De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 9 december pagina 9

9 december 1916 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

Dec. '16. No. 2059 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Het Portret,, op Sint Lucas Dwalender wijs kwam ik tot Sinte Lucas. Hij had dien dag den ploeg gereven, en zag uit naar de egge. Hij trok de vore, en keerde zich tot wat weer den grond slecht. Hij was een man van steile stelligheid, maar hij zag, als een valk, op naar de verre vogels. De droom was in hem; en stug ston den zijn voeten op de glissige klei. Want Sinte Lucas is een beraden Zeeuw, die gaarne akkert, en liever droomt na het akkeren. Hij woont aan den waterkant; op de hei voelt hij zich beklemd; hij wil een immer rijzende, altijd weer dalende kim, nadat hij zijn land verliet; des avends. Zijn droom is geen lafheid ooit, zijn daad is zekerheid steeds. Ge kunt het hem aan-zien. De oogen hebben grapte gebaren; de handen houdt hij vast, bij zich. Niet ree tot dikwijls spreken, is hij soms, en plotseling, een man van veel woorden als alle eenzamen. Hij heeft niets van den acteur, en alles van den werke lijke. Hij is doortrapt-echt; een ring van twee en twintig karaat over'reit zijn alliage niet. En hij lacht, als een windvlaag, wan neer hij lacht. Hij is verstoken, en vol-op als een element; hij is een binnen-vetter van gedachten. En dwalender-wijze kwam ik tot hem. Ik kende hem als mijn eigen handen. We zijn eensgezind, wanneer het over schilderkunst gaat, en wij zijn pro-Fransch zonder schaamte. Hij zal op zijn bank; de magere handen leefden, ieder afzonderlijk, in het al late licht; de oogen zagen op, als die van een valk zeide ik, naar drie meeuwen, die om mekaar zwierven, en in de verte klonk de tijdelooze muziek van de branding, het groote zeegemurmureer. Het was een avend voor pijpen-smoken en voor praten; doodnatuurlijk kwamen de woorden naar voren, als de menschen uit de huizen, de deuren door, naar de stoep. Vervloekt, zei ik," ik vond er het portret van mijn droom niet, noch dat der zuivere zekerheid. Ik vond er geen mensen noch wezen vol-uit. Ik vond er geen enkel uur van absolute psychologie, en geen enkele daad van volledige schilderkunst. Ik zag er alleen dingen, die ze menschen noemden. Bij d' eene logen d' oogen door de kleur; bij een tweede loog de kleur over hat gansche heen. Ik zag er niets van dat wat ik wou. Ik was benieuwd, gegaan als een oogster naar den dag en het land, dat hij zal oogsten. Want het leek me, dat ik eenigszins wist en weet wat menschen zijn. Uren kan ik ze bezien, beturen, beloeren; nazoeken, uitpluizen met een schijnbaar af wezig gezicht. Ik vind niets belangrijker en ik hoopte op mijn oogst, een dubbele van schilders en van afgebeelden. Misschien ver wachtte ik er ook, geterrasseerd door den lijfelijken Dood. Zoo iets zag ik laatst, in een stil licht. De man lag neer, op een wit kussen (was het een witte wolk ?) Hij was bizar uitgedost voor het groote feit, maar ik zag dat niet door den schilder; hij was verheven als het doodgewone feit zelf. Hij leek een bewoner van een verre wijk, in een andere streek; een stil bewoner; niet nederig. Integendeel. De gesloten mond was zeer trotsch; de oogen hooghartig, en de moede doode vingers lagen op bruine orchi deeën. Ik dacht, Sinte Lucas, misschien Dr.Jos. SCHRIJNEN, Nederlandsche Volkskunde. Tweede deel. Zutphen, W. J. Thieme & Co. Ongeveer een jaar geleden vestigden wij in no. 1997 de aandacht van de lezers van dit blad op het pas verschenen eerste deel van de Nederlandsctie Volkskande van prof. Schrijnen. Met bekwamen spoed heeft de schrijver verder gearbeid, zoodat thans het tweede deel «n daarmede het geheele werk compleet voor ons ligt. Een respectabele prestatie, die ieders eerbied afdwingt en waarmede wij den Utrechtschen hoogleeraar van harte geluk wenschen. Wij hebben bij de verschijning van het eerste deel het karakter en de beteekenis van dit boek geschetst. Wij hebben het destijds een waardevol oorkondenboek ge noemd, tegen welks compositie en structuur wij eenige bezwaren hadden, met name in verband met de opvatting, die prof. Schrijnen van het begrip volkskunde toonde te hebben. Het heeft weinig nut en er is ook geen aan leiding deze bezwaren thans te herhalen. Wij hebben het boek te aanvaarden, zooals het door den schrijver is gewild en bedoeld; thans hebben wij alleen nog een indruk te geven van den inhoud van het tweede deel. Die inhoud is op zichzelf belangrijk genoeg. In een vierde hoofdstuk behandelt de scfMj ver de volkstaal, in een vijfde de volkskunst, in een zesde de volkswetenschap. Deze drie hoofdstukken zijn niet even omvangrijk en ook niet geheel gelijkwaardig. Het middelste hoofdstuk, dat over de volkskunst, is niet alleen het uitvoerigst het omvat ongeveer twee derde gedeelte van het geheele deel maar ook het meest belangrijk en vooral belangwekkend. Het minst bevredigt het hoof dstuk p ver de volkstaal. Wel onderscheidt prof. Schrijnen terecht volkstaal van taaleigen of dialekt, maar praktisch heeft hij dat onderscheid toch niet scherp genoeg in het oog gevat. Wat hij in de paragraaf over het taaleigen zegt over de volkstaal, komt neer op een beschrijving van de drie hoofd dialecten, die in Nederland worden gesproken, het Friesch, het Saksisch en het Frankisch. Er is in deze beschrijving heel wat aan trekkelijks; aardig zijn ook de voorbeelden van de volkstaal van verschillende streken van ons vaderland. Maar de taalbeschouwing van den schrijver schijnt wat ouderwetsch of moet men zeggen, ultra-modern ? Het verband tusschen volkskarakter en volkstaal bestaat zonder twijfel; maar dit verband is nog te weinig wetenschappelijk onderzocht om over den aard en de beteekenis ervan met groote beslistheid iets te kunnen zeggen. Meer bevredigt het hoofdstuk, het grootste, over de volkskunst. Kunst is zelfopenbaring vind ik ginder weer zoo eenen liggend, met zijn afwezig wezen. Of ik vond er een zieke, met in de oogen hemel-lust maar niet in de handen vrees om de aarde los te laten, die den vingers zoo zeker is." Sinte Lucas zei niets. De handen bracht hij alleen stelliger, dichter bij zich. Dan: Wat zag je, scrutator?" En ik, nog steiler van woord dan te voor: Vervloekt, Sinte Lucas, ik zag niets dat rijp was voor het uur-looze. Ik tuurde, en zag verf, vele keeren; gevoel soms; maar welk gevoel en welke verf! Ik zag dan eenen schalksch zijn om zich zelf in zijn eigen portret, maar ik vond niet wat ik zocht. En ik wou toch vinden; ik wil altijd vinden. Ik wou de fijne beeltenissen zien van wiskunstigen, en de groote, met de open, nietsziende oogen van de poëten. Ik wou den musicus vinden, als zijn gevoel getal wordt-; en den feilen acteur, betrapt op zijn leugen. Ik zocht dien vriend van me vol eigen gerechtigheid, die zich zelf veroordeelt, en die vriendin, die, om haar ondeugden, den weg der deugd te steil maakt. Sinte Lucas, ik wou er kleur vinden (ging ik niet naar schilders ?); harts tocht (was ik niet bereid tot iedre hevige daad?) en bezinning (slonken mijn verlan gens soms niet tot zoete stelligheid?) Ik wilde er een botsing vinden van twee zielen, d' een, schepper, en de andere herschapene en vond ik er vijf menschen, tusschen de honderd, die er misschien waren, alle honderd gebouwd als menschen, alle geteekend als koppen, alle gefatsoeneerd met ledematen, met pogen, met monden zonder wonder, met gezichten niet van leven of dood beangst; met geen rimpel, die een zwier is van het Leed en een zwaaiende lijn van een diep schrijfsel. Ik vond er geen vrouw die lachte, wijl zij innerlijk schreide; en geen enkele jonge vrouw, graag en tuk van verlangen naar een nieuwen tijd. Ik vond er niets, Sinte Lucas noch dood noch leven noch hel', noch licht doorvluchten hemel." Sinte Lucas stond op, plotseling, en met een zwaai zijner sterke armen en schoone werk zame handen mat hij hemel, lucht, en wees ter branding en zei wat let het, de oogst, Iaat, zal toch komen, 't Is zaak van zoet wachten". PLASSCHAERT Twee Tentoonstellingen Lithographiën van Daumier in Eisenloeffels kunsthandel, Rokin 56. Collectie j. V. de Bois, in 't modelhuis. Keizersgr. 734. Na vele, vele jaren is Daumier up to date geworden. De literatuur over hem breidt zich uit; in gelijke mate stijgt zijn popu lariteit ; reeds werd hij de grootste beeldende kunstenaar van de vorige eeuw genoemd: het was geen slecht denkbeeld een deel zijner litho's te exposeeren en ze verkrijgbaar te stellen voor bescheiden prijs. Men is geneigd bij een tentoonstelling als deze de geestelijke, de maatschappelijkpsychologische beteekenis van Daumier achter te stellen bij zijn zuiver ficturale verdiensten. Ieder weet dat hij meer was dan een caricaturist en een grappig teeke naar, dat ;hij niet zijn kracht zocht in vergroote hoofden, verdikte buiken en verkorte beentjes, dat hij herschiep en dat hij de schijndeugden en ontveinsde hebbelijkheden van de maatschappij en de menschen van zijn tijd in gestalten van eigen vinding heeft gehekeld en belichaamd. Maar wat zouden al die typen ons nu nog zeggen als niet zulk een geweldig kunstenaarschap hun vorm had gegeven en van den geest door belichaming van het ideale in de stof. Van deze definitie uit gaande, constateert de schrijver terecht, dat volkskunst en kultuurkunst geen wezenlijk verschillende begrippen zijn; beide berusten op dezelfde aesthetische gevoelens, die wortelen in den bodem van dezelfde menschelijke natuur. Wel ontbreekt het de volkskunst dikwijls aan scheppend vermo gen, wijl zij de energie, daartoe vereischt, veelal mist. Maar zij bezit daarentegen een spontaniteit, een frischheid van uitdrukking, die de beschavingskunst niet steeds eigen is geweest. Toch moet men zich daarvan niet een te groot denkbeeld vormen. Prof. Schrijnen overdrijft in dat opzicht waarlijk ook niet. Met al zijn liefde voor de volks kunst in al haar uitingen vereenigt hij een nuchtere kijk op de werkelijkheid, die hem voor overschatting behoedt. Ook hem schijnt de volkskunst soms geringen onbeduidend; dikwijls is zij stuitend realistisch; maar zij vergoedt dat weer door haar frischheid. Ook door oorspronkelijkheid, zooals prof. Schrijvers wil? Wanneer men de groote overeenkomst ziet tusschen de uitingen van volkskunst bij < verschillende volken, dan krijgt men integendeel den indeuk, dat in alle tijden zeer veel is overgenomen door het eene volk van het andere: oorspronke lijkheid schijnt dus niet al te veelvuldig voor te komen. Er is nog iets anders. Het komt ons voor, dat prof. Schrijnen te weinig oog heeft voor het individueele in de volkskunst. Volks kunst is niet de kunst van, maar die voor geheel het volk. Kunst is zelden uiting van een geheel volk of volksgroep in dezen zin, dat groote groepen aan de schepping mede werken. Kunst is integendeel een zeer per soonlijke productie en van de volkskunst geldt dat zeker niet minder dan van de cultuurkunst. Alleen dit verschil kan stellig worden aangewezen tusschen deze laatste en de volkskunst, dat de schepper van volkskunst spreekt en werkt gelijk al zijn genooten denken en voelen; hij is in waarheid de woordvoerder van het gemeenschappelijk denken, de uitvoerder van den gemeenschappelijken wil, de leider van de gemeen schappelijke daad. Hij heeft een zoo zwaren klankbodem onder zich, dat zijn eigen stem nauwelijks meer valt te onderscheiden; hij wordt dan ook in den regel vergeten; naamloos blijft zijn werk in de geschiedenis der kunst. Maar niettemin is hij even goed een persoonlijkheid als de cultuurdiehter. Zou men waarlijk denken, dat de groote heldendichten in den strikten zin volksdichten zijn, waaraan een ieder op zijn beurt medewerkte? Mij dunkt, er zijn ook hier individueele en zelfs groote kunstenaars aan den arbeid geweest, die desbewust en opzettelijk een bepaalde stof bewerkten. De Grieken reeds gevoelden zoo zeer het individueele karakter van hun heldenepos, dat zij steeds van den dichter daarvan, Homerus, hebben gesproken. Dat individueele element zal men stellig in alle leven? Men pleegt in den laatsten tijd ook den schilder Daumier naar voren te halen. En terecht. Maar steekt er de kleur in engeren zin dan daargelaten niet juist vooral een schilder in deze apotheosen van zwart en wit ? Heeft eenig ander kunstenaar ooit zooveel kleur" ontleend aan zulk kleurloos materiaal? De heer Eisenloeffel omvatte de brooze, door den tijd soms stemmig vergeelde, aan den achterkant zuinig bedrukte blaadjes van den Charivari met een eenvoudig, wit passepartout. Zoo nam hij de titels en de soms lang niet onluimige onderschriften weg, maar het is of hij tegelijkertijd iets van het tijdelijke van het ephemeeze aan deze scheppingen ont nam. Niets verraadt nu meer dat deze bladen eenmaal het eendags-amusement waren van een verdwenen samenleving. Een serie van de meest magistrale steenteekeningen bleef over, waarin met niet geëvenaarde plastische kracht, vorm en gestalte werd gegeven aan de meest ver scheiden uitingen van den menschelijken aard en waarin toch ook met de zuiverheid van het gevoeligste schildersoog aan elke nuance van den toon, van het diepste zwart tot het fijnste grijs, recht werd gedaan. Trillen en fonkelen doen deze blaadjes hoeveel beter dan ons kunstdrukpapier heb ben de losse vezels van het onaanzienlijk weekblaadje de toonschakeeringen bewaard en indien de lithographie alleen was uit gevonden voor het oog en de hand van dezen man, dan nog had zij haar roeping vervuld. Wat zij geven kon heeft hij er aan ontleend. Zoo is dit tentoonstellinkje er een om meermalen te bezoeken. Voor vijf gulden koopt men er iets van waarlijk levende en blijvende schoonheid. De heer de Bois exposeert grooter ver scheidenheid en onder de velen wier werk hij toont is er hoogstens n te vinden, die in beteekenis Daumier nabij komt. Toch verdient ook zijne tentoonstelling aandacht. Van bescheidener kunstenaars heeft hij waar dige dingen verzameld en hij durft de intro ductie aan van werk dat niet terstond zal pakken den Hollandschen geest: houtsneden van den bij Verdun gesneuvelden Duitscher Franz Mare sieren met die van Jessuru de Mesquita een deel van den wand. De phantasievoller vreemdeling wint het hier van den landgenoot. Wel gaat hij zeer voelbaar op oude Oostersche (Chineesche) voorbeel den terug, maar toch heeft hij de verdienste van de reëele waarneming te willen transponeeren naar de gesteldheid van den eigen geest. Daardoor doet zijn decoratief bedoeld werk ook werkelijk dekoratief aan. Het is rustig, eenvoudig, weloverwogen, naïef soms. Blaadjes als een tijger", drie dieren, ontleenen daaraan hunne bekoring. Mesquita is veel meer gevangen in de strikken der werkelijkheid. Hij transponeert niet. De afbeelding van een zebu toont hem wellicht van zijn besten kant. Een zeer zeldzame litho van Goya is eigenlijk de clou der expositie, een van de weinige door hem op hoogen leeftijd te Bordeaux gemaakt. Deze voorstelling van een stierengevecht heeft de verdiensten van zijne beste etsen uit de tauromaquie; bewogen maar voikomen beheerschte hartstocht en een meesterlijke verdeeling van licht en bruin. Twee litho's van Redon, meer verscheiden in uitvoering dan in aard, verdienen onmiddellijk hierna genoemd. Van het overige noemen wij twee niet geheel representatieve teekenlngen van den zeldzamer wordenden Constantin Guys, goede werken van Isaa'c Israëls, een zeer volkskunst kunnen opmerken. Prof. Schrijnen hecht, naar het ons voorkomt, nog te veel aan de kunstproduceerende volksziel. Wan neer hij zegt: kunst is zelfopenbaring en volkskunst is de zelfopenbaring der volksziel, maar tevens een worstelstrijd om levenslicht en levenslucht, om niet onder te gaan in het individueele en banale, om niet te worden overweldigd door de doode en doodende stof", dan zegt hij stellig te veel. Immers niet het individueele is banaal, maar juist het massale; alleen door het massale te individualiseeren kan men uit het banale loskomen en zich verheffen tot kunst. Het hoofdstuk volkskunst is bijzonder rijk van stof; prof. Schrijnen heeft hier een uitgebreid materiaal bijeengebracht, dat ook voor verdere studie bij uitstek geschikt is en daartoe dus opwekt. Hij spreekt van raadsels en spreekwoorden, van sprookjes, sagen en legenden, van volksliederen.ten slotte van de bouwkunst en de decoratieve kunst. Een denkbeeld van den rijkdom der stof kan worden gegeven door de opsomming van de soorten van raadselsen spreekwoorden, die door prof. Schrijnen worden behandeld. Wij vinden dan beschrijvende en verhalende raadsels, kwelraadsels, letterraadsels, raadselsprookjes, stafrijmen, eindrijmen, halve rijmen, rijmlooze wederwoorden, Saksische, Friesche en Frankische spreekwoorden, Christelijke spreekwijzen, apologischedieren spreekwoorden, volksluim bij plaatsnamen met of zonder woordspeling, spotrijmpjes op steden en dorpen, op voornamen en familienamen, op standen en ambachten, op gebreken en mismaaktheden enz. enz. Dat alles vormt stellig een rijkdom, die een zeer gunstig getuigenis geeft van den scherpzinnigen speurzin van dezen geleerden onder zoeker ; men zou niet weten, welk onder werp door hem is voorbij gegaan. Toch was de stof zoo rijk, dat lang niet alles kon worden opgenomen; prof. Schrijnen moest een keuze doen en daarin heeft hij in den regel een zeer gelukkige hand gehad. Zoo is zijn boek, wat het allereerst moet zijn, een grondslag voor, een op wekking tot verdere studie. H. BRUGMANS * * * HERMAN MIDDENDORP. De klop van het Bloed, 2 dln. Bij P. N. van Kampen en Zoon, Amsterdam, zonder jaartal. Deze roman is, na 'schrijver's in ditzelfde jaar gepubliceerde: Htt Schoone Mysterie, eene teleurstelling. Ik zou mij al zeer moeten vergissen indien de schrijver niet, aangemoe digd door zijn succes met dien roman, dit manuscript, of, het exposéer van, uit de ladefeijner jeugdwerken opgediept had. Want het staat in rijpheid aanmerkelijk achter bjj 'dien, nu ruim een half jaar ouden, voor ganger. Middendorp is een dier ongelukkigen, en een half jaar geleden heeft hij dat kunnen ervaren, die wanneer zij in handen vallen van een al te gebrild criticus, hun aanhefzin vór in eene recensie ontbonden vinden in factoren. Griekenland op St. Nicolaas (Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck) Het Cadeau-tje van Venizelos iiiMMiiiiiiiinniiiiiiiiii i mooi teekeningetje van Rops, een fijne Tholen, een opmerkelijk fransen" aandoend stilleven van Van der Valk, een geaquarelleerd portret van Jan Veth, een litho van Shannan. Eene oefenschool in onderscheidingsver mogen zulk eene tentoonstelling, maar tevens een deugdelijke proefsteen voor den smaak van wie haar arrangeerde. H. Nieuwe Boeken van deze week FELICIE JEHU'S Vertellingen, TOOSJE'S Ongeluksdag, LENI'S Eerste diner, met penteekeningen van W. HESKES. Amsterdam, Em. Querido. A. VREEKEK, Aalsveensche Jongens, 195 pag. Laren, A. G. Schoonderbeek. CAROLINE VAN DoMMELEH,Huwelijksschoolf 186 pag. Amsterdam, Schellens en Giltay. HENRY BORDEAUX, Uit den Strijd des Levens, vertaald door ARTHUR BRONSVELDT, 317 pag., f 0.95. Amersfoort, G. J. Slothouwer. W. BLOMBERG-ZEEMAN, Hij zorgt voor U, (Mijn Bibliotheek) 163 pag. Arnhem, H. ten Brink. Toevallig herinner ik mij den aanhefzin van Het Schoone Mysterie als eene misluk king, en het spijt mij, dat de eerste blad zijde van dezen roman tot geen andere over denking aanleiding geeft. In dien anderen roman werd men echter spoedig over de branding heengedragen, om alras rustiger water te bereiken : het wijde vlak waarop de schrijver ons voerde. Hier is dit helaas niet het geval; het blijft hél lang golfjesgekabbel, en wat valsch zongeflakker tot aan den neveligen horizon, en, nu en dan, een wat verfrisschend stortzee'tje. Er bevonden zich maar weinige be zoekers in het zaaltje, dat langwerpig was van vorm; achteraan zag men eene verhooging, waarop een uit vijf personen bestaand orkestje gezeten was. De cursiveeringen zijn reportage-stijl gemeenplaatsen, die op onmacht tot plas tische beelding duiden: En dat is jammer, jammer in het heele boek. Deze schrijver heeft vroeger getoond, dat de liefde tot zijn gegeven hem vermag op te voeren tot schoonheid. In zijn vorigen roman heeft hij zijn ge geven liefgehad, hier was hij er slechts ver liefd op. Zijne verliefdheid is die der jonge auteurs onzer dagen: hij is verliefd op onaf hankelijke, schatrijke jonge edellieden, op schitterende dillettant-kunstenaars, op weel derige kasteelen en zachte divans, op klassiek-schoone, sphynx-ige vrouwen,... kortom op alles waarop men slechts verliefd kan zijn, indien geen speciale persoonlijke aanleg het motief is tot liefde er voor. Guy de Maupassant had dien aanleg; hij zeide eenmaal tegen zijnen knecht Frangois, toen zij tesamen langs het huis van Zola kwamen : 11 se donne un mal de tous les diables. Ne s'est il pas mis dans la te te de faire un roman sur chaque categorie d'ouvriers? C'est une vraie corvée qu'il s'impose la; et puis, enfin, un romaneier de talent ne doit pas faire de ces choses-la. J'y ai souvent pensé; selon moi, un crivain ne i doit crire que ce qu'il ressent; pour bien rendre une chose, il faut l'avoir vue et comprise. Je dirai mëme: il faut plus que la sentir, il faut l'aimer ou la dctester, treen somme imprégnu des moindres détails de son sujet, et les voir bien distinctement.en un mot, les avoir tudiéa fond. Ce n'est pas moi qui suivra Zola dans cette voie. Je ne veux crire que ce qui me plait, sur un sujet qui m'intéresse. Je veux garder Ie genre que j'ai adopté, et conserver mon cachet personel...." *) Guy de Maupassant cultiveerde den roman van de soort, zooals Middendorp er een tracht te schrijven. De wufte, gezelschappelijke Franschman vond het motief daartoe *) Souvenirs sur Guy de Maupassant, par Francais, son valet de chambre ; Librairie Pion, Paris I9ll. Sir JOHN R. SEELEY, Grooter-Brittannië, vertaald door TH. STEINMETZ, 273 pag. Amsterdam, S. L. van Looy. RABINDRANATH TAGORE, De Brief van den Koning, vertaling van HENRI BOREL, 87 pag. Utrecht, W. de Haan. AUGUSTA VAN SLOOTEN, Op haar Post, 273 pag. Utrecht, A. W. Bruna en Zoon. Generaal BEN VILJOEN, Danie, 256 pag. Amsterdam, Em. Querido. J. H. RÖSSINO, De Koninklijke Vereeniging het Nederlandsch Tooneel. Bijdrage tot de geschiedenis van het tooneel in Nederland, gedurende meer dan een halve Eeuw, I6l pag. Amsterdam, N. V. de Erven H. van Munster en Zoon. SELMA LAGERLÖF, Machten en-'Menschen, 254 pag. Amsterdam, H. J. W. Becht. H. BERSSENBRUGGE, FORTRETFOTOGRAAF ZEESTRAAT 65, naast Panorama Mesdag. DEN HAAG. - Tel. 1588. illMIMIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIII in zijn persoonlijken aanleg. Middendorp is voor iets anders bestemd, dat heeft hij ge toond in de wijze van uitwerking van het ernstig zielsconflict in het Schoone Mysterie. Laat het wufte society-leven hem een mysterie blijven, want schoonheid kan het, vu a travers son temperament, al bitter weinig bevatten. Laat anderen zich bekwamen tot het geven van de 36 eeuwige conflicten, die ten slotte altijd dezelfde blijven, in de gestyleerde lijnen der min of meer decadente verfijning, maar voor Middendorp ligt een andere weg open, een, die hij getoond heeft reeds te kennen. Het is trouwens opmerkelijk, hoeveel beter zijn werk is, wanneer hij een moment zijne verliefdheid vergeet voor de waarachtige toewijding die liefde is, zoo b.v. de mooie passages van Andréen Liane's verblijf te Brussel; hier is de dialoog interessant, elders vaak wat oneerlijk. Ten slotte eene opmerking: Alles wat ik mij hier vermat te zeggen wordt gesymboliseerd in de verhouding van Victor tot Ada. Victor is de wufte, die fei telijk Ada's liefde onwaardig is; Ada is de sérieuse, wier liefde voor Victor verliefdheid blijkt geweest te zijn. Ontgoocheling! Victor is de sfeer van dezen roman. Ada is Middendorp. Ontgoocheling! Ik wensch hem voor zijn eerstvolgenden roman een milieu, dat zijn waarachtige liefde hebben zal. Een milieu wel te verstaan. Want zijn gegeven heeft Middendorp goed begrepen, en doorvoeld. Het tweede deel van zijn roman geeft daar blijk van. Daarin heeft hij zich weten te ontdoen van bedwelmende heerlijkheden, daarin komt opeens frisch zijn gegeven naar voren. Zijn fout was als die van Adam. Want diens zonde was immers geen andere dan dat hij van een appel at, die van den verkeerden boom geplukt was? H. SALOMONSÓN ADLER", OAKLAND", WHITE"-Automobielen uit voorraad leverbaar. Garage NEFKENS Jacob Obrechtstraat 26 - - AMSTERDAM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl