinearéin de loopgraven, teekening van George Tan Baemdonek. Het Wien Neerland's bloed, door J. W. Enschedé. 9: Oorlogsmnnt en Gedenkpenniagen, door P. A.Itter Jr. Avanti, door Friao. Spreekzaal. 11: Finaociëele en Econo mische Bnbriek, door J. D. Santilhano. 12: Uit het Kladschrift van Jantje. Een Vleusje Haagsche Wind, door Ari. Feuilleton: Ontmoeting, deor Leo Bikmenspoel. 13: Duurtetoeslag Toor de Kamerleden, teekening Tan Joh. Braakensiek. Bchaakrubriek, red. dr. A. O. Olland. Damrnbriek, red, K. C. de Jonge. B^voegsel: Het Offensief van de Oentralen tegen Boemenië, teekening van Johan Braakensiek. IIIIIIIII1IIIIIIII1IMIIIIHMIIIIIIIIIIIIIIIIII Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllll Conservatief Parlementarisme Nederlanders! beschouwt den 30en October aanstaande als een feestdag in uw volksleven! Uw koning noodigt u allen, aan wie de wet de uitoefening van het kiesrecht toekent,, tot de stem bus; laat uwe trouwe opkomst toonen, dat gij er prijs op stelt, aan zijne roep stem gehoor te geven!" Het toeval bracht ons dezer dagen weder eens een afdruk in handen van de aldus eindigende proclamatie, gedrukt op oranjepapier, met rood, wit en blauw randje, door koning Willem III uitgegeven in October... 1866. Van hen, die in de hevig bewogen crisis Van die jaren een persoonlijk aan deel hebben genomen, zullen slechts weinigen, zooal iemand, nog in leven zijn. Maar hoe moet, wie de omstandig heden van toen met die van nu verge lijkt, de wisseling wonderlijk schijnen, welke zich in die halve eeuw heeft vol bracht. Het tijdvak omvat den opgang van den parlementairen regeeringsvorm en... zijn godenschemering? Het monarchale manifest aan de kiezers, dat 't toenmalige ministerie den koning had doen af kondigen, was een deel van de krachtproef tusschen regeering en parlement. Een krachtproef, die geëindigd is met de totale nederlaag van het con servatieve fegeeringsbeginsel, tegenover het zeggenschap van de op verkiezingen rustende volksvertegenwoordiging. Het was overal de tijd der parlemen taire conflicten. In Pruisen had Bismarck den landdag als stoute jongens naar huis gejaagd en regeerde buiten hen om. In Nederland waren het met name de ministers Heemskerk Sr. en de Graaf van Zuylen, die ons staatsbestuur op een dergelijke basis zochten te plaatsen. Sinds de Grondwetsherziening van 1848 was de eigenlijke proef op de som nog niet genomen, en opeenvolgende ministerie's bezagen vaak het parlement nog meer als geroepen tot gedwee werktuig voor de regeering, dan als de, toonaangevende stem der mondige natie. Zoo kwam het te gebeuren, dat toen in den zomer van voor 50 jaren, na Thorbecke's aftreden en de verwarring in de liberale gelederen, een zich als extra-parlementair" en nationaal bij uit nemendheid" of buiten de partijen staand" aandienend kabinet was op getreden, de Tweede Kamer in een groot jaar tijds twee maal toe naar huis werd gestuurd, en nog bijna een derde maal bovendien, omdat zij scherpe kri tiek op de handelingen der regeering durfde" uitoefenen. Eerst, toen de nieuwe minister van koloniën al zeer spoedig zijn post ver laten had en zichzelf tot GouverneurGeneraal wist te doen benoemen. Later, toen de minister van buitenlandsche zaken Nederland tusschen Frankrijk en Duitschland in 't gedrang scheen te hebben gebracht. Eindelijk, toen de Kamer tegen dat voortdurende misbruik van de kamerontbindingen opkwam. Het ging in waarheid voor of tegen de macht van de volksvertegenwoor diging; [erkenning ook of niet van de stem der verkiezingen. Hartstochtelijker debatten werden zel den gevoerd. Hoog liepen telkens de gemoederen. Bij die gelegenheid was 't, dat de oranje-kleur werd in 't veld ge bracht voor de stabiliteit" der regee ring; maar ook de als radicalen geschol den liberalen weerden zich. De vergade ringen waren stormachtig, de hoogleeraar Buys voerde zelfs de gezamenlijke juri dische faculteiten ten strijde! Het ministerie echter trok zich voorloopig van dien loop der zaken weinig of niets aan, en bleef ook tegenover de meerderheid der. nieuwgekozen Kamers zijn hooghartig, eigenmachtig standpunt innemen. Toch heeft zijn stelsel 't onderspit gedolven. Eindelijk, terwijl wér een poging in aantocht scheen teneinde de democra tische ontwikkeling te keeren, zijn de regeeringsmannen gezwicht, vooral op van de Eerste Kamer uitgaanden invloed. Een nieuw, parlementair, ministerie werd onder Thorbecke's leiding aan 't hoofd van den Staat geroepen. De avontuurlijke politiek, de politiek van minachting voor de volksvertegen woordiging had afgedaan. De Kabinetten zijn in Nederland sindsdien parlementair geworden. Niet langer is betwist, dat de verkie zingen ten slotte den stroom moeten aangeven, waarin het schip van staat varen zal. En dat de volksvertegen woordiging gezag heeft in zake het gansche regeeringsbeleid. 's Werelds zaken halen zich zelve steeds weer in. Als in een filmdrama zonder eind keeren telkens de soortgelijke tafereelen weerom. De aarde draait om de zon; de zon draait om een ander cen trum; en op aarde draait alles om zijn eigen punt van uitgang, nu hoog, dan laag. Wie, die terugziet op de dageraden en hoogtijen van het parlementarisme welke zich toen hebben ingezet, wordt niet getroffen door de daling welke op de rijzing, de schemering, die na 't zenith volgt! En lijkt het niet, bij alle onderscheid, of tusschen de toestanden van toen en die van heden, eene zekere verwantschap bestaat ? Het heeft er iets van, of de conser vatieve regeeringsverhoudingen, waar voor toen is geijverd, maar die 't hebben afgelegd, thans, onder geheel andere omstandigheden, hun eigenlijk levens element toch weer gevonden hebben. In verscheidene opzichten heeft het parlementaire leven van heden meer over eenkomst met de dagen van druk, nu een halve eeuw geleden, dan metdeglanstijden uit het leven der Nederlandsche volks vertegenwoordiging. Met dien verstande altijd, dat wat toen werd opgelegd, thans door de Kamer gelaten wordt aanvaard, en dat zij 't geen, waartegen zij toen in opstand kwam, thans rustig draagt. Waarin men trouwens de punten van vergelijking moge vinden, niet tusschen de avontuurlijke gestie van de heeren Heemskerk en van Zuylen, toen, en het meer dan kalme beleid van de heeren Cort van der Linden en ... Cort van der Linden, thans. Alleen dit eene: dat onder beiden van de zelfstandige beteekenis van het parle ment niet veel overblijft. Hoe wél zouden de staatslieden van toen zich hebben gevoeld in eene positie als van de tegenwoordige regeering, waarvan kon worden verklaard, dat 't voor haar geen verschil zal maken of de Kamermeerderheid verschillende pun ten van haar beleid mocht afstemmen; ja, wellicht zelfs niet, of er eene geheel andere meerderheid komt. Hoe zou 't met hunne opvattingen een parlementair leven gestrookt hebben dat zich vrijwel geheel door de regeering laat leiden en waar, wat de ministerieele capaciteiten aangaat, in sommige ge vallen met zér lichte eischen genoegen wordt genomen; volksvertegenwoordi gers, die zich op tal van wijzen door de regeering laten binden en biologeeren[: door Bevredigingscommissie's en com promissen, door geheimzinnige houding, Commissie's van Toezicht en wat niet al meer. Volksvertegenwoordigers ook, die op deze wijze verder en verder van 't volk, van de publieke opinie afraken, en zich als het ware inspinnen in een politieke trust, die immers toch het monopolie en de macht in handen heeft. Het is bijvoorbeeld een opmerkelijk teeken van verminderde parlementaire en democratische verhoudingen, dat de leiders der meerderheid thans zonder meer meewerken aan eene wijziging van 't onderwijsartikel lijnrecht tegen de overheerschende strooming van de stembus van 1913 in. En dat een voorzitter der sociaal-democratische fractie nog' wel daarbij de algemeene beweging tot^een relletje" verklaart. Het is niet eens ondenkbaar, dat men tegen de Juni-maand van 1917 de geheele electorale drukte maar voor een relletje" verklaart, en 't er op de een of andere manier toe leidt, dat de Kamer zonder werkelijke verkiezingen blijft doorzitten. Is trouwens het geheele gebrek aan voeling en vertrouwelijkheid tusschen de regeering en de volksvertegenwoor diging eenerzijds, en het volksaarden anderen kant, in zaken als onze inter nationale positie zoowel als de econo mische politiek, niet een blijk van het zelfde verschijnsel? Het lijdt geen twijfel: wij worden conservatief en gouvernementeel en weinig democratisch geregeerd; en naderen meer en meer tot eenen regeeringsvorm die men: verlicht conservatief parlemen tarisme zou kunnen noemen. Er ligt een zekere tragiek in, dat dit nu juist samenvalt met 't ter tafel komen, van de theorie van den volkswil en van het algemeen kiesrecht. Dit bewijst eens te rneer, dat woorden niets geven, wanneer in de zaken, die zij omkleeden, geen pit zit. Wat beteekenen zij nog: volkswil, algemeen kiesrecht, wanneer de volksvertegenwoordiging er van is losgerafeld en de regeering er zich boven verheft. Zou het ook hier weer het fatale ver loop moeten worden, dat het bereiken tevens het verliezen is? Het ligt, zegt men misschien, aan den oorlog. Die schept nu eenmaal abnor male verhoudingen, en naderhand komt alles wel weer in 't oude spoor. Doch men zij daarvan zoo zeker niet. Ook zonder den oorlog waren wij al licht in dezelfde wateren verzeild, zoo als sommigen reeds voorspeld hebben, zoodra in 1913 de concentratie-meerderheid en de vrijzinnige partijen die daarin de leiding hadden gehad, teweegbrachten dat er een extra-parlementair kabinet Cort van der Linden gevormd werd. Zij zagen hierin aanstonds eene conserva tieve realiteit opgesloten. Ook in 1866 stond Nederland huiverig en onveilig in een verward Europa. De Pruisisch-Oostenrijksche oorlog met zijnen nasleep van annexatie's van staten, wier onafhankelijk bestaan nauwelijks een jaar geleden even vast verzekerd scheen als dat van Nederland, hield alle gemoederen even erg beklemd. Toch heeft dit toen niet belet, dat de volksvertegenwoordiging en het staat kundig leven hunne gezonde energie deden gelden en [den democratischen regeeringsvorm nastreefden. Het verschijnsel moet op het oogenblik dieper zitten. Ook thans zou een staats beleid, waardoor de volksvertegenwoor diging en het volk meer in hunne eigen zelfstandige positie werden versterkt, mogelijk zijn. Er is reden tot bezorgdheid voor een duurzamer conservatief parlementarisme, met een gevolg van verschillende nadeelen, waardoor het Nederland niet tot heil strekken kan. De geheele Haagsche sfeer loopt gevaar, te zeer op te gaan in de eigen machtszekerheid, waartoe zij gaandeweg is geraakt. Of de grondwetswijziging met hare regeling van 't kiesrecht en met de even redige vertegenwoordiging het nieuwe bloed en den nieuwen geest zal brengen, noodig om de kwaal te bestrijden? Wie zou zich hier aan voorspellingen wagen! Maar er is, wanneer er overigens niets verandert, minstens evenveel kans op het tegendeel. Dan zou het echter wel eens tot onver wachte splitsingen en verrassingen in de grootere partijgelederen en tegenover de leiders kunnen komen. Want niet altijd blijf t de inhoud van het vat even geduldig als de duigen, die men er van buiten om heen slaat, doen denken. Ook de knapste parlementaire taktiek kan eerlang den volksgeest niet beheerschen, schreef Buys. Het grootste ver trouwen, voor bewindslieden en volkstri bunen opgeeischt, verkwijnt, wanneer het niet op vertrouwelijkheid berusten blijft. Het moge nog zoo goed zijn wat de regeering en partijleiders onder elkander voor de algemeene zaak verrichten, toch houdt men zijn hart vast voor wat er voor het verdere staatkundige leven van komen moet, indien daarbij de populari teit van den parlementairen regeerings vorm wordt verwaarloosd. v. H. H ET NOORDZ EEÏ4\tt AA.L (Teekening voor de Amsterdammer" van Henri v. d. Velde) Het Noordzeekanaal / November 1876?1916 door B. C. E. ZWART Lid van den Gemeenteraad Op den In November a.s. zullen wij den dag herdenken, waarop een nieuw tijdperk van bloei voor den Amsterdamschen handel en scheepvaart aanbrak door de opening van het Noordzeekanaal op l November 1876. Op dien dag werd Amsterdam in directe verbinding met de Noordzee gebracht en een einde gemaakt aan de uitsluiting van groote schepen voor het verkeer met de Amsterdamsche haven. Verschillende omstandigheden w.o. oorlo gen en hevige concurrentie hadden gemaakt dat Amsterdam, ns een van de voornaamste havens van Europa, allengs zijn scheepvaart had zien achteruitgaan. In het begin van de 19e eeuw waren onze Nederlandsche havens gesloten verklaard en alle scheepvaartverkeer stond nagenoeg stil; in 1813 kwamen te Amsterdam 40 schepen aan! De toegang uit zee over Pampus werd hoe langer hoe meer onbruikbaar. Op Pampus vond men slechts 3 M. water. Teneinde Amsterdam een beteren weg naar zee te verschaffen, werd door de Regeering besloten tot het graven van het Groot NoordHollandsch Kanaal, waarmede in 1819 werd begonnen en hetwelk in het jaar 1825 was voltooid. Het was geen idealen madeweg; 80 K.m. lang, 37 M. breed, met vele bochten en 4 sluizen, maar schepen van hoogstens 65 M. lengte en 4.90 M. diepgang konden het kanaal bevaren en aanvankelijk voldeed dit aan de behoefte. De schepen werden met 6 of 8 paarden, naar gelang van grootte en diepgang van het Nieuwediep, naar Amsterdam of omge keerd getrokken en bereikten na 2 of 3 dagen reis het eindpunt. Later kwamen sleepbooten in de vaarten werd de reis daardoor bekort. Maar langzamerhand nam de grootte der schepen toe, vooral die van de groote vaart, en daarmede de diepgang, zoodat het nood zakelijk werd, in het Nieuwediep een deel der lading te lichten, alvorens naar Amster dam op te varen, of uitgaande, het restant der lading in lichters naar Nieuwediep te vervoeren en de schepen aldaar af te laden. Het behoeft geen betoog hoezeer hierdoor de kosten, op de lading vallende, aanzienlijk werden verhoogd er er gingen dringende stemmen op om tot verbetering van het Noord-Hollandsch Kanaal te geraken of eene kortere verbinding met de Noordzee te maken, wat voor de Amslerdamsche haven als een levensvraag was te beschouwen. Reeds in 1815 of 1816 had Z. M. Koning Willem I bij de bespreking van de plannen voor het Groot Noord-Hollandsch Kanaal dit helder ingezien en op de kaart een rechte lijn getrokken, door Holland op zijn smalst, van het IJ naar de Noordzee en in 1848 verscheen een brochure van P. Faddegon en J. Kloppenburg De indijking en droog making van de Zuiderzee en het IJ, met kanalen van af den IJssel bij Arnhem, langs Amsterdam tot de Noordzee; voorgesteld en aangeprezen als een krachtig middel tot verheffing van handel, scheepvaart en land bouw in Nederland." Deze broche gaf mr. S. Vissering aan leiding tot zijn opwekkend artikel in no. 12 van de Gids" van 1848, waaraan later IJmuiden zijn naam zou te danken hebben. De Gemeenteraad van Amsterdam benoemde in 1851 eene Commissie tot onderzoek van het plan tot doorgraving van Holland op zijn Smalst, bestaande uit de heeren P. de Kruijff, J. G. van Gendt, jhr. J. Ortt van Schonauwen, P. Huidekoper en J. C. Veening die in 1853 rapporteerde dat het maken van eene doorgraving uitvoerbaar was en dat de kosten ongeveer 18 millioen zouden bedra gen, volgens het overgelegde plan. Hiertegen werd van verschillende zijden oppositie ge voerd; de Gemeenteraad besloot dien ten gevolge, op voorstel van het Kon. Instituut van Ingenieurs tot het uitschrijven van eene prijsvraag om een Ontwerp te leveren van een kanaal voor schepen van de grootste soort". Op deze prijsvraag kwamen tien antwoor den in, waarvan echter geen enkel vol doende werd verklaard. Inmiddels werd in 1854 door de heeren jhr. C. Hartsen, mr. J. van Lennep, J. G. Jager, Bland W. Croker en Ch. Burn con cessie aangevraagd voor het maken van een Noordzeehaven en Kanaal voor Amster dam. Deze aanvraag werd van verschillende zijden gesteund;B.en W.van Amsterdam gaven daarover een gunstig advies; doch het ont brak ook niet aan bestrijding, een Commissie van Ingenieurs, benoemd door de Regeering, rapporteerde in 1859 ongunstig over het plan en meende de voorkeur te moeten geven aan dat van de Gemeenteraadscommissie van 1852; het resultaat was dat de heeren Hartsen c.s. hunne aanvraag om concessie introkken. Doch Amsterdam bleef niet stilzitten. De toestand werd onhoudbaar. In 1858 kwamen reeds 181 schepen in Nieuwediep binnen met een te grooten diepgang om met onge broken last naar Amsterdam te kunnen op varen. De Gemeenteraad vaardigde een Commissie uit haar midden af naar Z. M. den Koning en de Kamer van Koophandel zond aan Z. M. een Memorie, aandringende op spoedige maatregelen. Er werd een comitégevormd ter bevordering der door graving van Holland op zijn Smalst. De hiervoren gemelde Commissie van Ingenieurs had ook als hare meening uitgesproken dat het werk niet .door concessionarissen, doch door den Staat behoorde te worden uit gevoerd. De Regeering liet geen gras over de zaak groeien en diende den 20 October 1859, bij de Staten-Generaal een Wetsontwerp in tot uitvoering der doorgraving van Holland op zijn Smalst, voor rekening van den Staat; waarbij Amsterdam eene bijdrage van f 3.000.000 toezegde. Het ontwerp werd evenwel dsor de Tweede Kamer in 1860 verworpen. Nu vatte een der aanvragers van 1854, de heer J. G. Jager, notaris te Amsterdam, de zaak weder op en deed in 1861 op nieuw aanvraag om concessie tot het maken van een Kanaal ter verbinding van de Noord- en Zuiderzee en daarmede in ver band staande werken, benevens indij king en droogmaking van gronden in het oostelijk en westelijk Y, benevens in het Wijkermeer. Ook over deze aanvraag werd heel wat gesproken en geschreven, maar op 30 Juni 1862 werd aan de Staten-Generaal een Wetsontwerp aangeboden, houdende bekrachtiging der concessie aan den heer J. G. Jager, betreffende den aanleg van het Kanaal door Holland op zijn Smalst en de verbete ring van den Waterweg van Rotterdam naar Zee. Dit ontwerp werd op 13 December 1862 met 39 tegen 24 stemmen door de Tweede Kamer aangenomen, na krachtige verdediging door den minister Thorbecke, evenzeer aan genomen op 23 Januari 1863 door de Eerste Kamer met 24 tegen 13 stemmen en werd de wet op 24 Januari 1863 in het Staatsblad opgenomen. De voorwaarden waarop de concessie werd verleend hielden in dat deze binnen 6 maan den na afkondiging der wet moest worden ingebracht in eene naamlooze vennootschap, waarvan het kapitaal werd vastgesteld OD 15 millioen gulden. De Staat behield zich het recht voor het kanaal en de havenwer ken te naasten, nadat die werken twintig jaren in exploitatie waren geweest; ge schiedde dit niet dan liep de concessie voor 99 jaren. De Staat verbond zich zoolang de werken nog niet in exploitatie waren 4pCt. per jaar over het bedrag der op de aandeelen ge storte bedragen uit te keeren, tot een maxi mum van drie millioen en waarborgde nadat de werken in exploitatie zullen zijn gebracht, gedurende 50 jaren eene rente van 4Vs pCt. over het aandeelenkapitaal van/l 5.000.000, dit bij wijze van voorschot aan de maat schappij. Na afloop der concessie worden alle werken van rechtswege eigendom van den Staat, zonder vergoeding. Toen de aanneming der Wet door de Eerste Kamer bekend werd vierde Amster dam feest, met illimunatie en serenades en tal van personen bezongen in rijm de voor Amsterdam zoo heuglijke gebeurtenis. Edoch de zaak was nog niet beklonken! De inschrijving op het kapitaal der Amster damsche Kanaalmaatschappij werd openge steld, doch de deelneming was onvoldoende. Den 24en November 1864 werd onder voor zitterschap van den heer W. F. Heshuijzen, lid van den Gemeenteraad, in Frascati eene openbare vergadering belegd, waarin het groote belang der onderneming werd aan

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl