De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 30 december pagina 5

30 december 1916 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

30 Dec. '16. No. 2062 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Teekening voor de Amsterdammer" van Hanna Lamberts. MODE-KRONIEK. Welke voile kleedt mij het best? tmiimuiMiim De tijd vergaat De wijzer gaat, Het uurwerk slaat, Het zonlicht daalt De schaduw vaalt Laag op den grond. De schemerstond Vergaat in nacht. De nacht is lang Vol droomen bang, De adem kreunt, De klokslag dreunt, De houtworm boort, Weer morgen gloort Van nieuwen dag. De nieuwe dag Brengt leed en lach, En keer op keer Het zelfde weer. De zon stijgt hoog Aan blauwen boog. De tijd vergaat. De tijd vergaat, Het uurwerk slaat, Het zonlicht daalt, De schemer vaalt. O, klok! o wreede klpkkenslag! Gij jaagt mij naar mijn stervensdag Van leven nooit begrepen! H. VAN LlNGEN johanna Pabst Te Laren, in N.-H., is op den achtsten December overleden mevrouw Johanna Pabst, echtgenoote van Mr. P. Coninck Westenberg. Johanna Pabst is voor haar landgenooten geen onbekende ; in verschillende tijdschrif ten verschenen artikelen van haar hand, waaronder de ën-akter Het drukke leven" herhaaldelijk door het Nederlandsch Tooneel werd opgevoerd. Doch thans nu wij haar moeten missen, is het ons een wensch in herinnering te brengen, welk een geschenk van duurzame waarde zij aan het Nederlandsche volk heeft nagelaten. Een belangrijk werk, dat talrijke malen te vergeefs is ondernomen, namelijk om van den meer dan eene eeuw ouden roman, Sara Burgerhart, een tooneelstuk te maken, is door Johanna Pabst volbracht. En op welk eene wijze volbracht? De roman, die sedert 1782 geslacht na geslacht heeft geboeid, welke misschien het meest echt Hollandsche boek is, dat ooit het licht heeft gezien, is als tooneelstuk van de eerste opvoering af door het Nederlandsch Toonee), voor duizenden in den lande, zonder onderscheid van leeftijd, stand of rang, een bron van genot geweest. Het misschien ver ouderde boek, is aldus, in nieuwen vorm, vroolijk, jong en frisch, aan het nieuwe ge slacht voor oogen gesteld. Waarschijnlijk heeft Johanna Pabst dit werk kunnen volbrengen, omdat zij zelve de echt Hollandsche eigenschappen bezat, welke de waarde van het boek uitmaken. Bij juffrouw Woiff is de speelman nooit van het dak," heeft Busken Huet gezegd. ..Ernstig, zedig in het anaüseeren van menVogelboschjes De Nederlandsche Vereeniging' tot Be scherming van Vogels heeft aan de Gemeente besturen in Nederland een rondschrijven gericht, waarbij zij deze opwekt tot het inrichten van vogelboschjes. Door haar be middeling kan men ook particulieren goedkoop plantsoen verkrijgen, benevens de noodige voorlichting. Het onderwerp wordt ook behandeld in een klein vlugschriftje van Jhr. L. J. Quarles van Ufford, dat voor be langstellenden , gratis ten kantore der Ver eeniging, Rokin 69, verkrijgbaar is. Er is in ons land en daarbuiten al heel wat aan de aanleg van vogelboschjes ge daan. Ieder goed jager toch zorgt in zijn jachtveld voor voldoende dekking voor zijn fazanten en patrijzen en daar weten de andere vogels ook behoorlijk van te profiteeren. Afgezien van een paar verouderende zwakheidjes behooren de jagers dan ook tot de beste vogelbeschermers, tot die van den daad, die altijd weer meer waard zijn dan die van het woord. Verder zijn vogelboschjes aangelegd door de vogels zelf en dat zijn de beste. Geef hun maar het noodige terrein en laat ze verder met rust, dan zullen ze, waar de konijnen niet tegenwerken, de aardigste boschjes aanleggen. Doch het kost tijd. Ieder weet, dat de vlierstruik zoowat de beste vogelheester is. Hij verschaft in het najaar voedsel aan wel vijfentwintig ver schillende soorten van vogels. Bovendien MllllnlIllllllllllltlllMUMIIItlHIIIIIIItlMMMlIIMIIIlnMMIIIllllMIlnlIllllllllll schelijke aandoeningen, van het menschelijk hart, schijnt zij niet te min levenslang gea bonneerd geweest te zijn op de vroolijkheid." Den vroolijken geest van het boek zelf bezittend, heeft Johanna Pabst dien geest vol komen gegrepen. De echt oud-Hollandsche kern van de achttiende eeuw sprak uit haar wezen; zij behoorde tot die rasmenschen, welke in elk nieuw geslacht weer opkomen, met die zekere kenmerkende eigenschappen van onafhankelijkheid, humor, vernuft en oorspronkelijkheid. Het verstandige inzicht, de leutige vroolijkheid, de onbuigzame geestkracht, dat waren de eigenschappen, die haar in staat stelden de zich zelf opgelegde taak te volbrengen, namelijk de taak om van een belangrijk boek uit de achttiende eeuw een onder houdend tooneelstuk te schrijven voor de twintigste eeuw. Bovenal heeft haar ge zond gevoel voor echten humor haar ter zijde gestaan in het volvoeren van dit lit térair zeer delicaat werk. Hoe licht had uil een dergelijke bewerking een min of meer gro vere klucht kunnen ontstaan, een misbaksel naast het oorspronkelijk kunstwerk. Het boek van 1782 is een staal van echt oud-Hollandsche kunst, waarin zich het typisch vernuft van het Nederlandsche volk afspiegelt, zooals het misschien, zófijn en raak, in geen ander kunstwerk gevonden wordt. Dit kunstwerk, in korten pittigen vorm en vloeienden dialoog, nader te hebben gebracht tot het tegenwoordig geslacht, is de verdienste geweest van johanna Pabst, een verdienste die haar tijdgenooten niet hoog genoeg kunnen waardeeren. Het Nederlandsche volk zal Sara Burgerhart op het tooneel blijven liefhebben ! In oorspronkelijkheid stond Johanna Pabst met het jeugdige Saartje Burgerhart op n lijn. In een postcriptum van een van Saartje's brieven staat: Ik ben dezen middag bij oom Dirk geweest. Tante is een lieve vrouw. Oom ? Ja ik kan 't u niet beduiden, een dot garen die allemaal in de war zit." Wie brieven van Johanna Pabst heeft gehad, weet, dat zij een oom ook zoo zou hebben kunnen typeeren. Haar werk heeft bewezen, dat zij een onuitputtelijke bron van geestige woorden en rake gezegden bezat. Zij heeft een roman verwerkt die in hoofdzaak bestond uit brie ven ; waar zich in briefvorm de karakter schildering ontwikkelt. Uit de brieven van Saartje ontstaat de kennis der omgeving, uit de haar betreffende brieven van anderen leert men het geestig jolig Saartje kennen ; uit die brieven-gegevens heeft Johanna Pabst met liefde en talent Saartje's wezen weten uit te beelden voor het leven. Elizabeth Wolff laat een harer personen in haar roman Willem Levend" zeggen: de werel is voor mij noch een hemel, noch een hel en ik ben er zeer wel in gelogeerd.:' Zoo was ook de levensopvatting van Johanna Pabst. Opgewekt en moedig aanvaardde zij het leven, genietend van het goede, met geestkracht verwelkend dat wat zwaar te dragen viel; het geheel opvattend met die eenigszins nuchtere leukheid, uitgedrukt in de slotzin der aanhaling. Zij, die johanna Pabst hebben gekend en liefgehad, zullen haar zeer missen. In ruimeren kring zai zij in ruimte van tijd blijven voortleven in het werk dat door haar is volbracht. C. M. VISSERING i groeit hij zoo snel en zoo dicht en met zulke vreemdsoortige takgroepceringen, dat ook wel evenveel verschillende soorten er in het voorjaar hun nesten in bouwen. En j wanneer ge nu in de duinen bekend zijt, : dan moet het u getrofkn hehben,1 hoe aan i de hellingen dicht bij de zee zich groote i vlierbosschen hebben ontwikkeld met ondergroei van brandnetels en klitten, alles door de vogels zelf gezaaid. In 't Naardermeer, waar nooit een boom ot struik geplant is, hebben de vogels in dertig jaar tijd een paar veilige nesthoekjes aangelegd, die gerust tot model moge dienen. De wind en 't water hebben wel geholpen ; die hebben de eerste berken en elzen en wilgen gebracht, maar toen hebben de vogels zelf verder gezorgd voor de bramen, de lijsterbessen, de meidoorns, de Geldersche rozen, de kamperfoelie, en ze zijn zelfs bij i de kweekers in Bussum de zaden gaan j halen van de mooie en smakelijke Aronia, j die ik ongaarne in het lijstje van Quarles ' mis. Thans is dat vogelboschje een van de schoonste sieraden van het landschap. Als er in het Meer niet regelmatig riet werd gesneden, zouden er nog veel meer van die partijen zijn, maai thans worden ieder jaar over groote uitgestrektheden alle kiemplantjes afgeschoren. Daar zit hem de kneep. Wijzelf hebben den grond noodig om zijn producten en dat wordt er tegenwoordig niet beter op. Dat er weiland veranderd wordt in bouwland komt er voor de vogels zoo erg niet op aan, maar dat de bosschen worden kaal geslagen, dat woud verandert in akker en dat het heele hoogveen netjes wordt afgepeld, is voor verschillende vogels eer. groote ramp en als we niet oppassen zouden we in zeer korten tijd een verarming van de vogel wereld te betreuren hebben ten gevolge van de intensieve cultuur. Er zijn vogels, wien die cultuur ten goede Snelopname VII Het is vroeg in den middag; de gordijnen zijn nog niet gesloten maar er branden twee lichten in de kamer, de schemerlamp rustig koel onder de groen-zijden huif en het open haardvuur in lekkend vlammengestoei, diep rood en oranje-fel. Buiten ligt de mist als een loodenlastpp de ongeziene dingen, hij is dreigend in zijn ondoorgrondelijke blindheid. Onzichtbaar gaan de geluiden mij voorbij: een langzaam snorrende auto, een kar met rinkelend paardentuig, een man die roept: tonneaux, tonneaux!" De blinde dag is om ons. Voor me ligt een enveloppe, waarop ge schreven staat: acht Duitsche brieven", een witte enveloppe, die het leven van drie menschenkinderen omsluit. Een soldaat van het front teruggekeerd, heeft ze mij toever trouwd. Hij heeft ze gevonden op het lijk van een Duitscher. De brieven zijn geschreven door twee vrouwen. Het handschrift van Clara is recht, gereserveerd. De woorden rijen zich zonder lan, iedere zin is overdacht. Soms in een post-scriptum verliest het schrift zijn geforceerdheid.'dan is het sierlijk, vol fijne charme. Het handschrift van Luise is kinderlijk, ongebonden, voortvarend. Zij heeft niet te denken als zij schrijft, zij zegt wat zij voelt in volkomen overgave van haar hart, dat liefheeft. De brieven van Clara zijn afkomstig uit Keulen, die van Luise uit een klein plaatsje nabij Bromberg. Zij zijn gericht aan den soldaat Richard H., nadat hij een verlof van vier dagen in Keulen heeft doorgebracht bij Clara, de nicht zijner verloofde: Luise. Keulen, 3 IV, '16. Lieve Richard, Hartelijk dank voor den ontvangen brief. Het kleine aandenken zal je hebben. Het is een slecht portret weliswaar... na!... om het te herkennen heeft het slechts belang voor ons beiden, Luise heeft het kwalijk genomen, dat je haar niet geschreven hebt, doe het toch, opdat ze kalmer worde! Maar laat niet merken, dat ik je er toe heb aan gespoord, zij heeft mij uitdrukkelijk ver boden haar ongerustheid aan je mee te deelen. Jouw moeder heeft haar gevraagd, of je haar geregeld schrijft en zij heeft ge antwoord : ja."' Het doet me leed voor haar, dat alles zoo gegaan is, maar ik verzeker je, dat ik zonder voornemens was. Maar liet was toch mooi ... ja : es war einmal.'' ik groet je vriendelijk Clara. Ik hoop, dat je eens gezond weer in je Heimat terugkeert, dat hoop ik van harte! H.feln bij Bromberg 22 IV '16 Mijn liefste Rudi, Eindelijk! Je zoeten brief vandaag ont vangen en ook je prachtige kaart, ik dank je er innig voor. Mijn lieve Rudi, we hebben een slechten feestdag geruid. Mama is zeer ziek, morgen komt mijn zuster uit Berlijn, heb haar geschreven, wil hopen, dat alles weer goed wordt, anders sterf ik liever. Jij mijn K'udi, bent ook weer in 't veld, dat doet me zoo leed. Mijn hart, hoe graag had Ik je gezien, maar t kon niet... ik heb geen rust als ik bij de kleintjes vandaan ben. Clara heeft me veel over je geschreven, is ze goed voor je gewetst? je moeder is heei lief voor me. j kornt: de mr.sschen, de spreeuwen, de merels, de houtduiven. Het gaat hun zoo goed, dat zij zich in liet onbehoorlijke vermenigvul digen en op verschillende plaatsen tot een landplaag worden, xuo zelfs, dat we ver legen zitten om middelen tol bestrijding. Daar staat dan tegenover, dat andere soorten achteruit gaan. Sommige langzaam maar zeker, andere snel, maar nog zekerder. Nu kunnen we geen enkele vogelsoort missen, niet zoozeer, om hun nuttigheid (uit te drukken in klinkende munt) maar om hen zelf, om de vreugd van hun be staan, om de volmaaktheid van hun schoon heid en leven, om den uitkijk, die zij ons geven op de natuur. Er is geen enkel levend wezen, dat zoo sterk tot ons spreekt als de vogei. De leeuw en het lam, de mieren en de bijen, de eik. de roos en het riet; ze hebben alle wat te vertellen, maar zij naderen ons niet zoo dicht als de nachtegaal en de leeuwerik, de kraanvogel en de valk. Vandaar ook dat in alle landen van de wereld de vogelbescherrning gekomen is voor de bescherming der andere dieren en der planten en van het landschap in het algemeen. Het kwaad, dat wij den vogels doen, bleek het sterkst, daarom gevoelden wij eerder de verplichting, om het weer goed te maken. En daarbij komt dan ten slotte ook weer het eigenbelang; ze zijn vaak onze medewerkers, al weten wij ook nog lang niet, hoe belangrijk of onbelangrijk zij eigenlijk zijn. Nu is verreweg de allerbelangrijkste maat regel voor vogelbescherming het verschaffen van broedgelegenheid, evengoed als het vernielen van nesten en eieren en het vernietigen van broedplaatsen het zekerst treffend middel is, om vogels te bestrijden. Naar de ligging hunner nesten kunm'n wij ze indeelen in grondbroeders, hoienbroeders en de broeders van struik en struweel, die soms gaan tot in de kruinen der boomen. Schrijf toch dikwijls Rudi, alle arme menschen zijn te beklagen. ... Kom toch bij me terug Rudi, ik heb alleen jou om lief te hebben, zeg wat moet ik doen, ik heb je zoo werkelijk lief, kom terug, God sta je ter zijde Het is vandaag zacht weer, ik heb alle bloemen uit de vensterbanken buiten gezet. Zie, mijn Rudi, dit is er eene van, o als je ze zien kon! Nu wil ik eindigen en groet je innig. Laat je kussen van]: je Luise. P.S. Van mijn mama en jouw moeder vele groeten. Zij betreuren het zoo, dat je niet hier kon komen. P.S. Schrijf me gauw mijn lief, ja ? Acht brieven in een witte enveloppe onder het matige schijnsel van de groene lamp. En buiten de mist, dreigend in zijn on doorgrondelijke blindheid. MANJA. ? ? a Mér Vrouwenarbeid * Sinds den oorlog is niet allén in andere landen voornamelijk in de oorlogvoerende dan de vrouwenarbeid toegenomen. Ook in de Nederlandsche industrie heeft de wereldoorlog in gelijke richting gewerkt. Door de mobilisatie is een tekort aan mannen ontstaan; in de grootere fabrieken en werkplaatsen (met 25 of meer arbeiders) is het aantal jongens toegenomen met 3 percent; het aantal mannen met 1.8 pc.; het aantal meisjes evenwel met 16 en het aantal vrouwen met 12 pc. *) Zeer groote vermeerdering van vrouwen arbeid is voornamelijk te constateeren in de gloeilampenfabrieken, waarin het aantal meis jes en vrouwen met 1285 toenam, en in de textielfabrieken, waarin het vermeerde met 1232, waaronder 1082 vrouwen. In de confectiefabrieken nam het aantal meisjes en vrouwen gedurende de beide oorlogsjaren met 4618 toe. De hoogste stijging van den vrouwen arbeid valt waar te nemen in Eindhoven en omgeving met een stijging van 32.5 pc., Twente met 33 pc. en Amsterdam met 27 pc. In de confectieindustrie, die zeer is toe genomen men denke b.v. aan de mantels, die voor een groot deel uit het buitenland kwamen en waarvoor nu in de groote steden van ons land de fabrieken verrijzen be ijvert men zich om den arbeid steeds meer te splitsen. De verbeterde techniek laat dit toe en waar deze fijnere splitsing intreedt en dus de arbeid eenvoudiger wordt, min der leertijd vereischt, kan men minder ge schoolde krachten gebruiken en wordt vanzelsprekend mannenarbeid door vrouwen- en meisjesarbeid vervangen, Hoezeer dit het bedrijf ten goede komt, op de vrouwen en meisjes zelf, die tot den meest nvormigen arbeid gedwongen wor den moet het een verstompenden invloed uitoefenen. Intusschen, waar dus in de twee afgeloopen oorlogsjaren het annta! industrie-arbeidsters toenam met ruim 70(1) en dit geldt nog maar alleen voor de grootere fabrieken; de werkelijke stijging is hoogstwaarschijnlijk veel grooter daar is ook van dien kant een argument voor de toekenning van het vrouwenkiesrecht te vinden. Immers al die nieuwe arbeidsters ver meerderen de scharen van vrouwen, die op eigen arbeidskracht zijn aangewezen, die medewerken aan de productie. Bij de wetVoor de hoienbroeders kan op aangename en gemakkelijke manier gezorgd worden door het ophangen van nestkastjes. Een paar jaar geleden leek het alsof het publirk en verschillende corporaties dezen tak van vogelbescherrning met graagte gingen ver zorgen, maar dat is, ik weef niet door welke oorzaken, tot staan gekomen, wat erg te bejammeren valt. In die nestkastjes toch ko men allerlei vogels zeer gaarne: alle soorten van meezen, de spechten, de draaihals, roodstaartjes, de mooie zwartgrauwe vliegenvanger, de boomklever en 't steenuiltje. Eigenlijk moesten die nestkasijes in iederen tuin en ieder park in groote hoeveelheid aanwezig zijn, op alle boerderijen, in alle tuinen. Dit is nog lang niet in orde. Maar met de grondbroeders en de andere is het rog erger en daarvoor moeten nu die vogelboschjes worden aangelegd. Eigenlijk is dat nog aardiger en gemakkelijker dan die nestkastjes. Men heeft toch ook vanzelf massieven van slruweel noodig in parken en tuinen en nu zijn juist de vogelheesters daar 't meest voor geschikt. Ook kan zoo'n boschje zichzelf beschermen, als men de buitenrand maakt van rozen en bramen en vooral van hulsten. De eerste, die de aan dacht op de hulst heeft gevestigd was Charles Waterton; dezelfde die op zijn bloote voetjes heel Guyana heeft afgetippeld en zijn handschoen heeft geplaatst boven op den bliksemafleider van de Sint Pieter te Rome: een echte excentrieke Brit a la Jules Verne. Maar een eerste vogelbescher mer en hij bevond dat geen enkele kat zijn hulstenhaag passeeren kon als hij maar jaar in jaar uit de afgevallen stekelbladeren op den grond liet liggen. En dat is nu een eerste vereischte voor een vogelboschje: men mag er niet aan de grond knoeien, niet lurken of schoffelen. Dan raakt de bodem geheel begroeid, dan komen daar biandnetels en wilde kervel, geving en voor deze vrouwen in 't bijzon der bij de arbeidswetgeving, zijn zij onmid dellijk betrokken. Als belanghebbenden zelf, precies in dezelfde verhouding als de man nelijke arbeiders, staan zij tegenover de samenstelling der regeerende lichamen. Wanneer deze vrouwen het kiesrecht ver langen om er ook haar belangen mee te bepleiten, om mee invloed uit te oefenen op de wetgeving, waaronder zij zelf hebben | te leven, wie zal het haar kunnen weigeren? l - P' j *) Wij ontleenen deze en volgende cijfers ; aan een technisch-economisch overzicht van i dr. Th v. d Waerden. Ons Kookboek VOOR DEN OUDEJAARSAVOND. SNEEUWBALLEN 4 deciliter water, iets zout, 250 Gr. tarwemeel, 100 Gr. krenten, 100 Gr. boter, 7 groote of 8 kleine eieren, wat poedersui ker, reuzel om te bakken. Berekend voor ongeveer 40 stuks. Breng het water met de boter en wat zout aan de kook. Strooi er roerende het gezeefde meel in en blijf roeren tot het deeg als een bal van de pan loslaat. Neem het van het vuur af en roer er n voor n de eieren door. Vermeng het deeg het laatst met de goed gewasschen en gedroogde krenten. Maak in dien tusschentijd uitgesmolten reuzel in een diep ijzeren potje zóheet, dat er blauwe damp af komt. Zet het' dan op een zachter vuur, laat het even bekoelen en laat tusschen twee lepels, kleine balletjes van het deeg in het vet vallen. Laat de sneeuwballen rijzen, lichtbruin, en gaar bakken (p'. m. 10 a 15 min.) Neem ze met een lardeernaald uit het vet, laat ze op grauw papier wat uitdruipen en bestrooi ze na bekoeling met gezeefde poedersuiker. Rijzen de ballen niet, prik er dan telkens met een lardeernaald in. F. v. B, H. MEIJER KONINGSPLEIN AMSTERDAM Dinsdag 2 Januari Tegen veel ver minderde prijzen. kruipende klimop en hooge grassen en dat geeft al schuilplaats aan een half dozijn soorten. Hoogerop nestelt dan de rest. Een dikke twintig jaar geleden had men zoo wellicht zonder opzet een boschje en 't Von delpark met rust gelaten en daar heeft toen. twee j»ar achtereen de nachtegaal gebroed, doch tevergeefs, want het Bestuur van het Vondelpark heeft den wenk nitt opgevolgd. Thans heeft de gemeente Amsterdam in het Vliegenbosch een vogelboschje aange legd en nu zijn wij niet weinig benieuwd hoe dat zal uitpakken. Eerst met een jaar of drie kunnen we uitmaken of het lukt of niet; de kansen zijn niet zoo heel goed, want die overkant van het Y ligt voor boschvogeltjes niet zoo bijzonder gunstig. Een groot park in Zuid zou beter gelegenheid geven, want dat hangt door Amstelveenschen Weg en Amstel samen met de Vecht streek en met de bosschen van OostNederland. Men moet bij den aanleg van zoo'n boschje zijn plaats goed weten te kiezen, behoorlijk zorgen voor drink- en badwater en in het eerst toezien op schuimers en kinderen. Juist deze dingen maken, dat een gemeente gemakkelijk zoo iets tot stand kan brengen. Ook zou 't wel kunnen, dat de een of andere spoorweg-potentaat er aardigheid in kreeg en dat zou voor de vogels een heel buiten kansje zijn, want langs de lijnen is gelegen heid te over, voor den aanleg van die boschjes. En dan zijn er nog sanatoria en gestichten van allerlei aard, voor welke epn vogelbosch nog heilzamer zou zijn dan voor de vogels zelf. En allemaal kunnen ze door bemiddeling van de Vereeniging tot Bescherming van Vogels het plantsoen spotgoedkoop krijgen. JAC P. THIJSSE

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl