Historisch Archief 1877-1940
23 Dec. '16. No. 2061
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
11
Teekening voor de, Amsterdammer" van Is. van Mens
KERSTTIJD
door ARN. SAALBORN
Waarom zwermen de zielen der menschen
niet wijd-uit over de velden? Waarom hok
ken zij maar in steden en -stadjes en dorpen
en huizen dicht, zoo dicht mogelijk bijeen ?
n zoeken gezelligheid en
gezelschappelijkheid.
Ik ben langen tijd gegaan langs vreemde
wegen zonder einde, eindeloos door het
land. Sneeuw-witheid en grijze sneeuwlucht
en stilte als van daar ginds vanwaar nie
mand wat weet.
Al het overbodige was weg en van mij
zelf niets over dan ik zelf, zonder inbeel
dingen, zonder leugens en zonder malle en
moeilijke verhoudingen.
Dadr valt niet te spreken, niet te rede
twisten over den zin des levens, daar is
geen kunst, peen maatschappij. Maar als
daar oorlog was op die velden en langs
die wegen, zou dat niets afdoen aan de
heilige houding, die het leven daar heeft.
Oorlog of niet oorlog, om 't even.
De houding is het, de echte en diep met
het wereldwezen vereenzelvigde of de
valsche, opgeschikte luidruchtige.
Wat zoeken wij altijd zielige verbindinkjes,
warmtetjes, praterijtjes met elkander in
enge ruimten.
Laten de zielen toch zwijgend uitzweven
en, luisteren en beven en glimlachen.
? . la de stilte, in de wijdte, in het niet be
grensde. Ver, verder, waarheen geen doel
is dan het volkomen witte, waarheen geen
bewegen leidt dan het volkomen
onbewo' gene, vanwaar geen liefde blinkt dan htt
volkomen blanke, het volkomen geluidlooze.
Vandaar zal zij komen, die in diepste
? heil'gheid van weten mijzelf is.
Dit is het weidsche wachten, dan wordt
de ziel wit, wit, wit.
* * *
Ik zie een feest genaken. Stil-aan, uiterst
zacht en teer en van heel ver.
Waarom schijnen deze avonden anders
dan gewone avonden? De dorpsstraat ligt
laag en ; rustig, wit van sneeuw., Een licht,
schijnt hier n daar. En toi de menschen,
die snel voorbijgaan, trekt mij iets, een
genegenheid, een omhelzeh willen en
vrienMlllllliillllllfliiflliliiliifliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiimiiiMiiiiiiiimiil
Stemming
Een Pijnlijke Humoreske
door F. DE SINCLAIR
De familie Korenaar gaf een Kerstmisdiner.
De tafel was versietd met hulsttakken vol
roode besjes; op de standaards, waar anders
de ficus, de phoenix en de kentsia hun zwaren
levensstrijd streden, stonden nu miniatuur
kerstboompjes, waar guudloovs rijes op
flonkerden en waaraan in staniol gewikkelde
maridarijntjes' en stukjes fondant verlokkend
bengelden.
Boven de porte-brisée hing een maretak.
Het tafelzilver en 't kristal blonk in 't
licht der electrische lampjes en het zilveren
engeltje, dat triomfantelijk het menu met
zijn blinkend armpje omhoog stak, wasén
t belovend symbool voor de blijde vredigheid
aan den goeden disch.
Mevrouw Korenaar zag wat gcëchauffeerd;
naast haar oogen brandden twee roode
vlekken op haar huid en de oogen zelf
schoten felle vlammeijts.
Meneer Korenaar zat ongemakkelijk op een
salonstoeltje te wachten, hij wist geen raad
met de panden van zijn gekleede jas, had
gaarne willen rooken wat niet geoorloofd
was in 't salon en keek nu met een gesloten
mond van lijdzame berusting naar de andere
menschen in de kamer.
Zijn schoonmoeder, mevrouw Vledderwas
er in glanzend satijn met het bekende familie
stuk, de diamanten hoorn des overvloeds,
onder haar kin vastgenaaid op haar japonlijf,
doch inderhaast iets te hoog, zoodat het
delijke woorden zeggen: Kom broeder, nu
gaan we een feest vieren. Voel je het komen,
broeder? Wii zijn geen vreemden. In onze
harten brandt hetzelfde vuur, dezelfde liefde.
Zijn wij tezamen niet geweest daar ginder,
waar de eeuwigheid is? In je oogen, broe
der, trilt de booge eeuwigheid. En in de
mijne ook, mijn broeder, zie je wel?
Kom, geef me een hand. Onze handdruk
is warm en hecht. Is het niet, broeder, of
we elkander eindeloos lang kennen en nu
plotseling na lange scheiding terug gevonden
hebben. Wij hebben elkaar gevonden,' om
samen het feest te vieren, broedeitje.
Kijk eens raar den toren van onze kerk.
Wat staat die stil en streng te kijken, hè!
Het is, of hij ergens op wacht, op het komen
van iets moois en zachts en heiligs. Zijn
spits staat hoog gespannen in de lucht. Wat
zou er komen, broeder?
Kijk, de bommen wachten. Hun silhou
etten zijn als goedige reuzen, die niet
begrijpen.
Of die alles begrijpen, broeder.
Luister, er gaat iets wonderbaars gebeuren.
Alle rnenschen zijn elkander lief geworden.
En zoo zeldzaam zijn a'le dingen in de
schemering. Ik verheug mij met een heer
lijke vreugde. Jij ook, broedertje?
iiliilllllllllllll
G. F. HASPELS f
door Jhr. H. SMISSAERT
In Haspels' laatsten roman: David en
Jonathan", in Onze Eeuw, jaargang 1915
verschenen, vindt men de aandoenlijke ge
schiedenis van Lodewijk, die, gebroken door
het te drukke Rotterdamsche zakenleven,
op het Qeldersch buiten De Geer" herstel
komt zoeken en daar genezing vindt in den
dood. Haspels' vrienden hebben met angst
wel eens aan mogelijke overeenstemming
gedacht, toen zij hooiden dat hij, overwerkt,
door een hartlijden overvallen, de vele Rot
terdamsche besognes tot nader order had
opgegeven en rust, ook beterschap hoopte
te vinden in zijn Lochemsch landhuisje
Welna". Maar zij vleiden zich dat zijn
veerkrachtig gestel 't zou winnen... Toch,
aanvankelijk gunstige berichten werden niet
bevestigd; minder gunstige, verontrustende
doken op. Straks scheen er weer hoop: wel
ding telkens prikte in haar onderkin, hetgeen
ze aan een onbekende andere oorzaak toe
schreef. Zijn zuster was er, Adèle geheeten,
vijftig jaar oud, gehuld in een rozeroode
liberty blouse en met een boeketje
maartsche viooltjes in de verleidelijk bedoelde
opening van haar puntig decolletée; Clara
was er, zijn oudste dochter en Betsy, zijn
andere, Kees, zijn zoon, Piet, de zoon van
zijn getrouwde zuster, in een fonkelnieuw
luiterantsuniform en Dolly. de boezem
vriendin van Betsy.
In zoover waren ze compleet, maar 't
wachten was op hunnen trouwen huis vriend
dominéKrinkelman.
Wachten is altijd vervelend," zei Korenaar
die meende zijn vrouw welgevallig te zijn
met die opmerking.
't Zal met jou wel schikken," antwoordde
ze echter nogal hevig jij hangt lui op een
makkelijke stoel, maar ik heb de zorg voor
duizend dingen in mijn hoofd."
He, wat vlieg jij weer op," zei Adèle,
je man bedoelt daar nu toch niets onaan
genaams mee en wat geeft het of we even
wachten ? Dominéis misschien nog naar
een zieke geroepen."
Nou" zei de oude mevrouw Vledder wat
smalend, terwijl ze haar kin wreef. Of-ie
daar nou zoo druk aan doet ?''
O ja, dat weet ik zeker opoe!" riep
Clara ineens.
Hoe weet jij dat nu in Godsnaam kind?"
vroeg Adèle met verontwaardigde
ongeloovigheid.
Maar Adèle, je veronderstelt het zelf!"
riep mevrouw Korenaar, haar dochter be
schermend. \
Nou ja, maar dan hoeft zij toch niet zoo'n
toon tegen mij aan te nemen", steigerde Adèle.
Gut tante, ik zei 't niet eens tegen U,
maar tegen Opoe", riep Clara.
Wel ja, en tegen Opoe mag alles gezegd
worden", zei mevrouw Vledder, die stek*lig
werd door dat geprik van 't familiestuk.
Daar is nou toch waarachtig heelemaal
geen sprake van!" riep meneer Korenaar.
David, hou jij je d'r alsjeblieft buiten",
verzocht zijn vrouw met aandrang en Kees,
doe die hond uit de kamer, dat heb ik je
nu al dertig maal vriendelijk verzocht".
Kom Fox", zei Kees, nou zal jij 't ge
daan hebben", en hij pakte 't hondje op en
zette 't in de gang.
Waar is Mimi?" vroeg Betsy verschrikt
als er weer gevecht komt !"
Ja, die beesten in huis..." zei Adèle.
Dat moet ieder voor zich weten", sprak
Opoe met sterken nadruk.
Natuurlijk, maar bij mij zullen ze nooit
in huis komen, dat bezweer ik U".
Zweer ganschelijk niet", vermeet de lui
tenant zich, grappig bedoeld, op te merken.
Spotten met heilige dingen is nooit geestig
beste vriend", zei Adèle ijskoud.
Dat is toch geen spotten", meende Dolly.
Mevrouw Korenaar gaf door een mede
lijdend lachje blijk, dat ze Adèle kleingeestig
vond.
De spotters krijgen spottersloon", ver
maarde meneer Korenaar, gekscheerend.
Korenaar je zit weer op je jas l" viel
mevrouw uit, doe die panden goed of ga
anders staan. Je ziet er net uit of je in een
zou herstel heel lang duren, volledig herstel
scheen uitgesloten; de volle vroegere taak
zou wel te zwaar blijken, maar 'n deel...en
langzaam aan...; nu nog niet...! Toen, in
het Arnhemsch Diakonessenhuis, de apoplexie,
onverwacht begin van het nu overhaast einde.
Is het, noodig, Haspels te kenschetsen ?
Men kan volstaan met den lezers van zijn
werken, die niet in persoonlijke aanraking
met hem zijn geweest, te zeggen, dat de
mensch was geheel zooals de schrijver zich
deed kennen. Men leest en men ziet Haspels
geheel uit zijn boeken. Ernstig... ja, vervuld
van den hoogen, heiligen ernst der eeuwige
waarheden, waaraan hij vasthoudt met heel
zijn hart en gansch zijn ziel. Ernstig en
overtuigd. In zijn overtuiging volkomen
waar, echt, oprecht. En dat ook in zijn
romans, waarin, wie Haspels kenden, hem
herkenden, proefden. Hem was lief de
opwaartsche lijn; het verhaal mocht wel door
de diepte gaan, maar moest stijgen tot blin
kende hoogten, waar, het uitzicht ver is en
vrij, waar ge de zon ziet en den hemel.
Tendenz-kunst", deze ? Neen, er lag geen
strekking" in en er was geen leering be
doeld, maar zijn kunst kon niet anders zijn
dan ze was omdat Haspels nu eenmaal gaf
wat hij had, van al wat hij had en zich gaf
zooals hij was. Vandaar ook in al zijn werk
die heerlijke blijheid. Want Haspels was een
blijde. Hoeveel waöer, in de natuur en in
het leven, dat hem verrukte^! Dan zwol zijn
geestdrift en dan moest hif'ervan getuigen,
hoe blond ons duin was en hoe sappig onze
G. F. HASPELS f
weiden en hoe geestig het torentje zich beurt
uit de donkere groep der olmen... en ook:
hoe kostelijk toch ons leven is( hoeveel ge
luk er weggelegd is voor wie het blijmoedig,
vrijmoedig te vinden weet; en hoe verruk
kelijk het ook U, van dat alles te mogen
spreken en schrijven...! In zijn uitbundig
heid heeft hij geheel zich gegeven, in zijn
enthousiasme, zijn liefde, zijn ernst.
En wanneer ge nu een van zijn werken
neemt, Vreugden van Holfand of Onder den
Brandaris of, uit later tijd, Wv, De Stad aan
't Veer of welk ander ook, gij vindt er altijd
Haspels in terug, die heel zijn hart en heel
zijn ziel en heel zichzelf 'daarin geeft: den
ernstigen, den blijmoedjgen^ in ernst en
blijheid beide zooecht en waar en volkomen.
Wat ook zoo best kon, omdat er geen
tegenplisseermachine gezeten hebt... dat 's nou
de derde maal, dat ik het z.ég".
Er viel een zwijgen: déheer Korenaar
stond op met een paar vreeselijke oogen
en zei dan met dreigenden nadruk.
Om je niet voor de vierde maal te ergeren
zal ik dan gaan staan, lieve", en dan als
hij evengestaan.had, mag ik ook wandelen...
stappen... ?"
Mtvrouw Korenaar snelde de deur uit.
Korenaar!'' begon Opoe, en ineens af
geleid. .. Wat prikt daar toch zoo... ? Kore
naar, je bent heel onredelijk "
Mama", antwoordde Korenaar, terwijl hij
erg rood werd ik waardeer uw opinie altijd
zeer, maar in zaken tusschen man en vrouw..."
Pardon...", viel de oude dame in juist
in zaken tusschen man en vrouw heb ik..."
Pardon", riep Korenaar met zware stem
verheffing ik duld daarin uw tusschenkomst
niet... ons gesprek over dat onderwerp is
hiermee geëindigd" en de heer Korenaar
verliet insgelijks de salon. *
Aangenaam humeur", zei Opoe.
Ja Mevrouw, maar ik geef mijn broer
gelijk", zei Adèle.
O, maar jij hebt heelemaal geen stem
in 't kapittel", sprak de oude dame.
O, dank U, dat is de eenvoudigste manier
om altijd gelijk te hebben", zei Adèle.
Hoe zitten we aan tafel?" vroeg Dolly
zacht aan Clara.
O kind, wees maar niet bang, jij zit
tusschen Piet en Kees, dan kun je naar twee
kanten tegelijk flirten", antwoordde deze.
Ik geef niks om die jongens", zei Dolly
coq iet, voor mijn part zit ik naast Domih
Knrkelman.
Nee, dat is je plaats niet", zei Clara
uiterst koel.
O, dan zit jij er zeker zelf naast", lachte
Kees wat hatelijk.
Heb je er bezwaar tegen?"
Integendeel."
Dankje, je bent wel beleefd."
Tante Adèle zit eigenlijk naast dominé,"
sprak Piet.
Wat is er met mij ?" vroeg die tante,
dadelijk achterdochtig.
Maar de binnenkomst van meneer Korenaar,
voorafgegaan door Fox die aan de deur had
staan krabben en nu ijlings onder een
crapaud kroop, gaf het gesprek een andere
wending.
Ik heb mezelf boven bekeken, maar ik
zie nergens een kreuk in mijn jas," sprak
de heer des huizes, die nu om dit ongerepte
kleedingstuk te demonsteeren met zijn rug
langs al de aanwezigen schoof en heel lang
zoo vertoefde bij de oude mevrouw Vledder,
die dadelijk een anderen kant uitkeek en hij
wilde daarna juist met iets zegevierends in
zijn houding gaan zitten, toen mevrouw
Korenaar ook weer binnenschoot.
't Lijkt wel of alles tegen me samenspant!"
borst ze uit en dan hevig tot de meid, die
met een behuild gezicht een zwarte dien
japon en witte schort een schaaltje op de
tafel plaatste.
Je zet het nu dadelijk op 't achterste gat,
versta je dat ?"
Dat is al gebeurd..." beefde de meid
terug.
Hou je mond... ik vraag je niet... de
spraak was stusschen die twee, 'maar over
eenstemming, eenheid: hij kon zoo blij zijn,
omdat hij den ernst van het leven had ge
proefd.
Zoo in zijn boeken. En zoo als mensch,
als vriend. Een gulle vriend en met zijn
vriendschap gul. Hem viel de benepen
vraag niet in, of meneer wel juist van de
parochie was. Hij veroorloofde zich de weelde,
van ruim te zijn, breed en koninklijk in de
wijdte van waardeering. Was het omdat hij,
voor zich, sommige dingen zoo heel zeker
wist, zoo heel stevig op een vast fundament
stond, dat hij, onvervaard voor opspraak,
eerlijke waardeering kon gevoelen en
dan ook onbewimpeld toonen ! voor veler
lei van wat toch in het geestelijke niet was
het zijne ? Hoe was hij er oo uit, te waar
deeren ! Hoe gretig zocht hij naar wat hij
zou kunnen toejuichen, waar hij afkeuren
moest. Lezers van Haspels' Nieuwe Boeken"
in Onze Eeuw weten hoe die waardeering,
maar hoe ook de afkeuring waar en echt
zich uiten dorst. Oprecht als criticus,
gelijk hij oprechtheid vroeg als zijn werk
zou worden beoordeeld. Een oprechtheid
boven elke school, boven alle ismen",
buiten elke cóterie.
Uit een vol en bezig leven is Haspels
heengegaan ; wel heel vol en bijzonder bezig;
tégevuld, te druk. Het Rotterdamsche
predikants-ambt... was hij 't, die dit werk
licht zou opvatten ? Maar vroeg het dan
niet een heelen man? Toch was er zoo veel
meer: Onze Eeuw, waarvan hij sedert den
aanvang met mij het secretariaat deelde,
waarin na 1900 al zijn romans en zijn vele
vredesbesprekingen verschenen ; voorts aller
lei ander werk: vergaderingen, voordrach
ten, cursussen, weet ik al welke allerhande
besognes, waarvan wij vroegen: maar hóe
vindt ge voor dat alles den tijd ? Want wij
wisten : wat hij deed, deed hij met zijn hart.
Niets ten halve.
Heeft hij zijn krachten overschat en over
spannen ? Maar had hij, de uitbundige, de
levensblije, de geestdriftige, ernstige strijder,
stoer werker, had hij voorzichtiger, met
zichzelf zuiniger kunnen zijn ? Ach, ik ge
loof het niet. Toch : wel kort heeft dit volle
leven geduurd: in zijn 52 ste jaar ging hij
heen. Hoeveel had hij ons allen nog kunnen
geven van de heerlijke dingen, waarmee hij
zoo mild kon zijn!
19-12. '16.
Reveil ?
't Is najaar en de storm vaart door de blaren!
Hij voert den schoonen, groenen zomer mee.
En 't leven zal vergaan, als alle jaren,
In wintervree.
Wij turen met verstilden blik naar buiten
En zien het aan, hoe daar de strijd weer
woedt....
Hoe lijkt de val der blaren, niets te stuiten,
Zoo zoet zoo zoet?
Vermoeiden, die de tocht haast doet bezwijken,
De tocht door 't leven en de bittere strijd,
Zoet lijkt het hun in uwen hof te wijken,
Vergetelheid!
Te neigen bij uw diepe, donk're bronnen,
Waarin gij 't al, het al, verzinken doet
Niets meer te zien, geen sterren en geen
zonnen
Ja... het lijkt zoet.
Maar rust op aarde is menschen nooit
gegeven
Al heffen soms wij de ooge' in stom betoog,
Wij voelen 't al: reeds gaat in ons het leven
Opnieuw omhoog.
En 't hart wordt stil: 't is of trompetten
blazen,
Of verten dreune'en roepend openeaan :
Op, opl Uw tijd is nog niet daar, gij dwazen!
Treedt allen aan!
Machtig de toon, geblazen tot verzamen!
Zoet het signaal, dat oproept in 't geweer!
En wij ? Ten antwoord galmen we'onze
namen
Geen aarz'Iing meer!
Wij treden, een van tred, in zwarte reien
Waar bleef de drang, die om vergeten vroeg?
Een sterker drang doet lachen ons, doet
schreien
Nimmer genoeg!
O leven U behooren onze krachten!
Doorstroom ons als de wind den najaars
boom
Dan storten we'u ons hart uit: in gedachten
In daad in droom
Zoo lang als een het wil, die loost de banden:
De dood Zoo zoet voor wie het lot ver
droeg.
Neemt hij het Vaandel ons uit moede handen,
Dan is 't genoeg.
Dan mogen, ja, dan mogen wij bezwijken
En wuivend groetend de aarde, metterhand...
Stil ruischend zal zich onze standaard strijken
In 't Vaderland ! INE VAN DILLEN
ONTEVREDEN ROOKER5
NEEMT DE PROEF MET:
AMSTERDAMSCH FABRIKAAT-ZEER OUDE TABAK .
iiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiilili
heele saus is bedorven... maar ik hou het
van je huur af "
't Is mijn schuld niet. U zei zelf...."
Meid ga weg!' zeide mevrouw Korenaar.
En ze ging weg.
Wat is er kind ?" vroeg Opoe deelnemend.
Och zeurt u niet asjeblieft," snauwde de
dochter.
Nou," sprak meneer Korenaar, je be
weerde nu dat ik zooveel kreukels had in
mijn jas, wil je nu asjeblieft eens even
zeggen "
Maar zijn vrouw scheen hem niet te hooren.
Nu zijn de oesters er niet O God,
dat is de laatste maal in mijn leven, dat ik
een diner geef... 't is ook gekkenwerk...
je slooft je half dood en..." ze belde
geweldig.
De oesters..." zei de heer Korenaar, nader
tredend, maar?"
Hou je mond nou!" snauwde mevrouw.
Drie en tachtig... ja ja ja ja drie en tachtig
juffrouw.., quatre vingt trois.als u geen
Hollandsch verstaat "
Maar de oesters ..." zei meneer Korenaar,
Hou je mond... met de vischhandel van
Jansen? Mevrouw Korenaar., hoe komt u
in godsnaam zoo stom om de oesters
te vergeten... het verbeeldt toch, dat u een
eerste klasse zaak hebt... ik moet ze on
middellijk... onmiddellijk hebben, verstaat
u dat... en anders... watte?... Wanneer?...
Nee... onmogelijk... ze zijn er niet, dan
heeft die stomme loopjongen..."
Nee, nee, nee ..." suste meneer Korenaar,
de oesters zijn er wel.. .1"
,,Zijn de oesters er wel ?"
,.Ja zeker, lieve kind."
Ze hing de telefopn me* een ruk op, en
zag haar echtgenoot met vreeselijke oogen
aan.
Op dat moment sloop Mimi de zwarte kat
des huizes voorzichtig door de deur der eet
kamer naar binnen en betrad het salon.
De oe_-ters zijn er!" kreet mevrouw
Korenaar, en mij laat je als een waan
zinnige door het huis draven en telefoneeren
en zoeken en jagen, denk je dan dat er aan
mijn krachten ook geen einde kan komen?"
Maar ik zei toch?" begon de heer
Kotenaar.
Je zei het te laat," riep Opoe.
Mevrouw houdt u er zich buiten," riep
Adèle.
Tante, bemoei je er zelf niet mee," riep
Clara.
Ik heb wel degelijk gezegd..." begon de
heer Korenaar opnieuw.
Wat...? Jij... jij... jij... zegt nooit
iets degelijk!" siste mevrouw.
En ik verbied je om in tegenwoordigheid
der kinderen..." begon Korenaar.
Toen ineens gaf Dolly een gil. Fox was
met een snerpende kef op de kat aange
vlogen, Mimi had haar klauw in zijn oog
geslagen, blies en gilde tegelijkertijd en de
kluw vechtende dieren rolde in razende
snelheid door 't salon.
.,Ook dat nog!" gilde mevrouw Korenaar,
terwijl iedereen opvloog van zijn stoel en
Opoe boven op de hare klauterde.
Trekt ze van elkaar!'' riep Adèle.
Jullie zijn lammelingen, allemaal!" siste
mevrouw Korenaar doodsbleek.
Het was op dat oogenblik, dat domin
Krinkelman na een ongehoord tikje de kamer
binnentrad en met den bloemzoeten glimlach
der naïve onergdenkendheid vriendelijk en
lichtelijk brauwend zei:
Vgede op aagde, in de menschen een
welbehagen".