De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 16 december pagina 6

16 december 1916 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

fc* DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 16 Dec. '16. No. 2060 v, C' Amsterdamsche Stadsgezichten Pastelteekeningen van Martin Monnickendam, bij Bernard Houthakker, NieuwezijdsVoorburgwal 332 Tentoonstelling Gerdes in den Larenschen Kunsthandel Indien de heer Houthakker den stoot heeft gegeven tot het vervaardigen van deze tee keningen dan deed hij daarmee in tweeërlei opzicht een goed werk. Want hij hielp het aspect bewaren van verscheidene stadsge deelten die op het punt zijn voorgoed te verdwijnen en hij zette een kunstenaar aan 't werk die sommige .gaven en eigenschappen voor 't vervullen dezer opdracht bij uitstek bezit. Men kan de herinnering aan Breitner en Witsen bij het .beschouwen dezer schetsen veilig laten rusten. Het is eerder een ver dienste ervan dat eene vergelijking zich zoo weinig opdringt. Hier toch is topografie, maar een topografie in modernen zin. Niet alleen gevels, bruggen, poorten, pleinen heeft Monnickendam willen geven, maar ook iets van het stadsleven daar omheen, van het jachten van onzen tijd, van de atmospheer van ons Amsterdam. Dat laatste, de drukte en beweging, het woelen en dringen, de onrust van nu om de rustige en deftige, door den tijd vermooide, hun eigen leven levende monumenten van toen, was een kolf je naar Monnickendatns hand. Hij heeft het opgeschreven met rappe, nerveusbewogen stift en zich met voorliefde vermijd in den warrel van menschjes die hij heel vlot en raak en bewegelijk kan neerzetten en voertuigen en trams. En het is ka rakteristiek voor dezen kleurigste onzer schilders dat hij even moest afzakken naar Artis om er den papegaaienlaan op te nemen en stil te staan bij de marmotjes, waarvan hij een zijner phantasievolste schetjes maakte. Maar daarnaast treft het te meer dat hij ook ingetogen heeft weten te zijn waar het moest en van den victualie-winkel aan de Gelderschekade, van wat oude gevels aan de Nieuwmarkt of aan de Turfmarkt zulke rustig-voorname, stemmige afbeeldingen kon geven en daarbij zijn kleurenlust heeft betoomd. Verbluffend is dan ook niet alleen het gemak, de knapheid" die uit sommige dezer schetsen spreekt maar ook het zuiver en snel werkend gevoel voor toon en kleur en evenwicht. Het mooiste voorbeeld is daarvan de schets van het Prinseneiland met de brug naar de Nieuwe Teertulnen. Een brok oud-Amsterdam bijna zonder stof feering, kleurig als een Monnickendam, maar toch volmaakt evenwichtig, fonkelend maar toch bescheiden, bont maar voornaam. Wie zoo iets neerzet in enkele uren men mag ook letten pp den strakken zwier der overhangende twijgen links In den hoek heeft heel wat begaafdheid in zich en heel wat arbeids achter den rug. En het is op merkelijk hoe weinig deze teekening daarbij de sporen draagt van overhaasting. Zij is overtuigend en volledig. Overigens schuilt hier de zwakkere zijde van dit werk: het vertoont soms de tee kenen van pverhaasting in slordigheid; het geeft dikwijls eerder te veel dan niet genoeg. Selecter en oeconomischer, meer synthe tisch en meer visionair had het gekund. En men kan zich verdiepen in de vraag wat Bonnington, of Turner of ook Bauer van deze opdracht zouden hebben gemaakt, om van i Rembrandt niet te spreken. Maar dit verkleint Monnickendams ver diensten niet. Naar den eigen aard, druk en bout en bont, maar met groote vlotheid en dikwijls fijnen kleurenzin en nimmer duf of EVENWICHT (Teekenlng voor de Amsterdammer" van George van .Raemdonck) De Synagoge in Martin de Uilenburgerstraat Monnickendam Martin Monnickendam Het sloopen van huizen