Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, W IL E K B L A D VOOR NEDERLAND
30 Dec. '16. No. 2062
AMSTERDAM ARNHEM
's-GBATENHAGE ROTTERDAM
UTRECHT
Paal Kenis, de auteur dezer opstellen
over het gedrag en het denken der jonge
Vlaamsche intellectueelen, tijdens de
huidige crisis, en over den invloed van
.den oorlog op de Vlaamsche cultuur en
letterkunde van later, behoort tot de
meest talentvolle der jongere schrijvers
van Vlaanderen. Hij schonk ons, pas
voor den oorlog, een aanzienlijken roman
bij Brusse, te Rotterdam, verschenen
De Roman van een Jeugd". Hij was
met Andréde Ridder, Edmond van
Offel en F. en G. van Hecke mede
stichter en redacteur van De Boom
gaard", het bekende tijdschrift der
Vlaamsche jongeren. Hij publiceerde
verschillende verhalen in degroote
Nederlandsche Tijdschriften: Mademoiselle
Cerisette, Theodore de Beuzekom, enz.
Hij is vertaler bij het Belgisch Ministerie
van Oorlog, bezorgde de Nederlandsche
uitgave van de beroemde legerverslagen
over den Yserslag, den veldtocht van
het Belgisch leger enz. Zijne opstellen
zijn ons rechtstreeks uit Ie Hdvre toe
gezonden, waar hij met de Vlamingen
in het leger en de uitgeweken Vlamingen
in verbinding blijft.
De Oorlog en de Vlaamsche
Letterkunde
i
Nu deze oorlog reeds ongeveer twee jaar
duren blijft, ware het niet onbelangvvekkend
even na te gaan wat er geworden is van
de letterkunde en heel het jonge geestes
leven, dat deze laatste jaren in Vlaanderen
zoo heerlijk beloofde op te bloeien, welke
blijvende veranderingen de tegenwoordige
gebeurtenissen er hebben te weeg gebracht
en nog brengen zullen, en reeds te trachten
enkele vage lijnen aan te duiden van de
nieuwe wegen, die het jongere geslacht
wellicht inslaan zal. Maar even spoedig laat
men zich afschrikken door de geringe ge
gevens die daarvoor ter beschikking staan,
het onzekere dat deze dunne bescheiden
dan nog aankleven moet, de talrijke moei
lijkheden die het vrije geestesverkeer be
lemmeren tusschen zooveel jonge Vlamingen,
die ofwel in het bezette vaderland gebleven
zijn, ofwel als bannelingen zoowat overal
verspreid leven in Holland, Engeland en
Frankrijk, ofwel in kleine, stoere schaar,
ginder aan den Yzer heldhaftig hun plicht
vervullen en hun bloed vergieten. Het is
alsof men in het duister zou willen rond
tasten naar een ieder oogenblik afgebroken
leiddraad, die ons naar de meest hypothetische
toekomst kan voeren.
En toch beleven wij een zoo ontzettend
keerpunt, niet slechts in de wereldgeschie
denis, maar wellicht ook in geheel ons
maatschappelijk en intellectueel leven, dat
zelfs de meest fragmentarische bijzonder
heden van belang kunnen zijn voor hem die
later het wordingsproces van de nieuwe
toestanden zal trachten vast te stellen ; ter
wijl het anderzijds toch maar heel natuurlijk
is, nu wij overal rondom de groote kente
ring zien plaats grijpen, ons even af te vragen
wat de toekomst wel verborgen houdt. Hoe
ijdel dergelijke bespiegelingen dan ook
blijken mogen en hoe vaag deze toekomst
muziek zich voorloopig hooren laat...
Daar is zoo ontzettend veel veranderd
Van een Merkwaardige Bijeenkomst
Ik heb op een namiddag te Amsterdam
een eigenaardige vergadering bij-gewoond.
Ik wandelde langs de k»instwinkels van het
Rokin toen een mijner halve kennissen, een
schilder-letterkundige, mij uitnoodigde hem
te volgen naar 'n atelier waar
Woensdagmiddags eenige kunstminnenden bijeen
kwamen.
Ik deed dit met weinig genoegen omdat
't bij die samenkomsten meestal eindigt in
overdreven lof en hinderlijke minachting.
Bovendien vindt ieder lid van zoo een ge
zelschap zich-zelve het belangrijkste, ieder
spreekt over zijn onderwerp en een alge
meen onderhoud komt dus moeielijk voor.
Over tooneelkunst in 't algemeen wordt
niet gehandeld maar wel over het stuk van
die en die aanwezige; door die aanwezige.
We wandelden langs de Munt en verder
de Amstel op, naar buiten. Ergens in een
dwarsstraat en boven in een huis waren de
heeren bijeen;.. rockende, theeënde en
keuvelende.
Ik heb gekeken en geluisterd en ik heb
daar een merkwaardige bijeenkomst bij
gewoond.
Buiten verwachting was er een
onderwerp-voor-allen aan de orde.
't Ging over Bernard Canter en Frederik
v. Eeden.
De vraag werd gesteld: Is Holland, is
ons volk, tooneelspeelkunst waard en staat
't hoog genoeg om een letterkundige de
moed en de begeestering te geven om zes
maanden van zijn lieve leven te besteden
voor het schrijven van een tooneel- of
blijspel ?"
Van de twaalf langharigen, die er zaten,
waren er elf die antwoordden: ons volk is
de moeite van een tooneelkunstwerk niet
waard!" De twaalfde was ik en ik had geen
meening, of liever ik sprak die niet uit,
omdat ik niet bij de
drie-bedrijven-worstelaars behoor en bovendien journalistiek geen
tooneelschrijver ben.
Langzaam kwamen de redenen waarom
men ons volk minderwaardig achtte en
onaandoenbaar voor werkelijke tooneelkunst.
HET NIEUWE JAAR
(Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck)
sedert wij het vaderland verlaten hebben,
zooveel in ons en rondom ons. Zelf merken
wij dat niet zoozeer; daarvoor staan wij al
te zeer midden in de feiten, zijn er te veel
rechtstreeks in betrokken zoodat wij ons
niet op dien afstand kunnen stellen die er
noodig zou zijn om eene evolutie te over
zien. Hoe dikwijls is het ons gebeurd met
een zucht van heimwee ons te vragen
wanneer wij dan toch eindelijk het duurbare
België, ons oude Brussel, ons oude Ant
werpen of Gent terug zouden zien. zonder
daarbij te bedenken dat het vroegere België
tot een verleden behoort dat nimmer
terugkeeren kan of terugkeeren zal: de toestan
den, de omstandigheden, de gewoonten, de
wijzen van denken en voelen, kortom het
geheele leven za! gewijzigd zijn; wij zuilen
daar veranderde menschen weerzien, juist
Dat een tooneeldirecteur zich niet meer
afvraagt: Is het stuk mooi?" maar: Wat
verdien ik er mee?"
Dat ons volk alleen maar het platte,
brutale en schuine zoekt, om te lachen.
Dat ons volk gaat naar bioskoopen, revues
en operettes omdat 't er zich vermaakt en
voor zijn geld aangenaam uit wil zijn en
groot gelijk he«ft ten slotte.
En aangenomen werd:
Dat ons volk geen v/are tooneelspeelkunst
wenscht... niet wil... niet noodig heeft.
Dat 'tgeen belang stelt in Bouwmeesters,
Jan de Vossen, Royaardsen en "de andere
grootste tooneelspeler?.
- - Het is er niet nieuwsgierig naar wie
v. Eeden, Emants, Canter, Top Naef en
Fabricius zijn.
- Het kan 'tvolk niet schelen wat IJsbrand",
en Sonna" voor dingen zijn.
Sedert lang werden er pogingen door knappe
mannen en vrouwen gedaan, zoo zei men
ter vergadering, om te onderzoeken of ons
volk (vooral de rijkeren er onder) nog ge
voel, nog hart had voor het schoone... en
de vergadering bewees met voorbeelden en
getuigenissen, dat 't niet zoo is.
Stelt u zich ons gezelschap voor. Elf
langharigen, wanhopende in ons volksgevoel.
Elf niet ouwe Hollanders bijeengekomen
om het ellendigste, het afschuwelijkste van
hun eigen volk kalm aan te toonen en vast
te stellen en even kalm zich voor te nemen
geen pogingen meer aan te wenden voor de
luitjes".
Ik meende dat 't geen ernst was.
Jeugdige overmoed.
Maar van de elf waren er zeker wel
zes bij, die in staat waren te fabriceeren
wat ons volk wél wil hooren en zien; maar
't lieten, om dat ze te lui zijn om geld
te verdienen met dergelijke artikelen.
Zoo weinig vertrouwen, zoo weinig ge
negenheid voor eigen land- en rasgenooten
had ik nimmer vermoed, 't Waren j
>ngelieden die buiten hun omgeving stonden.
Wat een verar dering is er gekomen onder
die jeugdige kunstenaars. Hoe anders, hoe
ernstiger en doordachter zijn ze dan vroeger.
Ware 't niet beter om 't scheppen zei.
WIE IS DAAR?
zooals zij ons ook veranderd zullen vinden.
Die evolutie is voor ons zelf des te min
der merkbaar, daar het individueele karakter
wel hetzelfde blijft, doch slechts de menta
liteit de wijziging van de omstandigheden
ondergaat.
Wel heeft men dezelfde gevoelens be
houden, doch ze wonnen aan kracht en
overtuiging. Voor het geslacht dat in de
loopgraven aan den Yzer is opgegroeid,
heeft het leven een ernstiger en dieper
beteekenis gekregen. Men heeft zich wel
eens afgevraagd wat er geworden moest
van zooveel jonge mannen die daar maan
den lang het harde oorlogsleven leiden,
verre van alle beschaving, waar er in den
dagelijkschen strijd voor het lijfsbehoud,
slechts plaats is voor de ruwe instincten en
het brute geweld. Maar de beproeving is
van een kunst, aan den arbeid te gaan?
Moet succes verzekerd of mogelijk daar
voor zijn ?
Toen ik niet mijn halve kennis terug wan
delde, sprak hij over al het werk van Canter
en dat er nimmer de geringste belangstelling
gedurende al die jaren voor was geweest.
Ongelijk hebber, ze niet, maar schrijven
moeten ze, omdat ;ij alleen in staat zijn een
gunstige verandering in onze volkssmaak
te brenger:.
!. H. Si'HENiiO: i
Drie Grieksche Liedjes
7 er inleiding :
In een maatschappij waar de Ikheid der
menschen een kleine plaats inneemt zal
maar gering zich de lyriek ontwikkelen.
Zoo trad in de oud-Giieksche kunst, het
epos, <le dichter als het ware achter zijn
werk terug, gelijk in de maatschappij het
individu achter de gemeenschap terug-treden
moest.
Maar toen, in de 7e eeuw voor Christus,
Grieksche kolonisten heel de kust van de
Middellandsche zee bezetten, de Grieksche
koopman daar een afzet-gebied vond en
doordrong tot Babylonië toe en ver in Egypte,
toen door de handel groote rijkdom kwam
in het moederland waar de standen-strijd
leidde tot vervanging van adel heerschappij
door tyrannie" of volksregeering en waar
de gemoederen door de politieke en sociale
vragen gericht werden op het oogenblik en
op de individueele belangen, toen kwam,
met het op de voorgrond treden van het
individu, ook in de kunst een emancipatie
van het individueele, dat zich nu, sterker
dan in het epos, uiten ging in de lyriek.
Die ontwikkeling had bij de verschillende
stammen plaats naar de aard dier stammen
en in de uiting vinden we een verschil, dat
ongeveer gelijktijdig zich in de bouwkunst
zich evenzoo voordeed : de Dorische zuil is
vol ernst, vol krachtige eenvouJ, voor de
Doriërs moest de zuil aller-eerst zijn de
drager, de steike: de Ionische zuil echter is
ten goede uitgevallen; in den aanvang
mocht er wel eenige verwildering en ver
troebeling heersenen, al heel spoedig heb
ben onze jongens" geleerd na te denken
en den ernst des levens indachtig te zijn.
Het was het eerste dat mij trof in de
brieven die ik van vrienden aan het front
ontving.: allen schrijve!! dat ze zich ouder
gevoelen, zoo ernstig geworden zijn sedert
zij zooveel van het leven hebben gezien.
Zelden heb ik iets gelezen dat mij zoo diep
getroffen heeft als die eenvoudige, grond
eerlijke en zoo innig menschelijke beken
tenissen. De oorlog heeft veel in mij ver
anderd, schreef mij een vriend van het front;
na de droefheid om die kolossale iamp is
er een heele ommekeer in mijzelf gebeurd;;
vele oude gedachUtjes werden achter ge
laten; wat ik verloren heb aan zoetelijk
slanker, sie'Hjker, fijner van ornament en
cannelure, werd tot versiering tevens. En
dit is geen toevallig verschil, het is een
uiting van de aard van het volk; in de
poëzie treffen wij 't zelfde: de loniërs. meer
geestig en luchthartig dan diep, vonden
de vorm van clc^ic, die zich leende tot
roemen van dapperheid, tot prijzen en
klagen van liefde, tot vreugd om feest-gelag,
tot rouw om dood en vergankelijkheid; en
van iambe, die, oorspronkelijk een
spotgedicht, werd tot de vorm voor satyre en
polemiek.
Van de elegici en iarnbographen wil ik
de namen noemen van Tyrtaios, Mimnermos,
S'jion en Theognis.
Maar de lyriek der Doriërs is streng als
de Dorische zuilen zijn : zij zijn de dichters
der strak-gebondene Koor-lyriek, liederen
voorgedragen door ht-el een koor, onder
begeleiding van muziek en met dansbewe
gingen. Voor de Griek is geen poëzie zonder
inuziekbegeleiding denkbaar en zelfs toen
later de tragici de kooren in hun stukken
als lyrisch gedeelte invoegden, bleef de
muziek. De koorliederen, voorgedragen voor
het volk, dienden ter verheerlijking van een
godheid, van een overwinning, van de daad
of de dood van een groot man. Als koor
dichters noem ik Alkman, Stesichoros,
Bakchylides en Pindaros. *)
Maar de meesten van hen allen gaven
weinig de lyriek in de tegenwoordige be
teekenis van het woord; een poëzie die toch
de Grieken ook kenden in de liederen der
vurige eolisch-lesbische dichters, de zangers
van hartstocht en liefde en smart en vreugde
en wijn, de gevoelslyriek, de uiting der
subjectieve aandoeningen, zuivere stemmin
gen, als de verzen van Sappho, die in hun
rythme, hun klarikenval, hun beweging niet
door een Verlaine of een Poe zijn overtroffen,
soms trillend-hartstochtelijk, soms van een
stille weemoed als de toonen, die een ver
langende vogel fluit.
In zijn zuivere eenvoud, zijn zachte vrien
delijkheid is wel Anakreon een der
aantrek
*) Over Pindaros schreef Kloos in de
Nieuwe Gids van Nov. '10.
droomen, heb ik gewonnen aan wilskracht.
'k Voel me tien jaar ouder, 't schijnt me
nu dat ik vór den oorlog maar een snot
neus was, die evenwel toch een goed punt
voor zich had: een hooge opinie, een diepen
eerbied voor het leven en de kunst."
Ook in brieven van jonge letterkundigen,
die in Engeland of in Holland verblijven,
troffen dezelfde gedachten, soms in bijna
dezelfde woorden uitgedrukt; maar bij dezen
heerscht er eene pijnlijke onzekerheid, een
aarzelend zoeken en trachten, voortspruitende
uit een gebrek aan evenwicht, daar hunne har
moniedoor deze wereldramp werd gestoord en
ze zich nogsteeds niet wisten te herstellen. Ik
lijd onder de obsessie van het
alomheerschende wee," schrijft mij een vriend uit Hol
land, en een jong fransch-belgisch schrijver,
die op dit oogenblik in Italië verblijft, schreef
me bijna met dezelfde woorden: eet horrible
cataclysme nous hallucine tout a fait.'
Daarbij, velen lijden aan heimwee, wat hen
prikkelbaar, ongeduldig en moedeloos maakt.
De duur van dezen oorlog, lees ik verder,
doet mij denken aan die wegen die steeds
langer worden naarmate men verder gaat
en zich zoo eindeloos verre als het oog
reikt vór ons blijven uitstrekken. lederen
morgen schijnt men nog minder gevorderd
dan den vorigen dag; heden staan wij verder
van het doel dan een jaar geleden."
Dergelijke stemming bevordert natuurlijk
den litterairen arbeid niet. Hoeveel zijn er
die nog steeds, na al die zenuwschokkende
gebeurtenissen, de innerlijke rust niet hebben
teruggevonden die er voor het scheppings
werk noodig is? Voor veel jonge Vlamingen,
die Duitschland goed kenden of meenden
te kennen, die er hoogescholen hadden be
zocht en kunst en litteratuur leeren bewon
deren en lief hebben, is deze oorlog met al
zijne gruwelen eene verschrikkelijke ont
waking geweest, een ineenstorten van vele
idealen; terwijl, nu de krijg zoolang duren
blijft zonder dat er eenige oplossing daagt,
zij met hun innig geloof aan het goede
?recht van hun vaderland, aan alle recht
vaardigheid op aarde gaan twijfelen.
Zij die in de loopgraven staan kennen
veel minder dat pessimisme, die aarzelingen
en onzekerheden. Zeker, ook daar zijn er
wel zwarte dagen van spleen, en heimwee
en mismoed; ook zij hebben dingen gezien
die anders hadden moeten zijn: Precies of
er tegenwoordig maar iemand raken kan
aan het geluk las ik in den brief van
een jong schrijver, die sedert het begin van
den oorlog aan het front staat hoe kan
men rustig en gelukkig leven in zoo'n
tijd? Waarom zou ik nu schrijven? wat ik
zeggen zou kan niet passen voor onzen tijd.
We mogen de menschen geene sombere
dingen te lezen geven als hun leven in der.
oorlog reeds zoo tragisch is. De invloed
van iets dat gedrukt staat, is soms zoo
groot op simpele zielen!"
En toch, uit die regelen spreekt er min
der mismoed dan wel ernstig plichtsbesef:
Intusschen, eindigt de brief, blijft mijn
eenig doel me steeds voor oogen: Dienst
en plicht! Et tout Ie reste est littérature" ..
Behalve dat de onmiddellijke nabijheid
van de werkelijkheid, en het harde leven in
het kamp zich niet leenen tot twijfelmoe
dige bespiegeling en pijnlijke zelfontleding
schept het bewustzijn zijn plicht te vervul
len, zonder meer, bij onze jonge intellec
tueelen aan het front eene zelfvoldoening
die geen plaats laat voor zwartgallig ge
mijmer of pessimisme.
Overigens," heet het in een brief, heb ik
met de werkelijkheid te kampen. Het be
gint weer te spannen hier op 't front, en
weer wil ik mijn plicht doen en meer dan
mijn plicht. En in een anderen: Uit den
revolutionnair van vroeger, is een fanatiek
vaderlander geboren. Nu ben ik een simpel
sterveling die zijne heilige, aartsvadetüjke
keuren en viijheden verdedigt. En ais'de
dag daar is om slag te gaan, maak ik 't me
zoo- gemakkelijk mogelijk in de loopgraven
en doe eenvoudig weg mijn plicht als vader
landerken."
Voor werken van langeren adem, die
kalmte, en rust en bezonkenheid vergen, zijn
de tijden zeker niet gunstig. Een versjt
nu en dan, gedicht tusschen twee bombar
dementen in, schreef een jong dichter, eer.e
impressie, of een vluchtige schets, dat gaat
nog wel, maar het groote, ernstige werk
dat is voor later..."
PAL- KEM>
kelijkste figuren der Grieksche lyriek.
schillende dichters uit verschillende tijde::
werden zijn volgelingen, naar hem heete'
hun liederen Anacreontea. waartoe de drie
versjes, die ik hier volgen laat, behooren ?
1.
Wei-bedeeld noeme ik u. krekel,
dat gij van de hooge hoornen
door geringe dronk van dauwse!
zingond zijt gelijk een koning:
want van u is alle leven
wat gij ziet op d' akkerlanden,
wat ae biaderbossc'nen voeden.
En genoot der boeren zijt ge,
en geen die u deren mochte
zijt der stervelingen eer-gast,
blijde voorzegger der lente.
Muzen zijn u wei-gezind en
wei-gezind is Phoibos zelve u
en hij gaf u helle zangstem.
En geen ouderdom vermat u,
wijze, aard geboren dichter,
die geen lijdend kennend en die
niet van bloed en niet van vleeze
bijna aan de goden g'lijk zijt.
II.
De zwarte aard drinkt regen
en boomen drinken d'aarde,
de zee de bergrivieren,
de zonne drinkt de zee weer
en weer de maan het zonlicht.
Wat hindert gij mij, makkers,
wanneer ik ook wil drinken?
III.
Natuur gaf rund'ren horens
en hoeven aan de paarden,
snel-voetigheid aan hazen,
aan leeuwen tande-muilen,
den visschen macht tot zwemmen
den vogels om te vliegen,
den mannen om te denken,
had niet meer voor de vrouwen.
En toen ? Haar gaf zij schoonheid
in plaats van alle schilden,
in plaats van alle speren;
die dwingt dat staal nu zelfs, saar
een schoone vrouw ook vuur is.
REMKO TER