Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
25 Nov. '16. No. 2057
I. A. HOETIIG
HOFJUWELIER KONINGSPLEIN
AMSTERDAM
Diamant, Paarlen,
Paartencolliers,
Goud en Zilver.
Nouveautés in Joaillerie.
Occasion:
een paarlencollier, 89 paarlen van eerste
qualiteit Fl. 7650.-; eeh dito 91 paarlen Fl. 6500.
naar de telefoon vliegen, den minder
impulsieven heer Kulekamp Lemmens bedachtzaam
de uit Amsterdam meegebrachte modellen
uit zijne portefeuille halen. Beter dan lange
vertoogen geven zulke korte schetsjes een
helder beeld er van, hoe in die dagen en
nachten niet alleen aan het groote werk'ge
arbeid werd, maar ook aan de kleinste détails
waarvan voor het welslagen van elke
zaak dikwijls zooveel afhangt de noodige
aandacht geschonken werd.
Van het geven van een referaat van zulk
een boek moet ik afzien, omdat het zich
m.i. daartoe niet leent; ik althans moet eerlijk
verklaren, dat ik het riiet kan. Men moet
Het lezen en het vorenstaande zal reeds vol
doende zijn om te doen zien, dat men het
niet onvoldaan uit handen zal leggen. Niet
enkel omdat daarin eene hoogst belangrijke
periode uit ons economisch leven van den
jongsten tijd met kleuren en geuren be
schreven wordt, maar ook omdat dit gedaan
is op eene wijze, die ook hen, die van de
daarin behandelde onderwerpen geene be
paalde studie gemaakt hebben, van het begin
tot het einde aangenaam bezig houdt.
Het zij mij echter vergund, eene enkele
opmerking te maken. Bij de behandeling van
de Staatsleening 1914 en meer bepaaldelijk
van de agitatie, die toen van
vrijzinnigdemocratische zijde ten gunste van,?eene
heffing in eens" gevoerd werd, herinnert de
heer Treub, met te waardeeren zelfkennis,
er aan, dat hij zich wel eens te kras uitlaat.
Niemand kan hem dat echter euvel duiden,
wanneer men bedenkt, dat het een der
de/aults de ses qualités is. Zonder die fout
zoude hij vermoedelijk ook nooit hebben
kunnen tot stand brengen, wat hij gedaan
heeft. Het wil mij nu voorkomen, dat ook
in zijn boek, wanneer hij het terrein van
objectieve beschrijving verlaat en zich op
dat van subjectieve beschouwingen begeeft,
ditzelfde euvel van al te kras, al te positief
uitspreken waartenemen is. Meer bepaaldelijk
heb ik daarbij het oog op hetgeen in de
Nabetrachting" geschreven is omtrent het
geen na den oorlog zal moeten geschieden.
Telkens en telkens doet de heer Treub in
zijn boek en m. i. zeer terecht r?uit
komen, dat de verschillende uitzonderings
maatregelen, in het begin van deu crisis en
tijdens den oorlogstoestand uitgevaardigd,
principieel wel niet te verdedigen zijn, maar
op opportuniteitsgronden moesten genomen
worden en voor de eisenen van de practijk
gebiedend noodzakelijk waren. In de Nabe
trachting" spreekt hij de verwachting uit,
dat ook na den oorlog deze maatregelen,
met name de uitvoerverboden, nog geruimen
tijd zullen moeten gehandhaafd blijven. De
mogelijkheid, dat zich dan toestanden zullen
voordoen, die het handhaven dier uitvoer
verboden noodig zullen maken, wensch ik
niet te ontkennen. Wij wisten allen te weinig
van de wijze, waarop het normale econo
mische leven weder aan den gang zal
moeten 'gebracht worden; bovendien hangt
alles te veel af van den duur van den oorlog
en van de mate van uitputting der oorlog
voerende mogendheden om reeds thans ook
maar bij benadering te oordeelen over de
toestanden, die dan zullen ontstaan. De heer
Treub acht het echter noodig om aan zijn
argumenten kracht bij te zetten, eene
prognose omtrent die toekomst te stellen,
waarbij in schelle kleuren wordt geschetst,
dat men nog geruimen tijd na afloop van
den oorlog een aanhouden en
zelfs-verscherping van de hooge prijzen van
levensbehoeften enz. mag verwachten. Ik
haal slechts enkele zinsneden aan: dat
zulke een plotselinge verhooging der vraag
de prijzen, inzonderheid van het
broodkoren, zullen doen stijgen is niet twijfel
achtig. Niet dat zulk een prijsstijging
komen zal, alleen hoeveer zij gaan zal,
is onzeker". En verder dat bij de be
langrijke vermindering der handelsvloot als
Onze Planken-Helden
Teekening voor De Amsterdammer"
van Wybo Meijer
\D. Jesserun Lobo
\(Kon. Ver. Het Ned. Toonecl)
gevolg van den zeeoorlog en van den stilstand
in een groot deel van den scheepsbouw in
de oorlogvoerende landen, de vrachten nog
jaren hoog zullen blijven". .Waarschijnlijk
is, dat er wel ten minste een jaar mee zal
heengaan, eer de export weer geheel vrij
gelaten zal kunnen worden".
Zooals reeds aangevoerd, de mogelijkheid
wil en kan Ik niet betwisten, maar het komt
mij toch voor, dat er een aantal factoren
zijn, die juist het tegenovergestelde doen
verwachten en om teleurstelling te voor
komen, acht ik het niet ondienstig even het
licht te doen vallen op het contra.
In de eerste plaats komt het mij voor,
dat te veel gewicht gehecht wordt aan den
drang der centrale mogendheden om dadelijk
na den oorlog hare uitgeputte voorraden
weder aan te vullen. Ongetwijfeld zal de
begeerte daartoe bestaan, maar ik acht het
hoogst twijfelachtig of zij financieel bij
machte zullen zijn op zulk een grooten
schaal inkoopen te kunnen doen. Boven
dien heeft men nog met een anderen
factor rekening te houden. De oorlog
heeft de bevolking der oorlogvoerende
landen geleerd, zich te bezuinigen. Is het
nu niet te verwachten dat, wanneer na den
vrede ieder zijne rekening zal mooten op
maken, men met nog meer kracht dan thans
in den oorlogsroes zal inzien, dat de tering
naar de nering moet gezet worden en dat,
waar men reeds nu vl coacta aan groote
bezuinigingen gewend is geraakt, de
consumtievraag nog geruimen tijd gering zal
blijven ?
En wat meer bepaaldelijk het broodkoren
aangaat, is het wel zoo zeker, dat de
graanvoorraden zoo gering zijn als men algemeen
aanneemt? De groote graanproducenten
van de wereld zijn door den oorlog niet
verhinderd te produceeren en de buiten
sporig hooge prijzen in Europa zijn niet
zoozeer het gevolg van vermindering van
den wereldvoorraad als van de
transportmoeilijkheden. Zoo las ik nog dezer dagen
In het verslag van de Central Argemine
Spoorwegmaatschappij, dat aan de ver
schillende stations van dezen spoorweg niet
minder dan anderhalf millioen ion tarwe
opgestapeld liggen, omdat er geen voldoende
transportgelegenheid is. En hoeveel graan
ligt er wel in het zuiden van Rusland, den
voorraadschuur van Europa, opgesloten
wegens de sluiting van de Dardanellen.
Kenmerkend in dit opzicht is, dat op den
dag toen Rumenië zich in den oorlog
mengde, de graanprijzen in Amerika circa
10 dollarcent per bushei daalden op de ver
wachting.... dat de Dardanellen spoedig
weder voor het graanvervoer zouden ge
opend zijn.
Het is daarom volstrekt niet onwaar
schijnlijk, dat, zoodra de belemmeringen in
het verkeer opgeheven zijn, dit feit alleen
reeds voldoende zal zijn om de prijzen
weder tot een meer normaal niveau terug te
brengen. r
En wat van graan geldt, mag met niet min
der grond van tal van koloniale producten
verwacht worden. De deelen van de wereld,
die deze producten voortbrengen, zijn niet
direct bij den oorlog betrokken geweest; de
productie heeft daar niet stil gestaan en is
veeleer door de hooge prijzen gestimuleerd.
En wanneer straks met het eindigen van
den oorlog, het vervoer over zee weder
ongestoord zij»gang zal gaan, moeten on
tegenzeggelijk enorme voorraden aan de
markt komen.
En aan de scheepsgelegenheid zal het dan
niet ontbreken. Vele handelsvaartuigen zijn
door torpedeering en mijnen verloren gegaan,
maar de aanbouw van nieuwe schepen
zelfs in de oorlogvoerende landen heeft
niet stilgestaan. Ook al neemt men onder
het noodige voorbehoud de herhaalde ver
zekering van Engelsche zijde aan, dat aldaar
tijdens den oorlog een grootere tonnenmaat
aan nieuwe schepen aangebouwd dan ver
nield is, dan nog staat het vast, dat de
nieuwe aanbouw zeer belangrijk is. Voegt
men daarbij de vele handelsvaartuigen, die
thans voor oorlogsdoeleinden gerequireerd
of in neutrale havens geïnterneerd zijn
en dan vrij komen, dan zal er reeds terstond
na den oorlog een veel grootere
scheepsruimte beschikbaar komen. Bovendien zal
het wegnemen der belemmeringen in de
scheepvaart reeds dadelijk eene versnelling
der communicatie met het dubbele en zelfs
meer tengevolge hebben, hetgeen beteekent,
dat met eenzelfden tonnenmaat het dubbele
werk kan verricht worden.
Om al deze redenen is het daarom m.i.
volstrekt zoo zeker nog niet, dat het noodig
zal zijn geruimen tijd na den oorlog uit
zonderingsmaatregelen te handhaven, die
principieel niet te verdedigen zijn en waarin
men alleen door den nood gedrongen heeft
leeren te berusten.
J. D. SANTILHANO
H. v. d. Velde
Nachtrepetitie
Als de regisseur een paar dagen van te
voren zegt: Jongens, Vrijdag na afloop van
de voorstelling hebben we repetitie; ik vind
het niet prettig voor jullie, maar het moet,"
dan is er niemand die moppert. Iedereen
voelt de noodzakelijkheid en deze regisseur
krijgt als van zelf alles van zijn jongens"
gedaan.
Gewoonlijk is 's avonds tegen twaalven
alles stil in het groote gebouw. Het laatst
heeft de. voetstap van den brandwacht hol
door de gangen weerklonken, dan heeft de
conciërge de buitendeuren stevig afgesloten
en liggen de corridors en foyers, de zaal
met de witte hoezen, het groote, stille
tooneel, de gangen en kleedkamers daar achter,
donker en verlaten.
Alleen uit de kamertjes van den conciërge
schijnt nog een lichtje naar buiten. Dan
dooft ook dat.
Maar dien Vrijdagavond, als de voorstel
ling reeds lang uit is, is er een geklep van
deuren, een geroep van stemmen, luider en
drukker dan op de daguren. Vijftig man
figuranten sjokken de trappen op naar de
bovenste verdieping, zoeken hun kleeren
uit, pogen zich te betypen". Ook de artisten
trekken hun costumes aan op deze v
rgenerale. Er is een dispuut om een sabel,
die zoek is, 'n geroep om 'n tricot, dat de
kleeder vergeten heeft, een gebrul van
kapper! kapper i!"
Beneden, in de kamers van de actrices
liggen de kleedsters geknield, den mond
vol spelden en schikken en plooien.
Nerveuse handen duwen het kapsel wat .recht,
steken een bloem vast, grijpen telkens weer
naar de ppeierkwast.
Prachtig zit dat pak van jou" zegt de een.
En de ander: Maar die japon van jou is
ook een beeld." En beiden kijken weer In
den spiegel, overtuigd dat zij zelf toch maar
het mooist en elegantst zijn.
Tegen aanvang" loopt ieder zoo het
tooneel eens op. De een poogt een goed
keurenden blik van den regisseur op te
vangen over zijn type; de tweede moppert:
Kijk eens wat ze mij voor een pak gegeven
hebben? 't is een, schandaal." Een derde
krijgt vanzelf een standje. Bosjes figuratie
plakken onhandig hier en daar tusschen de
coulissen. Het licht wordt nog geprobeerd,
meer schaduw," dan blauw tegen rood"
witgehandschoende mannen sjouwen nog
met meubelen.
De jonge actrices komen ook te voor
schijn, loopen rond in hun nieuwe japonnen,
waarin ze zich onbehagelijk, maar gewichtig
voelen, verwachten van ieder een compli
mentje over hun uitzien en wijden uit over
de moeiten en kosten van het toilet; 'n
oudere actrice komt ook een kijkje nemen,
ziet dat er nog niets te doen is en gaat dan
weer bedaard naar haar kleedkamer terug.
De sterren" zijn onzichtbaar. Eindelijk
wordt er begonnen.
Van het tooneel af zie je in de half-verlichte
zaal de koppen van den regiseur en van den
directeur, die een kijkje komt nemen, van
den man van het licht" en verder allerlei
fantastische figuren: ridders en edelvrouwen,
monniken en kleine page's.Wie niet en scène
is, gaat zelf in de zaal zitten en oefent een
feilen kritiek uit op wat hij ziet.
't Is hoofdzakelijk om de figuratie te doen,
die overdag niet repeteeren kan. De zonder
lingste typen zie je er bij; 't lijkt een troep
verward vee. Maar langzamerhand krijgt de
regisseur er wat lijn en beweging in. Een is
er met wien het niet lukt; zijn kromme
beenen, wiegelende gang en onmogelijk
langen hals wekken telkens weer de
lachlust van de toekijkende acteurs op. Hij ver
beeldt den ridderde Latour-Latour en iederen
keer als hij opkomt in zijn lichtblauw met
sterren bezaaid pakje, gaat er een gegrinnik
op, dat aanzwelt en in onbedaarlijk gelach
overgaat als hij op zijn zonderlinge manier
over het tooneel sukkelt.
Kalm, jongens," zegt de regisseur en voor
enkele minuten zijn ze weer bedaard.
De repetitie gaat haar gang. Het wordt al
later en later. Romdom in de stad is het stil.
De café's zijn gesloten, een enkel rijtuig rolt
voorbij, een late wandelaar gaat nog door
de leege straten.
Maar daar binnen brandt het leven als
een fantastische vlam. Ze zijn weer werke
lijkheid geworden; de wreede koning en de
nobele ridder, de sluwe hofdame en de
verdrukte onschuld.
Bij een sterke scène van den held is er
gespannen aandacht in de zaal en een zeg
gen van: toch goeie spèlrollen, die ouwe
romantische stukken, 't Zal 't hem wel doen."
Na ieder bedrijf komen de mannen van
het technisch" te voorschijn. Hun bleeke
gezichten steken nog scherper af bij de ge
schminkte koppen. Andere decors, andere
meubelen, 'n Conferentie over het licht
temperen niet te veel?, 'n stem schreeuwt:
Kan je niet uitkijken? Je trapt m'n maan uit."
Het wordt laat. Een zekere matheid doet
zich bij allen bemerken. Bij het begin van
drie ontbreken ondanks herhaald schellen,
twee acteurs. Men gaat ze zoeken: ze zijn
boven in slaap gevallen.
Een jeugdig acteur doet lief tegen een
actricetje. Zij verweert zich, bakvischachtig:
Nare knul, wees toch niet zoo vervelend."
Maar even later deelen ze gemoedelijk een
broodje met garnalen. 'n Ander drinkt warme
melk uit een thermosflesch ; de vrinden mo
gen meeproeven. Ze zitten stil en huiverig
bijeen, rekken zich over twee stoelen, hebben
geen zin om op" te gaan. De held geeft de
tekst alleen nog maar aan. Zelfs de
LatourLatour brengt ze niet meer in beweging.
'n Enkele zegt nog: Wat een beest", maar
niemand reageert.
De kleine blonde ingénue zegt dingen,
die ze zelf niet meer begrijpt. Haar stem
metje klinkt als het klagelijk geblaat van
een mo? schaapje. De intrigante geeuwt
hardop.
Maar, jongens, zógaat het niet, over
morgen moet het stuk gaan, kom, nog even
je schouders er onder. Zooveel te eerder is
net gedaan."
Gewillig doen ze weer hun best, maar de
moeheid van veel werken, veel reizen, komt
weer over hen. Het slot van vier wordt met
moeite gehaald.
Morgen vijf dan maar."
In eens zijn ze weer wakker; draven naar
hun kleedkamers toe, reppen zich om zoo
gauw mogelijk weg te komen. De pakken
worden haastig uitgetrokken, afschminken,
straatpak aanschieten weg.
Een kwartier later zijn alle lichten gedoofd.
Buiten is reeds de schemering van den
nieuwen dag. De werkelijkheid. De vlam
men van fantasie zijn gedoofd. Ze huiveren
in den killen morgen, gemelijk en moe. Ze
kijken elkaar in de afgeschminkte gezichten,
groeten vluchtig en gaan dan haastig huis
waarts. Om elf uur moeten ze weer pre
sent zijn.
Over de toppen der boomen van het
plantsoen trilt reeds het licht van den
gouden herfstmorgen.
JOAN
Inhoud van November-Tijdschriften
La Re' "f de Hull'uidt': K. Oomkens: Les ouvrages
francais de J. van KlVen. Tristan Derrme: Petits
pormes. Maiv Henrv' Les Yeux morts, drame musical
en un prologue et un act*;. Ueorge Isée: Le Tlióatre
francais de la Cayuariestraat au 18e sircle. Pierre
Lii''vre: l'etit lever de lune; Musique au cintonnement,
pormes. N. de Solprav: Les revues franijaises.
Maurice Thiborge: Jtiuurnaux et magazines.
* * 9
Nieuwe Boeken van deze week
GERARD VAN DEN HOEK, Het Kostelijk Leven,
216 pag. Amster^atn, P. N. van Kampen &
Zoon.
UIT HET KLADSCHRIFT VAN JANTJE
"" =
HERMAN MIDDENDORP, De Klop van het
Bloed, deel l en II, 392 pag. Amsterdam,
P. N. van Kampen & Zoon.
A. J. ZOETMULDER, De verloving van Jaap
Mennings, 238 pag. Amsterdam, P. N. van
Kampen & Zoon.
OTTO ERNST, Asmus Semper als Man,
373 pag., f2.90, f3.50 geb. Amsterdam, Van
Holkema en Warendorf.
ERNST MORITZ ARNDT, Das Verhaltnisz
Englands zu Europa, 31 pag., f 0.15. Am
sterdam, Van Holkema en Warendorf, ,