De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 23 december pagina 7

23 december 1916 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

23 Dec. '16. No. 206] DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Rabindranath Tagore, DE WASSENDE MAAN, (liederen van het Kind) geautoriseerde vertaling van FREDERIK VAN EEDEN. I. HET T Hifi S. Ik beschreed alleen den weg dwars oover den akker, terwijl de zon haar laatste goud opborg als een gierigaard. Het daglicht zonk dieper en dieper in de duisternis, en het verweednwd land, welks oogst was geïnd, lag zwijgend. Plotseling steeg een schrille jongensstem in den heemel. Hij ging ongezien door het donker, en liet spoor van zijn gezang achter in de stilte van den avond. Zijn dorps-thitis lag daar aan het eind van het onbebouwd terrein, aan gindsche zij van het suikerriet-veld, verborgen onder de schaduw van banaan en areca, van kokospalm en de donkergroene broodvruchtboom. i) Ik stond een pooze stil op mijn eenzamen weg onder het sterrenlicht, en ik zag de verduisterde aarde voor mij uitgebreid, met haar armen omvangend ontelbare te huizen, waarin wiegen en leegersteeden, moeder harten en avond-lampen, en jonge leevens blijde met een blijheid, die niets afweet van haar waarde voor de waereld. II. KINDERE'S WIJZE. Als Kindeke maar wilde, kon het nu zóden heemel invliegen. Niet zonder reeden blijft het hij ons. Het wil zoo graag zijn hoofd aan moe ders boezem leggen, en het kan niet ver dragen als ze maar eventjes uit zijn oogen gaat. Kindeke" weet alle soorten van wijze woorden, al kunnen weinigen op aarde hun beteekenis verstaan. Niet zonder -reeden spreekt het nooit. Het verlangt niet anders dan moeders woorden te leeren van moeders lippen. Daarom ziet het er zoo onnoozel uit. Kindeke had een schat van goud en paerelen, maar het kwam op aarde als een beedelaar. Niet zonder reeden kwam het in die vermomming. Het lieve naakte schooyertje deed zich zoo heelendal hulpeloos voor, om te kun nen beedelen om moeders liefde-rijkdom Kindeke was zoo vrij van alle banden i) lledocld is de Chacca ; Artiocarpus iptcgrifolia, IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIII.ini Het Kerst-Souper van Alfred Fellan door H. SALOMONSON Wat er in den Kerstnacht geschiedde met Alfred Fellan is te merkwaardig, om het hier niet te vertellen. Alfred Fellan is een schat rijk particulier, en sinds het begin van den oorlog bewoont hij de hoofdstad van een neutraal land. Hij heeft gedurende zijn leven alle hoofdsteden van Europa bewoond, en zelf weet hij eigenlijk al niet meer, of zijn voorlaatste verblijf Londen of München of Rome geweest is. Zijne papieren vermelden geenerlei nationaliteit, en zijn gelaat is er een, dat men vór den oorlog cosmopolitisch noemde omdat het zeer pezig is, en sinds dien Amerikaansch, hoewel het in dien lijd volstrekt niet veranderde. Zijn hoofd is kaal, zijne kleeding pretentieus van soberheid, hij draagt een monocle, en gij kent zijn naam. Hij heeft zijn tijdelijke woning ingericht in den trant der oude patricierswoningen van het land, waar hij toevallig terecht ge komen is. Een antiquair was hem daarbij behulpzaam. Hij heeft tijdelijk zijne gewoonten aange past bij die van het neutrale volk waaronder hij verkeert. Ook op Kerstavond was hij eenzaam. Hij had Kerstavonden meegemaakt in Engelsche Manors, en in Zwitsersche berghótels, maar nimmer een Kerstavond, waarop hij geheel alleen was, zooals ditmaal. Na zijn diner in de club, waarvan hij temporair lid was, zat hij eenzaam in de rookzaal; hij Bedacht, dat het beste zou zijn, thuis eene palience te gaan leggen. Op zijn kamer brandde het haardvuur; hij ontstak twee kaarsen op de zware eikenhouten tafel; zijn bediende had hij naar huis gezonden, om daar het feest te vieren. Tusschen de kaarsen zette hij een whiskyflesch, een glas, en een karaf water. En, rechtop, in een Queen Anne stoel ge zeten, begon hij zijn patience spel. Om half elf was hij dronken, maar bleef rustig doorspelen. Om kwart voor elf werd er luid gebeld. In zijn evening-dress liep hij huiverend, ietwat bedwelmd en wankelig door de gang. Twee bedienden van de club droegen een mand naar binnen; me ietwat waterige oogen keek hij naar hun gesjouw aan de krakende hengsels. in het land van de smalle wassende maan. Niet zonder reeden gaf het zijn vrijheid op. Het weet dat er plaais is voor oneindige vreugde in 't hoekje van moeders hart, en het is zoeter dan Vrijheid in haar lieve armen gevangen en omkneld te zijn. Kindeke wist nooit wat schreven is. Het woonde in het land van volkoonien zaligheid. Niet zonder reeden verkoos het tranen te storten. Al trekt het moeders smachtend hart tot zich met den glimlach van zijn lieve gezichtje, met de kleine kreetjes om nietige smartjes weeft hel de dubbele band van deernis en liefde. III. DE NIET-BESPEURDE WA CHT. Ei, wie kleurde dat jurkje, mijn kind, en dekte uw lieve leedjes met dat roode kleedje? Je kwaamt naar buiten in den morgen om te speelen in den binnenhof, waggelend en tuimelend bij 't loopen. Maar wie kleurde dat jurkje, mijn kind? Waarom lach je, mijn kleine leevensknop? Moeder glimlacht om je, terwijl ze op den drempel staat. Zij klapt in de handen en haar arm ringen tinkclen, en je danst met je bamboe stokje in de hand als een klein herdertje. Maar waarom lach ie, mijn kleine lecvcnsknop? O beedelaartje, waar bcedcl je om, nis je niet twee handen om moeders hals hangt? Hebberig hartje, zal ik de waereld pluk ken als een vrucht van den heemel, om haai' op ie kleine roze handpalm te leggen? O beedelaartie, waarom becdel je? \'roolijk draagt de wind het gerinkel mee van je enkel-schelleljes. De zon glimlacht en ziet toe als je wordt gewasschen. De heemel past op, als je in moeder:: armen slaapt, en de morgen komt op de tecnen aan je bed en kust je oogen. Vroolijk draagt de wind het gerinkel mee van je enkel-schcllctjcs. Dedroomeii-fee komt naar je toe, zweerend door den scheemcr-hcemcl. De wacreld-moeder zit bij ;<', in het hart van je moeder. Hij die zijn muziek voor de sterren speelt sfuat aan je venster met zijn /luit. En de droomen-fee vliegt door de scheemering naar ]e toe. IV. SLAAP-ROOVER. : Wie stal de slaap van kindeke's oogen? Dat moet ik weeten. Haar kruik teegen haar middel klem mend ging moeder naar hetnabuurige dorp om water te halen. Het was middag. De speeltijd' voor de kinderen was voorbij; de eenden in den vij ver waren stil. De herdersjongen Ing onder den Banjanboom te slapen. De kraanvogel aloud deftig en roerloos in het moeras bij het Mango-bosch. Toen kwam de slaapdievegge, roofde de slaap van kindeke's oogen en vloog weg. Toen moeder terug kwam vond ze kindeke op reis door 't vertrek, op handen en knieën. Wie stal de slaap van de oogen van ons kindeke? Dat moet ik weeten. Die moet ik vinden en opsluiten. Ik moet in de donkere grot kijken, waar een smal beekje lekt tusschen rotsblokken en barsche steenen. Ik moet zoeken in de lootnc schaduw van het bakoela-bosch., waar duiven koeren in hun verstek, en feeën-ringen tinkeien in de stille der sterre-nachten. Des avonds zal ik gluuren in de /luiste rende stilte van het bamboe-bosch, waar vuurvlicgoi hun licht uitstralen, en ik zal aan ieder schepsel dat ik ontmoet vragen : ,,Ktin iemand mij ook zeggen waar de sliKifiroover woont?" Wie stal de slaap van kindeke's oogen? Dat moei ik weelen. <)/ ik die ook een duchtige les zul geeven als ik hditr muur vind.' Ik zal Iiutir nest plunderen en kijken waar ze al de gestoolen slaap heeft opge borgen. Ik zul alles weghalen en mee neeinen. Ik zal haar twee vleugels sleertg binden, en haar neerzetten op den rivier-oever, en haar visschertie laten speelen met een neten hengel tusschen de biezen en water leelies. A Is dun di' markt des avonds is ctfgeloopcn en de dorpskinderen in moeders school zitten, dan zullen de nachtvogels haar uitsliepen en in haar ooren roepen : .Wiens slaap zul je nu sleden?" r. HET BE<;IX. ,,Waar ben ik vandaan gekoomen? en waar heb ie mij g'vonden?" vroeg kindeke (Kin de moeder. /.ij antwoordde half lac/iend hall schrei end, en kindeke (Kin haar borst drukkend: ,,Je waart verborgen in mijn hart als zijn verlangen, mijn lieveling. Je waart in de poppen van mijn kinder spel: en als ik eiken morgen het beeld van '<nnvin god maakte van klei, dan maakte en herschiep ik j Ou. Jij waart ingeslooten bij onzen huis-god, en als ik hem eerde, eerde ik jou. In al mijn hoop en liefde, in mijn lecven, en het leeven van mijn moeder heb jij geleefd. In de schoot van de onsterfelijke Geest die ons huis behoedt, ben jij gekoesterd sinds eeuwen. Toen in mijn meisjes lijd mijn hart zijn bloembladen ontplooide, waarde jij als een zoete geur daaromheen. Jouw tccdere zachtheid bloeide in mijn jeugdige leeden, als een gloed in den heemel roof zons-opgang. Als des heemels dierbaarste lieveling, tweeling van het morgenlicht, ben jij stroomaf gcdrceven op den leevens-vloed, om einde lijk te stranden op mijn Jiart. Als ik op je gezichtje staar, dan ooverweldigtmij hel geheimenis, jij, die aan allen hoordct, bent nu mijn geworden. Uit vrees je te verliezen druk ik je nast aan mijn borst. Welke toover heeft de schat der waereld in mijn slanke armen gevoerd?" VI. KINDEKE'S WAERELD. Ik wou dal ik een rustig hoekje kon inneemen in hel hart run kindeke's hcusche eigen wucreld. '? Ik weet dat het sterren heef l die teegen hem praten, en een heemel die neerbuigt tot zijn gezicht om hem te vermaken met grap pige wolken en reegenbogcn. Die speelen dat ze dooi zijn en er ititzien ulsoi ze nooit kunnen lieweegen, koomen kruipen tot zijn venster met hun sprookjes en mei tafels vol mooi speelgoed. Ik won dal ik kon reizen op den weg die door kindeke's ziel gaat, en verder oover alle grenzen. W a ar boodschappers berichten ooverhrengcn zonder recdc, tusschen de rijken van koningen zonder geschiedenis. Waar de Rcede vliegers maakt van haar wetten en die oplaat, en waar de Waarheid de feiten bevrijdt van hun boeyen, VU. SCHANDE! Waarom zijn er tranen in ie oogen, mijn kind? Hoc leelijk run hen om ie altijd Ie bcknorren voor niets.' fe hebt je vingers en je gezicht bemorst mei inkt onder 7 schrijven noemen ze je daarom vies? Wel j oei! Zouden ze de volle maan vies (Voor Even later zat hij weer tegenover de twee brandende kaarsen, rechtop in zijn antieke stoel. De mand stond naast hem, en op tafel lag een brief. Na eenig staren op de vier kante couvert, scheurde hij die open. Een kerstgeschenk" stond erin voorden eenzame, van een paar dubvrienden". Er vertrok geen spier in zijn gelaat, dat hij langzaam wendde, van de brief naar de mand. Toen stond hij voorzichtig op, en wierp, met n hand steunend op den lafelrand, het deksel van de mand open. Daarna ging hij weer zitten. In het dansend kaarslicht zag hij, naast elkander, vier crème-gele patéde foie gras terrines, rond en bol; daarnaast lag, met droevig slappen hals, en gebroken oogen, een doode kalkoen. Twee bourgogne-flesschen in rieten hulzen waren er nog, en de steenen pot van een plumpudding. Over alles heen lagen een paar takken hulst, met roode bessen. Met onbewogen gelaat, de monocle in het oog geklemd, staarde Fellan naar de eet waren ; toen schonk hij zich een whisky in, half water, half Canadian, dronk die schielijk leeg, hikte even, en staarde weer op de mand. Zoo bleef hij een heelen tijd zitten. Het licht van de beide kaarsen, en dat van het haardvuur, danste door het vertrek, over het verguld lederen behang, langs de gladde kolommen van een oud Hollandsche kast, en over de schouw, waarvan de kap zich verloor in een duistere hoogte. Eindelijk begonnen de kaarsen te flakkeren, zij waren bijna opgebrand; het licht gaf, bij het telkens opflikkeren vreemde scha duwen in de mand. Het was, alsof het kalkoenenlichaam stuip trekkingen kreeg, de rauwe lange hals ver wrong en met de doode oogen knipperde. De gele terrines dansten rond, en de hulsttakken schenen te wuiven, als op een windzucht. Fellan hikte nog eens en bleef onbewogen, de Amsterdammer" Geïllustreerd door Is. van met groote wijde oogen in de mand staren. Toen gingen de kaarsen uit, en de roode haardgloed viel over zijn witte rokhemd, en schitterde in het bolle oogglas. Om half twaalf kreeg Fellan een vreemd visioen. De kalkoen zat overeind, en de vier gele terrines waren vier bleeke gezichten; de roode bessen van de hulst waren droppe len bloed. De bleeke gezichten waren naar boven gericht, als die van dooden; de oogen waren gesloten, maar de monden spraken zacht, eerst onverstaanbaar, toen luider, en in een der vele talen, die Fellan verstond; welke wist hij niet. Ik ben gevallen voor mijn vaderland" zeide er een ik viel bij Verdun, en rog ligt mijn lichaam onbegraven tusschen de loopgraven; ik heb mijn plicht gedaan, nu is het de beurt van anderen l" Ik heb k mijn plicht gedaan" fluis terde de naaste mijn lichaam is aan gespoeld aan de eenzame kust van een Qrieksch eiland. Ze zullen het vinden en begraven; ik heb mijn plicht gedaan in den grooten oorlog; nu zullen anderen die over nemen". En de volgende sprak: Ik ben gevallen, van heel hoog, met de gondel van een brandend luchtschip ; mijn lichaam was ver teerd vór het den grond bereikte; ik heb mijn piicht gedaan !" De vierde bleef zwijgen, en het was Fellan, alsof hij vroeg: en gij?" Het bleeke gezicht weende; het was een jongensgezicht, en er was een zwart vlekje in het voorhoofd. Hél zacht fluisterde het: Ik heb mijn plicht ni<>t gedaan. Ik durfde niet; ze hebben mij doodgeschoten..." Het bleef even stil, en toen klepte de kal koen met de vleugels, en strekte de kale bloederige hals, roepend: Wij zullen vechten, vechten, tot den laatsten man ... tot de laatste droppel bloed ..." De hulsttakken zwiepten als op een stormvlaag op en neer, en de bessen vielen, zwaar als droppelen dik, donker bloed. De bourMens). gogneflesschen strekten hunne dikke halzen uit de rieten hulsen, en opeens schenen zij zware projectielen voor kanonnen te zijn. Het haardvuur vlamde hoog op, een ruk wind sloeg door de schouw, en opeens was de kamer vol rood licht en rook, die een scherpen reuk verspreidde. Fellan moest er van niezen, en haalde een groote crème-zijden zakdoik uit zijn mouw. Maar opeens was het, als staarden de vier bleeke gezichten hem aan, met starre, wijde oogen; de kalkoen rekte zijn bloederigen nek vér uit, en staarde hem vlak in het gelaat; uit zijn oogen blonk vuur, en zijn snavel was krom en vlijmscherp. Fellan boog zich zoover achterover, als de rechte antieke stoel dat toeliet. Er joeg weereen windruk door de schouw, en de kalkoen krijschte: Wat deedt jij in den grooten oorlog ?" lllllllllllllHMIMIIIIIIIf durven noemen, omdat ze haar gezicht met inkt besmeurd heeft? Ze beknorren je voor elke kleinigheid, mijn kind. 7.e staan altijd klaar om wat op je aan te merken, voor niets. Je scheurde je goed onder 't speelen noemen ze je daarom slordïg? Wel foei! Wat zouden ze dan teegen een herjstmorgen zeggen, die glimlacht door zijn gescheurde neevelen? Let er niet op wal ze zeggen mijn kind! 7.e maken een lange lijst van je mis drijven. Ieder weet dat fe van lekkers houdt, noemen ze je daarom gulzig? Wel foei! Wat zouden ze dan wel teegen ons zeggen, die zooveel van jou hou den? Les Quinzaines Francjaises" Onder leiding der parijsche actrice, madame Adrienne Dhayrmond, zullen in de zaal Duwaer en Naessens" een zestal litteraire en muzikale avonden gehouden worden, en wel op Woensdag 10 en 24 Januari, 7 en 21 Februari en 7 en 21 Maart a.s. Het programma dier avonden zal telkens bevatten: gedichten, zang, muzikale voor drachten en monologen, om te eindigen met een comediestukje in een bedrijf. Op het répertoire staan: Le Coeur a ses raisons (R. de Flers et Caillavet), Histoire du Vieux-Temps (Maupassant), Folie Entreprise (M. Donnay), Le petit Hotel (Meilhac et Halévy), Le pain de ménage (Jules Renard,) En Visite (H. Lavedan), Le Veille du Bonheur (F. de Nion et de Buysieux). * * * 10 pCt. van de opbrengst komt ten bate der Fransche, Belgische, Russische, Servische en Engelsche krijgsgevangenen, terwijl van de geheele opbrengst een deel afgezonderd zal worden ten bate der Rumeensche. Ook de opbrengst der artistiek uitgevoerde programma's komt dit doel ten goede. Voor inlichtingen wende men zich tot de firma Duwaer en Naessens. En de drie doode gezichten herhaalden dof: Wat deedt jij in den grooten oorlog?" De vierde zweeg, en weende met gesloten oogen; het gaatje in zijn voorhoofd was donkerrood. Rood was het licht in de kamer, en het rommelde in de schouw; het angstzweet brak Fellan uit, het oogglas viel kletterend op tafel. Wat deedt jij ?" krijschte de kalkoen... Toen was er een doffe slag; Fellan was achterovergeslagen Om half een werd er luid gebeld. Even later kwam Fellan's bediende thuis, gevolgd door de clubvrienden. Zij vonden hem achteroverliggend op den grond ; de mand met eetwaren was onaan geroerd, en op tafel lagen, tusschen de uit gebrande kaarsen en de ledige whiskyflesch, de patience-kaarten dooreen. In het vertrek was een vreemde scherpe geur. Een half uur later zaten zij lachend en pratend om de tafel. De terrines waren geopend, endebourgogne-flesschen ontkurkt. Maar Fellan wilde niet soupeeren. Telkens stond hij op, en liep naar het raam. Daarbuiten viel de sneeuw tot dikken laag, en veraf beierde een klok. Vrede op aarde !" riep een der club vrienden. En opeens zeide Fellan, hoewel wat angstig om zich heen ziende : Wat deden jullie in den grooten oorlog?" De vrienden keken hem verbaasd aan, en toen, zijn bleeke gezicht ziende, en de starre oogen, lachten zij luid, en hieven hunne glazen tot hem op ---Ook begrepen zij hem niet, toen hij even later zuchtte : Ik wilde, dat ik iets had, om voor te leven of te sterven !" Toen riepen ze : Arme, sentimenteele, dronken Alfi !"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl