Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
25 Nov. '16: No. 2057
fe
Het smakelijke
van Cerebos
Zout maakt
het tot een
ideaal voor
den disch.
Cerebos
Zout
ninJHMmiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiHUMiiiiiiiiimiiii
de hegemonie over Duitschland ging van de
Habtburgers over cp de Hohenzollerns; door
de oorlogen van 1859 en 1866 verloor Oosten
rijk niet alleen zijne bezittingen in Italië, maar
werd het ook buiten Duitschland gesteld. Dat
laatste was voor Frans Jozef de gevoeligste
slag; want hij beschouwde zich zooals
hij uitdrukkelijk aan Napoleon III te kennen
gaf als Duitsch vorst; het verlies der
hegemonie over de Duitsche landen, die de
Habsburgers eeuwen lang hadden uitgeoe
fend, was vór hem een degradatie.
In Frans Jozef wordt terecht de eigen
schap geprezen, dat hij zich steeds met
waardigheid heeft geschikt in de beproe
vingen, die hij als Keizer en als mensen
heen moeten ondergaan. Maar na 1866 heeft
hij niet onmiddellijk berust in het verlies
der leiding van de Duitsche Staten, wel in
dat van Italië. De invoering van den
dualistischen regeeringsvorm, waardoor in 1867
aan den wensch der Hongaren naar autonomie
werd voldaan, was dan voor hem ook niet
alleen een middel om den binnenlandschen
vrede te herstellen, maar hij ging er tevens
toe ove/, om de kracht van het rijk te
vergrooten voor een revanche-oorlog tegen
Pruisen.
Eerst 1870 heeft hem voor goed alle hoop
doen opgeven om het gebeurde van 1866
ongedaan te maken; eerst na dat jaar heeft
hij zich door zijn minister van
buitenlandllllllllllllllllHIt
iiiiiiiiiiiiiiimtmimiiiiiitiiimii
Brieven van een Oud-Officier
door Jhr. G. QRAAFLAND
5. Indtë Weerbaar
Hebt u het ook gelezen, dat opstel in het
Alg. Hbl. van 5 Nov. jl., waarin de heer
Puister, O.-I. ambtenaar met verlof, het
woord richt tot het Nederlandsche volk om
de inzichten van een zeer ontwikkeld Javaaan
van gezag over het onderwerp Indlë Weer
baar" bekend te maken? Hebt u het ge
lezen? En heeft u ook getroffen wat die
Javaan zegt betreffende de noodzakelijkheid
oni nu eindelijk eens over te gaan tot maat
regelen om Indië verdedigbaar te maken ?
Heeft net u ook .geroerd als hij namens zijne
landgenooten aanvoert: Maar niet enkel uit
het oogpunt van defensie wenschen de
iniellectueelen de militaire opvoeding van
hun volk. Deze zou er nog andere eigen
schappen bij kunnen ontwikkelen; de
Inlander zou nl. gewennen aan tucht en orde en
gezetten arbeid." En in de volgende alinea:
.Zooals de toestand op het oogenblik is,
'meenen zij, kunnen de Inlanders niet alleen
weinig meewerken tot de verdediging van
hun land, ze zouden zelfs door een sterken
vijand geprest kunnen worden om dezen
van dienst te zijn, en woordelijk zeggen
ze: Want het zou te veel gevergd zijn van
onze trouw om ons op ellendige wijze heen
en weer te laten opjagen of doodschieten
zonder daartegen iets te kunnen doen." "
Had wel iemand gedacht dat reeds zoo
spoedig stemmen uit de Javaansche en
Maleische maatschappij zich zouden doen
hooren voor Indië's Weerbaarheid? Het
onderwerp zelf is nog zoo lang niet aan de
orde in ons land, nog geen jaar, meen ik,
en groote geestdrift heeft het niet gewekt.
Wat is daarvan de reden ? Wat hapert
ons volk dat het roerloos, onverschillig blijft
ten opzichte van zijn verdedigbaarheid?
Dat het er zelfs liever niet over spreekt
noch hoort? We zijn toch geen dood volk ?
Dat men in Ned.-Indië nog' altoos maar
niet gereed is en ook niet gereed zal komen
met een uitgewerkt defensieplan, zij het dan
ook alleen maar voor Java, vindt zijn grond
in de omstandigheden dat de personen, welke
krachtens hun ambt in aanmerking komen
voor een ontwerp, elkander de wijsheid be
twisten, door jaloezie gedreven worden, bang
worden gemaakt voor de geldelijke conse
quenties, maar vooral: bang zijn voor de
verantwoordelijkheid.
Wanneer men hier om zich heen ziet,
vraagstukken ter tafel brengt, maatregelen
wil doen ontwerpen, een gezamenlijke actie
wenscht te beginnen,-dan kan men in den
regel komen tot een grondige, zelfs weten
schappelijke uiteenzetting van de quaestie,
doch tot actie? Ho maar. De angst voor
verantwoordelijkheid is ook hier (bijna) ieder
aangeboren. Is dat iets specifieks voor
Nederlanders? Ik kan het niet gelooven.
Bij de Indische ftureau-ambtenaren is die
angst voor verantwoordelijkheid misschien
nog erger en bij het Dep. van Oorlog is
hij bijzonder erg. We hebben daar nu een
chef van dat departement, die als 't ware
zijn gansche carrière aan 't vraagstuk van
de verdediging heeft gewijd, die heusch nog
een zeer gezond hoofd heeft en altoos voor
intelligent en onderlegd gold.... Maar ook
hq zal heengaan zonder dat we iets verder
zijn gekomen.
De groote geleerdheid maakt ze dikwerf
razend", zei men oudtijds al, en een knap
Indisch officier zeide van den Generalen
Staf van zijn leger: Ze hebben zooveel
boeken bestudeerd en zooveel pro- en con
tra's verwerkt, dat hun eigen verstand er bij
is ingeschoten. Doet zich nu een lastig geval
sche zaken Adrassy laten overhalen tot'de
politiek, die koers zelfs zette op
verzoening met het Duitsche Rijk.
Bismarck kwam hem daarbij zooveel mogelijk
te gemoet; hij wees aan Oostenrijk de rich
ting, waarin het vergoeding moest zoeken voor
wat het in Duitschland had verloren; aan hem
was het voor een goed deel te danken, dat op
het Congres van Berlijn aan Oostenrijk het
recht werd gegeven, Bosnië en Horzegowina
te bezetten. Zoo was dan ook in 1879 Keizer
Frans Jozef bereid, de bondgenoot te wor
den van het Duitsche Rijk; Andrassy haalde
hem zonder veel moeite daartoe over; met
heel wat minder moeite dan het Bismarck
kostte om Keizer Wilhelm te bewegen, aan
een bondgenootschap met Oostenrijk de
voorkeur te geven boven een samengaan
met Rusland.
Het heeft jaren geduurd, voordat Oosten
rijk den
wenk van Bismarck
heeft opgevolgd en naar uitbreiding van
macht op het Balkan-Schiereiland is gaan
streven. De opvolgers van Andrassy hebben
niets gedaan om Oostenrijk opnieuw een
rol te doen spelen in de groote staatkunde;
en Frans Jozef werd niet door eerzucht
gedreven om voor Oostenrijk een nieuwe
toekomst te openen. Oostenrijk zoo zegt
smalend een der jongste geschiedschrijvers
van de balkan-politiek van
OostenrijkHongarije streefde alleen naar het behoud
van den vrede, tot eiken prijs; het kende
slechts n eerzucht: de gemoedelijke, goede
oom te zijn, die aan iedereen diensten bewijst
en voor zichzelf niets verlangt, maar vriende
lijk lachend aanziet, hoe alle anderen het
zich op zijne kosten goed laten smaken.
Onder het ministerie van Aehrenthal en
Berchtold werd dat anders. Met hen begint
een nieuw tijdperk in de regeering van Frans
Jozef :_Oostenrijk trekt de souvereiniteit over
Bosnië en Herzegowina aan zich en zoekt
naar een afrekening met Servië.
Maar een tijdperk in de regeering van
Frans Jozef mag men dit eigenlijk niet meer
noemen. Niet hij heeft reeds vór den
zomer van 1914 e.enige malen Oostenrijk
op den rand van een oorlog met Servië, en
daardoor met Rusland gebrafcht, maar de
toenmalige troonopvolger, de aartshertog
Frans Ferdinand, Op hem rust de verant
woordelijkheid voor de politiek van Oosten
rijk in de laatste jaren, en daarmede voor
een deel ook de verantwoordelijkheid voor
dezen oorlog, al werd hij vermoord, vór
dat die oorlog uitbrak.
22 Nov. 1916
G. W. KERNKAMP
voor en kunnen ze in hun boeken geen
precedent er van vinden, dan antwoorden
ze met precies evenveel pro's als contra's
en maken zich daardoor van de zaak af."
Laat men toch met iets beginnen; ver
sterking van ons leger in Indië is allang
urgent.
Toen ik in 1897 bij mijn voorstel tot zeer
groote uitbreiding van de Marechaussee, den
toenmaligen Gouverneur-Generaal had aan
getoond, welke reusachtige besparing door
het toekomstige, uitsluitende gebruik van die
Inlandsche (veel goedkoopere) krijgsmacht
voor de Indische Schatkist verkregen zou
worden, kwam van zelf ter sprake of be
doelde uitbreiding niet op andere wijze
tevens dienstbaar gemaakt kon worden aan
versterking van Weermacht n Politie.
Ik heb nu de gegevens niet meer, ik heb
alles vernietigd wat mij herinnerde aan de
mooiste, doch meteen voor mijn arm zenuw
gestel moordende periodes van mijn mili
tairen diensttijd, doch ik weet dat ik den
Gouverneur-Generaai op diens uitnoodiging
een voorstel aanbood om, in den aanvang
alleen op Sumatra (waar wij het toen het
meest noodig oordeelden, gegeven de plan
nen om de 50 Kota's en Korintji, enz. te
bezetten), in iedere groote bestuursafdeeling
een korps Marechaussee op te richten, be
staande uit 12 of meer brigades, elk van 20
karabijnen, naargelang de uitgestrektheid en
bevolkingsdichtheid van het gewest, precies
gekleed, bewapend, uitgerust, geëncadreerd,
geoefend en aangevoerd als het toenmalige
Korps Marechaussee in Groot-Atjeh. Dus
ieder korps tellende: hoogstens l kapitein;
per 4 brigades l Europeesche luitenant; per
brigade l Europeesche sergeant (ik noem hier
enkel de Europeanen omdat die het duurst en
moeilijkst aan te werven zijn) en per korps
l sergeant-majoor en l fourier. Die 2 laatsten
voor de administratie. De bezoldiging had
ik me geheel gedacht overeenkomstig die
van de Marechaussees in Groot-Atjeh. Maar
grooter pensioenen, inzonderheid voor de
officieren en onderofficieren; voor die laatsten
wenschte ik bijv. na 18 jaren een pensioen
zooals in het Indische leger is vastgesteld
voor een onder-luitenant; en zulks onaf
hankelijk van het feit dat bij de Marechaussee
slechts sergeanten (het administratief kader
niet medegeteld) dienen. Dit hooge pensioen
als billijke belooning voor den meer
inspannenden, meer physieke vermoeienis
meebrengenden werkkring.
Verder geen ménage: de manschappen en
het kader moeten zelf in hunne voeding
voorzien. Immers dat vereenvoudigt heel
veel, bindt den troep nimmer aan een stand
plaats, voorkomt knoeien] en klachten en
is althans in mijn tijd gebleken een
zeer groot lokaas voor de Inlanders te zijn.
De werkkring van de korpsen evenals de
oorspronkelijke voor dat gelijknamige in
Groot-Atjeh. Ieder gewest wordt verdeeld
in evenveel sectoren als er brigades zijn.
Die sectoren moeten steeds zoo zorgvuldig
afgepatrouilleerd worden, dat de brigade er
elke schuilplaats, beek, moeras, weg, pad,
bosch, rivier en kampong kent. ledere
kampong of nederzetting moet bezocht en op
de kaart bijgewerkt worden; de bewoners
zelf moeten bezocht worden en met de
dorps- of districtshoofden de kennismaking
worden aangeknoopt en onderhouden. Van
de sterkte der bevolking, van hunne hulp
middelen en van hun vee, enz. moet
aanteekening gehouden worden; desgelijks van de
vreemdelingen, die er aankomen, er zich
willen vestigen of tijdelijk ophouden. In
Groot-Atjeh had de Marechaussee een groote
politioneele bevoegdheid en hield er zelfs
een soort Burgerlijken-stand-register aan,
nummerde de woningen en hield toezicht
Mr. G. M. DEN TEX f
Raadslid van Amsterdam; Directeur
van de Surinaamsche Bank.
Nog een enkel woord schrijven naast het
portret van G. M. den Tex ? Wat is er nog
te zeggen na wat zijn vriend Mr. M. G. J.
Boissevain gesproken! heef t? Laat aan mijn
graf alleen Thijs eenige woorden zeggen",
aldus was de wensch van Den Tex en mij
is het alsof wij nog aan zijn graf staan, nog
de mooie woorden van zijn besten vriend
hooren.
In dien wensch van den Tex kwam zoo
duidelijk uit zijn liefde voor waarheid en
eenvoud. Ach, aan een graf is men zoo
licht geneigd, niets dan goeds van den doode
zeggende, een onjuist beeld van hem te
geven. Zijn gevoel voor schoonheid moet
in opstand gekomen zijn, tegen die opeen
volging van meest zoo goed bedoelde rede
voeringen, vaak echt gevoeld, maar die door
ongelukkige herhaling van dezelfde denk
beelden het plechtige afscheid, dat een
begrafenis toch is, ontheiligen. Hij wilde
wel gaarne, dat zij die hem lief hadden hem
een laatsten groet kwamen brengen en
wist zeker, dat als de vriend van zijn jeugd
en van zijn geheele leven een enkel woord
aan zijn graf sprak, er gén stuitend, geen
leelijk oogenblik zou zijn.
Hier in de Groene", die hij elke week
las, mag ik toch nog wel even in een ge
heel anderen kring dien goeden burger van
Amsterdam herdenken. Want Amsterdammer
was Gi den Tex door en door; hij had onze
mooie stad lief, begreep haar prachtige
schoonheid en leefde met zijn warme hart
mede, werkte mede in onze gemeenschap.
In Amsterdam is hij geboren en opgevoed;
in Amsterdam heeft hij gestudeerd en is hij
gepromoveerd, heef thij gewerkt en de vreugde
van het leven genoten. Slechts kort is hij
lid van den gemeenteraad geweest; het was
mij stseds een raadsel waarom de vrijzin
nige politieke grootheden, die in hun
biniiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiminiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiitiiiiii
op orde en zindelijkheid in de kampongs.
Deze plichten brachten de Marechaussee in
dagelijksche aanraking met de bevolking,
verhoogden de /eiligheid in de afdeeling,
stelde de bevolking gerust en waren oorzaak
van het groote vertrouwen dat de Atjehsche
bevolking, zelfs de vijandelijke, stelde in
het Korps, welks eerlijkheid en rechtscha
penheid de algemeene achting afdwong.
Het valt te begrijpen dat een aldus werk
zaam Korps, dat van het betreffende gewest
ieder paadje en elk hoekje leert kennen en
door de bevolking gaarne gezien wordt, van
onschatbare waarde is ingeval van onlusten,
verzet, oproer en oorlog tegen een
buitenlandschen vijand. Bovendien is (nog in mijn
tijd) gebleken dat de hier zeer vluchtig
omschreven formatie de meest practische
was voor alle landaarden in onzen Archipel;
dat de werkkring hun allen aanstond en
volkomen geëigend was aan hun intellect,
physiek en karakter. De grondgedachte van
formatie en werkkring is militair, doch geheel
vrij van dril, parade, vertoon en militaris
tische bombast. Het logies (de kazerneering)
kan zoo eenvoudig mogelijk zijn, want de
troep moet bijna voortdurend op 't pad ge
houden worden. Voor het kader en de
officieren is de taak een aangename, inspan
nende doch loonende, avontuurlijke zoo ge
wilt, en tevens uitermate geschikt om taal,
land en volk grondig door de praktijk te
leeren kennen. Aan liefhebbers voor de open
vallende plaatsen zou het niet ontbroken
hebben en evenals ik het durfde beweren
van het Korps Marechaussee in Atjeh in
1896, zou ik het van die voorgestelde korpsen
hebben durven zeggen: n zoodanig geoe
fend korps van circa 250 koppen, weegt in
oorlogstijd op tegen een gansch bataljon
van circa 1000 man.
Voeg hierbij dat ik ik in mijn voorstel er
op stond die korpsen in vredestijd te brengen
en te houden onder het Departement van
Justitie; dat departement zou daardoor
krijgen een zuivere rijks-politie, wat in Indië
zoo hoog Hoodig is. (Hier ook trouwens.)
Maar in geen geval onder het Dep. van
Oorlog. Dat departement heeft immers in
Indië en ik geloof overal, tenzij er een
burger aan 't hoofd van staat de nood
lottige eigenschap alle gezond verstand te
verstikken, door het bosch de boomen niet
meer te zien, de beweeglijkheid en het ini
tiatief te verstijven.
In dezen brief is geen plaats meer om te
beschrijven hoe ik voor de eerste korpsen
aan het kern-materiaal wilde komen. Doch
een feit is dat wanneer men in 1897 een
begin van uitvoering aan dit plan, dat niet
kostbaar is, had gegeven en het later ook over
Java, Celebes en Borneo had ingevoerd,
wij tegen weinig geld een betrouwbare
politie en een buitengewoon krachtige uit
breiding van het leger zouden hebben ge
kregen. Een uitbreiding, die in de practijk
zou blijken zeer elastisch te zijn, passend
voor alle stammen in onzen Archipel. Een
keur-infanterie zou het gegeven hebben,
met een stel knappe, handige, land- en
volkkennende officieren, als waarop weinige
Generale Staven kunnen bogen.
Hoofdzakelijk afgunst heeft mijn voorstel
verwezen naar de prullemand.
Nu ik weer lees van Indië Weerbaar"
schiet me het vroegere werk te binnen.
Misschien zal deze brief niet onder de
oogen komen van hen, die ons Indië weer
baar moeten maken, of, indien wél, zullen
ze het wederom ter zijde leggen. Toch
heeft mijn voorstel actueele waarde. Laat men
beginnen met de oprichting van zulke
korpsen op Java, in iedere residentie n,
voorloopig van vrijwilligers, met een kleine
kern, welke laatste uit het staande leger
nenkamers uitmaken, welke vrijzinnigen
onze stad Amsterdam moeten helpen
regeeren, niet eerder een man ais Gi den Tex
hebben overreed een raadszetel te aan
vaarden.
En in den Raad, waar hij zich moest in
werken in de gemeentelijke vraagstukken,
was hij nog niet op den voorgrond ge
komen. Maar waarlijk, zij die als den Tex
leiding kunnen geven, vinden ook buiten
den Raad genoeg te doen. Ik wil niet op
nieuw opnoemen in hoeveel vereenigingen
hij medewerkte. Meest als voorzitter. En hij
was een prettig en flink voorzitter, die op
elke vergadering den stempel van zijn fijne
persoonlijkheid drukte, die elke onnoodige
uitweiding met een geestig woord wist te
verhinderen, de vrijheid van zijn gedachten
uit te drukken, ook voor den meest
onvolmaakten spreker, wist te handhaven en toch
zorgde, dat het doel van de vergadering
bereikt werd, dat er spijkers «met koppen"
geslagen werden.
Ik heb met enkele stadgenooten, die met
hem medewerkten, juist in deze dagen na
zijn dood gesproken. En bij ieder vonden
wij datzelfde gevoel, dat zij persoonlijk en
ook de zaak of zaken, waarvoor zij werkte
een zeer groot verlies hadden geleden. Zoo
dr; C. W. Janssen hij verontschuldige mij
wijl ik zijn naam noem die op zoovele
wijzen zijn krachten aan de zwakkeren der
maatschappij geeft en die niet wist, hoe
Den Tex als medewerker in zoo vele rich
tingen vervangen kon worden. En professor
Der Kinderen, de directeur van onze
RijksAcademie van Beeldende Kunsten, van wel
ker commissie van toezicht Den Tex voor
zitter was. Een opvolger, jong reeds, van
professor Quack en mr. Alexander Sillem,
maar die reeds dadelijk toonde als zoodanig
uitnemend op zijn plaats te zijn.
Ik ben, zei professor der Kinderen, nog
in 1919 met den Tex naar Gent geweest
om den Vlaamschen beeldhouwer Minne als
leeraar voor onze academie te winnen.
Toonde den Tex, door persoonlijk zulk een
poging te wagen, niet wat hij voor de
Academie over had? En hoe uitnemend
kweet hij zich dan van zijn taak, welk een
overredende! macht ging er van hem uit
en welk een genot was het met hem te
reizen! Minne nam aanvankelijk de uitnoo
diging aan, hield haar later in beraad en
eindelijk, in Juli schreef hij: hij kon het niet
over zich krijgen Gent te verlaten en zag
er van af. Een maand later was hij uit Gent
gevlucht naar Engeland.
Aan het werken en den tact van Den Tex
is het aanvankelijk welslagen van den bouw
van een nieuwe Academie ook te danken.
Ik zou zoo kunnen voortgaan, maar waar
toe? Den Tex was, zooals aan zijn graf
gezegd werd een eerlijk en eenvoudig man",
hij gaf zijn werkkracht en wendde de ga
ven, die hij ontvangen had, aan waar hij
kon, uit liefde voor wat schoon is, uit liefde
getrokken wordt. Men oefene die vrijwil
ligers echter, niet naar de Recrutenschool
in het leger, want dat is onnoodig. Orde
en tucht zijn ook te onderwijzen zonder die
Recrutenschool. Maar men oefene ze dadelijk
voor de praktijk. Die eerste korpsen zullen,
mits goed gebezigd, het vertrouwen en de
achting van de Javaansche, Madoereesche
bevolking winnen en zoodra die gewonnen
zijn, kan de Regeering veilig beginnen aan
de oprichting van een militie op dienzelfden
grondslag. Bij ieder korps moet al dadelijk
plaats zijn voor inlandsche officieren en bij
ieder korps kan ook een inlandsche ambu
lance worden ingedeeld. Later komen dan
mitrailleur- en vlieger-afdeelingen erbij.
Dit is maar een vluchtig schema. Het
heeft vór dat het geen nieuwigheid is, dat
men dus door de aanneming geen sprong
in 't duister doet; het kan en moet worden
een herziene, verbeterde uitgave van de
in 1896 bestaande Marechaussee.
Vreest men opstand, complot, vijandelijke
neigingen, of iets dergelijks, voortvloeiend
uit het feit dat een deel der bevolking van
de residentie goed gewapend en gedisci
plineerd is, dan kan men de verschillende
korpsen legeren in andere gewesten dan
waaruit zij gerecruteerd zijn. Doch als de
regeering dergelijke gevaren ducht, kan zij
niet overgaan tot de instelling van een militie;
een reden te meer om dan het in dezen
brief voorgestelde in toepassing te brengen,
ter uitbreiding van het leger.
Er is nog een gedeelte in het opstel van
het Alg. Hbl. dat een bespreking overwaard
is. De steller van het stuk legt zijn Javaan
sche zegslieden het volgende in den mond.
Zij weten dat tegen hunne plannen twee
groote bezwaren worden aangevoerd, nl.
dat er geen staat te maken zou zijn op de
trouw der Inlanders en dat de meerderheid
van hen, de Javanen, geen militaire deugden
bezitten". Het eerste bezwaar wordt in het
Javaansche ontwerp vrijwel geheel krachteloos
gemaakt, met het tweede blijven de ontwer
pers verlegen zitten. Mag ik hen daarin te
hulp komen ?
Het heeft mij mijn ganschen diensttijd
gehinderd en geërgerd wanneer ik officieren
ontmoette, die zich over de militaire waarde
van den Javaanschen soldaat kleineerend
uitlieten. Primo omdat die geringschatting
verraadde gebrek aan kennis (bij die offi
cieren) van hun métier"; immers de officier
moet het er in weten te brengen, als het
niet in voldoende mate voorhanden is, en
er uit weten te halen (om er van te
profiteeren) in de actie. Secundo omdat hetgeen
den Javaanschen soldaat door diezelfde
categorie eigenlijk verweten wordt, bij onder
zoek een gevolg biijkt te zijn van de absoluut
voor dien landaard niet passende, den Javaan
te automatisch makende opleiding en oefe
ning. De paradecultuur, de dril, het milita
ristisch gaan, zwaaien, zwenken, de armen
als molenwieken gebruiken, enz., deugen
niet voor hem. Het geweer is te zwaar voor
hem en hij beseft niet het nut van
recrutenschool-manoeuvres. Zelfs de in het leger aan
hem onderwezen gymnastiek is af te keuren,
zijn lichaam is harmonisch gevormd en hij
bezit het meesterschap over alle zijne spie
ren, desnoods over iedere spiergroep afzon
derlijk. Hij is van nature sober, heeft groot
uithoudingsvermogen, buitengewoon veel
gevoel Voor rythme, wat hem bij lange
marschen te pas komt, mits men hem zijn eigen
gang laat gaan; longen als van een paard
en een zeldzaam goed humeur. Hij is trouw,
als een hond zoo trouw. Hij wil zich gaarne
hechten aan zijn officieren, maar.... en hier
zit 'm de kneep, hij wenscht in die officieren
superieuren" te zien. Zij moeten, zooals ik
Openhartige bekentenis van eenen
O.w.-er
Nederland, ik moest me schamen,
Voor mijn plukje Oorlogswinst/
Ik verdiende met mijn Handel,
Een millioentje op z$n minst.
Maar helaas, ik voel geen schande,
Voor dat gauwverdiende slik
Nederland, ik ben tevreden,
Jö, ik ben zoo in mijn schik!
Heusch, ik houd mij niet bescheiden,
Als ik tegen wandeltijd,
Met mijn lage aut*-nummer,
Langs een' ouden kennis rijd.
?Keurig smaken mij de oesters,
Smullen.doe ik van Patée;
Na een hapje fijne Panje
Snoep ik van mijn Henry Clay
Bij mijn kof/ie met 'n pousje,
Lees ik leutigjes de krant:
Die ontaarde oorlogswinst-ers",
Zijn de schande van ons Land",
Meely voel ik met die vitters;
Ik begrijp hun ergernis.
't Is zoo zalig te vergeven,
Als men lekker binnen is.
Al hun schelden op mijn duiten,
Maakt mij geen minuut van streek.
Morgen hebben ze me noodig,
Voor een tweede hypotheek.
Laat ze tweede klasse reizen,
En laat mij maar eerste gaan;
Minzaam knip ik met mijn oogen,
Als ze voor mijn raampje staan.
Nederland, ik neem 't lekker.
Van mijn gauw-verdiend millioen,
En ik hoop 't heel mijn leven,
Fijn er van te blijven doen.
lliiilliliimiiminiitili
voor de menschen met wie hij leefde.
Maar, sterk als het gemis van den wer
ker G. M. Den Tex moge zijn, de persoon
van Gi Den Tex met zijn fier gemoed en
scherpen geest laat nog een veel grooter
leegte achter. A. G. BOISSEVAIN
IIIIIIIII111IIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIKIIIMIIIIIIIMI
dat door een Javaan heb hooren zeggen :
van huis uit toewan zijn, niet toewan zijn
geworden toen zij op Java debarqueerden."
Maar de Javaan is niet zoo moedig als bijv.
de Amboinees, als de Europeaan", zeggen de
buitenstaanders. Niet zoo moedig? Ik zou
wel willen vragen: hebt gij een Javaan ooit
bang gezien, niettegenstaande hij zelf tel
kens beweert : ik ben beangst, toewan !" ?
Zoolang ik bij den troep diende, en daarvan
meer dan 9 jaar te velde, in Atjeh, in den
moeilijksten oorlog, dien ons Indisch leger
te voeren heeft gehad, heb ik bijna voortdu
rend [avaansche compagnieën gecomman
deerd. En ik had ze, ook in het gevecht, voor
geen geld geruild tegen Europeanen, noch
Amboineezen. Er waren jonge, er waren oud
gedienden bij, nooit weifelde er een, noch
overdag, noch 's nachts, noch bij den aanval,
noch (wat het vreeselijkst is) bij de achter
hoede tijdens een terugtocht in het gevecht.
Men kent onze Atjehgeschiedenis niet en
de daarover officieel ingediende rapporten
zijn voor een zeer groot deel verminkt,
vervalscht, pasklaar gemaakt. Doch een feit is
dat in de allerlastigste periode van den
Atjehkrijg, nl. die van einde 1889 tot einde
1894, toen de Atjehers overmoedig werden
door onze werkloosheid en onze infanterie
in dat gewest niet in staat werd geacht
haar werk goed te doen, werd telkens bij
iedere zeer ernstige affaire met volle ver
trouwen een beroep gedaan op eene en altoos
dezelfde Javaansche compagnie van het 12de
bataljon. Ik zou u drie gevallen kunnen
citeeren waar die eene, nog wel onvoltallige
compagnie, als laatste uitkomst gezonden
werd, om een dooreen colonne van 3 of meer
andere compagnieën geleden echec goed te
maken. En altoos lukte het. Bij de bezetting
van Biloel door l Europeesche en 2
Amboineesche compagnieën van het 3de bataljon,
waarbij gevoegd was bedoelde Javaansche
compagnie, ontstond 's nachts een erge
paniek onder de Europeanen en Amboineezen,
maar het rustige gedrag der Javaansche comp.
redde de situatie. Ik weet voorbeelden bij
de vleet. Onder meer dat diezelfde Javaan
sche compagnie zonder te vuren tot den
aanval overging, en bij ieder gevecht bijna
geen minutie gebruikte. Wat in die dagen
voor een meesterstukje geld.
En wat altoos vergeten wordt, wanneer
men de daden van het (eerste) Korps Mare
chaussee in Atjeh gedenkt, met waardeering
gedenkt, dat is het feit, dat dat korps voor
h bestond uit Javanen, '4 slechts uit Ambou
neezen. En die vochten 's nachts in 't hand
gemeen.
Maar ---- 't is k waar dat zij er eerst
hun officieren goed op aankijken en er
instinktmatig precies als kinderen de
goede en kwade eigenschappen aan ont
dekken. Meenen zij dat de officier niet durft,
neen, dan zijn zij zelf ook niet veel waard.
Ik getuig van den Javaan : hij is moedig
en hij heeft heel veel militaire goede hoeda
nigheden. Doch. . . als Marechaussee, althans
wat ik onder dien naam versta. De andere
landaarden zijn krijgshaftiger, bloeddorstiger
misschien, of laat ik beter zeggen: dap
perder. De Javaan is moedig, de Amboinees
dapper. Begrijpt u de nuance ? Ik hecht het
meest aan de moedigen. Brave Javanen !
Kernspreuk.
Le mieux pour travailler gaillardement,
c'est de n'attendre ni bonne foi ni justice,
EMILE ZOLA