Historisch Archief 1877-1940
?25 Nóv. '16. - No. 2057
DÉAMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
r?, n
MUZIEK
18S6 - Het Ond-Hollandsch Lied - 1916
Men schreef 1886, Hofdijv, de
balladendichter van Kennemerland vierde in dat jaar
fln zeventlgsten verjaardag. Oud-leerlingen
en' vrienden, waaronder de otid-hoogleeraar
mr. H. P. G. Quack, HaverschmWt en de
GéHtsche professor Paul Frédéricq, bereidden
den ouden dichter en historieschrijver een
zonnigen prettigen feestdag op Santpoort.
Bij het rondgaan van den beker vloeiden
de'toasten uit de monden van hen die
Hofdijk als om strijd wilden huldigen. En
tusschen die toasten door klonk plotseling
een lied.
Des winters als het reghent,
Dan syn de paetjes diep; ja diep".
Aangeheven door prof. Paul Frédéricq, de
Vlaamsche zanger der taai-congressen, zoo
als men hem glimlachend noemde, leidde
hij alzoo op dien dag het oud-Nederlandsche
lied ook hier te lande in besloten kring
ingende in en zijne voordracht heeft althans
Paul Frédéricq
prof. Quack zoo getroffen, dat de belde
hoogleeraren sedert tot op dezen stond warme
vrienden zijn gebleven.
Drie jaren vroeger was reeds door de
dissertatie van prof. Q. Kalff, Het Lied in
de Middeleeuwen, het oud-Hollandsch lied
,op wetenschappelijk gebied in onze toen
Vrij sterk verf ranschte deftige Nederlandsche
samenleving ingeleid, aan prof. Frédéricq
komt-echter de eer toe den stoot te hebben
gegeven aan den zang.
? Tóch sloeg bet zingen van een lied op
bijeenkomsten ten onzent niet zoo spoedig
als bij onze Vlaamsche taalbrqeders in.
Een zingende hoogleeraar was nu eenmaal
in .die dagen een novum en ondanks het
kleurige en bevallige van het lied haalde
menigeen zijne schouders op over een zoo
vreemdsoortig geval.
Maar toch, ook ons volk heeft langzamer
hand geleerd en het moet, dunkt mij, voor
prof. Frédéricq een succesvolle gedachte
zijn geweest, dat hij in September 1904 op
het Nederlandsche taal- en letterkundig
Congres te Deventer voor een dankbaar
gehoor, waaronder Hare Majesteit de Ko
ningin en den Prins Gemaal, zijne voordracht
geheel naar eigen wensch kon houden. Als
altijd was zijne levendige, opgewekte voor
dracht vol afwisseling, kleur en distinctie.
Hij noemde 't een groote eer hier als Vlaming
onze gemeenschappelijke moedertaal te mo
gen spreken in tegenwoordigheid van de
Koningin en den Prins der Nederlanden en
zeide, dat de Vlamingen voor die hooge
?iiiiniitimiinH
ifiimiimmiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiMiiiiii
Een Verdediging en een Nieuwe
Aanval
Om zich te verdedigen tegen zeer gegronde
beschuldigingen kan men twee dingen doen:
of gegronde tegenwerpingen maken en
dat is de natuurlijke methode van onschul
digen of in vage termen over de beschul
diging redeneeren, onderwijl den beschuldiger
zijn woorden verdraaid en verbogen
terugkaatsende. Deze laatste is de gebruikelijke
methode van hen die zich betrapt" weten.
Op mijn artikel in De Amsterdammer"
van Zaterdag jl. antwoordt de heerVermeulen,
dat hij niet begrijpt, hoe een criticus (be
doeld wordt de muziekversjaggever van Het
Vaderland) in een door mij vermeld geval
aantastbaar wordt/met insinuatles,als lasteraar,
laster, vijandige fantasie, fitterij,
lasteraarsdurf. De heer Vermeulen begrijpt evenmin
hoe een artikel een opeenstapeling van per
soonlijke beleedigingen kan zijn, waarvan
de schrijfster zelf zegt: Ik kan niets bewf/zen
en moet het dus in 't midden laten.
Als men zóslecht gelezen heeft als de
heer Vermeulen, dan is zijn onbegrijpelijk
heid begrijpelijk en aangezien ik zelf
de schrijfster van die opeenstapeling van
persoonlijke beleedigingen ben, zal ik be
proeven ze den heer Vermeulen te verklaren.
Telkenmale.dat ik in mijn artikel sprak over
Iaster",?la8teraarsdurf"?,vijandige fantasie",
liet ik den beschuldigde de keuze tusschen
laster of schoolmeestert], lasteraarsdurf of
schoolmeestersdurf, vijandige fantasie of
verwaandheid. Waar ik nu sprak van niets
te kunnen bewijzen en het dus in 't midden
te moeten laten, gold het die keuze tus
schen verwaandheid of een kwaadaardig
verzinsel. Een verwaandheid, een
schoolmeesterij, noemde ik in mijn artikel het be
rispen van futiliteiten, daar waar een
com, positie in- ziel en wezen is weergegeven.
, Een kwaadaardig verzinsel noemde ik het,
wanneer die schoolmeesterij bleek onwaar
te zijn. Dit namelijk was het beginsel,
waar ik mijn artikel op grondvestte:
de criticus, die een onbeduidendheid wereld
kundig maakt, is f een kwezel, f een kwaad
willige. Beslist uitduiden kan men hem niet,
maar n van beiden is hij stellig. Een
onbeduidendheid kan waar zijn of onwaar.
Is zij waar, dan is degeen die haar wereld
kundig maakt een kwezel, een schoolmeester,
die op bagatellen afgeeft is zij onwaar,
dan is die schoolmeester of een kwaad
willige, of een onkundig schoolmeester,
die foutjes hoort, waar geen fouten gemaakt
werden. Hoe men dus de zaak ook beschouwt
daar blijft de keuze: kwezel of kwaadwillige.
Wat betreft mijn beschuldiging jegens den
heer Vermeulen in zake zijn kritiek op
belangstelling met diep gevoelde erkente
lijkheid waren vervuld.
Dan, komende tot zijn onderwerp: De
liederavonden van het Willemsfonds te Gent",
gewaagde hij van de waarde, de macht en de
kracht van het Nederlandsche lied, waarvoor
in Vlaanderen wel reeds belangstelling was,
maar waarmede de groote volksmassa in
Vlaanderen nog voor Groot-Nederland moest
worden veroverd.
Hoe dat geschiedde, verhaalde de
hoogleetaar op zeer aantrekkelijke wijze. Hij
vertelde, eenvoudig causeerend weg, van
de liederavond te Gent en te Antwerpen,
door het Willemsfonds en het Algemeen
Nederlandsch Verbond te Antwerpen op
touw gezet; hoe die liederavonden tot stand
kwamen, navolging vonden en succes hadden,
dank zij de medewerking van de vrouwen,
tot wie men zich in de eerste plaats had
gewend, 't Was iets nieuw die liederavonden
waar men bijeenkwam om onder deskundige
leiding gezamenlijk oude, soms ook nieuwe,
maar altijd echt Vlaamsche of Hollandsche
liedjes te zingen. In 1903 te Gent begonnen
met 80 deelneemsters, groeide dit aantal
nog in hetzelfde jaar tot 310 en in 1904
tot 500. En gelijk te Gent ging het te
Antwerpen, ook daar kwamen al in 1904
iedere week 500 a 600 meisjes en vrouwen
van alle standen en rangen bijeen om de
liedjes te leeren zingen. En de anders zoo
deftige en geleerde professor zou eens
voordoen hoe dat ging.
Hij zong voor de vergadering het aardige
liedeke van:
Naar 't klooster moet je gaan, mijn kind,
Naar 't klooster van Sint Ariaen, kind,"
/Maar nog duidelijker en aardiger maakte
de spreker het, toen hij de geheele vergade
ring uitnoodigde nu eens net te doen of 't
Congres zulk een liederavond hield.
Nu zong hij wederom een liedeke:
Zeg, kwezelken, wilde gij dansen".
Met zijn melodieuse stem zong hij 't
zachtkens voor, n keer maar, en aanstonds
had de vergadering, die in dit verrassend
voorstel om mee te zingen een innlgen
schik had, de melodie gevat. Zeer zeker het
aardigste moment van 't geheele congres
in 1904!
Zacht en luchtig zongen allen mede, meer
neuriënd nog dan zingend, maar heel melo
dieus en goed in de maat.
Zoo ging het nu ook op die liederavonden,
zei Paul Frédéricq, en hij noodigde de
Deventer vrouwen uit, hier in de stad van
Sweelinck ook in dezen geest zulke avonden
te organiseeren om bij de bevolking liefde
voor het Nederlandsche lied op te wekken.
Hij besloot tenslotte zijn goed geslaagde
voordracht met de bevordering van den
volkszang, door hem een koninklijk volks
belang geacht, eerbiedig onder de bescher
ming van H. M. de 'Koningin te stellen, de
Koningsvrouwe, die beter dan iemand spreekt
de taal, waarvoor dit congres al zijne gaven
en krachten ten beste gaf.
Dertig jaren nu is het geleden, dat de
Vlaamsche hoogleeraar Paul Frédéricq het
oud-Nederlandsche lied bij ons inluidde;
twaalf jaren dat een congres van
GrootNederlanders, bijeengekomen onder de be
scherming van Hare Majesteit de Koningin
en door Hare tegenwoordigheid vereerd,
door zijn voorbeeld opgewekt, gezamelijk
zong een echt Nederlandsch lied.
Wat nu is van dit alles het gevolg ge
weest ?
Dat de opwekking tot de vrouwen in
Deventer al heel weinig gevolg heeft gehad,
laat zich denken. Maar toch, de Maatschappij
tot Nut van het Algemeen heeft met de
telkens verbeterde en aangevulde drukken
van het Volksliederenboek een groot en
nuttig werk gedaan en er heel veel toe bij
gedragen dat het Nederlandsche lied bij de
jeugd en in den intiemen kring van het
mevrouw Cahier, daar beschrijft hij nauw
keurig de plaats in de orkestpartituur, waar
mevrouw Cahier de muziek arrangeerde
terwille van haar stem. En nu komt het maar
hier op neer, dat zij een lage sol bij de
woorden Ich suche Ruhe" eenvoudig een
octaaf hooger nam. Is dat nu al ? Die ne G
is een bagatel en pleit voor mijn uitspraak,
dat het vermelden van dit bagatel kwezel
achtig is. De heer Vermeulen schreef destijds
echter, dat mevrouw Cahier de muziek hier
en daar arrangeerde terwille van haar stem,
dat de tenor Meader de grootste moeite
had om in het ensemble te blijven en er
zelfs uitgevallen is. En dit alles staaft de
heer Vermeulen met een enkele sol, die in
de octaaf werd getransponeerd. Indien hij
zich niet beter kan verdedigen, dan op deze
manier, dan is hij of een kwezel, of een
kwaadwillige. Ten opzichte van mevrouw
Cahier zoude zijn eventueele kwaadwilligheid
hierom zoo eigenaardig zijn omdat de heer
Vermeulen zich in De Amsterdammer (12
October 1913) op de meest vleiende, exquise
wijze over deze zangeres uitliet. Daarom
herhaal ik: behoeft een kunstenares als
Mevrouw Cahier, wier waarde de heer Ver
meulen zelf erkende, muziek hier en daar
te arrangeeren, ter wille van haar stem ?
Hoe het ook zij, dit is een feit, dat de
opmerking verdient: de heer Vermeulen
toonde in zijn allerlaatste uitspraak over
Mevrouw Cahier dezelfde verbolgenheid,
die hij in de meest vernederende en
beleedigende woorden aan den dag legde zoowel
tegenover mannen van een reeds lang ge
vestigde reputatie, als tegenover een schare
talentvolle jonge kunstenaars en kunstena
ressen.
Ik ken den heer Vermeulen het volste
recht toe ? ook zelfs zonder aanleiding ver
bolgen te zijn; te meer echter wanneer hij
onaesthetische muziek moet aanhooren. Maar
waarom zou hij toch aan zijn humeur toe
geven in ongefundeerde blaam, beschimping,
of persoonlijken spot ? Het is zoo vernederend
voor een kunstenaar om ongemotiveerd ge
laakt te worden en onwillekeurig zal hem
ontvallen: Ik wil gaarne aannemen wat af
keurenswaardig is in mijn werk, als ik maar
weet waarom."
Waarom in dat ne vraagwoord
ligt de gansene verantwoordelijkheid van
den criticus besloten. Waarom en daar
om zijn alpha en omega van de kritiek. Het
is de taak van den criticus te zeggen waar
om hij prijst of afkeurt. En dit motiveeren
zijner verklaringen is de zeer moeilijke eisch
waaraan hij tenminste bij benadering moet
trachten te voldoen. Elke berisping zonder
opgave van oorzaken, elke smaad, elke spot
ternij met den persoon des kunstenaars is
Antoinette van'Dijk
gezin meer in eere is gekomen. Bij de
Rembrandtherdenking in 1906 zong een zang
koor in de Westerkerk uit dien bundel het
bekende fraaie lied O, Heer, die daer des
hemels tente spreidt", terwijl in den jongsten
tijd verschillende koorvereenlgingen wederom
de oude madrigalen beoefenen.
Doch dit alles, hoeveel het moge zijn,
spreekt nog niet tot het hart van ons volk.
Wil het oud-Nederlandsche lied door ons
volk worden begrepen, dan moet het dit
hooren voordragen; het lied moet cadans
en rythme krijgen; de woorden, uitgebeeld
en uitgespeeld, moeten den inhoud van het
lied doen leven voor ons volk.
De taak nu, door prof. Paul Frédéricq
aangevangen, door het Nut" en Het Ne
derlandsch Verbond" op andere wijze voort
gezet, is in dezen tijd in zekere mate over
genomen door de zangeres van het
oudHollandsch lied, Mejuffrouw Antoinette van
Dijk. Reeds heeft zij voor verschillende
vereenigtngen en bonden hare gaven ten
toon gespre,id en het daarmede behaalde
succes was van dien aard, dat menig hoorder
volkomen aanvoelde de waarde van het
oud-Hollandsch lied. Trouwens, zij zingt
het lied niet alleen, doch speelt het ook uit
met fijn gebaar en tracht daardoor hare
hoorders en hoorderessen zoo goed mogelijk
mede te doen leven met den inhoud. Hoor
van haar en zie haar uitbeelden, Hetdaghet
in den Oosten" of De Nachtegaal die sungh
een lied", of Daer waren twee
coninghskinderen" en woord en voordracht zullen u
op eene eigenaardige manier treffen. Ge
zult u voelen een levend lid van
GrootNederland. Dat is noodig, meer nog. Want
juist in dezen tijd, nu wij onze taal en
onze volkrkracht, ons eigen Nederlandsch
karakter en onze vrije onafhankelijkheid, meer
dan ooit hebben te beveiligen en te hand
haven, is het noodig dat het
oud-Nederlandsch lied met forschen zwaai en breede
vleugelslag te midden des volks wordt ge
bracht.
Hollands taal is Hollandsen belang, en
het oud-Nederlandsche lied in menig op
zicht het voertuig voor Nederlandsche ge
dachte en Nederlandsche spraak. Daarom is
het dan ook noodig, dat geheel ons volk
met zijne zoo verschillende nationale bonden
en vereenigingen de traditie, door prof. Paul
Frédëricq in 1886 bij ons aangevangen en
in dezen tijd door mejuffrouw Van Dijk
weder opgevat, blijft voortzetten en het
Nederlandsche lied wederom wordt het lied
voor het Nederlandsche Volk.
HENDR. C. DIFEREE
een waardeloos oordeel ongelukkiger
wijs even kwetsend als waardeloos.
Zoo is bijna iedere slechte pers", die de
heer Vermeulen een kunstenaar, 't zij jong
of oud, bezorgt, een waardeloos, doch
zielsgrievend oordeel. Een troost echter is, dat
hij zich in gegradueerd voornaam gezelschap
bevindt, want Bach, Schumann, Brahms
en Reger geldt ook dikwijls de afkeuring
van den heer Vermeulen. Een schrale
troost après tout, evenals die vooze ge
meenplaats daar moet je boven verheven
zijn".
Ik geloof zeker, dat mejuffrouw Riek Frank,
de jonge blinde zangeres verheven is boven
de hartelooze zinspeling van den heer Ver
meulen: het ware werkelijk jammer, wanneer
Mej. Riek Frank doorging met te zingen als
een blinde. (De Tijd, 4 Dec. 1914).
Ik geloof ook, dat Elly Ney troont boven
de weerzinwekkende recensie van den heer
Vermeulen irf De Tijd, 13 Oct. 1913, waar
uit ik het volgende aanhaal: Laten-we ver
onderstellen, dat het de moeite waard was
(N.B.!) o m t e z i e n, een beetje in den
trant eener Salome (elke Duitsche Salome
is een geëmancipeerde burgerjuffrouw) en
wat sterk sensualistisch aangedikt, alles te
zamen dus wat bioscopisch en zeer reëel.
Nogmaals ik ben overtuigd, dat zoowel
Riek Frank als Elly Ney boven zulk een
minderwaardige kritiek staan; niettemin
zullen zij zich bitter vernederd gevoeld
hebben en ik vraag het alle getuigen, den
heer Vermeulen incluis: verdienen zij dit?
Dat de heer Vermeulen Elly Ney's
praestaties beoordeelt niet naar wat hij
hoort, doch naar wat hij ziet, is absurd.
Dat hij Allard de Ridder, die onlangs als
dirigent voor het Cor certgebouworkest debu
teerde voornamelijk beoordeelt naar wat
hij ziet is minder absurd, maar toch nog
absurd genoeg om zijn oordeel waardeloos
te maken. Een dirigent apprecieert men
niet alleen naar wat men van hem ziet, maar
ook naar de uitwerking van het geziene
oor en oog van den criticus moeten elkaar
hier controleeren. Oor en oog van den heer
Vermeulen functioneerden blijkens zijn kri
tiek op Allard de Ridder (telegraaf 20 Oct.
1916) zeer onevenwichtig, want in de op
somming zijner hatelijkheden over de gebaren
van de Ridder, grondt hij nergens het ge
ziene op het gehoorde. In zijn verslag lezen
wij eerst een reeks geconstateerde manualen
en vervolgens een reeks geconstateerde
muzikale effecten, maar van een oordeel is
geen sprake, al het geconstateerde hangt
als droog zand aan elkaar en pndertusschen
wordt een jong musicus bij zijn eerste
praestatic van beteekenis betiteld als conser
vatorium-dirigent", beroeps dirigent"
WIJ VERPLAATSEN
EINDE JANUARI 1917
ons MAGAZIJN weder naar
KALVERSTRAAT N°. 1
THANS NOG
5 PALEISSTRAAT
JUWELIER
De meisjes Harkesteijn, door HELENE
VAN MEERREN. Querido's Bibliotheek
voor Jongens en Meisjes." Em. Querido,
Amsterdam.
Dit is een alleraardigst boek. De schrijfster
vertelt op heel prettige manier van een
weduwe met haar twee dochters en een
nichtje, die plotseling, bijna hun geheele
vermogen verliezen en dan door de flink
heid van de meisjes zich er dapper doorheen
weten te slaan. Een niet bepaald nieuw
motief, zooals men ziet, maar het wordt
door Helene van Meekren bewerkt op een
wijze, die niet alleen in den smaak van de
jongelui, waarvoor het boek bestemd Is, zal
vallen, maar die ook een volwassene het
verhaal achtereen doet uitlezen. De
theeschenkerij in Driebergen en het bezoek van
het bestuurslid der dorpsvereeniging Nut
en Genoegen" zijn bijzonder goed getroffen.
TH. M. K.
* * *
Het Circuskind, door FÉLICIE JEHU ; ge
llustreerd door FRANS VAN NOORDEN.
A. W. Bruna en Zoon, Utrecht.
Agnes, de kleindochter van den graaf van
Clarenstein, heeft haar jeugd in een circus
doorgebracht. Haar moeder had zich mis
trouwd" met een violist, die echter na den
dood van zijn vrouw zijn spel negligeerde
en zoodoende in een circusorkest belandde.
Na eenige jaren sterft ook hij en op zijn
verlangen brengt de circusdirectrice Agnes
naar haar grootvader. Deze neemt het kind
in huis en nu worden de meer vertelde
dwaze contrasten tusschen de vroegere te
vrije opvoeding in het circus en de nieuwe
te strenge dito in de deftige familie in geu
ren en kleuren beschreven. De schrijfster
doet het aardig, zoodat het dikke boek (324
blz.) zich heel prettig laat lezen. Dat groot
vader en kleinkind de beste maatjes worden,
spreekt van zelf. TH. M. K.
* * *
Aprilmeisjes, door LILIAN TURNER; ge
llustreerd door J. MACFARLANE, 2e
druk. A. W. Bruna en Zoon, Utrecht.
Als jongelui want daarvoor is het ver
haal toch zeker bedoeld dit boek niet gele
zen hebben, behoeven zij zich niet ongelukkig
te gevoelen. Het is een tamelijk verward ver
haal omtrent;een paar Australische families,
waarin de liefde op de zonderlingste wijze
ronddanst. Een beeld van het farmersleven in
Australië geeft het boek zeker niet. Wat het
dan wel bedoelt? Ik weet het niet, maar het
schijnt door anderen toch wel mooi gevonden
te worden, getuige de tweede druk.
TH. M. K.
qualificaties, waaraan eerst een lange vij
andige en onzaakkundige beschouwing vooraf
is gegaan over dirigenten-klassen op de
conservatoria.
Ook jonge kunstenaars uit een actueel
muziek-centrum worden door den heer
Vermeulen beschimpt en ten onrechte be
rispt. Ik bedoel eenige artiesten van de
Nederlandsche Opera.
De muziekrecensent van de Bredasche Cou
rant schrijft (17 Nov. '16) o.a. De Heer
Matthijs Vermeulen wiens naam in
eengrootgedeelte van de muzikale wereld niet wordt
uitgesproken, zonder dat die uitspraak van
een beteekenisvol schouder-ophalen vergezeld
gaat, de heer Vermeulen van de Telegraaf
en z'n confrater van Het Volk hebben, de
eerste meer dan de tweede het sein gegeven,
om de met zooveel moeite opgebouwde Neder
landsche Opera weer naar beneden te halen.
Zoover ga ik niet, maar toch is het mij
een raadsel, waarom de heer Vermeulen, die
in vele opzichten de Ned. Opera in zijn
verslagen steunde, een gedistingeerd kapel
meester als Albert van Raalte, wiens groote
verdienste hij destijds erkende in een taal,
waar de overtreffende trap nergens ontbrak
(Tel. 12 Dec. '15) thans diezelfde ver
diensten van dienzelfden Van Raalte bij het
dirigeeren van dezelfde Opera moet afbre
ken in een taal die... niet parallel gaat met
vroegere beweringen.
De heer Vermeulen dan heeft waargeno
men, dat van Raalte (eveneens betiteld als
conservatorium-dirigent") drie
dirigentstokken nood/g heeft. Hij doet het echter ook
met de losse hand en dat is dus vier. Elders:
Het stokje neerleggen, van de rechter- naar
de linkerhand goochelen en sommige andere
manoevres, dat doet Mengelberg allemaal
beter en Mengelberg heeft het voordeel, dat
het tempo er niet bij inschiet. In verband
met hetzelfde tempo, bewerkt door dezelfde
gebaren, schreef de heer Vermeulen een jaar
geleden over van Raalte: Hij neemt tempo's
welke hem geen enkele Italiaansch musicus
verbetert, vlug, vonkelend, uiterst lenig en
elastisch.
De persifflage op van Raalte's stijl van
dirigeeren is wederom een opsomming van
het geziene, besloten met n enkele notitie
van het gehoorde, dat met het geziene in
zeer onredelijk verband wordt gebracht.
Chris de Vos, adviseur van de Nederland
sche Opera, krijgt, bij de premiere van de
Juweelen" de volgende vermaning: Als ad
viseur moet hij niet te veel adviseeren, want
hij heeft slechte neigingen voor het leclijkste
melo-drama, dat er is en hij legde de gekste
klemtonen van allen. Waarom Chris de Vos
neigingen heeft tot het leelijkste melo-drama
Zang- en Declamatie-avond in het
Concertgebouw
JO^AMN AVMMLlNOr
? t*-vAN ft\em.
Joh. v. d. Linde
Paul Huf
(Geteekend voor de Amsterdammer"
door Is. van Mens)
III MHIIIII IIIII1III Illlllllll II IIMIIIIIIUIIIHIMIMIIII
De Vereeniging tot bevordering der
studie van het Fransch
Deze Vereeniging, 12 Maart 1916 opgericht,
heeft ten doel, de studie van het Fransch
in Nederland te bevorderen. Zij bezit een
bibliotheek voor moderne letterkunde, welke
opgenomen is in de Universitelts-Bibliotheek
te Groningen. Verder heeft zij een Lees
gezelschap opgericht, waarin portefeuilles
met letterkundige en met taalkundige tijd
schriften circuleeren. Ten slotte tracht zij
op de meest uitgebreide wijze belangstelling
te wekken voor de studie van het Fransch
in Nederland.
De jonge vereeniging mag zich in groote
belangstelling verheugen. Reeds traden 130
leden toe, waarvan 80 tevens de portefeuilles
ontvangen.
Met begin Januari zullen nieuwe
leeskringen gevormd worden. Aanvragen
gelievemen te richten tot den secretaris.
Het lidmaatschap bedraagt ? 5.?per jaar.
De lezers der letterkundige portefeuille be
talen voorloopig ? 5.?, die der taalkundige
portefeuille ?4.?per jaar extra.
Het bestuur wordt gevormd door prof. dr.
J. J. Salverda de Grave, voorzitter; J. H.
Kool, secretaris, N. Ebbingestraat 28, Gro
ningen; J. van der Eist, bibliothekaris; dr.
C. de Boer, Emile Boulan, prof. Gustave
Cohen, K. R. Gallas, mej. dr. C. Serrurier,
dr. K. Sneijders de Vogel, A. Sunier en P.
Valkhoff.
* * *
nllMMiiiminmlMii
en waar hij de gekste klemtonen legde, ver
meldt de heer Vermeulen niet. Verder was
het bij de openings-voorstelling der Ned.
Opera nog te bezien of Chris de Vos in de
toekomst al dan niet adviseeren moest. Tot
nu toe is de eenige fout in de gedragslijn
onzer Opera de opvoering van Carmen
geweest en dit mislukte repertoire-nummer
is gelukkig niet iets onoverkomelijks!
Dat Helene Horneman bij de première van
Faust over het tooneel schreed rustig en
onverstoorbaar als een tank ts een beschim
ping, die voor deze opkomende artieste
kwetsend is. In de recensie
vandeCarmenpremière toonen wederom de verschillende
uitspraken van den heer Vermeulen over
Helene Horneman, dat hij voornamelijk naar
haar gekeken heeft.
De heer Vermeulen moet nog leeren kijken
en luisteren.
Niet alleen opkomende krachten aan de
Ned. Opera, maar ook krachten, die nog
op komen moeten ik bedoel de leerlingen
van het Conservatorium blijven voor de
booze taal van den heer Vermeulen niet
gevrijwaard. Hun welverdiend succes na
een uitvoering, ten behoeve van een orgel
voor het Conservatorium, werd in een kren
kende en onzaakkundige recensie gefnuikt.
Ik zou nog ettelijke voorbeelden
kunnen aanhalen over de teutoonsche
vandalismen" in de kritieken van den heer
Vermeulen. Tot nu toe heb ik mij beperkt
een lans te breken voor de jongeren, want
de beleedigingen aan het adres der ouderen,
meest artiesten van reeds lang gevestigde
reputatie, acht ik van minder belang, ofschoon
ook de hun aangedane vernederingen ten
hemel schreiend zijn.
En nu rijst de vraag: prijst de heer Ver
meulen nooit? Zeker, ook hij strijdt voor
het opkomend geslacht. Maar daar waar
hij artiesten bestraft zijn zijn woorden op
enkele (mij onbekende) uitzonderingen na
ignobel, afgezien van het feit dat zijn oordeel
gewoonlijk onsamenhangend of ongemoti
veerd is, zooals ik met verschillende voor
beelden aantoonde.
Ik wilde, dat alle artistieke autoriteiten
over een dergelijke bestraffingskritiek hun
Veto uitspraken. Niet omdat dit eenig resul
taat zou hebben, maar omdat zij dan open
lijk zouden belijden, wat zij thans wegmof
felen onder het gebruikelijke: daar moet
je boven staan".
H. VAN LENNEP