De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 11 november pagina 3

11 november 1916 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

"V Jf H Nov. '16. No, 2055 DE AMSTERDAMMER, W'EEKBLAD VOOR NEDERLAND J.S. MEUWSEN HoleTerancler Httdin n ItÉi-Hagaziji». AMSTERDAM. Leidschestraat 4, ' B.paèaage h. D.rak, Damstraat h. Nea, Doelenstr. h Ach terburgwal. ROTTERDAM. Mosseltrap 3, Boymanastraat 3. OOSTER5EEK MEUBLEERttWEN B.V.D.HEIDE '8-Gravel.weg. Tel. 1150 ARTISTIEKE MEUBILEERINB SPECIALE ONTWERPEN BOUWT TE NUNSPEET MOOIE BOSCHRIJKE TERREINEN SPOOR, TRAM, ELECTRISCH LICHT, TELEPHOON INLICHTINGEN Mij. DE VELUWE" EENIGE SPECIALITEIT 8 KRIMPVRIJE IS m GEZONDHEIDSONDERGOEDEREN |« Nederlandsch Fabrikaat TRicoTHUlS REG.BREESTRAAT.35 TEL. 50 6 G N. Kg i w KF XXXXXXXXXXXIXIXXXXXXXXXXX HE.NRI BEUGEL COIFFEUR DEDAME3 49RCQULIER5GRACHT towTEN HUIS) AM5TERDAT1 HENNÉTEINTUDE GEGARANDEERD OnSCUAECUJ^ NATUUI5I.IJKE KUUKEN TAMINIAÜ'S ? JAM ? Fabrikanten. GEBR.F. & L.DE RIDDER, ??^* VhóopMapïeiii. IIJJ l Illl JIJIIIJ J l IJIJI1II111111II l i niiliiliiiiiliiuiiiiiiiilliiiiililiiniiiiiiiiii iiiuiiiuiiiiiiiiiiii imiini uu iiiiiiiiiiiini XXXXXXXXXXXIXIXXXXXXXXXXX Abonneert U op Groot-Nederland^ Letterkundig Maandschrift voor den Nederlandschen stam, onder Redactie van CYRIEL BÜYSSE, FRANS COENEN en LOUIS COUPERUS. Prijs per jaargang f 15. Uitgevers VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. iiiiiiiiiiiiiiiimuii ClichéHet Leven" HUGHES naast Wilson de candidaat voor den presidentszetel in Amerika liiiiliiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiimii voor den Nederlandschen leeraar de grootsche taak weggelegd den Wereldoorlog; te moeten beëindigen. Onze regeering is zich daarvan bewust, zooals het best daaruit blijkt, dat niet het geringste of het minste omtrent de rijksscholen wordt besloten of het leeraarcorps wordt daarin gekend: eerst wordt de zaak natuurlijk aan de inspecteurs van het Middelbaar Onderwijs voorgelegd, iiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiirtiiiiiiiiiuiiiMiiiiimiiiiiiiimiiiiiiiiiii VRIJ? DOOR BENSKI In een mooi voorjaar had het twee maanden aan n stuk geregend, en nu werd het gisteren op eens zomer. Voor het eerst heb ik weer buiten gezeten, den heelen middag, tegen een berg gemaaid en vandaag reeds droog hooi. Ik zat met de beenen in de zon, het bovenlijf schuin achterover tegen den geurigen berg aangeleund, in de schaduw ervan. Ik had het wonderdadige en tegelijk geweldige, het machtige zomerboek van Walt Whitman, zijn Leaves of Grass mee genomen, en bladerde er wat in. Ik las: I love you?O you entirely possess me, O I wish that you and I escape from the rest, and go utterly off O free and lawless, Two hawles in the air?two fishes swimming in the sea not more lawless than we... en 't machtig poëem Frompent-up aching rivers had wederom niet nagelaten een ge waarwording van overmoed en vrijheid, en toch ook van blijde ontroering in mij wak ker te roepen. De almachtige zon broeide op plant en boom en vervluchtigde de geuren uit het gestapelde hooi, tot de lucht er vol van was. Het boek zakte op mijn knieën. Mijn blik ontspande zich. Ik dacht na, vagelijk en onbestemd. Ik droomde. In mijn verbeelding ' zag ik de vlucht van valken en haviken en arenden; van velerlei groote vogels, sterk en prachtig. Zij vlogen vlug, pijlsnel, en ook weer statig, drijvend op breede wieken, machtig en hoog in het luchtruim, scherp afgeteekend tegen het azuur van den hemel... ik zag visschen, spartelen en springen, vroolijk voortschietend in het heldere water, op spattende, en onverwachts weer wegdui kend, in pijlsnelle vaart de onbekende diepte in. En gewiegeld op het slaapverwekkend gedein der Julimiddagwarmte gleden mijn gedachten, onbeheerscht, zonder vaste rich ting voort... voort... en zoo kwam het, dat ik op eens dacht aan een krokodil en aan twee arenden, die ik lang geleden ge zien heb, en die een spijtige gedachte in mij achter lieten. Nu zag ik ze wér, in mijn verbeelding. De warmte en de hooilucht hadden mij droomerig gemaakt en de gedachtebeelden van haviken en visschen waren daarna aan de Vereeniging van Directeuren en vervolgens aan de Vereeniging van Leeraren met haar pi m. 1800 leden. En eerst nadat al deze des kundigen hun oordeel heb ben uitgesproken, krijgt de zaak haar beslag, zooals ook moeilijk anders kan. Op deze wijze is nog onlangs het onvolprezen NormaalProgramma" tot stand ge komen, waarmede alle leer aren zonder uitzondering hoogelijk ingenomen zijn. Voortreffelijk geregeld is de opleiding der leeraren nadat de Vereeniging van Leeraren jarenlang daarop heeft aangedrongen. De regeering, die beter dan iemand anders beseft hoe moeilijk en vol verant woordelijkheid hun werk kring is, heeft natuurlijk voorgelicht door de leera ren niet alleen aan elke hoogeschool een leerstoel voor paedagogisch met daaraan verbonden semi narium opgericht, maar ook nog in verschillende paeda gogisch-paedologisch-psychologische instituten op gericht,' enkel en alleen ten behoeve van het Middel baar Onderwijs. Wat de betrekking van leeraar in rijksdienst bij zonder aantrekkelijk maakt, is vooreerst de korte werktijd en in de tweede plaats de financieele positie. Bij een volledige betrekking heeft de leeraar slechts 24-26 lesuren per week. Om 4 uur 's namiddags is zijn dagtaak afgeloopen en heeft hij alleen nog eenige avonduren te besteden aan cor rectie, aan voorbereiding van zijn lessen en aan het bijhouden van zijn vak, velen ook aan privaatlessen om hun inkomsten in ongemerkt vervaagd, om plaats te maken voor een oude herinnering. Het was n dier vreugdelooze Zondagen, zooals men er in de binnenlanden van Indië een enkele maal in jaren tijds beleeft, vreugdeloos doordat de een of andere onprettige gebeurtenis de stemming bedorven, en de lust om te lezen, of te werken benomen heeft. Onverwachts kwam mijn buurman mij vragen of ik een zijner vrienden, een ver woed jager, wilde vergezellen op een kleine kaaimannenjacht. Alles was voor dezen tocht in gereedheid gebracht en nu was hij, mijn buurman, op eens verhinderd mee te gaan. Ik stemde toe, omdat ik meende, ten onrechte wellicht, niet te kunnen weigeren. Ik deed het met tegenzin, omdat ik niet van de jacht hield, en omdat krokodillenschieten mij de meest béte van alle jachten leek. Het was al niet vroeg meer, tien uur in den morgen, te laat, te warm, om nog een jacht te beginnen. Maar de mandoer had gezegd, dat het nu juist eb was in de Kali Manjar, een rivier-arm, die ten noorden van Soera baja in de Java-Zee uitmondt. Het getij was dus bijzonder gunstig voor deze speciale jacht, en ook dit bezwaar verviel. In een karretje" met twee kleine, sterke paarden ervoor vertrokken we van Soera baja, de jager en ik achterin, de mandoer met de koetsier voorop, en zoo reden wij de oude stad door en in de brandende hitte den weg naar Grisee op, niets dan eindelooze, half droogstaande, onaangenaam rie kende vischvijvers links en rechts van den weg, Grisee voorbij, Roomövoorbij, een eindweegs den door Daendels aangelegden grooten postweg, met zijn oude tamarindeboomen, langs, Manjar voorbij, totdat we eindelijk aan de groote brug over genoemde rivier kwamen, bij de dessa Gagak-Tambangan. Een prauw met vier roeiers lag voor ons aan de brug gereed. We hadden slechts in te stappen om ons de, om zijn vele kaai mannen bekende en in zekeren zin beruchte, Kali Manjar te laten afroeien, nu eens den eenen, dan weer den anderen oever houdende, onder scherp uitkijken of niet hier of daar tusschen het riet, onder het kreupelhout of achter laag struikgewas een krokodil lag. Het duurde slechts korten tijd, toen wij den roerganger hoorden zeggen: Poenikö..." daar! Hij wees rechts. Ik zag niets. De jager zei dat hij k niets zag. Doch de roeiers hadden het onder elkaar druk over een formidabel beest, dat op het strand te slapen lag, een knaap, zooals zij er in hun heele leven nog geen aanschouwd hadden... Na eenige oogenblikken hoorde ik den jager zeggen: Verdorie ja, 't is 'n kanjer!" We waren den oever tot op een dertig meter genaderd en toen zag ik rechts van ons, op een klein stuk geel strand, dat in de zon te blakeren MHiimiiiiiiii iiiiiHittiiiiimiiiiiiiiiitiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiii iiiiiiiiiiiiiniiiiii overeenstemming te brengen met de nood zakelijke uitgaven. Dit werk zou ook in de vacantie kunnen geschieden, voorzoover de regeering daarop geen beslag legt door be noeming in een der vele nu eenmaal onmis bare examencommissies. Daarenboven ont vangt hij nog als verblijfkosten voor elk uur, buiten de plaats zijner inwoning door gebracht, een kwartje met het recht boter hammen en een flesch koude thee op reis mee te mogen nemen. Wel heeft dit jaar de examencommissie voor de Engelsche taai akte A het werk gestaakt wegens misnoegen met de pas ingevoerde kwartjesregeling, maar ontevredenen, oproerkraaiers, komen nu eenmaal in elk corps van ambtenaren voor. Op de schitterende jaarwedde werd reeds gewezen. Volgens het officieele regeeringsverslag genieten van de 351 rijksleeraren niet minder dan 79 een traktement van 2500 gulden of hooger en 48 zelfs van bijna 3000 gulden. Een nauwkeurige berekening geeft als gemiddeld salaris der leeraren de kapitale som van 1941,90 gulden. Hiervan behoeft gedurende de eerste 4 jaren slechts 17^ pCt. gestort te worden, daarna gedurende den geheelen verderen diensttijd slechts 5 pCt. Het eindcijfer was op l October 1916 ge stegen tot 201 en de prijs der meest nood zakelijke levensmiddelen, volgens gegevens verstrekt door het Centraal-Bureau voor Statistiek sedert 1901, het jaar waarin de tractementsregelinK werd vastgesteld, met slechts 70 pCt.! Wat zulk tractement voor jongelui uit den beschaafden stand met veel aanleg en werklust nog aantrekkelijker maakt, is dat het maximumsalaris van 2940 gulden bij 24 lesuren reeds na 18 jaren bereikt wordt en dat de Staat bij eventueel overlijden uit stekend voor de nagelaten betrekkingen zorgt, daar het eventueele weduwepensioen een maximum van 690 gulden per jaar kan bereiken. Een leeraar R. H. B. S. llllllllllillllllllllllllllllllllllllllllilllllliiiilliiilliliiiiiillliililiiililllillllli H. BERSSEMBRUGGE, PORTRETFOTOGRAAF Verhuisd naar: ZEESTRAAT 65, DEN HAAG. lag, een krokodil liggen, een geweldig beest van naar schatting vier meter lengte. Ik onderging een geweldige emotie. Plotseling voelde ik mij jager, en ik verbaasde mij niet eens over die verandering. Ik spande de haan. Niet te vlug!" zei de jager, zonder den blik van het gevaarte af te wenden, en hij maande mij door een ongeduldig hand gebaar tot kalmte aan. Ik ontspande de haan weer, en het verwondert mij dat het schot daarbij niet afging. De roeiers pagaaiden rustig door, langzaam, doch zonder ophouden. Wij naderden het beest op den oever. Nu zag ik beter en onderscheidde duidelijk iedere bult op het harde dek, iedere groef in de rimpelige huid van het gevaarte. Heel stil lag de kaaiman daar. Geen spier bewoog hij, de oogen dicht, de voor- en achterpooten met de groote nagels plat en slap op het heete zand uitgestrekt, de ge spierde staart met de scherpe, puntige uit steeksels half in het water, de bek dicht, de kaken met de venijnige haaktanden op elkaar. Hij sliep. Met krommen rug lag hij op zijn vervaarlijk dikke buik, die achter de voorpooten gespannen zijwaarts uitpuilde: het was een zware slaap na kostelijke prooi. Zou de knul dood zijn? vroeg, in zich zelf, de jager. Boten, neen, zei de mandoer, die hollandsch verstond. We naderden nog steeds. Gelajen? vroeg de jager; even om ziende, met een blik op mijn karabijn. Ik zei: ja. We leggen te gelijk aan, zei hij weer, neen, niet nu, straks, en als ik dan vuur, trekt u ook dadelijk af... maar eerst mikken, achter zijn oog, dan blijft-ie liggen.,.. Ik was buiten mijzelf van opwinding. Ik had me een kaaiman anders voorgesteld, niet kleiner maar..., enfin, anders. Dat was de jacht! De jager legde aan. Ik k. Het duurde tamelijk lang, en hij vuurde niet. Hij bleef richten, en onderwijl kwamen we steeds dichter bij het gevaarte, bij den slapenden kolos. Ik dacht: vuurde hij nu maar, straks komen we zódichtbij, dat die vriend ons nog in de boot vliegt Het schot knalde. Bijna op hetzelfde oogenblik schoot ik ook. 't Kon niet mis zijn, we zaten zoo ongeveer boven pp den kaaiman. Het dier sperde zijn bek wijd open en hief toen het logge voorste gedeelte van zijn lichaam omhoog. Het was, als stond hij een kort oogenblik op zijn achterbeenen en staart. Daarna plofte hij op zij, met kletsend geweld neervallende in de modder en in het water. Even volgde op dezen smak een geweldige sparteling, rumoerig en wild, en metén was de kaai man in het bruine water ondergedoken. De jager had nog een schot gelost. Ik had daaraan niet meer gedacht. Ik heb 'm nou maar in z'n pens ge paft, zei hij nijdig, nou doet-ie tenminste geen kwaad meer... ja, als ze-n-'m smeeSalarieering R. H. B, S. Een andere stem, hetzelfde motief De oorlog heeft in twee jaar tijd onze maatschappij een heel ander aanzien gege ven. Landbouw, indrustrie en handel ver dienen schatten, maar de lieden met vast inkomen lijden dikwijls gebrek door de duurte. Waar alle artikelen van 25 pCt. 100 pCt. in prijs zijn gestegen, zou de een voudige opmerking gemaakt kunnen worden, dat de vaste salarissen dientengevolge met minstens 25 pCt. moesten worden verhoogd, daar toch zeker 3A van het inkomen wordt uitgegeven voor artikelen die enorm in prijs zijn gestegen. Werkelijk zijn sommige lagere traktemen ten eenigszins verbeterd door een duurtetoeslag. De Staat is voorzichtig, want na den oorlog kon de toestand weer eens ver anderen, 't Is niet veel, maar ze kregen toch iets. Uit de laatste begrooting blijkt, dat ook rijksambtenaren, die hooger salaris genieten, zich mogen verheugen in verbetering hunner financieele positie. Eén categorie van rijks ambtenaren echter werd uitgeschakeld: de leeraren der Rijks hoogere burger scholen bleven met leege handen staan. En toch moeten die lieden als heer" gekleed gaan, een flink huis huren enz. Veel geld hebben ze verstudeerd, ontzaglijk veel moeite heeft het hun gekost, eer ze een betrekking van ?1500 a ?2000 konden bemachtigen. Ze moesten dan toch zoover zijn, dat ze rustig de toekomst tegemoet konden zien! De toe stand is anders. Verreweg de meeste leeraren der R. H. B. S. hebben reeds jaren geworsteld met de duurte, die na 1901 successievelijk is ingetreden op elk gebied om zich in de laatste beide jaren nog heviger te doen gevoelen. Sedert 1901 zonden deze ambtenaren dan ook adres op adres aan den Min. van Binnenl. Zaken om salarisverhooging, zoodat Z.Exc. 't was voor den oorlog eindelijk verklaarde, dat verbetering der salarissen urgent was en aanstaande thans, in 1916, schijnt de zaak niet meer urgent te zijn in de oogen van ren moet je ze dwars door d'r ribbenkast blazen. Daar bekomt-ie niet van, daar be neden We roeiden verder. We keken uit naar nog meer kaaimannen. We zagen er geen meer. Af en toe meende de jager iets te ontdekken, maar 't lakonieke boten" van den mandoer benam hem iederen keer op nieuw zijn illuzie. 't Bleek dan weer een boomstam te zijn, of enkel een strook strand, of een schaduw. Mij kon 't niet schelen. De spanning was geweken. De lust verdwenen. Ik had er genoeg van. Als die kaaiman nog morsdood was blijven liggen ... maar z We zakten steeds verder de rivier af. We dronken bier uit kleine halve-fleschjes en aten er boterhammen met tong of kaas bij. Nu was 't smoorheet geworden. De zon brandde door de tent heen op ons gezicht en op onze handen. Waar we keken, overal het helle, scherp-felle licht; uit de lucht straalde het, in het water weerkaatste het. En om ons heen de grijze vlakte, en aan beide oevers steeds de eentoonige nipahpalmen, die laag en stug, zonder beweging in den windstillen hitte-middag stonden, met hun voet in de stank-uitwazemende mod der. Geen boot kwamen we tegen, een heel enkele prauw slechts. Ander verkeer was er niet op dezen dooden rivierarm. Nu en dan roeiden we een drijvenden boomstam voorbij, die den jager weer eenige oogenblikken hoop gaf. Een bocht. In de verte zagen we de zee. De Java-Zee. We besloten door te roeien. Dat was korter dan tegen den stroom terug. We zouden, den Trechter door, langs de Straat van Madoera naar Grisee roeien. Zei len ging niet, we hadden wind tegen. Stroom ook. De roerganger rekende, onverschillig, uit dat we om zeven uur te Grisee konden zijn... Dan in een karretje, terug naar Soerabaja. De jager, die in den beginne bijzonder welbespraakt was, werd nu zwijgzaam. Hij was ontstemd, want gaandeweg, legde de roerganger uit, werd de kans op kaaiman nen nihil. Af en toe spraken we nog wat. We spraken over de kaaimannen, en over de kali, dat 't hier diep was, dat 't inlndië lam zwemmen was, in dat bruine water altijd, dat je 't wel uit je hoofd zou laten, hier te gaan zwemmen, om de kaaimannen ... Die er niet zijn! zeide de jager spijtig. We spraken verder over onze geweren. Een geweer als 't mijne, daar had je niks an, zei mijn jachtgenoot. Hij snapte niet wat al die lui toch in die ellendige Winchester carabijnen zagen. Hij had een keurig Mausertje. Een pracht-spuit, zei hij. Ik bekeek het geweer, 't Was werkelijk een mooi wapen. En zuiver schieten! Een kind kon er mee raken wat het wilde. Of ik veel gejaagd had, vroeg hij, Een keer of drie maar ant woordde ik, en nooit iets geraakt. Nou maar, met zijn spuit zou ik meer succes gehad het Ministerie, maar, ondanks voortdurend aandringen, mondeling en schriftelijk, op lotsverbetering, waarop deze verongelijkte ambtenaren recht hebben, is er op de huidige begrooting geen cent uitgetrokken voor de verhooging hunner salarissen. Wel worden de uitgaven M. O. verhoogd met ? 165.000 voor stichting van school-gebouwen. Ja, de schoolpaleizen staan er en als een school geen ?100.000 kost, is 'teen prul, maar de heeren" die dag in, dag uit zich mogen amuseeren met de opvoeding onzer spes patriffi" en wien dus een uiterst moeilijk en gewichtig werk op de schouders is ge legd, zij mogen, als zij het huiswerk hebben gecorrigeerd, tête reposée er over naden ken, hoe ze 't met hun armzalig traktement in dezen beroerelijken tijd" kunnen klaarspelen. Hoe het zij: wij protesteeren! Wij protes teeren tegen die negeerende behandeling, waarbij ons eenvoudig wordt toegevoegd: jullie krijgt niets, anderen wel. Wij protes teeren, omdat we volkomen recht hebben op verhooging, wijl ze ons is toegezegd en ten tweede omdat elke verhooging in den tegenwoordigen tijd dubbel gewenscht is. Wij protesteeren en het begin van dit protest is de vergadering van leeraren der R. H. B. S. Zondag 8 pet. j.l. te Utrecht gehouden, waar alle Rijks Hoogere Burgerscholen wa ren vertegenwoordigd. Is het wonder, dat daar een bittere stemming heerschte? Daar is besloten een beroep te doen op het recht vaardigheidsgevoel van onze volksvertegen woordiging, in de hoop, dat deze het nog bij de aanstaande* begrooting moge opnemen voor de leeraren. Dat die hoop niet beschaamd worde l Veendam. A. H. SMITH E. G. HARTLIEF Correspondentie Leopold uwe verzen zijn, op n na, voor plaatsing geschikt. * * hebben. Of ik wel gelooven wilde, dat ik die vogel daar, op dien bamboe, van hier uit gemakkelijk raken kon ? In de verte, iets voorbij den mond der kali Manjar, staken eenige bamboes uit zee. Daar zaten de staketsels, waar de Madoereezen hun netten en fuiken aan bevestigen. Op den top van n dier staken zat, rustig, heel klein, maar duidelijk, scherp afgeteekend tegen een boven het eiland Madoera hangende, lood grijze onweerslucht, een roodbruine wit koparend. Onmogelijk! zei ik beslist. En ik hoopte dat hij het nu niet doen zou. Probeer het, drong de jager aan. Ik deed het. Waarlijk, het was een onschuldige grap, op zoo grooten afstand eens op een vogel te schieten. Ik hoopte dat het dier daardoor weg zou vliegen. Voor geen geld zou ik het raken. Ik voelde er niets voor een oneetbaren arend te schieten. Vlug dus, anders kwamen we te dichtbij. Ik legde aan. Ik mikte vrij lang. Het was een mooi vizier, dat merkte ik wel, en een heel fijne korrel. Het schot knalde. De witkoparend vloog van zijn rustplaats omhoog, langzaam, met bedaard air van zich door niets in de war te laten brengen, Met statigen, breeden vleugelslag ging hij omhoog. Toen strekte hij breed en vlak de vleugels uit en bleef drijven op zijn sterke, lange pennen. Van uit de hoogte leek hij nu wel op ons neer te zien, overmoedig, zelfbewust, rustig. Hij dreef omlaag en omcirkelde blijkbaar weer zijn bamboe. Ja, hij wilde daar weer op neer strijken. Vervloekt brutaal! nijdigde de jager, en greep alweer naar het geweer, waaruit zoo juist het schot geknald had. Sampoen kenè... hij is al geraakt, zei de mandoer, die altijd béter zag. Onmogelijk! Maar zie, op eens trok de vogel zijn vleugels in, even, een kramp achtige beweging, en sloeg ze toen weer uit, maar nu haastig, onregelmatig, onrustig. Hij hield den kop omlaag. Toen helde hij op zij. Hij sloeg weer uit. Toen schoot hij omlaag, het water in. Wij zagen hem drijven, om zich heen pikkende, slaande met de vleugels op het water. Toen bemerkten wij een tweeden witkoparend. Hoog in de lucht cirkelde hij omlaag en terwijl hij om den zieltogenden vogel heen vloog stiet hij voort durend een angstig geluid uit Om negen uur waren wij weer thuis. De jager zonder buit... Ik bracht een druipnat, pezig-gespierd, mager arendslijk mee. Ik was ontstemd. Een nijdige wrevel hield mij bevangen, wrevel, om dat onnoozel geschiet. En spijt om dat gelukkige, dat ongelukkige raakschot. 't Is waar, zulke dingen zijn spoedig ver geten Maar vanmiddag ben ik er plotseling weer aan herinnerd.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl