De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 25 november pagina 7

25 november 1916 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

?25 Nóv. '16. - No. 2057 DÉAMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND r?, n MUZIEK 18S6 - Het Ond-Hollandsch Lied - 1916 Men schreef 1886, Hofdijv, de balladendichter van Kennemerland vierde in dat jaar fln zeventlgsten verjaardag. Oud-leerlingen en' vrienden, waaronder de otid-hoogleeraar mr. H. P. G. Quack, HaverschmWt en de GéHtsche professor Paul Frédéricq, bereidden den ouden dichter en historieschrijver een zonnigen prettigen feestdag op Santpoort. Bij het rondgaan van den beker vloeiden de'toasten uit de monden van hen die Hofdijk als om strijd wilden huldigen. En tusschen die toasten door klonk plotseling een lied. Des winters als het reghent, Dan syn de paetjes diep; ja diep". Aangeheven door prof. Paul Frédéricq, de Vlaamsche zanger der taai-congressen, zoo als men hem glimlachend noemde, leidde hij alzoo op dien dag het oud-Nederlandsche lied ook hier te lande in besloten kring ingende in en zijne voordracht heeft althans Paul Frédéricq prof. Quack zoo getroffen, dat de belde hoogleeraren sedert tot op dezen stond warme vrienden zijn gebleven. Drie jaren vroeger was reeds door de dissertatie van prof. Q. Kalff, Het Lied in de Middeleeuwen, het oud-Hollandsch lied ,op wetenschappelijk gebied in onze toen Vrij sterk verf ranschte deftige Nederlandsche samenleving ingeleid, aan prof. Frédéricq komt-echter de eer toe den stoot te hebben gegeven aan den zang. ? Tóch sloeg bet zingen van een lied op bijeenkomsten ten onzent niet zoo spoedig als bij onze Vlaamsche taalbrqeders in. Een zingende hoogleeraar was nu eenmaal in .die dagen een novum en ondanks het kleurige en bevallige van het lied haalde menigeen zijne schouders op over een zoo vreemdsoortig geval. Maar toch, ook ons volk heeft langzamer hand geleerd en het moet, dunkt mij, voor prof. Frédéricq een succesvolle gedachte zijn geweest, dat hij in September 1904 op het Nederlandsche taal- en letterkundig Congres te Deventer voor een dankbaar gehoor, waaronder Hare Majesteit de Ko ningin en den Prins Gemaal, zijne voordracht geheel naar eigen wensch kon houden. Als altijd was zijne levendige, opgewekte voor dracht vol afwisseling, kleur en distinctie. Hij noemde 't een groote eer hier als Vlaming onze gemeenschappelijke moedertaal te mo gen spreken in tegenwoordigheid van de Koningin en den Prins der Nederlanden en zeide, dat de Vlamingen voor die hooge ?iiiiniitimiinH ifiimiimmiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiMiiiiii Een Verdediging en een Nieuwe Aanval Om zich te verdedigen tegen zeer gegronde beschuldigingen kan men twee dingen doen: of gegronde tegenwerpingen maken en dat is de natuurlijke methode van onschul digen of in vage termen over de beschul diging redeneeren, onderwijl den beschuldiger zijn woorden verdraaid en verbogen terugkaatsende. Deze laatste is de gebruikelijke methode van hen die zich betrapt" weten. Op mijn artikel in De Amsterdammer" van Zaterdag jl. antwoordt de heerVermeulen, dat hij niet begrijpt, hoe een criticus (be doeld wordt de muziekversjaggever van Het Vaderland) in een door mij vermeld geval aantastbaar wordt/met insinuatles,als lasteraar, laster, vijandige fantasie, fitterij, lasteraarsdurf. De heer Vermeulen begrijpt evenmin hoe een artikel een opeenstapeling van per soonlijke beleedigingen kan zijn, waarvan de schrijfster zelf zegt: Ik kan niets bewf/zen en moet het dus in 't midden laten. Als men zóslecht gelezen heeft als de heer Vermeulen, dan is zijn onbegrijpelijk heid begrijpelijk en aangezien ik zelf de schrijfster van die opeenstapeling van persoonlijke beleedigingen ben, zal ik be proeven ze den heer Vermeulen te verklaren. Telkenmale.dat ik in mijn artikel sprak over Iaster",?la8teraarsdurf"?,vijandige fantasie", liet ik den beschuldigde de keuze tusschen laster of schoolmeestert], lasteraarsdurf of schoolmeestersdurf, vijandige fantasie of verwaandheid. Waar ik nu sprak van niets te kunnen bewijzen en het dus in 't midden te moeten laten, gold het die keuze tus schen verwaandheid of een kwaadaardig verzinsel. Een verwaandheid, een schoolmeesterij, noemde ik in mijn artikel het be rispen van futiliteiten, daar waar een com, positie in- ziel en wezen is weergegeven. , Een kwaadaardig verzinsel noemde ik het, wanneer die schoolmeesterij bleek onwaar te zijn. Dit namelijk was het beginsel, waar ik mijn artikel op grondvestte: de criticus, die een onbeduidendheid wereld kundig maakt, is f een kwezel, f een kwaad willige. Beslist uitduiden kan men hem niet, maar n van beiden is hij stellig. Een onbeduidendheid kan waar zijn of onwaar. Is zij waar, dan is degeen die haar wereld kundig maakt een kwezel, een schoolmeester, die op bagatellen afgeeft is zij onwaar, dan is die schoolmeester of een kwaad willige, of een onkundig schoolmeester, die foutjes hoort, waar geen fouten gemaakt werden. Hoe men dus de zaak ook beschouwt daar blijft de keuze: kwezel of kwaadwillige. Wat betreft mijn beschuldiging jegens den heer Vermeulen in zake zijn kritiek op belangstelling met diep gevoelde erkente lijkheid waren vervuld. Dan, komende tot zijn onderwerp: De liederavonden van het Willemsfonds te Gent", gewaagde hij van de waarde, de macht en de kracht van het Nederlandsche lied, waarvoor in Vlaanderen wel reeds belangstelling was, maar waarmede de groote volksmassa in Vlaanderen nog voor Groot-Nederland moest worden veroverd. Hoe dat geschiedde, verhaalde de hoogleetaar op zeer aantrekkelijke wijze. Hij vertelde, eenvoudig causeerend weg, van de liederavond te Gent en te Antwerpen, door het Willemsfonds en het Algemeen Nederlandsch Verbond te Antwerpen op touw gezet; hoe die liederavonden tot stand kwamen, navolging vonden en succes hadden, dank zij de medewerking van de vrouwen, tot wie men zich in de eerste plaats had gewend, 't Was iets nieuw die liederavonden waar men bijeenkwam om onder deskundige leiding gezamenlijk oude, soms ook nieuwe, maar altijd echt Vlaamsche of Hollandsche liedjes te zingen. In 1903 te Gent begonnen met 80 deelneemsters, groeide dit aantal nog in hetzelfde jaar tot 310 en in 1904 tot 500. En gelijk te Gent ging het te Antwerpen, ook daar kwamen al in 1904 iedere week 500 a 600 meisjes en vrouwen van alle standen en rangen bijeen om de liedjes te leeren zingen. En de anders zoo deftige en geleerde professor zou eens voordoen hoe dat ging. Hij zong voor de vergadering het aardige liedeke van: Naar 't klooster moet je gaan, mijn kind, Naar 't klooster van Sint Ariaen, kind," /Maar nog duidelijker en aardiger maakte de spreker het, toen hij de geheele vergade ring uitnoodigde nu eens net te doen of 't Congres zulk een liederavond hield. Nu zong hij wederom een liedeke: Zeg, kwezelken, wilde gij dansen". Met zijn melodieuse stem zong hij 't zachtkens voor, n keer maar, en aanstonds had de vergadering, die in dit verrassend voorstel om mee te zingen een innlgen schik had, de melodie gevat. Zeer zeker het aardigste moment van 't geheele congres in 1904! Zacht en luchtig zongen allen mede, meer neuriënd nog dan zingend, maar heel melo dieus en goed in de maat. Zoo ging het nu ook op die liederavonden, zei Paul Frédéricq, en hij noodigde de Deventer vrouwen uit, hier in de stad van Sweelinck ook in dezen geest zulke avonden te organiseeren om bij de bevolking liefde voor het Nederlandsche lied op te wekken. Hij besloot tenslotte zijn goed geslaagde voordracht met de bevordering van den volkszang, door hem een koninklijk volks belang geacht, eerbiedig onder de bescher ming van H. M. de 'Koningin te stellen, de Koningsvrouwe, die beter dan iemand spreekt de taal, waarvoor dit congres al zijne gaven en krachten ten beste gaf. Dertig jaren nu is het geleden, dat de Vlaamsche hoogleeraar Paul Frédéricq het oud-Nederlandsche lied bij ons inluidde; twaalf jaren dat een congres van GrootNederlanders, bijeengekomen onder de be scherming van Hare Majesteit de Koningin en door Hare tegenwoordigheid vereerd, door zijn voorbeeld opgewekt, gezamelijk zong een echt Nederlandsch lied. Wat nu is van dit alles het gevolg ge weest ? Dat de opwekking tot de vrouwen in Deventer al heel weinig gevolg heeft gehad, laat zich denken. Maar toch, de Maatschappij tot Nut van het Algemeen heeft met de telkens verbeterde en aangevulde drukken van het Volksliederenboek een groot en nuttig werk gedaan en er heel veel toe bij gedragen dat het Nederlandsche lied bij de jeugd en in den intiemen kring van het mevrouw Cahier, daar beschrijft hij nauw keurig de plaats in de orkestpartituur, waar mevrouw Cahier de muziek arrangeerde terwille van haar stem. En nu komt het maar hier op neer, dat zij een lage sol bij de woorden Ich suche Ruhe" eenvoudig een octaaf hooger nam. Is dat nu al ? Die ne G is een bagatel en pleit voor mijn uitspraak, dat het vermelden van dit bagatel kwezel achtig is. De heer Vermeulen schreef destijds echter, dat mevrouw Cahier de muziek hier en daar arrangeerde terwille van haar stem, dat de tenor Meader de grootste moeite had om in het ensemble te blijven en er zelfs uitgevallen is. En dit alles staaft de heer Vermeulen met een enkele sol, die in de octaaf werd getransponeerd. Indien hij zich niet beter kan verdedigen, dan op deze manier, dan is hij of een kwezel, of een kwaadwillige. Ten opzichte van mevrouw Cahier zoude zijn eventueele kwaadwilligheid hierom zoo eigenaardig zijn omdat de heer Vermeulen zich in De Amsterdammer (12 October 1913) op de meest vleiende, exquise wijze over deze zangeres uitliet. Daarom herhaal ik: behoeft een kunstenares als Mevrouw Cahier, wier waarde de heer Ver meulen zelf erkende, muziek hier en daar te arrangeeren, ter wille van haar stem ? Hoe het ook zij, dit is een feit, dat de opmerking verdient: de heer Vermeulen toonde in zijn allerlaatste uitspraak over Mevrouw Cahier dezelfde verbolgenheid, die hij in de meest vernederende en beleedigende woorden aan den dag legde zoowel tegenover mannen van een reeds lang ge vestigde reputatie, als tegenover een schare talentvolle jonge kunstenaars en kunstena ressen. Ik ken den heer Vermeulen het volste recht toe ? ook zelfs zonder aanleiding ver bolgen te zijn; te meer echter wanneer hij onaesthetische muziek moet aanhooren. Maar waarom zou hij toch aan zijn humeur toe geven in ongefundeerde blaam, beschimping, of persoonlijken spot ? Het is zoo vernederend voor een kunstenaar om ongemotiveerd ge laakt te worden en onwillekeurig zal hem ontvallen: Ik wil gaarne aannemen wat af keurenswaardig is in mijn werk, als ik maar weet waarom." Waarom in dat ne vraagwoord ligt de gansene verantwoordelijkheid van den criticus besloten. Waarom en daar om zijn alpha en omega van de kritiek. Het is de taak van den criticus te zeggen waar om hij prijst of afkeurt. En dit motiveeren zijner verklaringen is de zeer moeilijke eisch waaraan hij tenminste bij benadering moet trachten te voldoen. Elke berisping zonder opgave van oorzaken, elke smaad, elke spot ternij met den persoon des kunstenaars is Antoinette van'Dijk gezin meer in eere is gekomen. Bij de Rembrandtherdenking in 1906 zong een zang koor in de Westerkerk uit dien bundel het bekende fraaie lied O, Heer, die daer des hemels tente spreidt", terwijl in den jongsten tijd verschillende koorvereenlgingen wederom de oude madrigalen beoefenen. Doch dit alles, hoeveel het moge zijn, spreekt nog niet tot het hart van ons volk. Wil het oud-Nederlandsche lied door ons volk worden begrepen, dan moet het dit hooren voordragen; het lied moet cadans en rythme krijgen; de woorden, uitgebeeld en uitgespeeld, moeten den inhoud van het lied doen leven voor ons volk. De taak nu, door prof. Paul Frédéricq aangevangen, door het Nut" en Het Ne derlandsch Verbond" op andere wijze voort gezet, is in dezen tijd in zekere mate over genomen door de zangeres van het oudHollandsch lied, Mejuffrouw Antoinette van Dijk. Reeds heeft zij voor verschillende vereenigtngen en bonden hare gaven ten toon gespre,id en het daarmede behaalde succes was van dien aard, dat menig hoorder volkomen aanvoelde de waarde van het oud-Hollandsch lied. Trouwens, zij zingt het lied niet alleen, doch speelt het ook uit met fijn gebaar en tracht daardoor hare hoorders en hoorderessen zoo goed mogelijk mede te doen leven met den inhoud. Hoor van haar en zie haar uitbeelden, Hetdaghet in den Oosten" of De Nachtegaal die sungh een lied", of Daer waren twee coninghskinderen" en woord en voordracht zullen u op eene eigenaardige manier treffen. Ge zult u voelen een levend lid van GrootNederland. Dat is noodig, meer nog. Want juist in dezen tijd, nu wij onze taal en onze volkrkracht, ons eigen Nederlandsch karakter en onze vrije onafhankelijkheid, meer dan ooit hebben te beveiligen en te hand haven, is het noodig dat het oud-Nederlandsch lied met forschen zwaai en breede vleugelslag te midden des volks wordt ge bracht. Hollands taal is Hollandsen belang, en het oud-Nederlandsche lied in menig op zicht het voertuig voor Nederlandsche ge dachte en Nederlandsche spraak. Daarom is het dan ook noodig, dat geheel ons volk met zijne zoo verschillende nationale bonden en vereenigingen de traditie, door prof. Paul Frédëricq in 1886 bij ons aangevangen en in dezen tijd door mejuffrouw Van Dijk weder opgevat, blijft voortzetten en het Nederlandsche lied wederom wordt het lied voor het Nederlandsche Volk. HENDR. C. DIFEREE een waardeloos oordeel ongelukkiger wijs even kwetsend als waardeloos. Zoo is bijna iedere slechte pers", die de heer Vermeulen een kunstenaar, 't zij jong of oud, bezorgt, een waardeloos, doch zielsgrievend oordeel. Een troost echter is, dat hij zich in gegradueerd voornaam gezelschap bevindt, want Bach, Schumann, Brahms en Reger geldt ook dikwijls de afkeuring van den heer Vermeulen. Een schrale troost après tout, evenals die vooze ge meenplaats daar moet je boven verheven zijn". Ik geloof zeker, dat mejuffrouw Riek Frank, de jonge blinde zangeres verheven is boven de hartelooze zinspeling van den heer Ver meulen: het ware werkelijk jammer, wanneer Mej. Riek Frank doorging met te zingen als een blinde. (De Tijd, 4 Dec. 1914). Ik geloof ook, dat Elly Ney troont boven de weerzinwekkende recensie van den heer Vermeulen irf De Tijd, 13 Oct. 1913, waar uit ik het volgende aanhaal: Laten-we ver onderstellen, dat het de moeite waard was (N.B.!) o m t e z i e n, een beetje in den trant eener Salome (elke Duitsche Salome is een geëmancipeerde burgerjuffrouw) en wat sterk sensualistisch aangedikt, alles te zamen dus wat bioscopisch en zeer reëel. Nogmaals ik ben overtuigd, dat zoowel Riek Frank als Elly Ney boven zulk een minderwaardige kritiek staan; niettemin zullen zij zich bitter vernederd gevoeld hebben en ik vraag het alle getuigen, den heer Vermeulen incluis: verdienen zij dit? Dat de heer Vermeulen Elly Ney's praestaties beoordeelt niet naar wat hij hoort, doch naar wat hij ziet, is absurd. Dat hij Allard de Ridder, die onlangs als dirigent voor het Cor certgebouworkest debu teerde voornamelijk beoordeelt naar wat hij ziet is minder absurd, maar toch nog absurd genoeg om zijn oordeel waardeloos te maken. Een dirigent apprecieert men niet alleen naar wat men van hem ziet, maar ook naar de uitwerking van het geziene oor en oog van den criticus moeten elkaar hier controleeren. Oor en oog van den heer Vermeulen functioneerden blijkens zijn kri tiek op Allard de Ridder (telegraaf 20 Oct. 1916) zeer onevenwichtig, want in de op somming zijner hatelijkheden over de gebaren van de Ridder, grondt hij nergens het ge ziene op het gehoorde. In zijn verslag lezen wij eerst een reeks geconstateerde manualen en vervolgens een reeks geconstateerde muzikale effecten, maar van een oordeel is geen sprake, al het geconstateerde hangt als droog zand aan elkaar en pndertusschen wordt een jong musicus bij zijn eerste praestatic van beteekenis betiteld als conser vatorium-dirigent", beroeps dirigent" WIJ VERPLAATSEN EINDE JANUARI 1917 ons MAGAZIJN weder naar KALVERSTRAAT N°. 1 THANS NOG 5 PALEISSTRAAT JUWELIER De meisjes Harkesteijn, door HELENE VAN MEERREN. Querido's Bibliotheek voor Jongens en Meisjes." Em. Querido, Amsterdam. Dit is een alleraardigst boek. De schrijfster vertelt op heel prettige manier van een weduwe met haar twee dochters en een nichtje, die plotseling, bijna hun geheele vermogen verliezen en dan door de flink heid van de meisjes zich er dapper doorheen weten te slaan. Een niet bepaald nieuw motief, zooals men ziet, maar het wordt door Helene van Meekren bewerkt op een wijze, die niet alleen in den smaak van de jongelui, waarvoor het boek bestemd Is, zal vallen, maar die ook een volwassene het verhaal achtereen doet uitlezen. De theeschenkerij in Driebergen en het bezoek van het bestuurslid der dorpsvereeniging Nut en Genoegen" zijn bijzonder goed getroffen. TH. M. K. * * * Het Circuskind, door FÉLICIE JEHU ; ge llustreerd door FRANS VAN NOORDEN. A. W. Bruna en Zoon, Utrecht. Agnes, de kleindochter van den graaf van Clarenstein, heeft haar jeugd in een circus doorgebracht. Haar moeder had zich mis trouwd" met een violist, die echter na den dood van zijn vrouw zijn spel negligeerde en zoodoende in een circusorkest belandde. Na eenige jaren sterft ook hij en op zijn verlangen brengt de circusdirectrice Agnes naar haar grootvader. Deze neemt het kind in huis en nu worden de meer vertelde dwaze contrasten tusschen de vroegere te vrije opvoeding in het circus en de nieuwe te strenge dito in de deftige familie in geu ren en kleuren beschreven. De schrijfster doet het aardig, zoodat het dikke boek (324 blz.) zich heel prettig laat lezen. Dat groot vader en kleinkind de beste maatjes worden, spreekt van zelf. TH. M. K. * * * Aprilmeisjes, door LILIAN TURNER; ge llustreerd door J. MACFARLANE, 2e druk. A. W. Bruna en Zoon, Utrecht. Als jongelui want daarvoor is het ver haal toch zeker bedoeld dit boek niet gele zen hebben, behoeven zij zich niet ongelukkig te gevoelen. Het is een tamelijk verward ver haal omtrent;een paar Australische families, waarin de liefde op de zonderlingste wijze ronddanst. Een beeld van het farmersleven in Australië geeft het boek zeker niet. Wat het dan wel bedoelt? Ik weet het niet, maar het schijnt door anderen toch wel mooi gevonden te worden, getuige de tweede druk. TH. M. K. qualificaties, waaraan eerst een lange vij andige en onzaakkundige beschouwing vooraf is gegaan over dirigenten-klassen op de conservatoria. Ook jonge kunstenaars uit een actueel muziek-centrum worden door den heer Vermeulen beschimpt en ten onrechte be rispt. Ik bedoel eenige artiesten van de Nederlandsche Opera. De muziekrecensent van de Bredasche Cou rant schrijft (17 Nov. '16) o.a. De Heer Matthijs Vermeulen wiens naam in eengrootgedeelte van de muzikale wereld niet wordt uitgesproken, zonder dat die uitspraak van een beteekenisvol schouder-ophalen vergezeld gaat, de heer Vermeulen van de Telegraaf en z'n confrater van Het Volk hebben, de eerste meer dan de tweede het sein gegeven, om de met zooveel moeite opgebouwde Neder landsche Opera weer naar beneden te halen. Zoover ga ik niet, maar toch is het mij een raadsel, waarom de heer Vermeulen, die in vele opzichten de Ned. Opera in zijn verslagen steunde, een gedistingeerd kapel meester als Albert van Raalte, wiens groote verdienste hij destijds erkende in een taal, waar de overtreffende trap nergens ontbrak (Tel. 12 Dec. '15) thans diezelfde ver diensten van dienzelfden Van Raalte bij het dirigeeren van dezelfde Opera moet afbre ken in een taal die... niet parallel gaat met vroegere beweringen. De heer Vermeulen dan heeft waargeno men, dat van Raalte (eveneens betiteld als conservatorium-dirigent") drie dirigentstokken nood/g heeft. Hij doet het echter ook met de losse hand en dat is dus vier. Elders: Het stokje neerleggen, van de rechter- naar de linkerhand goochelen en sommige andere manoevres, dat doet Mengelberg allemaal beter en Mengelberg heeft het voordeel, dat het tempo er niet bij inschiet. In verband met hetzelfde tempo, bewerkt door dezelfde gebaren, schreef de heer Vermeulen een jaar geleden over van Raalte: Hij neemt tempo's welke hem geen enkele Italiaansch musicus verbetert, vlug, vonkelend, uiterst lenig en elastisch. De persifflage op van Raalte's stijl van dirigeeren is wederom een opsomming van het geziene, besloten met n enkele notitie van het gehoorde, dat met het geziene in zeer onredelijk verband wordt gebracht. Chris de Vos, adviseur van de Nederland sche Opera, krijgt, bij de premiere van de Juweelen" de volgende vermaning: Als ad viseur moet hij niet te veel adviseeren, want hij heeft slechte neigingen voor het leclijkste melo-drama, dat er is en hij legde de gekste klemtonen van allen. Waarom Chris de Vos neigingen heeft tot het leelijkste melo-drama Zang- en Declamatie-avond in het Concertgebouw JO^AMN AVMMLlNOr ? t*-vAN ft\em. Joh. v. d. Linde Paul Huf (Geteekend voor de Amsterdammer" door Is. van Mens) III MHIIIII IIIII1III Illlllllll II IIMIIIIIIUIIIHIMIMIIII De Vereeniging tot bevordering der studie van het Fransch Deze Vereeniging, 12 Maart 1916 opgericht, heeft ten doel, de studie van het Fransch in Nederland te bevorderen. Zij bezit een bibliotheek voor moderne letterkunde, welke opgenomen is in de Universitelts-Bibliotheek te Groningen. Verder heeft zij een Lees gezelschap opgericht, waarin portefeuilles met letterkundige en met taalkundige tijd schriften circuleeren. Ten slotte tracht zij op de meest uitgebreide wijze belangstelling te wekken voor de studie van het Fransch in Nederland. De jonge vereeniging mag zich in groote belangstelling verheugen. Reeds traden 130 leden toe, waarvan 80 tevens de portefeuilles ontvangen. Met begin Januari zullen nieuwe leeskringen gevormd worden. Aanvragen gelievemen te richten tot den secretaris. Het lidmaatschap bedraagt ? 5.?per jaar. De lezers der letterkundige portefeuille be talen voorloopig ? 5.?, die der taalkundige portefeuille ?4.?per jaar extra. Het bestuur wordt gevormd door prof. dr. J. J. Salverda de Grave, voorzitter; J. H. Kool, secretaris, N. Ebbingestraat 28, Gro ningen; J. van der Eist, bibliothekaris; dr. C. de Boer, Emile Boulan, prof. Gustave Cohen, K. R. Gallas, mej. dr. C. Serrurier, dr. K. Sneijders de Vogel, A. Sunier en P. Valkhoff. * * * nllMMiiiminmlMii en waar hij de gekste klemtonen legde, ver meldt de heer Vermeulen niet. Verder was het bij de openings-voorstelling der Ned. Opera nog te bezien of Chris de Vos in de toekomst al dan niet adviseeren moest. Tot nu toe is de eenige fout in de gedragslijn onzer Opera de opvoering van Carmen geweest en dit mislukte repertoire-nummer is gelukkig niet iets onoverkomelijks! Dat Helene Horneman bij de première van Faust over het tooneel schreed rustig en onverstoorbaar als een tank ts een beschim ping, die voor deze opkomende artieste kwetsend is. In de recensie vandeCarmenpremière toonen wederom de verschillende uitspraken van den heer Vermeulen over Helene Horneman, dat hij voornamelijk naar haar gekeken heeft. De heer Vermeulen moet nog leeren kijken en luisteren. Niet alleen opkomende krachten aan de Ned. Opera, maar ook krachten, die nog op komen moeten ik bedoel de leerlingen van het Conservatorium blijven voor de booze taal van den heer Vermeulen niet gevrijwaard. Hun welverdiend succes na een uitvoering, ten behoeve van een orgel voor het Conservatorium, werd in een kren kende en onzaakkundige recensie gefnuikt. Ik zou nog ettelijke voorbeelden kunnen aanhalen over de teutoonsche vandalismen" in de kritieken van den heer Vermeulen. Tot nu toe heb ik mij beperkt een lans te breken voor de jongeren, want de beleedigingen aan het adres der ouderen, meest artiesten van reeds lang gevestigde reputatie, acht ik van minder belang, ofschoon ook de hun aangedane vernederingen ten hemel schreiend zijn. En nu rijst de vraag: prijst de heer Ver meulen nooit? Zeker, ook hij strijdt voor het opkomend geslacht. Maar daar waar hij artiesten bestraft zijn zijn woorden op enkele (mij onbekende) uitzonderingen na ignobel, afgezien van het feit dat zijn oordeel gewoonlijk onsamenhangend of ongemoti veerd is, zooals ik met verschillende voor beelden aantoonde. Ik wilde, dat alle artistieke autoriteiten over een dergelijke bestraffingskritiek hun Veto uitspraken. Niet omdat dit eenig resul taat zou hebben, maar omdat zij dan open lijk zouden belijden, wat zij thans wegmof felen onder het gebruikelijke: daar moet je boven staan". H. VAN LENNEP

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl