Historisch Archief 1877-1940
H». 2062
Zaterdag 80 December
A*. 1916
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS,
Mr. E. S. OROBIO DE C A S T R O Jr. en Dr. FREDERIK VAN EEDEN
Abonnement per 3 maanden / 1.90
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail 11.50
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.15
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels/1.50, elke regel meer .... ?0.30
Advertentien op de dames-, finantieele-en kunstpagina, per regel 0.35
Reclames, per regel 0.50
IHHOCDt Bladz. 1: Da Beste Mannen, door
v. H. Vrees roor Duitsehland in 1848, door
prof. H. Brugmans. Ferdinand Domela
Nienwenhnis. Een belangwekkende Episode uit mijn
leren, door F. Domela Nieüwenhuis. President
Wilson's tnsechenkomat, door W. H. Vliegen.
Buitenl. Overzicht, door 3. W. Ksrnkamp. Kre
kelzang, door J. H. Speenhoff. De eerste betrek
kingen met N. Amerika. 3: Wells en de Polen,
dsor dr. A. J. Barnouw. Feuilleton: De gevangen
bewaarder geranten, door Manrits Wagenvoort.
fc Yoor Vrouwen, door Elis. II. Bogge. Uit de
Natuur, door Jao. P. Thjjsse. 6: Hollandsche
Kopst te Venetië, door W. Martin. Sport en
Spel in de Kunst, door W. M. De Amerikaansohe
O.W.er, teekening van Jordaan. De Kloosters,
door prof. J. Lindeboom. 7: Babindranath Tagore,
De Wassende Maan, vertaling van Frederik van
Eeden. Brief uit Indië aan De Amsterdammer",
door 8, S., met teekeningen van J. Ligter. 9:
Boekbesprekingen, van H. Wolf, H. Salomonson
en J. E. Malga. Oorlogspoeziöonder ons Volk,
door 8. M. Noaoh. 10: Van Vlaanderen, door
Panl Eenis. Het Nieuwe Jaar, teekening van
George van Baemdonok. Van een merkwaardige
bijeenkomst, door J. H. Speenhoff. Drie Grieksehe
Liedjes, door Bemko ter Laan. 11: Financiën en
Economie, door v. d. S. 12: Verhaereu Hulde,
door M. A. E. Leekenspiegel. Spreekzaat.
Uit het Kladschrift van Jantje. 13: Wilson's
Vredesvoorstel, teekening van Joh. Braakensiek.
Schaakrubriek, red. dr. A. G. Olland. Damrnbriek,
red K. O. de Jonge.
Büvoessel: 1917, teckening van Joh. Braakensiek.
IIIIIMIIIIIIIIIIIMIIIMIMMIIIIIUIJ4IIIIIIIIIJIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIMI1IIIIIIIIM
DE BESTE MANNEN
Terwijl al te velen in den lande in
de vredesmogelijkheden opgaan en zich
onledig houden met uit te maken wat
Lloyd George behoorde te doen, wat
Wilson heeft gezegd en wat Duitschland
mag verlangen, terwijl, kortom, een
ware orgie van bemiddelings- en
bemoeiïngsdenkbeelden ons omringt, is
het de veiligste weg, er ons op voor te
bereiden, dat van dit alles voorloopig
nog niets komen zal.
Men behoeft waarlijk den blik maar
wat buiten den vreedzamen
vaderlandschen- vriendenkring te laten uitgaan,
om daarvan overtuigd te zijn.
De oorlogsdoeleinden liggen nog veel
te ver uit elkaar. Aan overeenstemming
op eenig plan valt nog niet te gelooven.
Zelfs indien het reeds tot eene conferentie
zou komen, is de grootste kans, dat zij
weer vruchteloos verloopt. Ontzaglijk
veel zal nog moeten gebeuren. Van den
kant der Entente gaan de tanden nog
lang niet van elkaar. De traditioneele
Engelsche politiek laat zich steeds meer
in hare taaiheid herkennen, en het heeft
allen schijn of Lloyd George voorbe
stemd is, de rol te vervullen die eenmaal
Pitt, de jongere, gespeeld heeft in de
.oorlogen van een groote honderd jaar
geleden. Diens War Speeches" herin
neren tot in bijzonderheden aan wat
Engeland nu te zien geeft, en de lezing
daarvan zij iederen optimist aanbevolen,
die meent dat om de een of andere reden
geen mogendheid den strijd thans lang
meer zal kunnen uithouden.
Men durft waarlijk nog niet eens te
voorspellen, dat 1917 eindelijk het
vredesjaar worden zal, en de Duitsche
commandant, die mij, na een jaar oorlog
verklaarde: mit England werden wir
nie vor 1920 fertig" maakte geen praatjes.
Dus: vrede niet!
Maar wat dan wel?
Wij moeten er op verdacht zijn:
vredeloosheid.
Dit wil nog iets ergers zeggen dan
oorlog. Het is de teugellooze vijand
schap op leven en dood. De niets meer
ontziende, alles in den bande doende
Friedlosigkeit, waarvoor reeds de oude
volksstammen hunne verschrikkelijke
formules hadden.
Geen onderscheid meer tusschen vijand
en neutralen. Onbeperkte
vernietigingsstrijd ter zee, ook tegen de scheepvaart
onderonzijdige vlag. Duikbootenaanvallen
zonder eenig aanzien des persoons.
Onderbreking van alle aanvoer en ver voer.
Geen ontzag meer voor de integriteit van
eenig neutraal grondgebied, waar dit in
den weg ligt.
Dat Duitschland dergelijke plannen
achter de hand heeft en zich verplicht
zal achten er, desnoods, gebruik van te
maken, dunkt ons vrij duidelijk.
De onderstelling is dan ook volstrekt
niet ongerijmd, dat Wilson's nota eigen
lijk daartegen eene verholen waarschu
wing beoogde. En minister Lansing, die
de Vereenigde Staten op den rand van
den oorlog" verklaart.
Dat de geallieerden zich daartegen
over evenmin onbetuigd zullen laten, ligt
ook voor de hand; al vraagt de leek zich
nog te vergeefs af, hoe zij aan den
roekeloozen U-boot-oorlog" het hoofd
zullen kunnen bieden.
Maar niet minder verschrikkelijk dui
delijk is het, dat Nederland dan eerst
recht aan zichzelve overgelaten tusschen
hamer en aanbeeld zal komen te liggen.
Die toestand kan spoedig genoeg voor
de deur staan. Militaire inbreuken, waar
tegen wij het onze hebben te doen.
Diplomatieke puzzles. Vooral ook, ver
mindering of afsnijding van de aanvoeren
over zee, met de onmiddellijke gevolgen
van dien: schaarschte, gebrek, honger.
Het begin van het tekort aan voorraden,
beleven wij trouwens thans reeds.
Daarop, lan,dgenooten, heb
ben w ij ons, minstens even
ernstig als op 't naderen der
besprekingen, waarin menig
een zich nu zoo verme it voo r
te bereiden.
* *
Is het wonder, dat met zulk vooruit
zichten wordt aangedrongen op de vor
ming van een nationale regeering van
de beste mannen ?
De tegenwoordige regeering is dit
niet. Zij is ook nooit als zoodanig be
doeld.
Men doet haar niet te kort, zoo
men waarschuwt, dat de natie thans
recht heeft, de allerbekwaamste en meest
energieke mannen aan het hoofd van
den «taat te zien, wier leiding in tijden
van druk het maximum van vertrouwen
waarborgt.
Wat is het ministerie, dat wij thans
hebben? Het is geheel geboren in den
negentienhpnderd-en-dertienschen geest,
toen aan internationale verwikkelingen
en aan nationale levenskwestie's ten
onzent vrijwel niemand dacht.
Het is gevormd als nood-ministerie,
om zoo goed en kwaad het ging, de
zaken der linksche partijen waar te
nemen, waarvoor deze zelve geen kabi
net vermochten te vormen. Het is een
product van partij-politiek, en daarbij
niet eens in haar kracht, maar in haar
zwakheid.
De voornaamste verandering, welke
de samenstelling sinds dien heeft onder
gaan, is deze, dat een der bekwaam
ste figuren uitgevallen is.
Doch: dat het de bezielende leiders
der natie zou bevatten in het barnen van
den plotseling opgestoken oorlogstijd;
dat zich onder de leden de aangewezen
militaire organisatoren zouden bevinden,
geroepen om aanstonds onze weermacht
zoo sterk mogelijk op te voeren; de
financieele en economische dirigenten, van allen
de besten om de productie en de distributie,
de levensmiddelenvoorziening en het
bedrijfsleven op dreef te houden, waar
van onze zelfstandigheid al niet minder
afhankelijk is dan van 't defensiewezen;
de meest bevoegde dragers van onze
internationale staatkunde tijdens den
oorlog en bij de vredesonderhandelingen;
en dat het de aangewezen wekkers zou
leveren der algemeene volksenergie, in
deze tijden het hoogste noodigej... dit
alles is louter aan het toeval overgelaten
gebleven.
Dat dit toeval ons geheel verkeerd
heeft gediend, zal niemand beweren.
Het ministerie Cort van der Linden
heeft inderdaad in den loop der zaken
een nationaal karakter aangenomen en
het ware ondankbaar dit te miskennen.
Toch mag in dezen zorgvollen tijd de
waardeering de gedachten niet afleiden
van wat ontbreekt.
Het kan door de geschiedenis als een
onverantwoordelijke slapheid worden ge
boekstaafd, in tijden als deze op zijn
Nederlandsch aan het bestaande vast te
houden, aangezien alleen maar alles nog
niet zoo slecht gaat.
Dan mag juist niets aan den sleur of
aan het toeval worden overgelaten.
Zoolang Nederland thans niet eene
regeering heeft, opzettelijk bijeengezocht
uit de beste en bekwaamste
regeerdersmannen, zonder meer, voor den oorlogs
tijd; en zoolang daartoe de keuze
der bewindsmannen niet ook is uit
gebreid tot de verschillende partijen of
richtingen; zoolang het ministerie niet
aldus ook van nature door het maximum
van volksvertrouwen het maximum van
nationale kracht vertegenwoordigt,
zoolang staan wij tegenover wat ons nog
te wachten staat aan onvergefelijke zor
geloosheid schuldig.
En onder de rechtsche partijen, n
onder de sociaal-democraten, n ook
onder de partijloozen, zijn mannen aan
te wijzen, die, in de regeering opgenomen,
de waarborgen voor een zoo krachtdadig
mogelijke leiding van verschillende zaken
van staat, belangrijk zouden verhoogen.
Wij achten het niet op onzen weg
gelegen, in persoonsbeschouwingen te
treden.
Maar er bestaat in ons kleine land te
gemakkelijk een bijzonder en vaak nood
lottig ontzien van persoonlijke gevoelig
heden. Toch mag hieraan nu zeker niet
worden toegegeven, en allicht zullen van
verschillende zijden offers moeten worden
gebracht.
En wat er bijvoorbeeld van te zeg
gen, dat wij de uiterst kritieke tijden
van thans nog maar verder tegemoet
gaan met dezen Minister van Oorlogen
dezen Minister van Landbouw, die zich
eigenlijk naar niemands oordeel tegen
hunne gewichtigste aller taken opge
wassen betoonden?
* *
*
Hoe vaak heeft Holland reeds tot zijne
schade en schande er tegenop gezien,
de schoenen tijdig te doen verzolen,
totdat het zich eensklaps met natte voeten
in de kou vond staan!
Van de kwaal om niet te durven door
tasten en de paarden verspannen eer de
weg te steil wordt, hebben wij helaas
ervaring genoeg.
Wij moeten nu de zekerheid hebben,
dat de regeering over de meest afdoende
en meest vertrouwenwekkende krachten
beschikt, om aan de verschillende zorgen,
die opdagen, het hoofd te bieden.
Dan eerst zal ook de ware geest van
samenwerking tusschen volk en gouver
nement worden herwonnen, die nu door
zooveel geslotenheid en gemis van volks
geest is te loor gegaan.
Eene gedeeltelijke reconstructie van de
regeering zal het volk ook nog beter
den ernst doen beseffen van wat de ko
mende jaren belooven.
Al zelfs ook wanneer het tot vredes
onderhandelingen en den vrede komt,
klemmen de zwarigheden evenzeer.
De wereldoorlog is toch ook iets meer
dan een intermezzo in ons huiselijk po
litiek leventje.
Ook wat daarin tot op heden ter besten
diging van den bestaanden
regeeringstoestand kon worden aangevoerd, is thans
vervallen. De grondwetsherziening door
de Tweede Kamer aangenomen. De be
grooting weldra evenzeer.
Reeds wordt naar nieuwe politieke
perspectieven gezocht, naar partij-pro
gramma's en partijreformatie, met het
oog op de aanstaande evenredige ver
tegenwoordiging. Nieuwe lijnen in de
binnenlandsche staatkunde voor den
komenden tijd rijzen voor den geest.
Met reden!
Maar om te beginnen kan ook de
nieuwe orienteering op dit gebied allicht
bet vruchtbaarst van boven af worden
ingezet door datgene waarom het
oogenblik, los van parlementaire verhoudingen,
vraagt: eene reconstructie van de regee
ring naar 't beginsel van de beste mannen.
Dit zij de inzet voor het oogenblik!
Alle teekenen dringen hierop aan.
Laat ons hierop, eer het te laat is, dus
de aandacht concentreeren.
En moge de heer Cort van der Linden
er toe overgaan, zijne regeering aldus te
vervormen. Opdat Nederland de zeker
heid hebbe, dat er niet wordt gemard
en afgewacht, totdat mogelijk het kalf
verdrinkt, maar dat de beste krachten
de leiding krijgen op het zware pad
van morgen. v. H.
Vrees fvoor Duitschland
in 1848
Een zeer gemotiveerde vrees voor de
militaire, politieke, economische en geeste
lijke expansie van het groote Duitsche rijk
en den machtigen Germaanschen stam
beheerscht de gevoelens van de meerderheid
van ons volk. Bij instinct speurt men het
groote gevaar, dat voor onze zuivere, onge
repte nationaliteit dreigt aan onze Oost
grens. Het bewustzijn van dat groote gevaar
sluit hooge waardeering voor de bewonde
renswaardige prestatiën van dat krachtige,
werkzame voik niet uit. Integendeel, juist
de overtuiging, dat wij hier een geweldige
cultureele en politieke macht naast of liever
tegenover ons hebben, dwingt ons tot krach
tige zelfverdediging van ons eigen geestelijk
en stoffelijk bestaan. Waar het gevaar het
grootst is, sta de krachtigste wacht.
Dat gevoel van onveiligheid en gevaar is
sedert 1870 onder alle kringen van ons volk
toegenomen. Toegenomen, niet ontstaan;
want het sentiment is ouder. De stemming
van ons volk tegenover den Duitschen
nabuur is in de zeventiende en achttiende
eeuw die van vriendelijke minachting; men
kent de Duitschers nauwelijks anders dan
ale soldaten en bedienden, ook als verloopen
jonkers en als hannekemaaiers. Zelfs het
nieuwe cultuurleven, dat in de tweede
helft der achttiende eeuw in Duitschland
opbloeide, maakte in Nederland weinig in
druk. Wel stond Feith onder Duitschen
invloed, maar Bilderdijk weerde forsch alle
Duitsche invloeden af. Stellig begon in den
loop der negentiende eeuw de aanraking
met Duitschland te winnen, maar een gevoel
van vriendelijke minachting bleef bij velen
hangen. In wetenschappelijke kringen was
dat gevoel nog wat sterker. Om alleen bij
de historici te blijven, Bakhuizen van den
Brink kon de moffen" niet zetten en Fruin's
bewondering voor de Pruisische
historiographie was vrij koel.
In dat gevoel van koele waardeering en
hoffelijke minachting mengt zich in 1848 een
sentiment van vrees voor dreigend gevaar.
De revolutie had alle verhoudingen omver
geworpen; de Duitsche Bond was geliqui
deerd; de Nationale Vergadering kwam
bijeen in de Paulskerk; de Duitsche eenheid
stond geboren te worden uit den bajert der
omwenteling. In Nederland, waar men juist
door wijze bezonnenheid de revolutie had
bedwongen door ze in wettelijke banen te
leiden, zag men met vreeze en beven de
exuberante kracht van het Duitsche volk
oplaaien. Wie en wat zou die kracht kunnen
weerstaan, zoo zij zich naar het Westen
richtte en den Uultschen" Rijnmond
opeischte voor het nieuw te stichten Duitsche
rijk? Er was vrees in de gemoederen; de
Hollandsche ontwikkelde burgerij begon voor
het erfdeel der vaderen, zoo juist uit bangen
nood gered, ernstig bezorgd te worden.
Aan die stemming gaf de voorzitter der
deftige Maatschappij der Nederlandsche
Letterkunde uiting, toen hij 15 Juni 1848 de
jaarlijksche algemeene vergadering opende.
Letterkunde zelf had kort te voren ook haar
revolutie gehad. Aan het zachtmoedig des
potisme van Siegenbeek, die een kwart eeuw
de Letdsche Maatschappij met wat knorrige
beslistheid had geleid, was in het revolutie
jaar een einde gemaakt; om een herhaling
te voorkomen was de monarchie in een
republiek veranderd; het jaarpresidium was
ingevoerd. De eerste voorzitter na de
periodeSiegenbeek was Kist, de bekende en terecht
gewaardeerde kerkhistoricus, zeker wel de
man om met voorzichtig beleid den over
gang tot den nieuwen tijd in Letterkunde
tot stand te brengen. De revolutie zonder
den schijn daarvan, dat is ten allen tijde
echt Nederlandsch geweest en Kist was
dan ook in dat opzicht een vaderlander
van stavast. Geen smaad of hoon voor den
gevallen lettervorst, maar een vriendelijke
hulde, die verborg wat iedereen wist, dat
Siegenbeek ten slotte iedereen was gaan
vervelen. Maar naar bouw en inhoud was
de rede van Kist niet Siegenbeekiaansch.
Hij brak met de sombere gewoonte om
lange biographieën der atgestorven leden te
geven en verbande deze naar de bijlagen.
Hij sprak alleen een opwekkend woord naar
aanleiding der tijdsomstandigheden.
Hij richtte daarbij het oog op de ons om
ringende gevaren. Hij ziet de toekomst nog
niet licht. Ons eigendom en ons regt, onze
taal en onze letterkunde onze nationaliteit,
onze eer en ons volksbestaan, worden door
vijanden, niet alleeh van buiten, maar ook
van binnen, bedreigd en gehoond." Over de
zijde, waar het grootste gevaar dreigt, is
de redenaar geen oogenblik in het onzekere;
hij ziet naar en over de Oostgrens: Duitsch
land vooral, arm en groot, hield op onze
kleinheid en rijkdom, als op eene kostelijke
prooi, sedert lang het begeerig oog reeds
geslagen. Het: jusque dans la mer zin
speling op de geschiedenis van het
Rijntractaat was daarvan het voorspel. Andere
twistappels werden van tijd tot tijd opge
worpen. Vooral ook de verleidende toonen
van Duitsche liederentafeis, op onze grenzen
en op onzen bodem gehoord, strekten of
dienden reeds, zelfs om Nederlandsche hoof
den en harten voor eene gewaande Duit
sche eenheid te winnen. Ja, in de opge
wondenheid eener musicale geestdrift,
schroomde men nu niet langer, om met
Nederlands nationaliteit en met Neerlandsche
zelfstandigheid, een even laakbaar is 't
ligtvaardig spel te durven drijven. En wat zal
het zijn, indien eens de omstandigheden
des tijds den verwaten nabuur in staat
stelden, om het onregt en geweld, aan
Italianen en Grieken, Slavonen, Polen,
Denen, Friezen en Limburgers gepleegd of
beproefd, ook op den in zijn oog duitschen
bodem van ons dierbaar Nederland aan te
wenden."
Kist drukt zich niet al te gelukkig uit; zijn
vermelding van de liedertafels klinkt zeifs
wat komisch. Maar hij heeft het gevaar
toch duidelijk onderkend en ook de eigen
aardige symptomen ervan. De aanwending
van cultureele krachten tot bereiking van
een politiek doel is dat niet echt Duitsch
of liever Pruisisch ? De liedertafels van 1848
doen OBS glimlachen; maar zijn zij in den
grond andere middelen dan de Duitsche
schouwburg in Rijsel, de
Vlaamschehoogeschool te Gent, de twee universiteiten te
Warschau, de tournee van.Reinhardt ? Sym
pathieke, haast onweerstaanbare maatrege
len, maar die juist daarom tot verweer nopen
als dat van Kist in 1848 tegen de lieder
tafels. Niet in het karakter, maar in de grootte
van het gevaar heeft hij zich vergist. Hij
kon niet weten, dat de vergadering der Pauls
kerk zich onsterfelijk belachelijk zou maken,
dat zij een constitutie op papier zou maken
en een kroon van bordpapier aan den koning
van Pruisen zou aanbieden. Hij kon in den
zomer van 1848 niet verwachten, dat de
Duitsche eenheid onder hoongelach zou wor
den begraven. Kist had woorden voor daden
genomen. Maar in dit opzicht had hij gelijk:
de woorden waren zoo bedoeld als hij ze
opvatte; alleen, nu er geen kracht achter
stak, moesten het woorden blijven. Maar
wat zou het eenmaal worden, zoo aan de
woorden de kracht kan worden bijgezet van
de machtsmiddelen van een grooten moder
nen staat? Wat in 1848 in Nederland zorg
gaf, maar daarna weer spot wekte, is bittere
ernst geworden. En in dit licht gezien, is
de waarschuwing van Kist nog altijd op haar
plaats, nog veel meer dan hij in 1848 kon
gissen. Ook nu nog of liever nu nog veel
meer geldt het woord, dat de tekst van zijn
rede was: Houdt wat gij hebt, opdat nie
mand uwe kroon u ontroove!"
H. BRUGMANS
FERDINAND DOMELA NIEUWENHUIS
Den Sisten December wordt de heer Domela
Nieuwenhuis 70 jaar. De levensarbeid, wel
ken hij in Nederland heeft verricht, is van
groote beteekenis en nawerking. Weinige
levens zijn zoozeer vervuld van onrust, die
ze om zich heenen te weeg hibbengebracht
maar weinigen hebben dan ook zooveel nieuwe
krachten verwekt en zooveel denkbeelden
doen kiemen. Tot heel veel, van wat thans
op maatschappelijk gebied is tot stand ge
komen, hebben de stooten bijgedragen, die
Domela Nieuwenhuis gegeven heeft. Eene
beschouwing over zijne figuur geven wij
heden niet. Van zijn werken en streven geef t
het beste beeld de door hem zelven te boek
gestelde levensbeschrijving.
Doch De Amsterdammer heeft het genoe
gen een bijdrage te kunnen geven van den
jarige zelf, voor wiens welwillendheid, om
aan dit verzoek te voldoen, zeker velen met
de redactie erkentelijk zullen zijn.
Een Belangwekkende Episode
door F. DOMELA NIEUWENHUIS
Gij vraagt mij om een episode uit mijn
leven. Ofschoon het moeilyk is om uit de
veelheid een keuze te doen, wil ik toch aan
uw verzoek voldoen en vertel u op goed
geluk af iets uit het begin van mijn propa
gandistisch leven.
Het gebeurde in het jaar 1879, toen ik nog
hoog en droog' predikant was in de Evan
gelisch Luthersche gemeente te
's-Gravenhage, dat te Gent groote roode plakaten
waren aangeplakt, waarop te lezen stond,
dat op 15 Juni
F. DOMELA NIEUWENHUIS, LUTHERSCH
PREDIKANT TE 'S-GRAVENHAGE
in den Pamassus een lezing zou houden
voor de socialisten over het onderwerp:
Grond en Bodem in gemeenschappelijk bezit.
Domela Nieuwenhuis als predikant
Dat wekte veel belangstelling. Zoo iets
was in Gent nog nooit gebeurd. Verbeeld
u dat een predikant uit een erkend kerk
genootschap op die plaats een socialistisch
onderwerp kemt behandelen ! Wat moet dat
worden ?
Men vreesde dat dit in die fabriekstad
met zijn duizenden arbeiders het sein zou
zijn voor de revolutie en de heele stad was
door die aankondiging in beroering gebracht.
Want de traditie in Vlaanderen leerde
hoe dikwijls volksopstanden waren uitge
broken door het optreden van geestelijken.
Waarom zou dit nu weer niet het geval zijn?
Terwijl het nu aan het gisten was in die
fabriekstad, was er ook onrust verwekt in
onze stille residentie.
Op zekeren avond kreeg ik bezoek van
den hoofdcommissaris van politie, den heer
van Schermbeek, met wien ik min of meer in
vriendschappelijke betrekking stond, hetgeen
blijkt uit de omstandigheid dat ik een of
twee zijner kinderen gedoopt had. Met een
zeer bedenkelijk gezicht kwam hij binnen in
het vertrek, waarin ik hem liet en terwijl
hij een papier uit zijn zak haalde, zei hij:
Dominee, ik kom u spreken over een
hoogst ernstige zaak, die op de meest
diskreete wijze behandeld moet worden, want
kijk, ik kreeg hedenmiddag het volgende
telegram dat u maar eens lezen moet.
En ik las een telegram van den Belgischen
minister van Binnenlandsche Zaken, waarin
gevraagd werd om informaties naar mijn
persoon naar aanleiding-van die vergadering
te Gent.
Wat moet ik daarop antwoorden ? zei
hij met een allerbedenkelijkst gezicht.
Wat u wil en wat overeenkomstig de
waarheid is, zei iki
Maar u weet toch wel voor wat voor een
véreeniging u spreekt ? Dat is een tak der
Internationale.
Dat weet ik zeer goed, maar doet niets
ter zake, zei ik.
En op gemoedelijken toon zei hij: maar
dominee, ik zou het niet doen, ik raad het
u beslist af.