Historisch Archief 1877-1940
16 Dt c. '16. No. 2060
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Joost Janszoon Bilhamer
Anno 1590 den 8 Novembris storf de
vermaerde beeltsnider ende Steenhouder
Joost Jansz. van Amsterdam, wiens gelyck
van constich uit hout ende steen te werken
men in de gantsche werelt en niet vant"; al
dus schreef later des meesters stiefzoon
Lamberi Cornelisz. Opsy in een nog op het
Amsterdamsen archief bewaarden foliant.
Bij de tijdgenooten was Joost Jansz. alzoo
vooral als werker in hout en steen" be
roemd, een voorlooper van Henrick de
Keyser. Helaas is van zijn arbeid op dit
gebied slechts weinig voor het nageslacht
bewaard, of althans als zijn werk aan te
wijzen. Meer heuchenis is er van wat hij als
landmeter en kaartenteekenaar heeft verricht.
Beeldhouwwerk van dezen
Amsterdamschen meester was te vinden in het
Min
Joostjanz Bilhamer, door Theo van Reyn
derbroedersklooster, dat op den Oude Zijds
Achterburgwal tusschen de Molen- en
Barndestegen heeft gestaan. Hij had voor
dit convent een levensgrpote groep ge
beiteld, die Christus met zijne discipelen in
den hof Gethsemanévoorstelde. Het Kunst
werk gold bij de vreemdelingen als een der
bezienswaardigheden van Amsterdam ; doch
het is helaas bij de plundering van het
klooster in'1566 vernield. Voorts was Joost
Jansz. de maker van een knekelhuisje aan de
Nieuwe Kerk. Dat volgens burgemeester
Nicolaas Witsen, die het in zijne jeugd nog
gezien had in Kunst van Architectuur en
' beeldwerk" zijn gelijke niet had; maar waar
van eveneens niets meer over is. Een derde
monument van zijn talent is gelukkig nog in
wezen: de toren der Oude Kerk. In 1564
moest de oude toren dezer kerk wegens
bouwvalligheid worden afgebroken, en reeds
twee jaren later verhief de nieuwe zijn spits
ten hemel. Wel heeft Ter Gouw, op grond
dat de stadsrekeningen zijn naam niet noemen,
het vaderschap van dit meesterwerk aan
Joost Janszoon willen ontzeggen, maar dit
beteekent weinig omdat juist de rekening
van 1565 verloren is. Ik zie dan ook geen
reden om de echtheid te loochenen van de
extra-ordinaire lange teekening, zeer kunstig
en uitvoerig op parquement geteekend, ver
beeldende een concept tot het bouwen van
een extra schoonen Tooren te Amsterdam
voor de Oude Kerk, door Joost Janzen Bil
hamer," die in 1764 in Den Haag is verkocht.
In de Oude Kerk zelve zal nog wel sculp
tuur van hem zijn te vinden, en met dr.
Oeorg Galland kan men aan het zoeken gaan
en ook in de stad hier en daar oude beeld
houwwerken bijvoorbeeld den steen in de
Schreierstoren aan hem toeschrijven, doch
zekerheid ontbreekt dienaangaande geheel.
Meer weten wij, gelijk ik reeds zeide, van
's mans arbeid als landmeter. Amsterdams
eerste archivaris, dr. P. Scheltema, heeft uit
de stadsrekening tal van posten opgediept,
die daarop betrekking hebben. In 1566 ont
vangt Joost Jansz. ?50 voor verschillende
diensten so int maicken van sekere caerte
deser stede, als anders," en in het volgend jaar
werkt hij zeven dagen aan een plattegrond
van het Bethaniënklooster met het oog op
den niet doorgeganen aankoop van dit con
vent door de stad waarmede hij zeven
gulden verdient. In 1569 vervaardigt hij niet
alleen een kaart van Amsterdam met zijn
omstreken en een plattegrond van de
Sintiiii mi m HHHM minimi mrnimillMllHmimiMMllimMMliiilllMlllllliui
Toonkunst
Mahler 8ste Symphonie
Het zal nu bijna vijf jaren geleden zijn,
dat Amsterdam de eerste auditie kreeg van
bovengenoemd werk, zeker wel het
reusachtigst opgezet en vermoedelijk tevens het
merkwaardigst tooncomplex, van wat men
gewoon is onder het begrip symphonie"
te omvatten. Met dit begrip als vormbegrip
heeft dit werk slechts den naam gemeen.
Hetzelve omvat twee deelen. Voor het
eerste is de tekst van het Roomsche Veni
Creator" gekozen, eene vurige aanroeping
tot den Heiligen Geest, die zoowel in de
Hymne zelve als in de muzikale verklanking
bij Mahler haar hoogtepunt bereikt in de
hartstochtelijk aangeheven bede, om licht
aan de zinnen te schenken.
Voor het tweede deel is het slot van
Goethe's Faust de stof geweest, waaruit de
toondichter geput heeft.
Olofspoort, die men samen met negen gulden
en twaalf stuivers betaalt, maar ook een
kaart van Amstelland. De dorre rekening
wordt welsprekend, als zij boekstaaft dat
hem daarvoor niet minder dan f 150 is
toegekend: te weten 50 gulden over sijn
verteerde kosten ende twee medehulpers,
die langen tijd met hem gevaceert hebben
in 't meten, ende alle wegen ende waeteren
te deursichtigen. Ende 100 gulden, bij de
burgemeester hem toegezonden voor sijn
cunst, moyeten, arbeyt ende vacatien van
een nyeuwe caert te maicken van alle die
landen, wateren, waetertochten, omtrent
Aemsterland leggende, ende die grensinge
an Holland ende Stichtse landen strecken,
tot behouft dezer stede gemaickt ende
gelevert op die Trerosie dezer stede".
Zoo zou ik kunnen voortgaan met het
opsommen der kaarten die hij voor de
Amsterdamsche regeering heeft vervaardigd.
Hij werkte echter ook buiten Amsterdam.
Het is bekend hoe hij de belegeraars van
Leiden heeft gediend met een nauwkeurige
kaart van de omstreken der stad. En hem
wordt ook, volgens sommigen ten onrechte,
een ontwerp toegeschreven, van het kasteel
waarmede Alva de Amsterdammers heeft
willen begiftigen.
Stelde Joost Jansz. dus zijn talent in dienst
der Spaanschgezinden, toen Amsterdam in
1578 eindelijk Geus was geworden had hij
er geen %zwaar tegen ook voor de nieuwe
heerschers te werken. Nog in hetzelfde jaar
ontwierp hij eene forteresse f ir fortificatie
dezer stede". En later, vooral in de jaren
1586?'90, vinden wij hem voortdurend bezig
ten behoeve van de vergrooting der stad,
met het meten van terreinen, het rooien der
straten en het in kaart brengen van de uit
breidingsplannen. Hij. kreeg daarvan 30
stuivers daags.
Van al dezen arbeid werd natuurlijk weinig
openbaar gemaakt. Anders ging het met de
groote kaart van Noord-Holland, waarvan de
vervaardiging hem door Alva werd opge
dragen; met octrooi van den landvoogd
Requesens gaf hij deze in 1575 in het licht.
Omstreeks 1610 verscheen er een tweede
druk van, en van dezen druk gaf Ie Francq
van Berkey in 1776 eene reproductie uit.
Men kan zich voorstellen hoeveel moeite de
teekenaar zich heeft moeten getroosten om
in die onrustige dagen de toen nog zoo
waterrijke provincie in kaart te brengen.
Dankbaar hebben wij dit stuk te aanvaarden
als een der voornaamste bronnen voor onze
kennis van het noordelijk deel van Holland
in het laatst der zestiende eeuw.
Jacobus Koning heeft in 1831 in het 5e
deel van de Verhandelingen der Tweede
Kamer van het Instituut een Grondighe
Beschryvinge" medegedeeld, die in 1620,
geïllustreerd met een achttal kopergravures,
bij deze kaart is uitgegeven. Indien deze
toelichting van de hand van Joost Janz. is,
dan zou daaruit ook zijne vaardigheid met
de pen blijken: zooals de tekst thans voor ons
ligt is hij echter klaarblijkelijk bijgewerkt."
De overlevering wil dat Joost Janz. zijne
medewerking heeft verleend bij het snijwerk
aan het vermaarde uurwerk te Straatsburg,
terwijl de Amsterdamsche stadsrekeningen
ons nog mededeelen dat hij modellen van
scheepjes heeft gemaakt, die moesten dienen
om de wrakken uit den grond te halen,
welke de Noord-Hollandsche Ueuzen in het
IJ hadden doen zinken met het doel om
den toegang tot de Amsterdamsche haven
te bemoeielijken.
Ik heb den beroemden meester hier voort
durend slechts Joost Janzoon genoemd, om
dat hij zelf zoo teekende. Op zijne kaarten
plaatste hij gewoonlijk als merk een steen
met zijn naam en daarbij den door de
steenhouwers gebruikte bijlhamer. Vandaar
zijn bijnaan: Bilhamer.
Het is jammer dat van de levensomstan
digheden van onzen held slechts weinig
bekend is. Wij weten dat hij op Pink
steren van 1586 in het huwelijk trad met
Trijn Claerds Gaeff, de 39-jarige weduwe
Bühamer's merkteeken
van den jong gestorven stads-secre*aris
Lambert Cornelisz. Opsy. Hij was zelf sinds
1581 weduwnaar van Lijsbeth Jacobsch, en
woonde in de Kal verstraat in den
Lantmeter." Volgens Wagenaar was hij in 1541
geboren, doch dit is eenigszins twijfelachtig
geworden sinds Ter Gouw heeft opgemerkt
dat reeds in 1557 in de Kal verstraat een
Joost de beeltsnijder" woonde. Aangezien
Joost Jansz. in de stadsrekeningen ook met
den bijnaam beeltsnijder" voorkomt, bestaat
de mogelijkheid dat wij hier met denzelfden
persoon te doen hebben, en dan zou zijn
geboortejaar natuurlijk vroeger moeten wor
den gesteld.
Den Uden November 1590 werd het
stoffelijk overschot van Joost Jansz. in de
Nieuwe Kerk bijgezet. In het Gasthuis-archief
berust een kaart, die hij juist een maand
Oppervlakkig beschouwd zou men moeilijk
eenig verband tusschen de streng
gelpovigkatholieke wereldbeschouwing en die van
den universeel genialen Duitschen
dichtervorst kunnen ontdekken.
Toch voeren beiden langs verschillende
wegen tot dat doel, hetwelk in de woorden
uitstraalt, die Qoethe zijn Pater profundus
in den mond legt:
So ist es die allmachtige Liebe
Die alles bildet alles hegt."
Dat Mahler behoefte gevoelde voor het
geloof, dat hij omhelsd had, voor zijn
dood een monumentaal stuk te scheppen, is
iets, wat reeds zijn voorganger en leer
meester Bruckner vór hem had gedaan.
Nergens komt het verschil tusschen deze
beide uiterlijk verwante naturen sferker uit,
dan bij de conceptie der geestelijke stof,
waaruit Mahler's symphonie en Bruckner's
Te Deum zijn ontstaan. Wij gevoelen, dat
Mahler te midden van het practische
wereldsche muziekleven stond, dat er bij hem
eene sterke evenwichtigheid was tusschen
den uitvoerenden en scheppenden kunstenaar,
alhoewel zulks menigmaal verbroken ten
nadeele van den laatste. M. had uit zijn
practijk als kapelmeester op Bruckner eene
enorme routine voor. Definesses van eene
als filigraan doorzichtige partitie van den
vroeger had voltooid; hij heeft dus geen
langdurig ziekbed gehad. Zelf kinderloos
stelde hij zijne weduwe tot eenige erfge
name. Deze heeft hem nog ruim 28 jaren
overleefd. Zij was lange jaren regentes van
het pas opgerichte Tuchthuis, en moet een
buitengewoon flinke vrouw zijn geweest.
Haar achterkleinzoon Nicolaas Witsen
teekende aan dat zij 29 Januari 1619 is gestor
ven met al zulke couragie en zoet gemoet,
dat zij, de doot voelende genaken, een
w ij n glas vorderde, dede inschenken, en de
vrinden rontsom voor een laatste
scheydeldronk toebragt, waarna zij de geest gaf";
een sterfbed, dat doet denken aan dat van
burgemeester Hendrik Hooft.
De Vereeniging het Museum- en Park
kwartier" heeft een goed werk gedaan door
de beeltenis van Joost Jansz, den welge
slaagde arbeid van Theo van Reyn, aan de
stad aan te bieden, ter plaatsing in een der
nissen van het Stedelijk Museum. De man,
van wien Nicolaas Witsen getuigde: Geen
aensienlyk gebouwe, soo van huysen, als
stercten, sluysen etc., of werden door hem
gemaeckt", zal daar niet onverdiend een
plaats innemen.
Dr. JOH. C. BREBN
Prenten van Alb. Hahn. Ie Bundel. De
oorlog. Amsterdam, L. Velleman.
Het heeft mij en waarschijnlijk velen met
mij verwonderd dat na het succes dat de
tafrijke bundels met oorlogsplaten van Louis
Raemaekers de laatste jaren hadden, geen
uitgever eens op het denkbeeld kwam ook
de teekeningen van Alb. Hahn bij elkaar te
verzamelen.
En nu is er dan een bundeltje versche
nen, een klein handig boekje, met een om
slag dat buitengewoon goed van vinding
is, tusschen de letters van den titel flakkert
een vlam omhoog waarin als bij toeval een
doodskop gevormd wordt. De platen vindt
men er zeer sterk verkleind bijeen gebon
den. Louis Raemaekers is in dezen oorlog de
man geweest, in de eerste plaats door zij n fel
uitgesproken overtuiging, door zijn waar
schijnlijk zullen verscheidene
angstvalligneutrale Nederlanders er zich aan geërgerd
hebben steik op den voorgrond tredende
voorkeur voor de geallieerden.
Hieraan zijn ook zijn groote populariteit,
zijn huldigingen in Frankrijk en Engeland
toe te schrijven. Zij moeten Raemaekers
dankbaar zijn voor den durf die hij heeft ge
had zijn overtuiging uit te spreken. De kunst
waarde van zijn werk is echter in ieder
opzicht overschat. Slecht geteekend, vluchtig
en slordig zijn te vele van zijn prenten, en
vooral in den laatsten tijd. Hahn is hem in
deze verre de baas. Waar vinden wij ooit
bij Raemaekers de harmonische verdeeling
van wit en zwart, die grootheid en strakheid
van lijn, die zuiverheid van bouw en con
structie?
L)e leidende gedachte bij Hahn'n werk is
in de eerste plaats zijn haat tegen den oorlog,
tegen de gruwelijkheid en
onmenschelijkheid van den hedendaagschen krijg. En hij
bleef door alle jaren heen even fel in zijn
spot. Waar veler overtuiging verslapte en
belangstelling verminderde bleef zijn kunst
hem als een wapen, dat steeds tot vechten
gereed was.
Hij toont zich in zijn teekeningen wel
anti-Duitsch, maar de platen speciaal tegen
de Duitschers gericht zijn in de minderheid.
Daar is De Commensaal" van het arme
België" de reusachtige groote Duitsche sol
daat die zittende op de huizen met gretige
Ter Zee
J
SEMARANG
V
l N DISCH E
UITRUSTINGEN
VOORDEELIG5T
ADRE5:
AU BON
MARCHE
A.DEVRIE5&ZONEN
AMSTERDAM
ROTTERDAM
DEN HAAG
UTRECHT
BAARN
IHIIIilMIMIIIIIIIItMIIItllimilllllllllMMIIIHIMIHIMIinillllllllllllllltllMHM
handen het voedsel grijpt dat de kleine ver
magerde menschjes aandragen en dat hij
gretig verslindt. Daar is De sluipmoord"
de man die een mensch (Tubantia) ver
moord heeft en die zich snel uit de voeten
maakt. Het koele maanlicht werpt een
aardige vondst het schaduwbeeld van een
Duitscher op den witten muur. Daar is het
prachtige portret van den Duitschen keizer.
Een langen bijna tot op den grond hangen
den cape-mantel, in een enkel vlak gegeven,
er boven de helm met den trotschen adelaar
en daar tusschen de glorieus omhoog ge
streken es ist erreicht" snor, waarvan de
punten scherp zijn als messen en de ge
bogen neus.
Welk een meesterschap spreekt er uit zulk
een prentje, welk een eenvoud en soberheid
van lijn. Hoe volkomen beheerscht is Hahn's
kunst, hij die met zoo weinig zooveel wist
te bereiken. Want geeft hij hier niet in
i enkele lijnen en vlakken een zuivere karak
teristiek. Hij" is een waardig pendant voor
Caran d'Ache's Lui".
Het beste zijn over het algemeen die
prenten van Hahn waar de decoratieve kant
van zijn talent op den voorgrond treedt
Hierin heeft hij ook altijd de
rustig-doordachte verdeeling van zwart en wit, die zijn
werk zoo suggestief maakt.
Een teekening als De drijvende Mijn"
een inktswarte zee met omvallende witte
golven, waarop een grijnzende holoogige
doodskop drijft houdt onze aandacht
bezig en telkens als wij hem wér zien pakt
hij ons opnieuw.
Het is een groote verdienste vooral bij
politieke prentkunst wanneer de teekening
ons dwingt er naar te kijken en er onze
gedachten bij te bepalen en dat nu hebben
de meeste platen van Hahn. Een prent als
die van den honger het zwarte, magere
monster met het bloedende zwaard in de hand
die zeker op het gevluchte arbeidersgezin
afkomt blijft ons bij en stemt tot een
smartelijk nadenken. En zoo zijn er velen. Ik
noem nog: Het Losgelaten Monster, de Ge
pantserde Kust, Op den Zeebodem, In het Oor
logsjaar 1915, Verdun en het fijne gevoelige
prentje Voorjaar 1915" waar de dood tus
schen de bottende twijgjes en onder het
gezang der lentevogels, in een atmosfeer
van blijheid en nieuw leven het graf graaft
voor een soldaat die uitgestrekt ligt op de
bloesemende aarde Zeker is het dat het
werk van Hahn evenveel belangstelling ver
dient als dat van Louis Raemaekers en ik
wensch het dit bundeltje dan o'ok van
harte toe.
Is er ook niet een uitgever die eens een
bundeltje wil geven van de zoo bijzondere
platen van George van Raemdonk ? Ik denk
hierbij aan de prachtige plaat van den dood
die zijn balans opmaakt, zoo vol lugubere
grilligheid en fantasie. Of aan de onweer
staanbare dwaasheid van den doorgesneden
gevechtsheuvel!
Het zou toch jammer zijn als deze per
soonlijke, fijne teekeningen alleen maar in
een periodiek verschenen; de besten zijn de
duurzaamheid van een bundel ten volle
waard. ATY BRUNT
RECTIFICATIE
Zeer geachte Redactie.
In het Indië-nummer" van uw blad had ik
het genoegen eenige zeldzame photo'sbij mijn
artikel over de Indische Beweging te geven.
Door schandelijke nonchalance mijnerzijds
vergat ik te doen vermelden, dat een dezer
photographieën het portret van dr. Wahidin
Soedirohoesodo afkomstig was van het
tijdschrift Nederlandsen Indie, Oud en
Nieuw," welke redactie voor het verkrijgen
van het bedoelde, zeer zeldzame portret,
toen noodig voor een in memoriam" van
mijne hand, zooveel moeite en tijd had
besteed.
Ter verontschuldiging acht ik het noodig
u deze rectificatie ter plaatsing aan te bieden.
Bij voorbaat vriendelijk dankend,
S. SURIJA NlNGRAT
k>'>iir<<ien Alh. Holt/t Amsterdam L.
Sluipmoord
De Drijvende mijn
Niemand heeft het gezien, niemand kan het bewijzen"
onsterfelijken Wolfgang Amadeus zullen voor
hem evenmin geheimenissen hebben gehad,
als die van den minder fijnbesnaarden
Meyerbeer, van wien men, hoe men thans
over hem moge denken, toch zeker kan
zeggen, dat hij wist voor het tooneel te
schrijven. Zoo heeft Mahler de gelegenheid
gehad, de muzikaal-dramatische partituren
van alle grootmeesters niet alleen te
bestudeeren, maar hij heeft zulks gedaan met die
krachtige energie, die hem eigen was en
die hem, den zoo uiterst subtiel gevoeligen
artistieken mensch, in staat stelde bergen
te verzetten, waar minder energisch aan
gelegde naturen het hoofd te pletter hadden
geloopen tegen muren van sleur, conventies
en wat niet al.
Is het wonder, dat hier de man was, om
ons in zijn achtste een geheel te schenken,
dat ons ook nu weer getroffen heeft door
de enorme opzet, rijke polyphonie, het niet
minder rijke coloriet der instrumentatie,?
Wel kan hij ons electriseeren door de onein
dige scala zijner tot het uiterste opgevoerde
hartstochtelijk bewogen rhytmen en klanken
en kan bij ons zingen in tonen van pure,
kristalklare expressie van teedere gevoelens,
van het vertwijfelende hart, dat snakt naar
liefde en ontferming. Niet altijd evenwel is
bij hem aanwezig die rijke, nooit uitgeputte
bron van een zich uitzingend gemoed, zoo
als wij die aantreffen bij zijne grootere
voorgangers, dikwijls minder gecompliceerd
van geest en verstand.
We trokken reeds een parallel met Anton
Bruckner uit wiens Te Deum," ondanks
architectonische zwakheden, toch een zoo
sterke stroom van echt genialen
scheppingsdrang spreekt. Ook hier wel is waar alles
uiterlijk krachtig, maar zeer zeker voor
komend uit innerlijk sterk gevoelde over
tuiging.
Nog een ander toondichter willen we hier
noemen:
Robert Schumann, omdat ook hij door
Goethe's Faust geïnspireerd werd. Al is er
misschien heel wat door Schumann minder
logisch opgevat en zeer zeker heelwat min
der technisch uitgewerkt, het neemt het feit
niet weg, dat hij in zijne heerlijke zangen
op menige plaats een veel warmer, maar
ook dikwijls een veel praegnanter karakter
aan de muziek wist te geven.
Men vergelijke maar eens het neige du
Schmerzensreiche bij Schumann met die zin
nelijke uiting van boetvaardigheid, die M.
zijn Gretchen in den mond legt.
De naar het geniale strevende Mahler mist
voor ons (behalve in de Kindertoten lieder")
dat rijke innerlijke zielsleven van het genie,
dat slechts in staat stelt die wonderbare
vindingen van melos en thematiek te voor
schijn te roepen, die wij onbewust kunnen
genieten, niet afgeleid door de gedachte
aan technische problemen.
In deze meening zijn wij gesterkt na de
jongste uitvoering. Want die uitvoering, zoo
volmaakt als ze was, heeft die bewondering
voor technische problemen, waaraan dat werk
zoo rijk is, te zelden op zijde kunnen zetten.
Waarlijk ligt hier niet de schuld aan
Mengelberg en de zijnen. Wat er gepresteerd
is, grenst aan. het ongeloofelijke, dat hier
Ereigniss" werd.
Willen we alle elementen, die tot deze
grootsche daad hebben meegewerkt, naar
verdiensten huldigen, we zouden te veel
ruimte noodig hebben. Wij omvatten daarom
in eene scala van warme bewondering de
contrabassen met extra C saite, tot en met
de weelderigste discant klanken van eene
Mater Gloriosa, dat geheele complex, dat
als een artistiek zelfbewust maar toch willig
instrument den eminenten bespeler tot in
de fijnste intenties gehoorzaamde,
Mengelberg heeft met zijne elite scharen,
niet het minst het Koor der Afdeeling, eene
buitengewone daad verricht.
Mr. H. M. VAN LEEUWEN