De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 25 november pagina 2

25 november 1916 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 25 Nov. '16: No. 2057 fe Het smakelijke van Cerebos Zout maakt het tot een ideaal voor den disch. Cerebos Zout ninJHMmiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiHUMiiiiiiiiimiiii de hegemonie over Duitschland ging van de Habtburgers over cp de Hohenzollerns; door de oorlogen van 1859 en 1866 verloor Oosten rijk niet alleen zijne bezittingen in Italië, maar werd het ook buiten Duitschland gesteld. Dat laatste was voor Frans Jozef de gevoeligste slag; want hij beschouwde zich zooals hij uitdrukkelijk aan Napoleon III te kennen gaf als Duitsch vorst; het verlies der hegemonie over de Duitsche landen, die de Habsburgers eeuwen lang hadden uitgeoe fend, was vór hem een degradatie. In Frans Jozef wordt terecht de eigen schap geprezen, dat hij zich steeds met waardigheid heeft geschikt in de beproe vingen, die hij als Keizer en als mensen heen moeten ondergaan. Maar na 1866 heeft hij niet onmiddellijk berust in het verlies der leiding van de Duitsche Staten, wel in dat van Italië. De invoering van den dualistischen regeeringsvorm, waardoor in 1867 aan den wensch der Hongaren naar autonomie werd voldaan, was dan voor hem ook niet alleen een middel om den binnenlandschen vrede te herstellen, maar hij ging er tevens toe ove/, om de kracht van het rijk te vergrooten voor een revanche-oorlog tegen Pruisen. Eerst 1870 heeft hem voor goed alle hoop doen opgeven om het gebeurde van 1866 ongedaan te maken; eerst na dat jaar heeft hij zich door zijn minister van buitenlandllllllllllllllllHIt iiiiiiiiiiiiiiimtmimiiiiiitiiimii Brieven van een Oud-Officier door Jhr. G. QRAAFLAND 5. Indtë Weerbaar Hebt u het ook gelezen, dat opstel in het Alg. Hbl. van 5 Nov. jl., waarin de heer Puister, O.-I. ambtenaar met verlof, het woord richt tot het Nederlandsche volk om de inzichten van een zeer ontwikkeld Javaaan van gezag over het onderwerp Indlë Weer baar" bekend te maken? Hebt u het ge lezen? En heeft u ook getroffen wat die Javaan zegt betreffende de noodzakelijkheid oni nu eindelijk eens over te gaan tot maat regelen om Indië verdedigbaar te maken ? Heeft net u ook .geroerd als hij namens zijne landgenooten aanvoert: Maar niet enkel uit het oogpunt van defensie wenschen de iniellectueelen de militaire opvoeding van hun volk. Deze zou er nog andere eigen schappen bij kunnen ontwikkelen; de Inlander zou nl. gewennen aan tucht en orde en gezetten arbeid." En in de volgende alinea: .Zooals de toestand op het oogenblik is, 'meenen zij, kunnen de Inlanders niet alleen weinig meewerken tot de verdediging van hun land, ze zouden zelfs door een sterken vijand geprest kunnen worden om dezen van dienst te zijn, en woordelijk zeggen ze: Want het zou te veel gevergd zijn van onze trouw om ons op ellendige wijze heen en weer te laten opjagen of doodschieten zonder daartegen iets te kunnen doen." " Had wel iemand gedacht dat reeds zoo spoedig stemmen uit de Javaansche en Maleische maatschappij zich zouden doen hooren voor Indië's Weerbaarheid? Het onderwerp zelf is nog zoo lang niet aan de orde in ons land, nog geen jaar, meen ik, en groote geestdrift heeft het niet gewekt. Wat is daarvan de reden ? Wat hapert ons volk dat het roerloos, onverschillig blijft ten opzichte van zijn verdedigbaarheid? Dat het er zelfs liever niet over spreekt noch hoort? We zijn toch geen dood volk ? Dat men in Ned.-Indië nog' altoos maar niet gereed is en ook niet gereed zal komen met een uitgewerkt defensieplan, zij het dan ook alleen maar voor Java, vindt zijn grond in de omstandigheden dat de personen, welke krachtens hun ambt in aanmerking komen voor een ontwerp, elkander de wijsheid be twisten, door jaloezie gedreven worden, bang worden gemaakt voor de geldelijke conse quenties, maar vooral: bang zijn voor de verantwoordelijkheid. Wanneer men hier om zich heen ziet, vraagstukken ter tafel brengt, maatregelen wil doen ontwerpen, een gezamenlijke actie wenscht te beginnen,-dan kan men in den regel komen tot een grondige, zelfs weten schappelijke uiteenzetting van de quaestie, doch tot actie? Ho maar. De angst voor verantwoordelijkheid is ook hier (bijna) ieder aangeboren. Is dat iets specifieks voor Nederlanders? Ik kan het niet gelooven. Bij de Indische ftureau-ambtenaren is die angst voor verantwoordelijkheid misschien nog erger en bij het Dep. van Oorlog is hij bijzonder erg. We hebben daar nu een chef van dat departement, die als 't ware zijn gansche carrière aan 't vraagstuk van de verdediging heeft gewijd, die heusch nog een zeer gezond hoofd heeft en altoos voor intelligent en onderlegd gold.... Maar ook hq zal heengaan zonder dat we iets verder zijn gekomen. De groote geleerdheid maakt ze dikwerf razend", zei men oudtijds al, en een knap Indisch officier zeide van den Generalen Staf van zijn leger: Ze hebben zooveel boeken bestudeerd en zooveel pro- en con tra's verwerkt, dat hun eigen verstand er bij is ingeschoten. Doet zich nu een lastig geval sche zaken Adrassy laten overhalen tot'de politiek, die koers zelfs zette op verzoening met het Duitsche Rijk. Bismarck kwam hem daarbij zooveel mogelijk te gemoet; hij wees aan Oostenrijk de rich ting, waarin het vergoeding moest zoeken voor wat het in Duitschland had verloren; aan hem was het voor een goed deel te danken, dat op het Congres van Berlijn aan Oostenrijk het recht werd gegeven, Bosnië en Horzegowina te bezetten. Zoo was dan ook in 1879 Keizer Frans Jozef bereid, de bondgenoot te wor den van het Duitsche Rijk; Andrassy haalde hem zonder veel moeite daartoe over; met heel wat minder moeite dan het Bismarck kostte om Keizer Wilhelm te bewegen, aan een bondgenootschap met Oostenrijk de voorkeur te geven boven een samengaan met Rusland. Het heeft jaren geduurd, voordat Oosten rijk den wenk van Bismarck heeft opgevolgd en naar uitbreiding van macht op het Balkan-Schiereiland is gaan streven. De opvolgers van Andrassy hebben niets gedaan om Oostenrijk opnieuw een rol te doen spelen in de groote staatkunde; en Frans Jozef werd niet door eerzucht gedreven om voor Oostenrijk een nieuwe toekomst te openen. Oostenrijk zoo zegt smalend een der jongste geschiedschrijvers van de balkan-politiek van OostenrijkHongarije streefde alleen naar het behoud van den vrede, tot eiken prijs; het kende slechts n eerzucht: de gemoedelijke, goede oom te zijn, die aan iedereen diensten bewijst en voor zichzelf niets verlangt, maar vriende lijk lachend aanziet, hoe alle anderen het zich op zijne kosten goed laten smaken. Onder het ministerie van Aehrenthal en Berchtold werd dat anders. Met hen begint een nieuw tijdperk in de regeering van Frans Jozef :_Oostenrijk trekt de souvereiniteit over Bosnië en Herzegowina aan zich en zoekt naar een afrekening met Servië. Maar een tijdperk in de regeering van Frans Jozef mag men dit eigenlijk niet meer noemen. Niet hij heeft reeds vór den zomer van 1914 e.enige malen Oostenrijk op den rand van een oorlog met Servië, en daardoor met Rusland gebrafcht, maar de toenmalige troonopvolger, de aartshertog Frans Ferdinand, Op hem rust de verant woordelijkheid voor de politiek van Oosten rijk in de laatste jaren, en daarmede voor een deel ook de verantwoordelijkheid voor dezen oorlog, al werd hij vermoord, vór dat die oorlog uitbrak. 22 Nov. 1916 G. W. KERNKAMP voor en kunnen ze in hun boeken geen precedent er van vinden, dan antwoorden ze met precies evenveel pro's als contra's en maken zich daardoor van de zaak af." Laat men toch met iets beginnen; ver sterking van ons leger in Indië is allang urgent. Toen ik in 1897 bij mijn voorstel tot zeer groote uitbreiding van de Marechaussee, den toenmaligen Gouverneur-Generaal had aan getoond, welke reusachtige besparing door het toekomstige, uitsluitende gebruik van die Inlandsche (veel goedkoopere) krijgsmacht voor de Indische Schatkist verkregen zou worden, kwam van zelf ter sprake of be doelde uitbreiding niet op andere wijze tevens dienstbaar gemaakt kon worden aan versterking van Weermacht n Politie. Ik heb nu de gegevens niet meer, ik heb alles vernietigd wat mij herinnerde aan de mooiste, doch meteen voor mijn arm zenuw gestel moordende periodes van mijn mili tairen diensttijd, doch ik weet dat ik den Gouverneur-Generaai op diens uitnoodiging een voorstel aanbood om, in den aanvang alleen op Sumatra (waar wij het toen het meest noodig oordeelden, gegeven de plan nen om de 50 Kota's en Korintji, enz. te bezetten), in iedere groote bestuursafdeeling een korps Marechaussee op te richten, be staande uit 12 of meer brigades, elk van 20 karabijnen, naargelang de uitgestrektheid en bevolkingsdichtheid van het gewest, precies gekleed, bewapend, uitgerust, geëncadreerd, geoefend en aangevoerd als het toenmalige Korps Marechaussee in Groot-Atjeh. Dus ieder korps tellende: hoogstens l kapitein; per 4 brigades l Europeesche luitenant; per brigade l Europeesche sergeant (ik noem hier enkel de Europeanen omdat die het duurst en moeilijkst aan te werven zijn) en per korps l sergeant-majoor en l fourier. Die 2 laatsten voor de administratie. De bezoldiging had ik me geheel gedacht overeenkomstig die van de Marechaussees in Groot-Atjeh. Maar grooter pensioenen, inzonderheid voor de officieren en onderofficieren; voor die laatsten wenschte ik bijv. na 18 jaren een pensioen zooals in het Indische leger is vastgesteld voor een onder-luitenant; en zulks onaf hankelijk van het feit dat bij de Marechaussee slechts sergeanten (het administratief kader niet medegeteld) dienen. Dit hooge pensioen als billijke belooning voor den meer inspannenden, meer physieke vermoeienis meebrengenden werkkring. Verder geen ménage: de manschappen en het kader moeten zelf in hunne voeding voorzien. Immers dat vereenvoudigt heel veel, bindt den troep nimmer aan een stand plaats, voorkomt knoeien] en klachten en is althans in mijn tijd gebleken een zeer groot lokaas voor de Inlanders te zijn. De werkkring van de korpsen evenals de oorspronkelijke voor dat gelijknamige in Groot-Atjeh. Ieder gewest wordt verdeeld in evenveel sectoren als er brigades zijn. Die sectoren moeten steeds zoo zorgvuldig afgepatrouilleerd worden, dat de brigade er elke schuilplaats, beek, moeras, weg, pad, bosch, rivier en kampong kent. ledere kampong of nederzetting moet bezocht en op de kaart bijgewerkt worden; de bewoners zelf moeten bezocht worden en met de dorps- of districtshoofden de kennismaking worden aangeknoopt en onderhouden. Van de sterkte der bevolking, van hunne hulp middelen en van hun vee, enz. moet aanteekening gehouden worden; desgelijks van de vreemdelingen, die er aankomen, er zich willen vestigen of tijdelijk ophouden. In Groot-Atjeh had de Marechaussee een groote politioneele bevoegdheid en hield er zelfs een soort Burgerlijken-stand-register aan, nummerde de woningen en hield toezicht Mr. G. M. DEN TEX f Raadslid van Amsterdam; Directeur van de Surinaamsche Bank. Nog een enkel woord schrijven naast het portret van G. M. den Tex ? Wat is er nog te zeggen na wat zijn vriend Mr. M. G. J. Boissevain gesproken! heef t? Laat aan mijn graf alleen Thijs eenige woorden zeggen", aldus was de wensch van Den Tex en mij is het alsof wij nog aan zijn graf staan, nog de mooie woorden van zijn besten vriend hooren. In dien wensch van den Tex kwam zoo duidelijk uit zijn liefde voor waarheid en eenvoud. Ach, aan een graf is men zoo licht geneigd, niets dan goeds van den doode zeggende, een onjuist beeld van hem te geven. Zijn gevoel voor schoonheid moet in opstand gekomen zijn, tegen die opeen volging van meest zoo goed bedoelde rede voeringen, vaak echt gevoeld, maar die door ongelukkige herhaling van dezelfde denk beelden het plechtige afscheid, dat een begrafenis toch is, ontheiligen. Hij wilde wel gaarne, dat zij die hem lief hadden hem een laatsten groet kwamen brengen en wist zeker, dat als de vriend van zijn jeugd en van zijn geheele leven een enkel woord aan zijn graf sprak, er gén stuitend, geen leelijk oogenblik zou zijn. Hier in de Groene", die hij elke week las, mag ik toch nog wel even in een ge heel anderen kring dien goeden burger van Amsterdam herdenken. Want Amsterdammer was Gi den Tex door en door; hij had onze mooie stad lief, begreep haar prachtige schoonheid en leefde met zijn warme hart mede, werkte mede in onze gemeenschap. In Amsterdam is hij geboren en opgevoed; in Amsterdam heeft hij gestudeerd en is hij gepromoveerd, heef thij gewerkt en de vreugde van het leven genoten. Slechts kort is hij lid van den gemeenteraad geweest; het was mij stseds een raadsel waarom de vrijzin nige politieke grootheden, die in hun biniiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiminiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiitiiiiii op orde en zindelijkheid in de kampongs. Deze plichten brachten de Marechaussee in dagelijksche aanraking met de bevolking, verhoogden de /eiligheid in de afdeeling, stelde de bevolking gerust en waren oorzaak van het groote vertrouwen dat de Atjehsche bevolking, zelfs de vijandelijke, stelde in het Korps, welks eerlijkheid en rechtscha penheid de algemeene achting afdwong. Het valt te begrijpen dat een aldus werk zaam Korps, dat van het betreffende gewest ieder paadje en elk hoekje leert kennen en door de bevolking gaarne gezien wordt, van onschatbare waarde is ingeval van onlusten, verzet, oproer en oorlog tegen een buitenlandschen vijand. Bovendien is (nog in mijn tijd) gebleken dat de hier zeer vluchtig omschreven formatie de meest practische was voor alle landaarden in onzen Archipel; dat de werkkring hun allen aanstond en volkomen geëigend was aan hun intellect, physiek en karakter. De grondgedachte van formatie en werkkring is militair, doch geheel vrij van dril, parade, vertoon en militaris tische bombast. Het logies (de kazerneering) kan zoo eenvoudig mogelijk zijn, want de troep moet bijna voortdurend op 't pad ge houden worden. Voor het kader en de officieren is de taak een aangename, inspan nende doch loonende, avontuurlijke zoo ge wilt, en tevens uitermate geschikt om taal, land en volk grondig door de praktijk te leeren kennen. Aan liefhebbers voor de open vallende plaatsen zou het niet ontbroken hebben en evenals ik het durfde beweren van het Korps Marechaussee in Atjeh in 1896, zou ik het van die voorgestelde korpsen hebben durven zeggen: n zoodanig geoe fend korps van circa 250 koppen, weegt in oorlogstijd op tegen een gansch bataljon van circa 1000 man. Voeg hierbij dat ik ik in mijn voorstel er op stond die korpsen in vredestijd te brengen en te houden onder het Departement van Justitie; dat departement zou daardoor krijgen een zuivere rijks-politie, wat in Indië zoo hoog Hoodig is. (Hier ook trouwens.) Maar in geen geval onder het Dep. van Oorlog. Dat departement heeft immers in Indië en ik geloof overal, tenzij er een burger aan 't hoofd van staat de nood lottige eigenschap alle gezond verstand te verstikken, door het bosch de boomen niet meer te zien, de beweeglijkheid en het ini tiatief te verstijven. In dezen brief is geen plaats meer om te beschrijven hoe ik voor de eerste korpsen aan het kern-materiaal wilde komen. Doch een feit is dat wanneer men in 1897 een begin van uitvoering aan dit plan, dat niet kostbaar is, had gegeven en het later ook over Java, Celebes en Borneo had ingevoerd, wij tegen weinig geld een betrouwbare politie en een buitengewoon krachtige uit breiding van het leger zouden hebben ge kregen. Een uitbreiding, die in de practijk zou blijken zeer elastisch te zijn, passend voor alle stammen in onzen Archipel. Een keur-infanterie zou het gegeven hebben, met een stel knappe, handige, land- en volkkennende officieren, als waarop weinige Generale Staven kunnen bogen. Hoofdzakelijk afgunst heeft mijn voorstel verwezen naar de prullemand. Nu ik weer lees van Indië Weerbaar" schiet me het vroegere werk te binnen. Misschien zal deze brief niet onder de oogen komen van hen, die ons Indië weer baar moeten maken, of, indien wél, zullen ze het wederom ter zijde leggen. Toch heeft mijn voorstel actueele waarde. Laat men beginnen met de oprichting van zulke korpsen op Java, in iedere residentie n, voorloopig van vrijwilligers, met een kleine kern, welke laatste uit het staande leger nenkamers uitmaken, welke vrijzinnigen onze stad Amsterdam moeten helpen regeeren, niet eerder een man ais Gi den Tex hebben overreed een raadszetel te aan vaarden. En in den Raad, waar hij zich moest in werken in de gemeentelijke vraagstukken, was hij nog niet op den voorgrond ge komen. Maar waarlijk, zij die als den Tex leiding kunnen geven, vinden ook buiten den Raad genoeg te doen. Ik wil niet op nieuw opnoemen in hoeveel vereenigingen hij medewerkte. Meest als voorzitter. En hij was een prettig en flink voorzitter, die op elke vergadering den stempel van zijn fijne persoonlijkheid drukte, die elke onnoodige uitweiding met een geestig woord wist te verhinderen, de vrijheid van zijn gedachten uit te drukken, ook voor den meest onvolmaakten spreker, wist te handhaven en toch zorgde, dat het doel van de vergadering bereikt werd, dat er spijkers «met koppen" geslagen werden. Ik heb met enkele stadgenooten, die met hem medewerkten, juist in deze dagen na zijn dood gesproken. En bij ieder vonden wij datzelfde gevoel, dat zij persoonlijk en ook de zaak of zaken, waarvoor zij werkte een zeer groot verlies hadden geleden. Zoo dr; C. W. Janssen hij verontschuldige mij wijl ik zijn naam noem die op zoovele wijzen zijn krachten aan de zwakkeren der maatschappij geeft en die niet wist, hoe Den Tex als medewerker in zoo vele rich tingen vervangen kon worden. En professor Der Kinderen, de directeur van onze RijksAcademie van Beeldende Kunsten, van wel ker commissie van toezicht Den Tex voor zitter was. Een opvolger, jong reeds, van professor Quack en mr. Alexander Sillem, maar die reeds dadelijk toonde als zoodanig uitnemend op zijn plaats te zijn. Ik ben, zei professor der Kinderen, nog in 1919 met den Tex naar Gent geweest om den Vlaamschen beeldhouwer Minne als leeraar voor onze academie te winnen. Toonde den Tex, door persoonlijk zulk een poging te wagen, niet wat hij voor de Academie over had? En hoe uitnemend kweet hij zich dan van zijn taak, welk een overredende! macht ging er van hem uit en welk een genot was het met hem te reizen! Minne nam aanvankelijk de uitnoo diging aan, hield haar later in beraad en eindelijk, in Juli schreef hij: hij kon het niet over zich krijgen Gent te verlaten en zag er van af. Een maand later was hij uit Gent gevlucht naar Engeland. Aan het werken en den tact van Den Tex is het aanvankelijk welslagen van den bouw van een nieuwe Academie ook te danken. Ik zou zoo kunnen voortgaan, maar waar toe? Den Tex was, zooals aan zijn graf gezegd werd een eerlijk en eenvoudig man", hij gaf zijn werkkracht en wendde de ga ven, die hij ontvangen had, aan waar hij kon, uit liefde voor wat schoon is, uit liefde getrokken wordt. Men oefene die vrijwil ligers echter, niet naar de Recrutenschool in het leger, want dat is onnoodig. Orde en tucht zijn ook te onderwijzen zonder die Recrutenschool. Maar men oefene ze dadelijk voor de praktijk. Die eerste korpsen zullen, mits goed gebezigd, het vertrouwen en de achting van de Javaansche, Madoereesche bevolking winnen en zoodra die gewonnen zijn, kan de Regeering veilig beginnen aan de oprichting van een militie op dienzelfden grondslag. Bij ieder korps moet al dadelijk plaats zijn voor inlandsche officieren en bij ieder korps kan ook een inlandsche ambu lance worden ingedeeld. Later komen dan mitrailleur- en vlieger-afdeelingen erbij. Dit is maar een vluchtig schema. Het heeft vór dat het geen nieuwigheid is, dat men dus door de aanneming geen sprong in 't duister doet; het kan en moet worden een herziene, verbeterde uitgave van de in 1896 bestaande Marechaussee. Vreest men opstand, complot, vijandelijke neigingen, of iets dergelijks, voortvloeiend uit het feit dat een deel der bevolking van de residentie goed gewapend en gedisci plineerd is, dan kan men de verschillende korpsen legeren in andere gewesten dan waaruit zij gerecruteerd zijn. Doch als de regeering dergelijke gevaren ducht, kan zij niet overgaan tot de instelling van een militie; een reden te meer om dan het in dezen brief voorgestelde in toepassing te brengen, ter uitbreiding van het leger. Er is nog een gedeelte in het opstel van het Alg. Hbl. dat een bespreking overwaard is. De steller van het stuk legt zijn Javaan sche zegslieden het volgende in den mond. Zij weten dat tegen hunne plannen twee groote bezwaren worden aangevoerd, nl. dat er geen staat te maken zou zijn op de trouw der Inlanders en dat de meerderheid van hen, de Javanen, geen militaire deugden bezitten". Het eerste bezwaar wordt in het Javaansche ontwerp vrijwel geheel krachteloos gemaakt, met het tweede blijven de ontwer pers verlegen zitten. Mag ik hen daarin te hulp komen ? Het heeft mij mijn ganschen diensttijd gehinderd en geërgerd wanneer ik officieren ontmoette, die zich over de militaire waarde van den Javaanschen soldaat kleineerend uitlieten. Primo omdat die geringschatting verraadde gebrek aan kennis (bij die offi cieren) van hun métier"; immers de officier moet het er in weten te brengen, als het niet in voldoende mate voorhanden is, en er uit weten te halen (om er van te profiteeren) in de actie. Secundo omdat hetgeen den Javaanschen soldaat door diezelfde categorie eigenlijk verweten wordt, bij onder zoek een gevolg biijkt te zijn van de absoluut voor dien landaard niet passende, den Javaan te automatisch makende opleiding en oefe ning. De paradecultuur, de dril, het milita ristisch gaan, zwaaien, zwenken, de armen als molenwieken gebruiken, enz., deugen niet voor hem. Het geweer is te zwaar voor hem en hij beseft niet het nut van recrutenschool-manoeuvres. Zelfs de in het leger aan hem onderwezen gymnastiek is af te keuren, zijn lichaam is harmonisch gevormd en hij bezit het meesterschap over alle zijne spie ren, desnoods over iedere spiergroep afzon derlijk. Hij is van nature sober, heeft groot uithoudingsvermogen, buitengewoon veel gevoel Voor rythme, wat hem bij lange marschen te pas komt, mits men hem zijn eigen gang laat gaan; longen als van een paard en een zeldzaam goed humeur. Hij is trouw, als een hond zoo trouw. Hij wil zich gaarne hechten aan zijn officieren, maar.... en hier zit 'm de kneep, hij wenscht in die officieren superieuren" te zien. Zij moeten, zooals ik Openhartige bekentenis van eenen O.w.-er Nederland, ik moest me schamen, Voor mijn plukje Oorlogswinst/ Ik verdiende met mijn Handel, Een millioentje op z$n minst. Maar helaas, ik voel geen schande, Voor dat gauwverdiende slik Nederland, ik ben tevreden, Jö, ik ben zoo in mijn schik! Heusch, ik houd mij niet bescheiden, Als ik tegen wandeltijd, Met mijn lage aut*-nummer, Langs een' ouden kennis rijd. ?Keurig smaken mij de oesters, Smullen.doe ik van Patée; Na een hapje fijne Panje Snoep ik van mijn Henry Clay Bij mijn kof/ie met 'n pousje, Lees ik leutigjes de krant: Die ontaarde oorlogswinst-ers", Zijn de schande van ons Land", Meely voel ik met die vitters; Ik begrijp hun ergernis. 't Is zoo zalig te vergeven, Als men lekker binnen is. Al hun schelden op mijn duiten, Maakt mij geen minuut van streek. Morgen hebben ze me noodig, Voor een tweede hypotheek. Laat ze tweede klasse reizen, En laat mij maar eerste gaan; Minzaam knip ik met mijn oogen, Als ze voor mijn raampje staan. Nederland, ik neem 't lekker. Van mijn gauw-verdiend millioen, En ik hoop 't heel mijn leven, Fijn er van te blijven doen. lliiilliliimiiminiitili voor de menschen met wie hij leefde. Maar, sterk als het gemis van den wer ker G. M. Den Tex moge zijn, de persoon van Gi Den Tex met zijn fier gemoed en scherpen geest laat nog een veel grooter leegte achter. A. G. BOISSEVAIN IIIIIIIII111IIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIKIIIMIIIIIIIMI dat door een Javaan heb hooren zeggen : van huis uit toewan zijn, niet toewan zijn geworden toen zij op Java debarqueerden." Maar de Javaan is niet zoo moedig als bijv. de Amboinees, als de Europeaan", zeggen de buitenstaanders. Niet zoo moedig? Ik zou wel willen vragen: hebt gij een Javaan ooit bang gezien, niettegenstaande hij zelf tel kens beweert : ik ben beangst, toewan !" ? Zoolang ik bij den troep diende, en daarvan meer dan 9 jaar te velde, in Atjeh, in den moeilijksten oorlog, dien ons Indisch leger te voeren heeft gehad, heb ik bijna voortdu rend [avaansche compagnieën gecomman deerd. En ik had ze, ook in het gevecht, voor geen geld geruild tegen Europeanen, noch Amboineezen. Er waren jonge, er waren oud gedienden bij, nooit weifelde er een, noch overdag, noch 's nachts, noch bij den aanval, noch (wat het vreeselijkst is) bij de achter hoede tijdens een terugtocht in het gevecht. Men kent onze Atjehgeschiedenis niet en de daarover officieel ingediende rapporten zijn voor een zeer groot deel verminkt, vervalscht, pasklaar gemaakt. Doch een feit is dat in de allerlastigste periode van den Atjehkrijg, nl. die van einde 1889 tot einde 1894, toen de Atjehers overmoedig werden door onze werkloosheid en onze infanterie in dat gewest niet in staat werd geacht haar werk goed te doen, werd telkens bij iedere zeer ernstige affaire met volle ver trouwen een beroep gedaan op eene en altoos dezelfde Javaansche compagnie van het 12de bataljon. Ik zou u drie gevallen kunnen citeeren waar die eene, nog wel onvoltallige compagnie, als laatste uitkomst gezonden werd, om een dooreen colonne van 3 of meer andere compagnieën geleden echec goed te maken. En altoos lukte het. Bij de bezetting van Biloel door l Europeesche en 2 Amboineesche compagnieën van het 3de bataljon, waarbij gevoegd was bedoelde Javaansche compagnie, ontstond 's nachts een erge paniek onder de Europeanen en Amboineezen, maar het rustige gedrag der Javaansche comp. redde de situatie. Ik weet voorbeelden bij de vleet. Onder meer dat diezelfde Javaan sche compagnie zonder te vuren tot den aanval overging, en bij ieder gevecht bijna geen minutie gebruikte. Wat in die dagen voor een meesterstukje geld. En wat altoos vergeten wordt, wanneer men de daden van het (eerste) Korps Mare chaussee in Atjeh gedenkt, met waardeering gedenkt, dat is het feit, dat dat korps voor h bestond uit Javanen, '4 slechts uit Ambou neezen. En die vochten 's nachts in 't hand gemeen. Maar ---- 't is k waar dat zij er eerst hun officieren goed op aankijken en er instinktmatig precies als kinderen de goede en kwade eigenschappen aan ont dekken. Meenen zij dat de officier niet durft, neen, dan zijn zij zelf ook niet veel waard. Ik getuig van den Javaan : hij is moedig en hij heeft heel veel militaire goede hoeda nigheden. Doch. . . als Marechaussee, althans wat ik onder dien naam versta. De andere landaarden zijn krijgshaftiger, bloeddorstiger misschien, of laat ik beter zeggen: dap perder. De Javaan is moedig, de Amboinees dapper. Begrijpt u de nuance ? Ik hecht het meest aan de moedigen. Brave Javanen ! Kernspreuk. Le mieux pour travailler gaillardement, c'est de n'attendre ni bonne foi ni justice, EMILE ZOLA

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl