De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 30 december pagina 1

30 december 1916 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H». 2062 Zaterdag 80 December A*. 1916 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE C A S T R O Jr. en Dr. FREDERIK VAN EEDEN Abonnement per 3 maanden / 1.90 Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail 11.50 Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.15 UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1?5 regels/1.50, elke regel meer .... ?0.30 Advertentien op de dames-, finantieele-en kunstpagina, per regel 0.35 Reclames, per regel 0.50 IHHOCDt Bladz. 1: Da Beste Mannen, door v. H. Vrees roor Duitsehland in 1848, door prof. H. Brugmans. Ferdinand Domela Nienwenhnis. Een belangwekkende Episode uit mijn leren, door F. Domela Nieüwenhuis. President Wilson's tnsechenkomat, door W. H. Vliegen. Buitenl. Overzicht, door 3. W. Ksrnkamp. Kre kelzang, door J. H. Speenhoff. De eerste betrek kingen met N. Amerika. 3: Wells en de Polen, dsor dr. A. J. Barnouw. Feuilleton: De gevangen bewaarder geranten, door Manrits Wagenvoort. fc Yoor Vrouwen, door Elis. II. Bogge. Uit de Natuur, door Jao. P. Thjjsse. 6: Hollandsche Kopst te Venetië, door W. Martin. Sport en Spel in de Kunst, door W. M. De Amerikaansohe O.W.er, teekening van Jordaan. De Kloosters, door prof. J. Lindeboom. 7: Babindranath Tagore, De Wassende Maan, vertaling van Frederik van Eeden. Brief uit Indië aan De Amsterdammer", door 8, S., met teekeningen van J. Ligter. 9: Boekbesprekingen, van H. Wolf, H. Salomonson en J. E. Malga. Oorlogspoeziöonder ons Volk, door 8. M. Noaoh. 10: Van Vlaanderen, door Panl Eenis. Het Nieuwe Jaar, teekening van George van Baemdonok. Van een merkwaardige bijeenkomst, door J. H. Speenhoff. Drie Grieksehe Liedjes, door Bemko ter Laan. 11: Financiën en Economie, door v. d. S. 12: Verhaereu Hulde, door M. A. E. Leekenspiegel. Spreekzaat. Uit het Kladschrift van Jantje. 13: Wilson's Vredesvoorstel, teekening van Joh. Braakensiek. Schaakrubriek, red. dr. A. G. Olland. Damrnbriek, red K. O. de Jonge. Büvoessel: 1917, teckening van Joh. Braakensiek. IIIIIMIIIIIIIIIIIMIIIMIMMIIIIIUIJ4IIIIIIIIIJIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIMI1IIIIIIIIM DE BESTE MANNEN Terwijl al te velen in den lande in de vredesmogelijkheden opgaan en zich onledig houden met uit te maken wat Lloyd George behoorde te doen, wat Wilson heeft gezegd en wat Duitschland mag verlangen, terwijl, kortom, een ware orgie van bemiddelings- en bemoeiïngsdenkbeelden ons omringt, is het de veiligste weg, er ons op voor te bereiden, dat van dit alles voorloopig nog niets komen zal. Men behoeft waarlijk den blik maar wat buiten den vreedzamen vaderlandschen- vriendenkring te laten uitgaan, om daarvan overtuigd te zijn. De oorlogsdoeleinden liggen nog veel te ver uit elkaar. Aan overeenstemming op eenig plan valt nog niet te gelooven. Zelfs indien het reeds tot eene conferentie zou komen, is de grootste kans, dat zij weer vruchteloos verloopt. Ontzaglijk veel zal nog moeten gebeuren. Van den kant der Entente gaan de tanden nog lang niet van elkaar. De traditioneele Engelsche politiek laat zich steeds meer in hare taaiheid herkennen, en het heeft allen schijn of Lloyd George voorbe stemd is, de rol te vervullen die eenmaal Pitt, de jongere, gespeeld heeft in de .oorlogen van een groote honderd jaar geleden. Diens War Speeches" herin neren tot in bijzonderheden aan wat Engeland nu te zien geeft, en de lezing daarvan zij iederen optimist aanbevolen, die meent dat om de een of andere reden geen mogendheid den strijd thans lang meer zal kunnen uithouden. Men durft waarlijk nog niet eens te voorspellen, dat 1917 eindelijk het vredesjaar worden zal, en de Duitsche commandant, die mij, na een jaar oorlog verklaarde: mit England werden wir nie vor 1920 fertig" maakte geen praatjes. Dus: vrede niet! Maar wat dan wel? Wij moeten er op verdacht zijn: vredeloosheid. Dit wil nog iets ergers zeggen dan oorlog. Het is de teugellooze vijand schap op leven en dood. De niets meer ontziende, alles in den bande doende Friedlosigkeit, waarvoor reeds de oude volksstammen hunne verschrikkelijke formules hadden. Geen onderscheid meer tusschen vijand en neutralen. Onbeperkte vernietigingsstrijd ter zee, ook tegen de scheepvaart onderonzijdige vlag. Duikbootenaanvallen zonder eenig aanzien des persoons. Onderbreking van alle aanvoer en ver voer. Geen ontzag meer voor de integriteit van eenig neutraal grondgebied, waar dit in den weg ligt. Dat Duitschland dergelijke plannen achter de hand heeft en zich verplicht zal achten er, desnoods, gebruik van te maken, dunkt ons vrij duidelijk. De onderstelling is dan ook volstrekt niet ongerijmd, dat Wilson's nota eigen lijk daartegen eene verholen waarschu wing beoogde. En minister Lansing, die de Vereenigde Staten op den rand van den oorlog" verklaart. Dat de geallieerden zich daartegen over evenmin onbetuigd zullen laten, ligt ook voor de hand; al vraagt de leek zich nog te vergeefs af, hoe zij aan den roekeloozen U-boot-oorlog" het hoofd zullen kunnen bieden. Maar niet minder verschrikkelijk dui delijk is het, dat Nederland dan eerst recht aan zichzelve overgelaten tusschen hamer en aanbeeld zal komen te liggen. Die toestand kan spoedig genoeg voor de deur staan. Militaire inbreuken, waar tegen wij het onze hebben te doen. Diplomatieke puzzles. Vooral ook, ver mindering of afsnijding van de aanvoeren over zee, met de onmiddellijke gevolgen van dien: schaarschte, gebrek, honger. Het begin van het tekort aan voorraden, beleven wij trouwens thans reeds. Daarop, lan,dgenooten, heb ben w ij ons, minstens even ernstig als op 't naderen der besprekingen, waarin menig een zich nu zoo verme it voo r te bereiden. * * Is het wonder, dat met zulk vooruit zichten wordt aangedrongen op de vor ming van een nationale regeering van de beste mannen ? De tegenwoordige regeering is dit niet. Zij is ook nooit als zoodanig be doeld. Men doet haar niet te kort, zoo men waarschuwt, dat de natie thans recht heeft, de allerbekwaamste en meest energieke mannen aan het hoofd van den «taat te zien, wier leiding in tijden van druk het maximum van vertrouwen waarborgt. Wat is het ministerie, dat wij thans hebben? Het is geheel geboren in den negentienhpnderd-en-dertienschen geest, toen aan internationale verwikkelingen en aan nationale levenskwestie's ten onzent vrijwel niemand dacht. Het is gevormd als nood-ministerie, om zoo goed en kwaad het ging, de zaken der linksche partijen waar te nemen, waarvoor deze zelve geen kabi net vermochten te vormen. Het is een product van partij-politiek, en daarbij niet eens in haar kracht, maar in haar zwakheid. De voornaamste verandering, welke de samenstelling sinds dien heeft onder gaan, is deze, dat een der bekwaam ste figuren uitgevallen is. Doch: dat het de bezielende leiders der natie zou bevatten in het barnen van den plotseling opgestoken oorlogstijd; dat zich onder de leden de aangewezen militaire organisatoren zouden bevinden, geroepen om aanstonds onze weermacht zoo sterk mogelijk op te voeren; de financieele en economische dirigenten, van allen de besten om de productie en de distributie, de levensmiddelenvoorziening en het bedrijfsleven op dreef te houden, waar van onze zelfstandigheid al niet minder afhankelijk is dan van 't defensiewezen; de meest bevoegde dragers van onze internationale staatkunde tijdens den oorlog en bij de vredesonderhandelingen; en dat het de aangewezen wekkers zou leveren der algemeene volksenergie, in deze tijden het hoogste noodigej... dit alles is louter aan het toeval overgelaten gebleven. Dat dit toeval ons geheel verkeerd heeft gediend, zal niemand beweren. Het ministerie Cort van der Linden heeft inderdaad in den loop der zaken een nationaal karakter aangenomen en het ware ondankbaar dit te miskennen. Toch mag in dezen zorgvollen tijd de waardeering de gedachten niet afleiden van wat ontbreekt. Het kan door de geschiedenis als een onverantwoordelijke slapheid worden ge boekstaafd, in tijden als deze op zijn Nederlandsch aan het bestaande vast te houden, aangezien alleen maar alles nog niet zoo slecht gaat. Dan mag juist niets aan den sleur of aan het toeval worden overgelaten. Zoolang Nederland thans niet eene regeering heeft, opzettelijk bijeengezocht uit de beste en bekwaamste regeerdersmannen, zonder meer, voor den oorlogs tijd; en zoolang daartoe de keuze der bewindsmannen niet ook is uit gebreid tot de verschillende partijen of richtingen; zoolang het ministerie niet aldus ook van nature door het maximum van volksvertrouwen het maximum van nationale kracht vertegenwoordigt, zoolang staan wij tegenover wat ons nog te wachten staat aan onvergefelijke zor geloosheid schuldig. En onder de rechtsche partijen, n onder de sociaal-democraten, n ook onder de partijloozen, zijn mannen aan te wijzen, die, in de regeering opgenomen, de waarborgen voor een zoo krachtdadig mogelijke leiding van verschillende zaken van staat, belangrijk zouden verhoogen. Wij achten het niet op onzen weg gelegen, in persoonsbeschouwingen te treden. Maar er bestaat in ons kleine land te gemakkelijk een bijzonder en vaak nood lottig ontzien van persoonlijke gevoelig heden. Toch mag hieraan nu zeker niet worden toegegeven, en allicht zullen van verschillende zijden offers moeten worden gebracht. En wat er bijvoorbeeld van te zeg gen, dat wij de uiterst kritieke tijden van thans nog maar verder tegemoet gaan met dezen Minister van Oorlogen dezen Minister van Landbouw, die zich eigenlijk naar niemands oordeel tegen hunne gewichtigste aller taken opge wassen betoonden? * * * Hoe vaak heeft Holland reeds tot zijne schade en schande er tegenop gezien, de schoenen tijdig te doen verzolen, totdat het zich eensklaps met natte voeten in de kou vond staan! Van de kwaal om niet te durven door tasten en de paarden verspannen eer de weg te steil wordt, hebben wij helaas ervaring genoeg. Wij moeten nu de zekerheid hebben, dat de regeering over de meest afdoende en meest vertrouwenwekkende krachten beschikt, om aan de verschillende zorgen, die opdagen, het hoofd te bieden. Dan eerst zal ook de ware geest van samenwerking tusschen volk en gouver nement worden herwonnen, die nu door zooveel geslotenheid en gemis van volks geest is te loor gegaan. Eene gedeeltelijke reconstructie van de regeering zal het volk ook nog beter den ernst doen beseffen van wat de ko mende jaren belooven. Al zelfs ook wanneer het tot vredes onderhandelingen en den vrede komt, klemmen de zwarigheden evenzeer. De wereldoorlog is toch ook iets meer dan een intermezzo in ons huiselijk po litiek leventje. Ook wat daarin tot op heden ter besten diging van den bestaanden regeeringstoestand kon worden aangevoerd, is thans vervallen. De grondwetsherziening door de Tweede Kamer aangenomen. De be grooting weldra evenzeer. Reeds wordt naar nieuwe politieke perspectieven gezocht, naar partij-pro gramma's en partijreformatie, met het oog op de aanstaande evenredige ver tegenwoordiging. Nieuwe lijnen in de binnenlandsche staatkunde voor den komenden tijd rijzen voor den geest. Met reden! Maar om te beginnen kan ook de nieuwe orienteering op dit gebied allicht bet vruchtbaarst van boven af worden ingezet door datgene waarom het oogenblik, los van parlementaire verhoudingen, vraagt: eene reconstructie van de regee ring naar 't beginsel van de beste mannen. Dit zij de inzet voor het oogenblik! Alle teekenen dringen hierop aan. Laat ons hierop, eer het te laat is, dus de aandacht concentreeren. En moge de heer Cort van der Linden er toe overgaan, zijne regeering aldus te vervormen. Opdat Nederland de zeker heid hebbe, dat er niet wordt gemard en afgewacht, totdat mogelijk het kalf verdrinkt, maar dat de beste krachten de leiding krijgen op het zware pad van morgen. v. H. Vrees fvoor Duitschland in 1848 Een zeer gemotiveerde vrees voor de militaire, politieke, economische en geeste lijke expansie van het groote Duitsche rijk en den machtigen Germaanschen stam beheerscht de gevoelens van de meerderheid van ons volk. Bij instinct speurt men het groote gevaar, dat voor onze zuivere, onge repte nationaliteit dreigt aan onze Oost grens. Het bewustzijn van dat groote gevaar sluit hooge waardeering voor de bewonde renswaardige prestatiën van dat krachtige, werkzame voik niet uit. Integendeel, juist de overtuiging, dat wij hier een geweldige cultureele en politieke macht naast of liever tegenover ons hebben, dwingt ons tot krach tige zelfverdediging van ons eigen geestelijk en stoffelijk bestaan. Waar het gevaar het grootst is, sta de krachtigste wacht. Dat gevoel van onveiligheid en gevaar is sedert 1870 onder alle kringen van ons volk toegenomen. Toegenomen, niet ontstaan; want het sentiment is ouder. De stemming van ons volk tegenover den Duitschen nabuur is in de zeventiende en achttiende eeuw die van vriendelijke minachting; men kent de Duitschers nauwelijks anders dan ale soldaten en bedienden, ook als verloopen jonkers en als hannekemaaiers. Zelfs het nieuwe cultuurleven, dat in de tweede helft der achttiende eeuw in Duitschland opbloeide, maakte in Nederland weinig in druk. Wel stond Feith onder Duitschen invloed, maar Bilderdijk weerde forsch alle Duitsche invloeden af. Stellig begon in den loop der negentiende eeuw de aanraking met Duitschland te winnen, maar een gevoel van vriendelijke minachting bleef bij velen hangen. In wetenschappelijke kringen was dat gevoel nog wat sterker. Om alleen bij de historici te blijven, Bakhuizen van den Brink kon de moffen" niet zetten en Fruin's bewondering voor de Pruisische historiographie was vrij koel. In dat gevoel van koele waardeering en hoffelijke minachting mengt zich in 1848 een sentiment van vrees voor dreigend gevaar. De revolutie had alle verhoudingen omver geworpen; de Duitsche Bond was geliqui deerd; de Nationale Vergadering kwam bijeen in de Paulskerk; de Duitsche eenheid stond geboren te worden uit den bajert der omwenteling. In Nederland, waar men juist door wijze bezonnenheid de revolutie had bedwongen door ze in wettelijke banen te leiden, zag men met vreeze en beven de exuberante kracht van het Duitsche volk oplaaien. Wie en wat zou die kracht kunnen weerstaan, zoo zij zich naar het Westen richtte en den Uultschen" Rijnmond opeischte voor het nieuw te stichten Duitsche rijk? Er was vrees in de gemoederen; de Hollandsche ontwikkelde burgerij begon voor het erfdeel der vaderen, zoo juist uit bangen nood gered, ernstig bezorgd te worden. Aan die stemming gaf de voorzitter der deftige Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde uiting, toen hij 15 Juni 1848 de jaarlijksche algemeene vergadering opende. Letterkunde zelf had kort te voren ook haar revolutie gehad. Aan het zachtmoedig des potisme van Siegenbeek, die een kwart eeuw de Letdsche Maatschappij met wat knorrige beslistheid had geleid, was in het revolutie jaar een einde gemaakt; om een herhaling te voorkomen was de monarchie in een republiek veranderd; het jaarpresidium was ingevoerd. De eerste voorzitter na de periodeSiegenbeek was Kist, de bekende en terecht gewaardeerde kerkhistoricus, zeker wel de man om met voorzichtig beleid den over gang tot den nieuwen tijd in Letterkunde tot stand te brengen. De revolutie zonder den schijn daarvan, dat is ten allen tijde echt Nederlandsch geweest en Kist was dan ook in dat opzicht een vaderlander van stavast. Geen smaad of hoon voor den gevallen lettervorst, maar een vriendelijke hulde, die verborg wat iedereen wist, dat Siegenbeek ten slotte iedereen was gaan vervelen. Maar naar bouw en inhoud was de rede van Kist niet Siegenbeekiaansch. Hij brak met de sombere gewoonte om lange biographieën der atgestorven leden te geven en verbande deze naar de bijlagen. Hij sprak alleen een opwekkend woord naar aanleiding der tijdsomstandigheden. Hij richtte daarbij het oog op de ons om ringende gevaren. Hij ziet de toekomst nog niet licht. Ons eigendom en ons regt, onze taal en onze letterkunde onze nationaliteit, onze eer en ons volksbestaan, worden door vijanden, niet alleeh van buiten, maar ook van binnen, bedreigd en gehoond." Over de zijde, waar het grootste gevaar dreigt, is de redenaar geen oogenblik in het onzekere; hij ziet naar en over de Oostgrens: Duitsch land vooral, arm en groot, hield op onze kleinheid en rijkdom, als op eene kostelijke prooi, sedert lang het begeerig oog reeds geslagen. Het: jusque dans la mer zin speling op de geschiedenis van het Rijntractaat was daarvan het voorspel. Andere twistappels werden van tijd tot tijd opge worpen. Vooral ook de verleidende toonen van Duitsche liederentafeis, op onze grenzen en op onzen bodem gehoord, strekten of dienden reeds, zelfs om Nederlandsche hoof den en harten voor eene gewaande Duit sche eenheid te winnen. Ja, in de opge wondenheid eener musicale geestdrift, schroomde men nu niet langer, om met Nederlands nationaliteit en met Neerlandsche zelfstandigheid, een even laakbaar is 't ligtvaardig spel te durven drijven. En wat zal het zijn, indien eens de omstandigheden des tijds den verwaten nabuur in staat stelden, om het onregt en geweld, aan Italianen en Grieken, Slavonen, Polen, Denen, Friezen en Limburgers gepleegd of beproefd, ook op den in zijn oog duitschen bodem van ons dierbaar Nederland aan te wenden." Kist drukt zich niet al te gelukkig uit; zijn vermelding van de liedertafels klinkt zeifs wat komisch. Maar hij heeft het gevaar toch duidelijk onderkend en ook de eigen aardige symptomen ervan. De aanwending van cultureele krachten tot bereiking van een politiek doel is dat niet echt Duitsch of liever Pruisisch ? De liedertafels van 1848 doen OBS glimlachen; maar zijn zij in den grond andere middelen dan de Duitsche schouwburg in Rijsel, de Vlaamschehoogeschool te Gent, de twee universiteiten te Warschau, de tournee van.Reinhardt ? Sym pathieke, haast onweerstaanbare maatrege len, maar die juist daarom tot verweer nopen als dat van Kist in 1848 tegen de lieder tafels. Niet in het karakter, maar in de grootte van het gevaar heeft hij zich vergist. Hij kon niet weten, dat de vergadering der Pauls kerk zich onsterfelijk belachelijk zou maken, dat zij een constitutie op papier zou maken en een kroon van bordpapier aan den koning van Pruisen zou aanbieden. Hij kon in den zomer van 1848 niet verwachten, dat de Duitsche eenheid onder hoongelach zou wor den begraven. Kist had woorden voor daden genomen. Maar in dit opzicht had hij gelijk: de woorden waren zoo bedoeld als hij ze opvatte; alleen, nu er geen kracht achter stak, moesten het woorden blijven. Maar wat zou het eenmaal worden, zoo aan de woorden de kracht kan worden bijgezet van de machtsmiddelen van een grooten moder nen staat? Wat in 1848 in Nederland zorg gaf, maar daarna weer spot wekte, is bittere ernst geworden. En in dit licht gezien, is de waarschuwing van Kist nog altijd op haar plaats, nog veel meer dan hij in 1848 kon gissen. Ook nu nog of liever nu nog veel meer geldt het woord, dat de tekst van zijn rede was: Houdt wat gij hebt, opdat nie mand uwe kroon u ontroove!" H. BRUGMANS FERDINAND DOMELA NIEUWENHUIS Den Sisten December wordt de heer Domela Nieuwenhuis 70 jaar. De levensarbeid, wel ken hij in Nederland heeft verricht, is van groote beteekenis en nawerking. Weinige levens zijn zoozeer vervuld van onrust, die ze om zich heenen te weeg hibbengebracht maar weinigen hebben dan ook zooveel nieuwe krachten verwekt en zooveel denkbeelden doen kiemen. Tot heel veel, van wat thans op maatschappelijk gebied is tot stand ge komen, hebben de stooten bijgedragen, die Domela Nieuwenhuis gegeven heeft. Eene beschouwing over zijne figuur geven wij heden niet. Van zijn werken en streven geef t het beste beeld de door hem zelven te boek gestelde levensbeschrijving. Doch De Amsterdammer heeft het genoe gen een bijdrage te kunnen geven van den jarige zelf, voor wiens welwillendheid, om aan dit verzoek te voldoen, zeker velen met de redactie erkentelijk zullen zijn. Een Belangwekkende Episode door F. DOMELA NIEUWENHUIS Gij vraagt mij om een episode uit mijn leven. Ofschoon het moeilyk is om uit de veelheid een keuze te doen, wil ik toch aan uw verzoek voldoen en vertel u op goed geluk af iets uit het begin van mijn propa gandistisch leven. Het gebeurde in het jaar 1879, toen ik nog hoog en droog' predikant was in de Evan gelisch Luthersche gemeente te 's-Gravenhage, dat te Gent groote roode plakaten waren aangeplakt, waarop te lezen stond, dat op 15 Juni F. DOMELA NIEUWENHUIS, LUTHERSCH PREDIKANT TE 'S-GRAVENHAGE in den Pamassus een lezing zou houden voor de socialisten over het onderwerp: Grond en Bodem in gemeenschappelijk bezit. Domela Nieuwenhuis als predikant Dat wekte veel belangstelling. Zoo iets was in Gent nog nooit gebeurd. Verbeeld u dat een predikant uit een erkend kerk genootschap op die plaats een socialistisch onderwerp kemt behandelen ! Wat moet dat worden ? Men vreesde dat dit in die fabriekstad met zijn duizenden arbeiders het sein zou zijn voor de revolutie en de heele stad was door die aankondiging in beroering gebracht. Want de traditie in Vlaanderen leerde hoe dikwijls volksopstanden waren uitge broken door het optreden van geestelijken. Waarom zou dit nu weer niet het geval zijn? Terwijl het nu aan het gisten was in die fabriekstad, was er ook onrust verwekt in onze stille residentie. Op zekeren avond kreeg ik bezoek van den hoofdcommissaris van politie, den heer van Schermbeek, met wien ik min of meer in vriendschappelijke betrekking stond, hetgeen blijkt uit de omstandigheid dat ik een of twee zijner kinderen gedoopt had. Met een zeer bedenkelijk gezicht kwam hij binnen in het vertrek, waarin ik hem liet en terwijl hij een papier uit zijn zak haalde, zei hij: Dominee, ik kom u spreken over een hoogst ernstige zaak, die op de meest diskreete wijze behandeld moet worden, want kijk, ik kreeg hedenmiddag het volgende telegram dat u maar eens lezen moet. En ik las een telegram van den Belgischen minister van Binnenlandsche Zaken, waarin gevraagd werd om informaties naar mijn persoon naar aanleiding-van die vergadering te Gent. Wat moet ik daarop antwoorden ? zei hij met een allerbedenkelijkst gezicht. Wat u wil en wat overeenkomstig de waarheid is, zei iki Maar u weet toch wel voor wat voor een véreeniging u spreekt ? Dat is een tak der Internationale. Dat weet ik zeer goed, maar doet niets ter zake, zei ik. En op gemoedelijken toon zei hij: maar dominee, ik zou het niet doen, ik raad het u beslist af.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl