Historisch Archief 1877-1940
Dec. '16. No. 2059
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Het Portret,, op Sint Lucas
Dwalender wijs kwam ik tot Sinte Lucas.
Hij had dien dag den ploeg gereven, en
zag uit naar de egge. Hij trok de vore, en
keerde zich tot wat weer den grond slecht.
Hij was een man van steile stelligheid, maar
hij zag, als een valk, op naar de verre
vogels. De droom was in hem; en stug ston
den zijn voeten op de glissige klei. Want
Sinte Lucas is een beraden Zeeuw, die gaarne
akkert, en liever droomt na het akkeren.
Hij woont aan den waterkant; op de hei
voelt hij zich beklemd; hij wil een immer
rijzende, altijd weer dalende kim, nadat hij
zijn land verliet; des avends. Zijn droom is
geen lafheid ooit, zijn daad is zekerheid
steeds. Ge kunt het hem aan-zien. De oogen
hebben grapte gebaren; de handen houdt hij
vast, bij zich. Niet ree tot dikwijls spreken,
is hij soms, en plotseling, een man van veel
woorden als alle eenzamen. Hij heeft
niets van den acteur, en alles van den werke
lijke. Hij is doortrapt-echt; een ring van
twee en twintig karaat over'reit zijn alliage
niet. En hij lacht, als een windvlaag, wan
neer hij lacht. Hij is verstoken, en vol-op
als een element; hij is een binnen-vetter
van gedachten. En dwalender-wijze kwam
ik tot hem. Ik kende hem als mijn eigen
handen. We zijn eensgezind, wanneer het over
schilderkunst gaat, en wij zijn pro-Fransch
zonder schaamte. Hij zal op zijn bank; de
magere handen leefden, ieder afzonderlijk,
in het al late licht; de oogen zagen op, als
die van een valk zeide ik, naar drie meeuwen,
die om mekaar zwierven, en in de verte
klonk de tijdelooze muziek van de branding,
het groote zeegemurmureer. Het was een
avend voor pijpen-smoken en voor praten;
doodnatuurlijk kwamen de woorden naar
voren, als de menschen uit de huizen, de
deuren door, naar de stoep.
Vervloekt, zei ik," ik vond er het portret
van mijn droom niet, noch dat der zuivere
zekerheid. Ik vond er geen mensen noch
wezen vol-uit. Ik vond er geen enkel uur
van absolute psychologie, en geen enkele
daad van volledige schilderkunst. Ik zag er
alleen dingen, die ze menschen noemden.
Bij d' eene logen d' oogen door de kleur;
bij een tweede loog de kleur over hat
gansche heen. Ik zag er niets van dat wat ik
wou. Ik was benieuwd, gegaan als een
oogster naar den dag en het land, dat hij
zal oogsten. Want het leek me, dat ik
eenigszins wist en weet wat menschen zijn. Uren
kan ik ze bezien, beturen, beloeren;
nazoeken, uitpluizen met een schijnbaar af
wezig gezicht. Ik vind niets belangrijker en ik
hoopte op mijn oogst, een dubbele van
schilders en van afgebeelden. Misschien ver
wachtte ik er ook, geterrasseerd door den
lijfelijken Dood. Zoo iets zag ik laatst, in
een stil licht. De man lag neer, op een wit
kussen (was het een witte wolk ?) Hij was
bizar uitgedost voor het groote feit, maar
ik zag dat niet door den schilder; hij was
verheven als het doodgewone feit zelf. Hij
leek een bewoner van een verre wijk, in
een andere streek; een stil bewoner; niet
nederig. Integendeel. De gesloten mond was
zeer trotsch; de oogen hooghartig, en de
moede doode vingers lagen op bruine orchi
deeën. Ik dacht, Sinte Lucas, misschien
Dr.Jos. SCHRIJNEN, Nederlandsche
Volkskunde. Tweede deel. Zutphen, W. J.
Thieme & Co.
Ongeveer een jaar geleden vestigden wij
in no. 1997 de aandacht van de lezers van
dit blad op het pas verschenen eerste deel
van de Nederlandsctie Volkskande van prof.
Schrijnen. Met bekwamen spoed heeft de
schrijver verder gearbeid, zoodat thans het
tweede deel «n daarmede het geheele werk
compleet voor ons ligt. Een respectabele
prestatie, die ieders eerbied afdwingt en
waarmede wij den Utrechtschen hoogleeraar
van harte geluk wenschen.
Wij hebben bij de verschijning van het
eerste deel het karakter en de beteekenis
van dit boek geschetst. Wij hebben het
destijds een waardevol oorkondenboek ge
noemd, tegen welks compositie en structuur
wij eenige bezwaren hadden, met name in
verband met de opvatting, die prof. Schrijnen
van het begrip volkskunde toonde te hebben.
Het heeft weinig nut en er is ook geen aan
leiding deze bezwaren thans te herhalen.
Wij hebben het boek te aanvaarden, zooals
het door den schrijver is gewild en bedoeld;
thans hebben wij alleen nog een indruk te
geven van den inhoud van het tweede deel.
Die inhoud is op zichzelf belangrijk genoeg.
In een vierde hoofdstuk behandelt de scfMj ver
de volkstaal, in een vijfde de volkskunst, in
een zesde de volkswetenschap. Deze drie
hoofdstukken zijn niet even omvangrijk en
ook niet geheel gelijkwaardig. Het middelste
hoofdstuk, dat over de volkskunst, is niet
alleen het uitvoerigst het omvat ongeveer
twee derde gedeelte van het geheele deel
maar ook het meest belangrijk en vooral
belangwekkend. Het minst bevredigt het
hoof dstuk p ver de volkstaal. Wel onderscheidt
prof. Schrijnen terecht volkstaal van taaleigen
of dialekt, maar praktisch heeft hij dat
onderscheid toch niet scherp genoeg in het
oog gevat. Wat hij in de paragraaf over
het taaleigen zegt over de volkstaal, komt
neer op een beschrijving van de drie hoofd
dialecten, die in Nederland worden gesproken,
het Friesch, het Saksisch en het Frankisch.
Er is in deze beschrijving heel wat aan
trekkelijks; aardig zijn ook de voorbeelden
van de volkstaal van verschillende streken
van ons vaderland. Maar de taalbeschouwing
van den schrijver schijnt wat ouderwetsch
of moet men zeggen, ultra-modern ? Het
verband tusschen volkskarakter en volkstaal
bestaat zonder twijfel; maar dit verband is
nog te weinig wetenschappelijk onderzocht
om over den aard en de beteekenis ervan
met groote beslistheid iets te kunnen zeggen.
Meer bevredigt het hoofdstuk, het grootste,
over de volkskunst. Kunst is zelfopenbaring
vind ik ginder weer zoo eenen liggend, met
zijn afwezig wezen. Of ik vond er een
zieke, met in de oogen hemel-lust maar
niet in de handen vrees om de aarde los
te laten, die den vingers zoo zeker is."
Sinte Lucas zei niets. De handen bracht hij
alleen stelliger, dichter bij zich. Dan: Wat
zag je, scrutator?" En ik, nog steiler van
woord dan te voor: Vervloekt, Sinte Lucas,
ik zag niets dat rijp was voor het uur-looze.
Ik tuurde, en zag verf, vele keeren; gevoel
soms; maar welk gevoel en welke verf! Ik
zag dan eenen schalksch zijn om zich zelf
in zijn eigen portret, maar ik vond niet wat
ik zocht. En ik wou toch vinden; ik wil
altijd vinden. Ik wou de fijne beeltenissen
zien van wiskunstigen, en de groote, met
de open, nietsziende oogen van de poëten.
Ik wou den musicus vinden, als zijn gevoel
getal wordt-; en den feilen acteur, betrapt
op zijn leugen. Ik zocht dien vriend van
me vol eigen gerechtigheid, die zich zelf
veroordeelt, en die vriendin, die, om
haar ondeugden, den weg der deugd te
steil maakt. Sinte Lucas, ik wou er kleur
vinden (ging ik niet naar schilders ?); harts
tocht (was ik niet bereid tot iedre hevige
daad?) en bezinning (slonken mijn verlan
gens soms niet tot zoete stelligheid?) Ik
wilde er een botsing vinden van twee
zielen, d' een, schepper, en de andere
herschapene en vond ik er vijf menschen,
tusschen de honderd, die er misschien waren,
alle honderd gebouwd als menschen, alle
geteekend als koppen, alle gefatsoeneerd met
ledematen, met pogen, met monden zonder
wonder, met gezichten niet van leven of dood
beangst; met geen rimpel, die een zwier is
van het Leed en een zwaaiende lijn van
een diep schrijfsel. Ik vond er geen vrouw
die lachte, wijl zij innerlijk schreide; en
geen enkele jonge vrouw, graag en tuk van
verlangen naar een nieuwen tijd. Ik vond
er niets, Sinte Lucas noch dood noch leven
noch hel', noch licht doorvluchten hemel."
Sinte Lucas stond op, plotseling, en met een
zwaai zijner sterke armen en schoone werk
zame handen mat hij hemel, lucht, en wees
ter branding en zei wat let het, de oogst,
Iaat, zal toch komen, 't Is zaak van zoet
wachten".
PLASSCHAERT
Twee Tentoonstellingen
Lithographiën van Daumier in Eisenloeffels
kunsthandel, Rokin 56. Collectie j. V.
de Bois, in 't modelhuis. Keizersgr. 734.
Na vele, vele jaren is Daumier up to date
geworden. De literatuur over hem breidt
zich uit; in gelijke mate stijgt zijn popu
lariteit ; reeds werd hij de grootste beeldende
kunstenaar van de vorige eeuw genoemd:
het was geen slecht denkbeeld een deel
zijner litho's te exposeeren en ze verkrijgbaar
te stellen voor bescheiden prijs.
Men is geneigd bij een tentoonstelling
als deze de geestelijke, de
maatschappelijkpsychologische beteekenis van Daumier
achter te stellen bij zijn zuiver ficturale
verdiensten. Ieder weet dat hij meer was
dan een caricaturist en een grappig teeke
naar, dat ;hij niet zijn kracht zocht in
vergroote hoofden, verdikte buiken en verkorte
beentjes, dat hij herschiep en dat hij de
schijndeugden en ontveinsde hebbelijkheden van de
maatschappij en de menschen van zijn tijd in
gestalten van eigen vinding heeft gehekeld en
belichaamd. Maar wat zouden al die typen
ons nu nog zeggen als niet zulk een geweldig
kunstenaarschap hun vorm had gegeven en
van den geest door belichaming van het
ideale in de stof. Van deze definitie uit
gaande, constateert de schrijver terecht, dat
volkskunst en kultuurkunst geen wezenlijk
verschillende begrippen zijn; beide berusten
op dezelfde aesthetische gevoelens, die
wortelen in den bodem van dezelfde
menschelijke natuur. Wel ontbreekt het de
volkskunst dikwijls aan scheppend vermo
gen, wijl zij de energie, daartoe vereischt,
veelal mist. Maar zij bezit daarentegen een
spontaniteit, een frischheid van uitdrukking,
die de beschavingskunst niet steeds eigen
is geweest. Toch moet men zich daarvan
niet een te groot denkbeeld vormen. Prof.
Schrijnen overdrijft in dat opzicht waarlijk
ook niet. Met al zijn liefde voor de volks
kunst in al haar uitingen vereenigt hij een
nuchtere kijk op de werkelijkheid, die hem
voor overschatting behoedt. Ook hem schijnt
de volkskunst soms geringen onbeduidend;
dikwijls is zij stuitend realistisch; maar zij
vergoedt dat weer door haar frischheid.
Ook door oorspronkelijkheid, zooals prof.
Schrijvers wil? Wanneer men de groote
overeenkomst ziet tusschen de uitingen van
volkskunst bij < verschillende volken, dan
krijgt men integendeel den indeuk, dat in
alle tijden zeer veel is overgenomen door
het eene volk van het andere: oorspronke
lijkheid schijnt dus niet al te veelvuldig
voor te komen.
Er is nog iets anders. Het komt ons voor,
dat prof. Schrijnen te weinig oog heeft voor
het individueele in de volkskunst. Volks
kunst is niet de kunst van, maar die voor
geheel het volk. Kunst is zelden uiting van
een geheel volk of volksgroep in dezen zin,
dat groote groepen aan de schepping mede
werken. Kunst is integendeel een zeer per
soonlijke productie en van de volkskunst
geldt dat zeker niet minder dan van de
cultuurkunst.
Alleen dit verschil kan stellig worden
aangewezen tusschen deze laatste en de
volkskunst, dat de schepper van volkskunst
spreekt en werkt gelijk al zijn genooten
denken en voelen; hij is in waarheid de
woordvoerder van het gemeenschappelijk
denken, de uitvoerder van den
gemeenschappelijken wil, de leider van de gemeen
schappelijke daad. Hij heeft een zoo zwaren
klankbodem onder zich, dat zijn eigen stem
nauwelijks meer valt te onderscheiden; hij
wordt dan ook in den regel vergeten;
naamloos blijft zijn werk in de geschiedenis
der kunst. Maar niettemin is hij even goed
een persoonlijkheid als de cultuurdiehter.
Zou men waarlijk denken, dat de groote
heldendichten in den strikten zin
volksdichten zijn, waaraan een ieder op zijn
beurt medewerkte? Mij dunkt, er zijn
ook hier individueele en zelfs groote
kunstenaars aan den arbeid geweest, die
desbewust en opzettelijk een bepaalde stof
bewerkten. De Grieken reeds gevoelden zoo
zeer het individueele karakter van hun
heldenepos, dat zij steeds van den dichter
daarvan, Homerus, hebben gesproken. Dat
individueele element zal men stellig in alle
leven? Men pleegt in den laatsten tijd ook
den schilder Daumier naar voren te halen.
En terecht. Maar steekt er de kleur in
engeren zin dan daargelaten niet juist
vooral een schilder in deze apotheosen van
zwart en wit ? Heeft eenig ander kunstenaar
ooit zooveel kleur" ontleend aan zulk
kleurloos materiaal? De heer Eisenloeffel
omvatte de brooze, door den tijd soms
stemmig vergeelde, aan den achterkant
zuinig bedrukte blaadjes van den Charivari
met een eenvoudig, wit passepartout. Zoo
nam hij de titels en de soms lang niet
onluimige onderschriften weg, maar het is of
hij tegelijkertijd iets van het tijdelijke van
het ephemeeze aan deze scheppingen ont
nam. Niets verraadt nu meer dat deze
bladen eenmaal het eendags-amusement
waren van een verdwenen samenleving.
Een serie van de meest magistrale
steenteekeningen bleef over, waarin met niet
geëvenaarde plastische kracht, vorm en
gestalte werd gegeven aan de meest ver
scheiden uitingen van den menschelijken
aard en waarin toch ook met de zuiverheid
van het gevoeligste schildersoog aan elke
nuance van den toon, van het diepste zwart
tot het fijnste grijs, recht werd gedaan.
Trillen en fonkelen doen deze blaadjes
hoeveel beter dan ons kunstdrukpapier heb
ben de losse vezels van het onaanzienlijk
weekblaadje de toonschakeeringen bewaard
en indien de lithographie alleen was uit
gevonden voor het oog en de hand van
dezen man, dan nog had zij haar roeping
vervuld. Wat zij geven kon heeft hij er aan
ontleend.
Zoo is dit tentoonstellinkje er een om
meermalen te bezoeken. Voor vijf gulden
koopt men er iets van waarlijk levende en
blijvende schoonheid.
De heer de Bois exposeert grooter ver
scheidenheid en onder de velen wier werk
hij toont is er hoogstens n te vinden, die
in beteekenis Daumier nabij komt. Toch
verdient ook zijne tentoonstelling aandacht.
Van bescheidener kunstenaars heeft hij waar
dige dingen verzameld en hij durft de intro
ductie aan van werk dat niet terstond zal
pakken den Hollandschen geest: houtsneden
van den bij Verdun gesneuvelden Duitscher
Franz Mare sieren met die van Jessuru de
Mesquita een deel van den wand. De
phantasievoller vreemdeling wint het hier van
den landgenoot. Wel gaat hij zeer voelbaar
op oude Oostersche (Chineesche) voorbeel
den terug, maar toch heeft hij de verdienste
van de reëele waarneming te willen
transponeeren naar de gesteldheid van den eigen
geest. Daardoor doet zijn decoratief bedoeld
werk ook werkelijk dekoratief aan. Het is
rustig, eenvoudig, weloverwogen, naïef soms.
Blaadjes als een tijger", drie dieren,
ontleenen daaraan hunne bekoring. Mesquita
is veel meer gevangen in de strikken der
werkelijkheid. Hij transponeert niet. De
afbeelding van een zebu toont hem wellicht
van zijn besten kant. Een zeer zeldzame
litho van Goya is eigenlijk de clou der
expositie, een van de weinige door hem op
hoogen leeftijd te Bordeaux gemaakt. Deze
voorstelling van een stierengevecht heeft
de verdiensten van zijne beste etsen uit de
tauromaquie; bewogen maar voikomen
beheerschte hartstocht en een meesterlijke
verdeeling van licht en bruin. Twee litho's
van Redon, meer verscheiden in uitvoering
dan in aard, verdienen onmiddellijk hierna
genoemd. Van het overige noemen wij twee
niet geheel representatieve teekenlngen van
den zeldzamer wordenden Constantin Guys,
goede werken van Isaa'c Israëls, een zeer
volkskunst kunnen opmerken. Prof. Schrijnen
hecht, naar het ons voorkomt, nog te veel
aan de kunstproduceerende volksziel. Wan
neer hij zegt: kunst is zelfopenbaring en
volkskunst is de zelfopenbaring der volksziel,
maar tevens een worstelstrijd om levenslicht
en levenslucht, om niet onder te gaan in
het individueele en banale, om niet te worden
overweldigd door de doode en doodende
stof", dan zegt hij stellig te veel. Immers
niet het individueele is banaal, maar juist
het massale; alleen door het massale te
individualiseeren kan men uit het banale
loskomen en zich verheffen tot kunst.
Het hoofdstuk volkskunst is bijzonder rijk
van stof; prof. Schrijnen heeft hier een
uitgebreid materiaal bijeengebracht, dat ook
voor verdere studie bij uitstek geschikt is
en daartoe dus opwekt. Hij spreekt van
raadsels en spreekwoorden, van sprookjes,
sagen en legenden, van volksliederen.ten slotte
van de bouwkunst en de decoratieve kunst.
Een denkbeeld van den rijkdom der stof
kan worden gegeven door de opsomming
van de soorten van raadselsen spreekwoorden,
die door prof. Schrijnen worden behandeld.
Wij vinden dan beschrijvende en verhalende
raadsels, kwelraadsels, letterraadsels,
raadselsprookjes, stafrijmen, eindrijmen, halve
rijmen, rijmlooze wederwoorden, Saksische,
Friesche en Frankische spreekwoorden,
Christelijke spreekwijzen, apologischedieren
spreekwoorden, volksluim bij plaatsnamen
met of zonder woordspeling, spotrijmpjes
op steden en dorpen, op voornamen en
familienamen, op standen en ambachten, op
gebreken en mismaaktheden enz. enz. Dat
alles vormt stellig een rijkdom, die een zeer
gunstig getuigenis geeft van den
scherpzinnigen speurzin van dezen geleerden onder
zoeker ; men zou niet weten, welk onder
werp door hem is voorbij gegaan. Toch was
de stof zoo rijk, dat lang niet alles kon
worden opgenomen; prof. Schrijnen moest
een keuze doen en daarin heeft hij in den
regel een zeer gelukkige hand gehad. Zoo
is zijn boek, wat het allereerst moet zijn,
een grondslag voor, een op wekking tot verdere
studie.
H. BRUGMANS
* * *
HERMAN MIDDENDORP. De klop van het
Bloed, 2 dln. Bij P. N. van Kampen
en Zoon, Amsterdam, zonder jaartal.
Deze roman is, na 'schrijver's in ditzelfde
jaar gepubliceerde: Htt Schoone Mysterie,
eene teleurstelling. Ik zou mij al zeer moeten
vergissen indien de schrijver niet, aangemoe
digd door zijn succes met dien roman, dit
manuscript, of, het exposéer van, uit de
ladefeijner jeugdwerken opgediept had. Want
het staat in rijpheid aanmerkelijk achter bjj
'dien, nu ruim een half jaar ouden, voor
ganger.
Middendorp is een dier ongelukkigen, en
een half jaar geleden heeft hij dat kunnen
ervaren, die wanneer zij in handen vallen
van een al te gebrild criticus, hun
aanhefzin vór in eene recensie ontbonden
vinden in factoren.
Griekenland op St. Nicolaas
(Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck)
Het Cadeau-tje van Venizelos
iiiMMiiiiiiiinniiiiiiiiii i
mooi teekeningetje van Rops, een fijne
Tholen, een opmerkelijk fransen" aandoend
stilleven van Van der Valk, een
geaquarelleerd portret van Jan Veth, een litho van
Shannan.
Eene oefenschool in onderscheidingsver
mogen zulk eene tentoonstelling, maar tevens
een deugdelijke proefsteen voor den smaak
van wie haar arrangeerde. H.
Nieuwe Boeken van deze week
FELICIE JEHU'S Vertellingen, TOOSJE'S
Ongeluksdag, LENI'S Eerste diner, met
penteekeningen van W. HESKES. Amsterdam,
Em. Querido.
A. VREEKEK, Aalsveensche Jongens, 195
pag. Laren, A. G. Schoonderbeek.
CAROLINE VAN DoMMELEH,Huwelijksschoolf
186 pag. Amsterdam, Schellens en Giltay.
HENRY BORDEAUX, Uit den Strijd des
Levens, vertaald door ARTHUR BRONSVELDT,
317 pag., f 0.95. Amersfoort, G. J. Slothouwer.
W. BLOMBERG-ZEEMAN, Hij zorgt voor U,
(Mijn Bibliotheek) 163 pag. Arnhem, H. ten
Brink.
Toevallig herinner ik mij den aanhefzin
van Het Schoone Mysterie als eene misluk
king, en het spijt mij, dat de eerste blad
zijde van dezen roman tot geen andere over
denking aanleiding geeft. In dien anderen
roman werd men echter spoedig over de
branding heengedragen, om alras rustiger
water te bereiken : het wijde vlak waarop
de schrijver ons voerde. Hier is dit
helaas niet het geval; het blijft hél
lang golfjesgekabbel, en wat valsch
zongeflakker tot aan den neveligen horizon, en,
nu en dan, een wat verfrisschend stortzee'tje.
Er bevonden zich maar weinige be
zoekers in het zaaltje, dat langwerpig
was van vorm; achteraan zag men eene
verhooging, waarop een uit vijf personen
bestaand orkestje gezeten was.
De cursiveeringen zijn reportage-stijl
gemeenplaatsen, die op onmacht tot plas
tische beelding duiden:
En dat is jammer, jammer in het heele
boek.
Deze schrijver heeft vroeger getoond, dat
de liefde tot zijn gegeven hem vermag op
te voeren tot schoonheid.
In zijn vorigen roman heeft hij zijn ge
geven liefgehad, hier was hij er slechts ver
liefd op. Zijne verliefdheid is die der jonge
auteurs onzer dagen: hij is verliefd op onaf
hankelijke, schatrijke jonge edellieden, op
schitterende dillettant-kunstenaars, op weel
derige kasteelen en zachte divans, op
klassiek-schoone, sphynx-ige vrouwen,... kortom
op alles waarop men slechts verliefd kan
zijn, indien geen speciale persoonlijke aanleg
het motief is tot liefde er voor.
Guy de Maupassant had dien aanleg;
hij zeide eenmaal tegen zijnen knecht
Frangois, toen zij tesamen langs het huis van
Zola kwamen :
11 se donne un mal de tous les diables.
Ne s'est il pas mis dans la te te de faire un
roman sur chaque categorie d'ouvriers?
C'est une vraie corvée qu'il s'impose la;
et puis, enfin, un romaneier de talent ne
doit pas faire de ces choses-la. J'y ai
souvent pensé; selon moi, un crivain ne i
doit crire que ce qu'il ressent; pour bien
rendre une chose, il faut l'avoir vue et
comprise. Je dirai mëme: il faut plus que la
sentir, il faut l'aimer ou la dctester, treen
somme imprégnu des moindres détails de
son sujet, et les voir bien distinctement.en un
mot, les avoir tudiéa fond. Ce n'est pas
moi qui suivra Zola dans cette voie. Je ne
veux crire que ce qui me plait, sur un sujet
qui m'intéresse. Je veux garder Ie genre que
j'ai adopté, et conserver mon cachet
personel...." *)
Guy de Maupassant cultiveerde den roman
van de soort, zooals Middendorp er een
tracht te schrijven. De wufte,
gezelschappelijke Franschman vond het motief daartoe
*) Souvenirs sur Guy de Maupassant,
par Francais, son valet de chambre ; Librairie
Pion, Paris I9ll.
Sir JOHN R. SEELEY, Grooter-Brittannië,
vertaald door TH. STEINMETZ, 273 pag.
Amsterdam, S. L. van Looy.
RABINDRANATH TAGORE, De Brief van den
Koning, vertaling van HENRI BOREL, 87 pag.
Utrecht, W. de Haan.
AUGUSTA VAN SLOOTEN, Op haar Post,
273 pag. Utrecht, A. W. Bruna en Zoon.
Generaal BEN VILJOEN, Danie, 256 pag.
Amsterdam, Em. Querido.
J. H. RÖSSINO, De Koninklijke Vereeniging
het Nederlandsch Tooneel. Bijdrage tot de
geschiedenis van het tooneel in Nederland,
gedurende meer dan een halve Eeuw, I6l
pag. Amsterdam, N. V. de Erven H. van
Munster en Zoon.
SELMA LAGERLÖF, Machten en-'Menschen,
254 pag. Amsterdam, H. J. W. Becht.
H. BERSSENBRUGGE,
FORTRETFOTOGRAAF
ZEESTRAAT 65, naast Panorama Mesdag.
DEN HAAG. - Tel. 1588.
illMIMIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIII
in zijn persoonlijken aanleg. Middendorp is
voor iets anders bestemd, dat heeft hij ge
toond in de wijze van uitwerking van het
ernstig zielsconflict in het Schoone Mysterie.
Laat het wufte society-leven hem een
mysterie blijven, want schoonheid kan het,
vu a travers son temperament, al bitter
weinig bevatten.
Laat anderen zich bekwamen tot het geven
van de 36 eeuwige conflicten, die ten slotte
altijd dezelfde blijven, in de gestyleerde
lijnen der min of meer decadente verfijning,
maar voor Middendorp ligt een andere weg
open, een, die hij getoond heeft reeds te
kennen.
Het is trouwens opmerkelijk, hoeveel beter
zijn werk is, wanneer hij een moment zijne
verliefdheid vergeet voor de waarachtige
toewijding die liefde is, zoo b.v. de mooie
passages van Andréen Liane's verblijf te
Brussel; hier is de dialoog interessant, elders
vaak wat oneerlijk.
Ten slotte eene opmerking:
Alles wat ik mij hier vermat te zeggen
wordt gesymboliseerd in de verhouding van
Victor tot Ada. Victor is de wufte, die fei
telijk Ada's liefde onwaardig is; Ada is de
sérieuse, wier liefde voor Victor verliefdheid
blijkt geweest te zijn.
Ontgoocheling!
Victor is de sfeer van dezen roman.
Ada is Middendorp.
Ontgoocheling!
Ik wensch hem voor zijn eerstvolgenden
roman een milieu, dat zijn waarachtige
liefde hebben zal.
Een milieu wel te verstaan. Want zijn
gegeven heeft Middendorp goed begrepen,
en doorvoeld. Het tweede deel van zijn
roman geeft daar blijk van. Daarin heeft hij
zich weten te ontdoen van bedwelmende
heerlijkheden, daarin komt opeens frisch zijn
gegeven naar voren.
Zijn fout was als die van Adam.
Want diens zonde was immers geen andere
dan dat hij van een appel at, die van den
verkeerden boom geplukt was?
H. SALOMONSÓN
ADLER", OAKLAND",
WHITE"-Automobielen
uit voorraad leverbaar.
Garage NEFKENS
Jacob Obrechtstraat 26
- - AMSTERDAM