in de Raamskooi, gezien van de Martelaarsgracht Duitsch'and: Nou nog een zetje aan MiiiiHiHiimHiiiiiiHiiimiiiiiiiimiiiHiimHimiiHiiimiummlimMiuiMHU banaal, heeft hij zijn kijk op Amsterdam voor ons bewaard. Een ding is hierbij te betreuren: al deze teekeningen zijn enkelingen. Voor de topo grafische lithografie of voor de aquatint in kleur schijnt de tijd voorbij. En ook een moderne atlas aan Fouquet" zullen wij wel niet meer beleven. Op andere wijze dan Monnickendam be hield Eduard Gerde* zijn indrukken, toen hij een reis naar Indië maakte. In het maandblaadje van den Larenschen kunst handel leest men dat de schilder daarmee reageerde op een opwekking in datzelfde blaadje, gevolg van de meening dat van ons schoone Insulinde" een verjongenden invloed op onze schilders zou kunnen uit gaan. Wat mogelijk is, maar uit Gerdes' werk weinig blijkt. Trouwens hij was er niet langer dan een jaar en had nauwelijks gelegenheid om eenigen invloed te onder gaan, laat staan dien te verwerken. Toch exposeert hij vele schilderijen en schetsen en teekeningen waaruit minder eenige tro pische eigenaardigheid, dan wel zekere haast in conceptie en uitvoering spreken. Er zijn echter verdienstelijke krijtteekeningen met of zonder kleur, maar behoudens de aanwezig heid van een waringinboom, zouden deze ook hun ontstaan kunnen danken aan een of ander bekoorlijk hoekje van ons vaderland. H. jouw kant, en dan zijn we gelijk! Ter Wijding van het Huis Over Chineeschen Kunsthandel Den Haag is, terecht dan wel ten onrechte, bekend om de heel .erge" dingen, die er nu en dan op kunstgebied voorvallen. Een der allerergste gebeurtenissen is zeker wel ge weest de plechtige" opening, nu ongeveer 2 weken geledan, van de kunstzalen Kleijkamp, op den Scheveningschen Weg. Voor een groote schare genoodigden, meest allen uit de smart society", waaronder zelfs de burgemeester, Jonkheer Dokter Meester van Karnebeek, heeft de heer Frits Lapidoth (ik moest eigenlijk zeggen de dichter" Frits Lapidoth, maar het wil mij niet uit de pen) een gedicht voordragen, getiteld Ter Wij ding van het Huis" dat, deor een voor den dichter" (nu staat het er dan tóch) geluk kig toeval, onbesproken is gebleven. Ik ben niet bij deze hoogst gedistingueerde opening tegenwoordig geweest, maar eene vriendelijke hand zond mij gisteren het ge dicht" toe, dat, aan een sierlijk zijden koord je, royaal op zeer deftig luxe-papier uitge geven, aan lederen smart" bezoeker is ter hand gesteld. Er is mij maar n product bekend, dat even belachelijk en gezwollen is als deze vermakelijke poëtische prouesse Zur Weihung des Hauses" en dat is het libretto der opera Madeleine" van den heer Jos. van Veen, dat ik eenige maanden geleden in dit blad besprak. Men kan er eigenlijk gén potsierlijker indruk van geven, dan door het geheele gedicht gewoonweg, zonder commentaar, over te schrijven, maar er zit nog mér aan vast dan het zich te buiten gaan van een gelegenheidsdichter, en dat dient k nog even in 't kort besproken te worden. Het gedicht is, als alle groote poeëmen, in aparte hoofden verdeeld. Het eerste heet In de hoede der Landsvorstin". Ik kies er de volgende verzen" uit: Waar kon, in breeden stijl, een Kunstenhuls verrijzen In 't barnend fel Euroop, gedrenkt door broederbloed? Waar anders dan in 't land, dat allen zalig prijzen, Omdat een fiere Vrouw zijn Eer en Vrede hoedt! Hoc hebben in haar geest toch van dit huis de stichters Gehandeld, toen zij vór de Schoonheid lieten gaan De liefderijke zorg, door rappen leedverlichters Hun pas verworven pand door maanden af te staan!" Deze ontboezeming, waarop 's-Qravenhage's beroemde Paradijsdichter'' Boelens jaloerseh kan zijn, slaat op het feit dat de firma Kleijkamp eenige maanden het huis tegenover het Vredespaleis, dat zij nog ntet betrekken kon, voor een liefdadig doel heeft afgestaan aan rappen leedverlichti rs". De tweede zang" heet Oostersche Kunst en Westersche Waardeering" en, ondanks het feit, dat de dichter" Lapidoth mij in dezen zang een zeker niet kwaad bedoeld compliment toebedeelt, zonder er om te denken, hoe potsierlijk-ergerlijk het yoor mij zijn moest, mijn naam aan dit gerijmei verbonden te vinden, kan ik toch niet na laten, een idee van het groteske gebaar en het gezwollen rijthme van deze rhetorische verskunst te geven kan door er alweer iets uit over te schrijven. Na eerst gezongen te hebben van De mannen die werelden ontdekten om in vér land Schatten te gadren, daar zij hadden op te bouwen Een Vrederijk, rotsvast, aan een wijkend strand!" . (hier zijn blijkbaar de Oost-Ind. koopvaarders l mede bedoeld) en verteld te hebben, hoe deze heeren godenbeelden en andere exotische schatten thuisbrachten, zoodat De tempelschatten werden verkwanseld als voddige snuisterijen, Waar Oostersche priesters voor knielden, daar speelden Westersche kinderen mee". gaat de heer Lapidoth voort ons te ver zekeren, dat eindelijk de oogen opengingen voor de Schoonheid en Wijsheid van het Oosten, en Toen werd tot opvoedster de Koopmanschap verheven, En zij bracht nieuwe Schoonheid in onze huizen, tévol Van dingen die niets meer zeggen, omdat hun makers leven Op emoties van voorgeslachten, vormen oud en hol Als verweerde wilgen, aan slootkant, dood, gapend hun vale lijven En deze koopmanschap zal nu dit blanke huis bewonen Deze Koopmanschap, die mér wil dan handeldrijven, Die hei werk van geleerden en dichters in practischen zin zal bekronen". Men moet hier vooral niet licht over den ken. De firma Kieykamp zal het werk van geleerden en dichters bekronen" door tegen zeer hooge prijzen, aan het publiek chineesche vazen en kommen en andere arti kelen te verkoopen ! Na deze ontboezeming volgt een soort Intermezzo, getiteld De stad van Oost en West". Als staaltjes van dezen lofzang aan den Haag het volgende: Hoe sierlijk gaat door uwe straten het mooie meisje, mat van tint dat draagt in haar karbonkrl-oogen den gloed van zon gelukkig kind.' en, niet minder zangrijk, dit: Waar voelt men inniger, dat Neer land niet eindigt daar ae landgrens ligt, dan in de blonde stad, zoo pittig een achtergrond voor 't mat gezicht ?" Als dit nu niet pittig" is! Hierop volgt, in breeder rythmenval, Hol lands Weelde". Een viertal regels er uit zal wel voldoende wezen: Toch, welk een kleurenpracht, als gloeien onze pelen, Wanneer het najaarsgoud den zonneglans verdooft en meertjes, riet omboord, de blanke wolken stelen En stille waterplas 't azuur den hemel rooft...." Is het geen dichterlijk beeld, dit aan de dieven-wereld ontleende ? En rooft het den lezer geen glimlach van de lippen, als het hem geen traan steelt uit het oog ? De zang eindigt met de zwaar-gedragen strofen: Dit is het Holland van onze kunstenaars, wier glorie schijnt over de aarde als een weldoend licht, God welgevalliger dan de duurgekochte victorie behaald op slagveld, waar de bloem der mannen ligt". Hierop volgt De Eenvoud onzer kunste naars", een lofzang op onze schilders als Maris, Roelofs, Gabriël enz., allen eenvoudigen, die waren: ..Vrienden vau visscher en boer, van alle needrigen. Mede levend hun leven en wet voelend d'eenvoudige rede". Als Frits Lapidoth de eenvoudige rede nu k maar wet gevoeld" had zou hij deze verscnrikkelijk neenvoudige Wijzangen achterwege gelaten hebben. Maar hij heeft het juist .wet gevoeld", blijkbaar, om maar dór te rijmen, en kwam hierna tot den zang Aan de Stichters van het Huis", aanvan gend met de quasi-sublieme dichtregelen : De Macht, die welvaart brengt, doet balen vol koopwaar gaan van hand tot hand; doch niet allén. Zij durft ook halen d'edelste vlam van zlelebrand". En dan krijgen wij de naïeve verzekering te hooren, na ee^ige bespiegelingen over het feit, dat handelsmacht een vloek, n een zegen zijn kan: Mocht niet de Handel hém bevrijden dien allerergst de keten knelt: den kunstenaar, in vroeger tijden vaak in Beschermheers dom geweld?" Wij hebben dat in schilderskringen wel eens op gansch andere wijze hooren ver tellen. Wie kent niet de knellende contracten met kunsthandels, waaronder onze grootste schilders gezucht hebben? En nu volgt een Ode aan de firma Kiey kamp, waarvan de leden die waarachtig niet van gisteren zijn en die drommelsch goed weten wat les affaires sont les afiaires" beteekent stellig later, toen de bezoekers weg waren, het hardste van allen om zullen gelachen hebben. Deze lofzang eindigt met: Wy smeeken thans voor U den zegen (op arbeid, spaarzaamheid en groot vertrouwen, immer nog verkregen) Voor Kleykamps U en U v genoot. dat op dit feest kwam om U t'eeren het Hoofd der Stad U wel bewijst hoe heel die H >ghe kan waardeeren de zaak, die, fier, hernieuwd, verrijst! De lantaarnopsteker, die ons met Nieuw jaar zijn berijmden nieuwjaarsgroet placht te sturen, zou het den dichter" Lapidoth hier moeilijk verbeterd hebben. Is men niet geneigd, eenmaal op dit gerijmei meehotsende, nu zoo maar dór te gaan: trala trala trala tralare trala trala trala trala trala trala trala trarare trala trala trala papa! Na deze kolsssale tralalade volgt, als na een muziek-epos een plechtstatig chpraal, een zwaar-gebarend Sonnetl?Aan de Vriend en van het Huis". De eerste kwatrijn luidt: Nu, Vrienden van dit Huis, open ik U de zalen, Waar U de Schoonheid wacht in velerlei gedaant, Waar U de Boeddha, wijs, tot zelfinkceren maant en waar van veel geduld elk voorwerp zal verhalen". Men behoeft geen Boeddha te zijn, om bij deze regelen een zoeten glimlach om den mond te hebben. En de schrijver dezer potsierlijke regelen spreekt van zelfinkeer"! Terwijl het toch reeds van hoe veel ,geduld ver haalt" dat het deftige publiek dezen Wijzang zonder protest heeft aangehoord tot het einde. En tot slot de laatste terzine hier afge schreven : Als weldra d'a vond zon zich in de golven bluscht dan valt van 't grootsch paleis, waar men den Vree wil vesten, den schaduw op dit Huis, dat Vrede, zeegnend kust! Niet het feit, dat de man, die zonder zelf-inkeer" den treurigen moed had, dit holle eelegenheids-gerijmel te doen drukken en verspreiden, nota bene een criticus is, die geregeld critiek schrijft over Nederlandsche dichters, waaronder toch poeëten zijn als Roland Holst, Boutens, van Eeden, Gorter e.a., ' vind ik het ergste van de vertooning in Kleijkamps kunstzalen, maar wél het schreeu wende contrast van dit potsierlijke, lawaaïge reclamegeroep te midden van den humbug van select society" en mode-gedoe, met de stille, statige ernst van Oostersche kunst. Nooit is stuitender en ergerlijker het verschil tusschen Oostersche en Westersche kunst opvattingen uitgekomen, dan in de reclame speculeerend op Haegsche ijdelheid en society-snobbisme, die sedert eenigen tijd om den kunsthandel welke, après tout, een handel is, een zeer geprononceerde handc', en gén A:a/isHnstituut van de firma Kieykamp heen gemaakt wordt. Toen ik, nu bijna 4 jaren geleden uit het Oosten in Holland terugkwam was ik wellicht «enigszins naïef-kinderlijk ver heugd, hier een zaak als die van de firma Kleijkamp aan te treffen, die de Chineesche kunst, al was het dan niet de hoogste uiting er van, dichter bij het Westersche publiek bracht. Die verdienste, een niet geringe. ken ik haar nog steeds gaarne toe, en ik zou haar niet willen verkleinen. Sedert heb ik mij vele malen geërgerd Verschijning Hoe is het, dat uw heugenis Zoo lang al van mij weg genomen Mij plotseling zoo helder is, Als waart gij zelf gekomen? Hoe is het, dat uw klare lach Mij zooveel lang vergeten dingen Opnieuw en schooner nog komt zingen Dan ik ze' ns zag ? Schoon lief van mijn verdroomd verleden! Uw woorden zijn Een wereld van onwerk'lijkheden... Maar in mijn hart brandt de'oude pijn! Dec. 1916 J. VAN ROSSEM iiniiiiiiiitiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiimiimiiimiimiiiitiiiiiiii niiiiiiiimiiiii IMHIMMHIIMIIIIIIIIHIIIimilllllllllllllllll over de roekelooze, onverantwoordelijke wijze, waarop in dezen kunsthandel met dynastie-merken en jaartallen wordt omge sprongen, al wil ik gaarne aannemen, dat dit enkel uit onkunde gebeurt, of wel, dat de onwetendheid van het steeds om Ming" of Soeng" zeurende publiek haar daartoe noodzaakt. Ik heb bij Kieykamp (en ook wel in andere kunsthandels trouwens) keer op keer voorwerpen beplakt gezien met ge drukte etiketjes vermeldende Ming" (1368 1644), en zelfs Soeng" (960-1280) en, nog sterker, wel eens Han" (206 v. C.?264 n. C.), die beslist niet ouder konden zijn dan hoog stens Kh'ang Hs'i tijdperk *) (1662-1723), en zelfs ook wel, die modern zijn en thans nog in China gemaakt worden. Er wordt, niet alleen in Holland, maar ook in Enge land, Frankrijk en elders, met die dynastieetiketjes omgesprongen op een wijze, die iederen chineeschen kenner doet glimlachen. Laat ik er direct bij zeggen : ik heb even goed ook wel zeer mooie, ontwijfelbaar echt oude kunstvoorwerpen bij Kieykamp gezien. De firma Kieykamp is een handels- tirma. Zij drijft handel in Oostersche voorwerpen, en dat is haar recht. Evenals bij allen handel is haar oogmerk, zoo vél mogelijk om fe zetten en zoo vél mogelijk te verdienen, en daarvoor is evengoed als bij Pinks Pillen en Lipton's Tea reclame noodig. Wanneer zij nu deze reclame zélf maakt, en, door op het Haagsche snobbisme te speculeeren, de attractie van chlc" en smart" publiek in haar zalen aanwendt om koopers te lokken, dan doet zij, wat ieder ander handelsman zou doen om zijn zaak te doen bloeien. Er is hier niets laakbaars, enkel iets zeer business-like" in. Maar het wordt langzamerhand ergerlijk, als men deze firma wil gaan pousseeren als kunstbeschermers", als kenners van chineesche kunst", en als zegenaars der menschheid, zooals in Lapidoths gezwollen rijmelarijen. Kunsthandelaars in oostersche kunst zijn maar heel zelden werkelijke kunstkenners, en moeten, uit den aard der zaak, voorzien in den mode-smaak van het publiek, (zóis b.v. thans het z.g. famille-rose" por elein in de mode, dat voor een echt chineesch connaisseur vol strekt niet zoo bizonder belangrijk is. Enz.) Laten wij de firma Kieykamp respecteeren als een handelszaak, en blij zijn, dat door dien handel veel moois in Holland komt, dat er anders niet komen zou. Maar laten wij haar zaak niet beschouwen als een kunst beschermende instelling, een voortzetting, zooals de doordravende gedichtenmaker rijmelt, van het werk van geleerden en kun stenaars, want dat is zij beslist niet. Dit moet nu maar eens worden ingezien. HENRI BOREL terecht zegt Sir A. W. Franks (?Bethnal Green Museum of Oriental Porselain Catalogue") : It is probably to this reign that we may refer most of the old specimen that are to be seen in collections, even if they bear earlier dates". (Deze data worden n.l. nagemaakt, niet zoozeer uit bedrog, dan wel om eer te bewijzen aan de Oudheid. H. B.).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl