Historisch Archief 1877-1940
4 Nov. '16. No. 2054
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Teekenlng voor de Amsterdammer" van Hanna Lamberfs
De huisvrouw in het licht van haar tijd
minimum ui u mii iim iiiiiimiiiiiiiiimii nu i n luim i niiiiiiii
iiHiiiiiiiiimiiiiiiimiiii iiiifiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiu
Het Dienstbodenvraagstuk
Behoudens twee antwoorden op de vragen,
die wij na het verschijnen van het Nr. van
21 October nog van huisvrouwen ontvingen,
zijn in het Nr. van deze week de dienst
boden aan 't woord.
Volgens onze meening moesten, wilde het
dienstbodenvraagstuk goed onder de oogen
worden gezien, ook de dienstmeisjes in de
gelegenheid worden gesteld haar meening
in dezen te zeggen.
Een drietal stukken werden ingezonden.
Wij danken haar die zich de moeite gaven
om te schrijven, en de zóbetreurde 300
woorden niet te overschrijden.
Wij Heten den tekst geheel ongewijzigd,
al hadden wij hier en daar wel eens een
zachtere uitdrukking gewenscht. Wij ver
trouwen dat geen enkele huisvrouw, die ern
stig mede wil helpen om een beteren toestand
in 't leven te roepen, zich hieraan zal ergeren.
De bij de kopij gevoegde brieven bewezen
dat de uitgesproken denkbeelden waren
gegrond op ondervinding.
De dienstboden kwestie is téveel omvattend
om hier in dit weekblad door enkele per
sonen zóspoedig te worden opgelost.
Toch zijn er van weerszijden woorden
geschreven, toestanden geschetst, voorstellen
aan de hand gedaan, die te denken geven
n aan huisvrouwen n aan dienstboden.
En wordt daarover nagedacht, dan zijn de
schrijfsters reeds beloond met aanvankelijk
succes.
Voorloopig zullen wij het onderwerp hier
verder laten rusten. Later doet zich de
gelegenheid wellicht voor, om op het dienst
bodenvraagstuk nog dieper in te gaan.
ELIS. M. ROGGE
Een vingerwijzing. Bij een mijner ken
nissen kwam een nieuw dienstmeisje als
meid-alleen. Het verhuisbillet, door het
meisje ingevuld, werd mevrouw getoond
met het verzoek te willen zien of het z
goed was. Bij de vraag: Wat is Uw be
roep? stond: ..Assistente in de huishou
ding". E. M. R.
* * *
Hoe dienstboden over het vraagstuk
denken
Door de redaktie is mij toegestaan om
mijn bescheiden meening te zeggen over
den dienstbodennood; de oorzaak daar
van en wat er aan gedaan kan worden om
het zooveel mogelijk tegen te gaan. Zie hier
de voornaamste redenen van het verloop
en zoo men daaraan tegemoet kwam, zou
het m. i. veel verbeteren. Door omstandig
heden kom ik in aanraking met een groot
aantal bodes en het trof mij dat zij meestal
klaagden over: te weinig vrij, te weinig loon
en een minder aangename behandeling van
hun respektievelijke mevrouwen. Wat het
te weinig vrij betreft, ik denk wel dat er
niet veel zullen zijn die mij tegen zullen
spreken, dat dit werkelijk niet het geval is.
Wat is het voor vrijheid, n keer in de
week 's avonds vrij, eens in de veertien
dagen een Zondag. Men zal mij misschien
tegemoet voeren dat er al een aantal meis
jes zijn die twee avondjes in de week heb
ben, doch dat is er b.v. l op de 5 en dat
gaat niet op. Hier kan m. i. aan tegemoet
gekomen worden om, als de meisjes Zon
dags thuisdag hebben gehad, de Maandag
iHiniiiittiiiniiiiiiiiiiiiiiiniiiitiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiliiiiiiiinii
Heifsikleuren en Bladerval
'k Zie de gele blad'ren vallen;
Met den zomer is 't gedaan
En 't gehuil van wind en regen
Kondigt ons den winter aan.
Dit oude rijmpje van Van Alphen
geeft vrijwel de stemming weer, waarin de
meeste menschen bij het aanschouwen van
den bladerval verkeeren: een stemming van
weemoed bij het scheiden van den zomer
en het naderen van het barre jaargetijde.
Evenwel, voor den echten natuurliefheb
ber valt er ook in den herfst veel te genieten
van het waarnemen der levende natuur en
vooral de Nederlandsche Natuurhistorische
Vereeniging beijvert zich tegenwoordig, ook
het groote publiek meer en meer in dat
genot te doen deelen door het voor te
lichten en tot waarneming op te wekken.
Ik had dezer dagen het voorrecht, twee
Herfsttentoonstellingen" te bezoeken, door
afdeelingen dezer Vereeniging georganiseerd,
n.l. te 's-Gravenhage en te Apeldoorn. Beide
mochten zich in een druk bezoek verheugen
en waren dit dan ook overwaard; maar
hierover wil ik graag een anderen keer eens
iets vertellen. Thans roep ik de aandacht
der lezers van dit blad in voor het ver
kleuren en afvallen der bladeren, het in de
gematigde luchtstreken jaarlijks terugkeerend
verschijnsel, dat in vele opzichten zoo uiterst
merkwaardig is en op sommige punten
ook nog zoo raadselachtig.
Waarom worden, bij de meeste boomen
daarop een middag vrij te geven, dat is
werkelijk niet overbodig. Nu toch is het
geval, dat zij meestal om 8 uur uitgaat en als
zij het een en ander koopen wil, hard naar
de winkel moeten loopen waar zij zullen
moeten zijn, aangezien zij anders de kans
beloopen dat deze gesloten is wat met het
oog op de toenemende vroege winkelslui
ting zeker niet tegengesproken zal worden.
Er valt heusch veel voor te zeegen. De
meisjes zullen er dankbaar voor zijn, kun
nen op hun gemak doen wat zij van plan
zijn en dat is al voor hun doen veel.
Wat het loon betreft, daar kan ik korter
over zijn en zou willen zeggen: kom een
weinig tegemoet aan het soms lage loon;
loonen van 100 en 110 gulden zijn geen
zeldzaamheid, en als men het niet gelooft,
wil ik de namen wel kenbaar maken. Ik
wil hier meteen terloops even op wijzen
dat mevrouwen een m. i. te veel misbruik
maken van meisjes die uit het een of ander
weeshuis of gesticht komen, die mogen niet
meer van het bestuur verdienen dan 100
gulden en daar maakt men misbruik van.
Ja uit een bekend gesticht in Gelderland zijn
meisjes die 70 gulden verdienen, is dat niet
bar ? Men wil beweren dat deze meisjes niet
goed zijn, doch het is dan wel merkwaar
dig, dat zij meestal gehouden worden, of
is dat soms uit medelijden ? Zoo ja, dan is
dat misplaatst.
En nu de behandeling. De werktijd van
de dienstbode is in verhouding tot meisjes
die op een atelier of fabriek werken zeer
lang, meestal van 'smorgens 7 uur tot des
avonds 8 uur in de weer en als zij dan
niet haar avondje heeft, is zij nog niet klaar,
want dan moet zij voor alles klaar staan.
Word er gebeld, naar de deur; dan belt
mevrouw weer. Het is mij gebeurd, dat,
terwijl ik met mijn zuster stond te praten,
mevrouw mij belde om te zeggen, dat er
kolen gebracht moesten worden, en toen
ik er mee kwam, was de kachel volgestopt
en de bak nog flink half vol. Is dat plagen
of niet ? Een kameraad van mij was vier hoog
bezig met de wasch; nu had zij vergeten een
boek klaar te leggen voor de looper, die het
kwam halen en nu moest een ander meisje het
geven. Mevrouw belde, zij kwam heel van
boven om daar te hooren daf zij het voortaan
klaar moest leggen en kan weer naar boven
gaan. Kon mevrouw nu niet wachten tot zij
klaar was, moest zij nu juist vier hoog naar
beneden komen, en weer vraag ik: Is dat
plagen of niet ? En dan de kachels, de nacht
merrie van de kamermeisjes. Ik weet er, die
op. het oogenblik 7 kachels voor hun hoofd
hebben om aan te maken, bij te vullen en
zoo meer. Ik zou voort kunnen gaan, maar
het zou te lang worden en de plaatsruimte
mij toegestaan is te beperkt. Doch hier wil
ik op wijzen, dat, wil men aan de dienst
bodennood tegemoet komen, dan zal men
buiten de conclusies, waartoe de mevrouwen
in hun antwoorden kwamen, komen tot deze
maatregels:
Meer vrijheid, betere bezoldiging en betere
behandeling.
EEN DIENSTBODE
* * *
Ik begin met te zeggen dat ik heelemaal
geen hekel heb aan m'n vak. Dat heb ik
trouwens ook wel geleerd, dien tijd dat ik
een cursus meemaakte der O. W. L. S. Naar
mijn idee zouden er ook wel meer dienst
boden zijn als alle jonge meisjes uit arbei
dersgezinnen maar wisten dat er zulke koste
lijke scholen bestaan ter opleiding voor
dienstmeisjes. Want hoevelen zijn er niet
die heel jong in betrekking gaande, voelen
dat ze niet in staat zijn de huishoudelijke
bezigheden te doen zoo het hoort. En dan
en heesters, de bladeren, vórdat ze afval
len, geel ? Het antwoord op deze vraag
wordt gegeven door de volgende proef van
S t a h l, die zoo eenvoudig is, dat ieder die
gemakkelijk kan nadoen.
Uit een boomblad, dat nog groen is, maar
op het punt staat, geel te worden, snijden
we met een scherp mesje een cirkelvormig
schijfje en brengen dit in een ruimte, die
steeds vochtig blijft, bij voorbeeld in een
blikken doosje met nat vloeipapier; het blad
zelf laten we aan den boom zitten. Weldra
zien we dit laatste nu de gele kleur aan
nemen, zooals alle andere bladeren. Maar
de uitgesneden schijf blijft groen! Eerst na
verscheidene dagen sterft ze, natuurlijk, en
wordt dan vuilbruin, maar zonder vooraf
geel te zijn geweest. Hieruit blijkt dus, dat
de gele kleur alleen dan ontstaat, wanneer
afvoer der bestanddeelen van het bladgroen
door de nerven en den bladsteel naar de
takken mogelijk is; zijn die nerven door
gesneden, zooals bij het schijfje, dan blijft
de groene kleur tot aan den dood toe be
staan. Het onderzoek met den mikroskoop
leert ons dan ook, dat de gele kleur der
bladeren te danken is aan kleine gele bol
letjes, die in grooten getale in de cellen
van het blad voorkomen en als overblijf
selen van de bladgroenkorrels beschouwd
moeten worden.
Intusschen, al is het geel zeker de hoofd
kleur der herfstbladeren, ze is bij lange na
niet de eenige. Een wandeling door bosch
of park, op een zonnigen Octoberdag, doet
ons oog een rijkdom van kleuren en tinten
genieten, zooals zomer noch lente die ver
mogen aan te bieden : de heerlijkste scha
keeringen van licht- en donkerbruin, van
gloeiend rood en purper wedijveren in pracht
en steken scherp af tegen het donkergroen
van dennen, sparren en groenbüjvende
heesters en tegen het zilverwit van abeelen
en andere soorten met dichtbehaarde
blagaan ze maar naar fabrieken enz. en doen
daar (bezigheid die wel misschien meer
geld opbrengt, maar hun toch onbekwaam
doet blijven voor de huishoudelijke aange
legenheden. Ook wordt er door de dames
altijd veel te minachtend over de dienstboden
gesproken en op neergezien. Tot zelfs de
kleine kinderen zit dat al in. Hadden de
dames het vak meer erkend, zeker zou er
dan niet zoo'n gebrek zijn. Je vindt
op fabrieken, ateliers en winkels toch ook
zoo'n minachting niet tusschen patroons en
werknemer(sters). Wordt iemand, die zijn
vak verstaat niet gewaardeerd door zijn
werkgever ? Wordt een dienstbode dat door
haar mevrouw ? In de meeste gevallen niet;
liever gaan ze maar door met steeds te vitten
en te hekelen op het werk. En zoo zijn er
zoo veel van die akelige dingen. Zouden
die nu niet door mevrouw en de dienst
boden onderling uitgemaakt kunnen worden?
B. R., dienstbode
* * *
Vraag I: Wanneer we de oorzaken van
den dienstbodennood willen nagaan komen
we tot het volgende.
Dit is het eenige geval, waarin de maat
schappelijk lager staande gedurig verkeert in
het huis van den maatschappelijk hooger
staande. Gewoonlijk vinden we bij den meer
gefortuneerde en meestal meer ontwikkelde,
in meerdere of mindere mate minachting
voor den armere. Dit moet tot uiting komen
in den omgang tusschen beiden en zoo dit
niet, zoover mogelijk, verandert, vrees ik
dat geen verbetering mogelijk is.
Omdat 300 woorden zoo weinig is, moeten
de volgens mij noodige verbeteringen
eenigszins in telegramstijl geschreven worden.
Behandel het meisje in eten en drinken
als gelijke.
Wat uzelf eet, is niet te goed voor haar
en breek met de vernederende gewoonte een
bord eten van binnen te geven.
Schaf den naam dienstbode of meid af en
vervang deze door een beter klinkende bij v.l:
huisjuffrouw.
Geen uniform meer.
Niet alle vuile werk, wat ieder persoonlijk
behoort te doen bijv. het schoonmaken van
eigen waschtafel, voor het meisje laten staan.
Betere regeling van den -werktijd. Midden
op den dag, evenals ieder die werkt, l Vs uur
vrij om zichzelf te zijn, te gaan wandelen of
eigen werk te doen. Vooral 's zomers werkt
het voortdurend dag in dag uit thuiszitten
zeer neerdrukkend.
's Avonds na 7 uur vrij om te gaan of te
blijven, maar dan niet in de etenslucht van
de keuken. Ze moet kunnen zitten in een
behoorlijk kamertje geen zolderkamertje,
dat 's zomers te warm en 's winters te koud
is waar gelegenheid is om een zuster of
vriendin te ontvangen.
's Zondags vrij.
Meer geld, geen fooien.
Vraag II: Op de tweede vraag is mijns
inziens het eenig mogelijke antwoord. Op
richting van huishoudcursussen aan alle
scholen L. O. en M. O. en een meer moderne
huisinrichting, zoodat elk zich zelf kan helpen
en geen hulp in de huishouding noodig heeft.
E. M. VAN RIET
voorheen dienstbode
Hoe huisvrouwen over het
vraagstuk denken
De vrouw die het geluk en het voorrecht
heeft aan het hoofd van een huishouding
te staan voelt, dat zij daar eerst in haar
element" is. Zelfstandig al die groote en
kleinere plichten en handelingen te vervullen
die een huishouding maken tot een veilige,
Natuurfotografie" van Wilde-wingerd.
deren. Vooral de uit Noord-Amerika af
komstige houtgewassen, die zoo talrijk in
onze tuinen en parken vertegenwoordigd
zijn, munten in dit opzicht uit: ik behoef
van deze slechts de Wilde-wingerdsoorten
en den Amerikaanschen eik te noemen, die
aan iedereen wél bekend zijn.
Al deze roode, bruine en paarse tinten
worden veroorzaakt door een in het
celrustige, goed verzorgde omgeving van oude
ren zoowel als voor kindtren, voor al de
bewoners, ook voor de dienstboden, het is
niet gemakkelijk, maar wordt het doel
bereikt, dan is het heerlijk, juist omdat het
moeilijk is.
De vrouw hoofd eener huishouding stelle
zich zelf in de eerste plaats hooge eischen,
wat kennis van alles wat huishouding
aangaat, zoowel wat de kennis van de
waafde der dingen betreft, als van gezond
heidsvoorschriften en de maatregelen tot
behoud der gezondheid toe. Vór alles
beheersche zij zich zelve voortdurend, n omdat
zij dan alleen in staat is te heerschen of
beter gezegd te besturen, maar ook omdat
alleen van de vrouw, die in evenwicht is,
een werkelijk zegenrijke invloed kan uitgaan.
Zij vergete in haar verhouding tot jonge
dienstboden nooit dat het ongeschoolde
krachten" zijn en jonge menschen die, als
alle jonge wezens, vreezen dat haar vrijheid
beperkt zal zijn, haar levensuitingen niet
worden toegestaan en dat dus de huisvrouw
in staat moet zijn, om alles wat verzuimd
of bedorven wordt, aan te vullen of goed te
maken; een taak die strenge plichtsbetrach
ting, ernst en toewijding vraagt in hooge
mate. Er is een te kort aan dienstboden, zegt
men. Als men de plaatselijke blaadjes leest,
staan zij vol aanbiedingen kan er ook een
te kort aan ernstige, zich zelf hooge eischen
stellende huisvrouwen zijn?
Vele jonge meisjes uit de arbeidersklasse
willen gaarne 's avonds vrij zijn; dat is een
reden waardoor een te kort, als het er is,
kan worden verklaard; zij gaan liever naar
fabriek of atelier.
Is het wonder, als zij den avond niet
gaarne doorbrengen in een ongezellige keu
ken, waar geen boeken, geen vroolijkheid,
geen afleiding is na hard werken, terwijl zij
weten, dat er in de huiskamer niet alleen licht
en warmte is, daar ook muziek en vroolijk
lachen hooren; eenzaam, vermoeid en zon
der afleiding zit zij alleen. Dit kan op den
duur een te kort aan dienstboden geven.
Met verbazing merkt men daartegenover
op, dat er sinds de oprichting der huishoud
scholen honderden jonge meisjes die daar
haar opleiding hadden, zich niet aanmelden
als kooksters of als in staat al het andere
huishoudelijke werk te doen, bijv. zelfs bij
die families die op groote landgoederen of
kasteelen wonen of op grooten voet" in de
steden leven, groote feesten geven of
organiseeren (van allerlei aard) en naar het mij
voorkomt de verstandige hulp, de goed ge
schoolde werkkracht van dat beschaafde
meisje goed zouden willen betalen de
jonge meisjes met diploma huishoudschool
meidra zich niet aan voor zulke betrek
kingen. Vervullen zij de plaats der dienst
boden in het ouderlijke huw,, mei 4ernst*£ns
toewijding, of fneenen zij door' het diploma
alleen haar huwelijkskansen te verhoogen?
Beschouw dit alles als opmerkingen ter
overdenking goede uitzonderingen zija
overal te vinden.
Overal diende men, naar ik meen, coöpera
tieve keukens op te richten en er meer ge
bruik van te maken ; hoeveel tijd en getob
kan er uitgespaard worden, als het eten
klaar thuis wordt gebracht.
Tijdens de Tentoonstelling van Vrouwen
arbeid in den Haag aten mejuffrouw Cornelie *
Huygens, de bekende socialiste, en ik twaalf
dagen aan huis bij mejuffrouw Margreet
Meyboom, de bekende ijveraarster voor
coöperatie, het eten van de volksgaarkeuken
in den Haag, dat aan huis werd bezorgd.
Het jonge meisje, de huisgenoote van mejuf- '/.
frouw Meyboom, deed het eten op nette
schalen en maakte van een restje groente of
vleesch den volgenden dag een lekker scho
teltje op het gascomfoor. Wij hebben heerlijk
en gezellig gegeten die dagen. Is dat ook
nu nog niet mogelijk voor velen ?
1. In deze democratische tijden is de huis
vrouw niet alleen verplicht zich zelf hooge"'
eischen te stellen, maar sta zij ook anders
tegenover het jonge meisje uit de arbeiders* ,
klasse, die hare diensten komt aanbieden.
2. Het jonge meisje met diploma huis
houdschool worde meer tot hulp in de huij£j
houding gevraagd en ontvange goed looi ?
als geschoolde arbeidskracht. " ' ' ,5
3. Men make meer gebruik van 'coöpera*1 ?%
tieve keukens en volksgaarkeukens. * '
C. A. WORP?ROLAND HOLST
BoschenDuin.
Het stukje over het dienstbodenvraagstuk.,
van de tweede huisvrouw konden wüwegens,.
gebrek aan plaatsruimte tot onis leedwezen;"
in dit nummer niet meer plaatsen. E. M. R.
HIIHHWIJIlHIIIIIMMimtV*'
vocht der bladeren opgeloste stof, die den
naam draagt van anthocyaan. Ze ontstaat
niet alleen in den herfst, maar veelal ook
in 't voorjaar of in den zomer: het bekende
Sint-Janslot onzer eiken heeft er, bijvoor
beeld, zijn kleur aan te danken en bij som
mige planten, zooals Bruine beuk en
Lammertjesncor, komt ze altijd voor. Is het
celvocht zuur, dan ziet het anthocyaan rood,
anders blauw of paars; en deze kleuren,
gecombineerd met een grootere of kleinere
hoeveelheid van de bovengenoemde gele
bolletjes, geven aanleiding tot .de oneindige
verscheidenheid van tinten, die we in den
herfst bewonderen.
Of het anthocyaan ook nog een bepaalde
rol in het leven der planten vervult, dan
wel slechts als een toevallig Hjprodukt
beschouwd moet worden, daarover loopen
de meeningen der plantkundigen uiteen.
Zeker is het intusschen, dat het wel merk
waardige eigenschappen bezit ten opzichte
van het licht.
Vooreerst is het bijzonder goed bestand
tegen de ontledende werking hiervan, die
zooveel andere kleurstoffen snel doet
verbleeken: ik bewaar al sinds vijftien jaar, in
een dichtgesmolten glazen buis, een oplos
sing van anthocyaan in water; een groot
deel van dien tijd heeft ze voor een venster
op het Zuiden gestaan, en toch ziet ze nog
altijd rood!
En dan laat het, uit het zonlicht, voor
namelijk de roode stralen door, die. zooals
bekend is, voor de voeding der plant van
het meeste belang zijn, maar absorbeert
voor een groot deel de blauwe en paarse.
Ook hiervan kan men zich door een
eeneenvoudige proef overtuigen. Op een stukje
fotografisch positiefpapier bijv. ceHc
dinepapier ieggen we een reeds rood gewor
den en een nog groen blad van dezelfde
plant, drukken die met een glazen plaat
stevig aan en stellen nu het papier eenigen
tijd aan het zonlicht bloot. Nemen we nu
de bladeren weg, dan blijkt het papier onder
het roode blad maar weinig door het licht
ontleed te zijn, maar onder het groene zeer
sterk. Onze figuur is de reproductie van
een dergelijke natuurfotografie" van twee
bladeren van den kleinen Wilde-wingerd,
die gewoonlijk Ampelopsis Veitchügenoemd
wordt. Het onderste was rood, het bovenste
groen; het eerste heeft, behalve door de
kleine nerven (die niet rood waren) bijna , t
geen ontledende lichtstralen doorgelaten,
het laatste zeer veel, zooals blijkt uit de
donkere kleur, die het papier daar heeft
aangenomen. En nu is het bekend, dat de ont
leding van de zilverzouten ophetcello
dinepapier juist plaats heeft door de blauw
paarse (en z.g. ultra-violette) lichtstralen.
Ten slotte nog dit: de bladeren vallen
eigenlijk niet af, ze worden 'bepaald door
de plant afgeworpen. Hiertoe vormt
zich in het najaar, dwars door den
bladsteel heen, een laagje van zeer los samen
hangende cellen, dat het scheidingslaagje
genoemd wordt. Is dit voltooid, dan is reeds
een zwakke windstoot voldoende om den
bladsteel af te doen breken. Is het niet aan
wezig, dan blijven de bladeren verdord aan
den boom zitten; bij eiken en beuken ge
schiedt dit steeds met een deel der bladeren
en bij alle houtgewassen kan men het kunst
matig bewerken, door vór den herfst een
tak af te breken of sterk te knakken. De
bladeren sterven dan zonder dat er een
scheidingslaagje gevormd kon worden, en
vallen dus niet af.
Dat de plant zich zoo, als het ware op
zettelijk, van haar kostbaren bladertooi
ontdoet, wijst er wel op, dat aan het be
houd daarvan belangrijke nadeelen verbon
den zouden zijn. Maar daarover spreken we
later wel eens.
Dr. H. W. HEINSIUS