Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
30 Dec. '16. No. 2062
l
Hollandsche Kunst te Venetië
Het is al jaren geleden, dat ik, op een
studiereis aangeland in Venetië, rond wan
delende in de zalen der internationale kunst
tentoonstelling, mij liep te verbijten over
de afwezigheid van inzendingen onzer eigen
schilders.
Ieder liefhebber van moderne kunst wist
reeds toen, hoe buitengewoon telangrijk
deze tweejaarlijksche tentoonstellingen, door
de stad Venetië georganiseerd sinds 1893
(de viering van 25-jarig huwelijk van den
koning en de koningin van Italië), waren
en hoe schitterend de finantieele resultaten.
Des te spijtiger was het, dat men er de
onzen miste. Al waren ze niet geheel af
wezig in dat jaar (1915), en al vond men
er zeer goed werk van J. Maris, A. Mauve,
(beiden toen reeds overleden), Therèse
Schwartze, Willy Sluiter, Jan Toorop en
Mevrouw Beets (beeldhouwwerk) toch gin
gen die twaalf schilderijen, zes teekeningen en
vier beeldhouwwerken onder in de massa
van het andere. Iets krachtiger was de Hol
landsche indruk in de afdeeling graphische
kunst (153 werken). Maar toch was er in
't algemeen in Venetië toen geen krachtig
genoeg Hollandsch accent; hoe goed de
klank ook was, hij werd door de andere,
deels zelfs minder goede, overstemd.
Nu ik het smakelijke boekje, door de Hol
landsche commissie voor de Venetiaansche
tentoonstellingen uitgegeven,in handen krijg,
bemerk ik, dat ik het in 1905 niet zoo on
gelukkig heb getroffen, want dat ook vroeger
en kort daarna, ondanks. Zilcken's initiatief,de
Hollandsche inzendingen herhaaldelijk te klein
waren om veel indruk te maken. In 1895
waren er 19 Hollandsche schilderijen en
82 grafische werken; in 189769schilderijen
en 163 grafische werken; in 1899 respectie
velijk 54 en 22; in 1901 niets; in 1903 8 en
13; 1905: 12 schilderijen, 6 teekeningen, 4
beeldhouwwerken, 153 werken v. grafische
kunst; 1907: 38 aquarellen, 8 schilderijen;
1909: n werk: een ets van Jozef Israels;
1910: een Jozef-Israëls-keuze-tentoonstelling.
Aan de tentoonstelling in 1912 en 1913 nam
Holland op geenerlei wijze deel.
Men ziet, het is een rijzen en dalen. Soms
meer, soms minder: een tentoonstelling met
Hollandsche ets gevolgd door en van de
belangrijkste die er in jaren zijn gehouden:
de Israëls-tentoonstelling. Ook de tentoon
stelling van 1907, waarvan de aquarellen,
een exquisiete collectie, waren uitgezocht
door den heer Zilcken, was van beteekenis.
Aan Zilcken, den door de stad Venetië be
noemden specialen commissaris, is het te
danken, dat dit alles geschiedde. Zoo nu
en dan werd hij door een zoogenaamde
patronage-commissie geholpen, die echter
na 1900 niet meer optrad.
Bovendien ondervond de Nederlandsche
kunst te Venetië steeds veel steun van den
organisator der tentoonstelling, den beken
den prof. A. Fradeletto, secretaris-generaal
van het organisatie-comité, die zeer veel ge
voelt voor 1'art tres suggestif, tres pénétrant,
qui refleurit d'une facon si brillante dans
la patrie de Rembrandt."
Zoo ging het, op en neer, maar geregeld
met finantieel succes, omdat het internatio
naal publiek, dat, de belangrijkheid dezer
tentoonstellingen inziende, ze steeds in
grooter getale kwam bezoeken en steeds
meer Hollandsche kunst kocht.
Er was echter een beletsel voor de vrije
ontplooiing van onze kunstuitingen te
Venetië, zoolang Nederland er niet een
eigen ruimte had, waarmee het kon doen
wat het wilde. Na 1913 aldus het
boekje treedt een nieuwe toestand in.
Gedurende de lente van dat jaar kwam de
heer Hans Martin, die, als correspondent van
de Nieuwe Rotterdamsche Courant te Rome,
een aantal zeer belangrijke artikelen over de
Israëls-tentoonstelling van 1910 had geschre
ven, en daardoor in aanraking was gekomen
met de Directie der Venetiaansche tentoon
stellingen, den gewezen specialen com
missaris mededeelen, dat er voortaan voor
Nederlandsche kunstenaars geen gelegenheid
meer zou zijn om in Venetië ten toon te
stellen, omdat de beperkte ruimte niet meer
toeliet, afzonderlijke zalen af te staan aan
buitenlandsche artisten." Tevens wees de heer
Martin erop, dat een der paviljoens op het
tentoonstellingsterrein te koop was. De heer
Zilcken wendde zich toen tot den heer
Blommers, terwijl onze consul-generaal te Venetië,
de heer Bizio Gradenigo, aan onze regeering
Het Hollandsche Kunst-Paviljoen te Venetië
J Ut MMMIftMMnillMIIIMlMllllMIIIUIIIIMHIIIIIIimUllllltMIIIIIlUHIItmMIHtmitmmiUmi Illltl IUIH 111 !?:?»)? UI 11
« l (-»?>.'»!
DE KLOOSTERS.
Dr. F. PIJPER, De Kloosters. 's-Gravenh.,
Mart. Nyhoff, 1916. VIII - 379 blz.
Het gaat ons inderdaad bij het doordrin
gen in de toestanden en gebeurtenissen van
weleer gelijk bij onzen omgang met de
natuur. Beide het verleden en de natuur
geven zich niet aan den flaneur. Zij willen
met liefde worden opgezocht en nagegaan
in kleinigheden." Deze woorden werden voor
jaren door prof. Van der Vlugt geschreven
naar aanleiding van eene uiteenzetting van
de beteekenis der kerkhistorische school,
door W. Moll gesticht, door Acquoy voort
gezet. Zij kwamen mij in de gedachte bij
het lezen van dit boek, geschreven door den
Leidschen hoogleeraar, die thans de tradities
dier school als haar voornaamste vertegen
woordiger hoog houdt. Zijn kloosters" geeft
er het laatste, en niet het minste, getui
genis van.
Flaneeren langs de historie is aantrekkelijk,
maar gevaarlijk, vooral wanneer men tot
voorlichting schrijft. Het is dit in dubbele
mate, wanneer het de geschiedenis van het
Christendom betreft, waar de gevaren der
subjectieviteit, onder den invloed van dog
matische vooringenomenheid, tot grooten om
vang kunnen uitzetten. Verschillen in gods
dienstige richtingen, geestelijke stroomingen
en tegenstroomingen beheerschen niet alleen
het verleden, maar ook, soms maar zeer
weinig gewijzigd, het heden. Daarbij geldt
die strijd der meeningen het gebied van den
godsdienst, de sfeer, die mee het diepste
der persoonlijkheid raakt. Een kerkhistorisch
boek kan licht een hartstochtelijk eenzijdig
pleidooi worden. k wel stichtelijke
rhetoriek of weeïge didactiek. In beide gevallen
wordt de wetenschap der kerkgeschiedenis
niet alleen niet gebaat, maar ernstig geschaad.
Van die schade liggen de voorbeelden voor
het grijpen.
Het beginsel waardoor indertijd de
Amsterdamsche hoogleeraar Moll voor altijd aan
de kerkgeschiedenis mits bij goede toe
passing eene onaanvechtbare positie in
de encyclopaedie der wetenschappen heeft
verzekerd, heeft voor den buitenstaander
die van die schade weinig bemerkt den
eenvoud der vanzelfsprekendheid. Voor wie
weet, hoe er soms door kleurige, subjectieve
groote-lijnen-trekkende",
ideeëngeschichtliche" historieschrijving gezondigd wordt,
is het veelzeggend. Het luidt naar de posi
tieve zijde: bronnenstudie; naar de nega
tieve: geen dienstbaarheid aan partij, meening
of stichtelijkheid. Het is niet wat men zou
kunnen noemen een dankbaar beginsel. Het
kan hem, die het in toepassing brengt, eenige
verwijten op den hals te halen. Het zijn die
van kleurloosheid, dorheid, onpersoonlijkheid.
En zoo kan ik mij voorstellen, dat dit oor
deel door sommigen zal worden uitgesproken
over prof. Pijper's jongste boek. Door hen
namelijk, die, afgaande op den titel, het boek
zullen opslaan in de hoop er veel pikants,
veel geheimzinnigs, veel .chronique
scandaleuse' te zullen vinden over die inderdaad
geheimzinnige kloosterwereld, waar zeer
zeker wel wat chronique scandaleuse over
te schrijven valt. Die lezers zullen onge
twijfeld worden teleurgesteld. Maar teleur
stelling kunnen ook gevoelen zij, die met
dilettanterige gewichtigheid over cultuur
problemen willen redeneeren zonder de basis
van historische feitenkennis in ruimen
zin te hebben gelegd.
Het is te wenschen, dat die teleurstelling
bij hen dan gepaard moge gaan met eenige
beschamende verwondering, dat er, historisch
gesproken, zooveel aan de kloosters vastzit,
Maar wie de historiewetenschap liefhebben
om haarszelfs wil, wie ingelicht begeeren
te worden over het exacte verleden der
kloosters en kloosterorden, en wie die inlich
ting niet wenschen naar aanleiding van wat
de essayist A en de dilettant B en de
causeur C er over gezegd hebben, maar volgens
wat de eigen bronnen van kloosters en
kloosterleven mededeelen, zij zullen Dr.
Pijpers boek met blijdschap begroeten, met
dankbaarheid lezen en met vertrouwen ge
bruiken. Met blijdschap begroeten, want wie
eenigszins weet wat de vaderlandsche markt
aan werken over de geschiedenis des
Christendoms aanbiedt, weten wat voor goeds zij
te wachten hebben van den schrijver der
twee deelen. ..Geschiedenis der boete en
biecht in de Christelijke kerk" ('s-Gravenh.
1891 1908), der twee deelen Middeleen wsch
Christendom" ('s-Gravenh. 1907?11), van
den bezorger van acht van de tien deelen
der Bibliotheca reformatoria Neerlandica".
Met dankbaarheid lezen, want eene omvang
rijke bronnenstudie verlicht den arbeid van
wie zich verder tot deze stof wendt. Daarbij
doet de rustige, zakelijke, onderhoudende
toon weldadig aan. Want droog en kleurloos
kunnen ten slotte dit boek alleen zij noemen,
die volslagen onbekend zijn met de eischen
aan een geschiedwerk te stellen. Wie die
eischen kennen zullen de dispositie en com
positie, het evenwicht tusschen de deelen, de
wijze waarop sprekende uitingen naar voren
zijn gebracht, waardeeren; zij zullen hulde
brengen aan des schrijvers stuurmanskunst,
die anecdotisciie geschiedschrijving ter eener-.
dor annalisme ter anderer zijde weet te ver
mijden. Met vertrouwen gebruiken, want wie
voortaan eene min of meer bespiegelende,
postuleerende, typeerende beschouwing over
kloosters en kloosterwezen wil schrijven,
wie de klooster wil plaatsen in en gebrui
ken ter bestudeering van een grooter ge
heel, hij heeft in dit boek een
betrouwbaren gids.
schreef, om te werken voor het verkrijgen
van een eigen gebouw. De heeren Blommers
en Zilcken verkregen van Minister Heems
kerk aanvankelijk toezegging, dat een som
voor aankoop van een paviljoen zou worden
uitgetrokken, maar eerst onder het ministerie
Cort van der Linden is deze aankoop, in
1914, tot stand gekomen, dank zij een steun
van onzen Minister van Buitenl. Zaken, onzen
gezant te Rome, Baron v. Weideren Rengers,
het Kamerlid Knobel en Mr. Duparc, referen
daris van Kunsten en Wetenschappen.
Intusschen vormden, op verzoek der Re
geering, de heeren Blommers en Zilcken een
Commissie ter behartiging der belangen van
de Nederlandsche kunstenaars te Venetic.
Deze commissie, een Rijkscommissie dus,
is ingesteld 16 Febr. 1914. Er moest zeer
vlug worden gewerkt om voor dat jaar nog
een expositie bijeen te krijgen, zoodat de
inzending van 1914 niet het homogene ka
rakter droeg, dat andere Nederlandsche in
zendingen te Venetië onderscheidde. Maar...
de tentoonstelling had plaats in het Neder
landsche paviljoen.' Dat was de grootste
gebeurtenis! En al moge de oorlog zijn ge
komen, al moge daardoor al wat ingezon
den werd nog steeds te vergeefs, in kelders
opgeborgen, op terugzending wachten, toch
is dat bereikt, dat Nederland, in het sedert
zijn eigendom geworden paviljoen, vlak bij
den ingang van het hoofdgebouw, zich een
zeer smaakvol tehuis heeft ingericht daar in
den vreemde, waar eerlang, naar wij hopen
mogen, opnieuw weer de stroom van kunst
vrienden en verzamelaars zal komen genieten
van de indrukwekkende tentoonstellingen en
waar dan, afzonderlijk, naast het Engelsche,
Fransche, Belgische en andere, ook het pa
viljoen van Olanda" zal getuigen van den
steeds wakkeren schildergeest der laghe
landen bi der zee."
De commissie, aan wie thans de behar
tiging dezer voor onze beeldende kunstenaars
zoo groote belangen 2) is opgedragen, be
staat uit Ph. Zilcken, voorzitter; Ch. v. Wijk,
penningmeester; mr. E. v. d. Minne, secre
taris ; N. Bastert, H. P. Berlage, W. Maris
Jbzn, Jan Toorop.
W. MARTIN
1) Overzicht der deelneming van Neder!.
kunstenaars aan de Intern. Tentoonstelling
der Gemeente Venetië en van het tot stand
komen van het Nederlandsche Paviljoen
aldaar. Den Haag, Mouton & Co. 1916.
2) Van 1895 tot 1915 stelden te Venetië
114 Nederl. kunstenaars ten toon en werd
er verkocht voor een bedrag van 348.486 Lire.
Sport en Spel in de Kunst
De bekende schrijver Cornelis Veth heeft
voor de Uitgevers Mij. Elsevier" een aller
aardigst boek samengesteld, dat als winter
nummer van Elsevier's Geïllustreerd Maand
schrift is verschenen en ook verkrijgbaar is
voor niet op dit tijdschrift geabonneerden.
De schrijver behandelt, in woord en beeld,
de verschillende wintervermaken. Hierbij
neemt, gelijk vanzelf spreekt, het ijs- en
sneeuwvermaak een groote plaats in. Bij
talrijke afbeeldingen na vaak zeer curieuse
afbeeldingen (o a. naar een Holl. houtsnede
met schaatsenrijdr:rs van 1498) vertelt Veth
op onderhoudende wijze van
schaatsenrijden, kolven, arren en andere ijsvennaken.
Het sneeuwballen gooien, het maken van
sneeuwpoppen, zelfs bij de Japanners, wordt
niet vergeten. Een paar mooie Japansche
prenten met sneeuwpoppen (met
ingeschilderde oogen) zijn om. afgebeeld en een
Japansch sneeuwgezicht, in kleuren naar
een houtsnede gereproduceerd, dient als
titelplaat.
Na de ijs- en sneeuwvermaken volgen de
athletische spelen en het voetbalspel. Hierbij
imiiiiMiiiiiiiii
Sedert lang" zegt de schrijver, stond
mij een boek voor den geest, waarin de
cultuurhistorische beteekenis der kloosters
in het licht zou worden gesteld. Ik heb eene
poging gedaan om zulk een boek te schrijven.
De behandeling strekt zich uit van den oor
sprong der kloosters tot een tijd der Her
vorming". Ziehier in korte woorden het pro
gram ; deze eerste woorden van de voorrede
mogen als toelichting tot den misschien wel
wat korten en onvolledigen, maar in ieder
geval sprekenden titel gelden. Bedoeld is
dus niet eene doorloopende geschiedenis der
verschillende orden te geven, wel is getracht
het eigen karakter van iedere orde afzon
derlijk aan te wijzen". Eene nieuwe zelf
standige bestudeering van de bronnen leverde
daartoe de bouwstoffen" na wat ik boven
opmerkte behoeft de groote beteekenis van
deze mededeeling geen toelichting. Zij be
looft ons wat in het boek vervuld wordt,
dat de Kerkvaders, dat Ambrosius', De
Virginibus" enRuh'nus' Historia monachorum"
-- om een paar bronnen te noemen tot
grondslag liggen aan de mededeeling over
de oudste tijden van onthouding en kluize
naarsleven, dat Mabillon in zijne Annales"
en d'Achery in zijn Specilegium" zelf aan
het woord komen, dat de Acta sanctorum
ord^ S . Benedicti" over de Benedictijnen,
dat de Exercitia Spiritualia" over de
Jezuieten, dat Consalvus en Ribadeneira over
Loyola getuigenis geven. Heel wat stof uit
Mi'gne's Patrologia", uit de Monumenta
Germaniae" en uit zooveel andere primaire
bronnen is in de duizenden voetnoten, alle
volgens streng er. duidelijk systeem ingekleed,
aangegeven. Déze noten wijzen den v/eg voor
verdere studie waarom zijn ze toch in
zoo menig overigens inhoudsrijk geschied
werk zooveel duizenden puzzles?
De eerste hoofdstukken over Onthouding"
en Kluizenaars" wijzen op de twee motieven
van ascese-in-'t-algemeen en
huwelijksmijding, welke reeds in het oudste Christen
dom te vinden zijn. De kluizenaars voeren
ons naar Egypte, waar wij ze vereenigd
zien in groepen (de laura), k reeds aan
dacht wijdend aan sociale werkzaamheid.
Weinig algemeen bekend zal de mededee
ling zijn, dat de befaamde zuilheiligen ook
in het Westen zijn voorgekomen, o. a. in de
Ardennen. Trouwens, kluizenaars zijn er
in het Westen altijd gebleven; hoe
weinig aantrekkelijk zij vaak waren bij
meestal hoogst eerbiedwekkende motieven
wordt met treffende voorbeelden verdui
delijkt: vreemden zagen de ketendragers
soms voor misdadigers aan ! Het hoofdst,
dat over den oorsprong der kloosters han
delt wijst er op, hoe behalve de gewone
ascetische ook andere praktische religieuze
factoren hebben medegewerkt het beginsel
van gemeenschap van geestelijke zoowel als
Wie den vrede niet wenscht... ?
Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaan
De Amerikaansche O-W-er
o.m. japansche worstelaars naar Hokusaï,
Bandyspelers naar O. v. Tussenbroek, een
pracht-kegelaar naar Erler, voetbalspelers
naar Willy Sluiter enz. Ook aan de jacht
is een hoofdstuk gewijd, dat o.m. verlucht
is met een 7eer goed geslaagde reproductie
naar een der bekende houtsneden van den
kranigen Engelschman William Nicholson.
Aan de spelen binnenshuis: schaken en
van wereldlijke goederen, de behoefte aan
godsdienstigen omgang en vórbidding. In
dit hoofdst. wordt even de vraag aangeroerd
over buiten-christelijken oorsprong
der^kloosters; eene behandeling ervan meent de schrij
ver opzettelijk te moeten nalaten, omdat z. i.
het ontstaan der kloosters verstaan moet
worden uit wat van den aanvang af in het
Christendom zelf aanwezig was. Men zou
hier kunnen vragen naar een naderen oor
sprong van dit van den aanvang af aan
wezige. Evenwel spreekt prof. Pijper hier
een uitnemend beginsel uit, dat in zijn
nuchteren eenvoud opweegt tegen veel fan
tastische, van her en der bijgehaalde,
,religionsgeschichtliche' verklaringswijzen: dat
nam. elders overeenkomstige psychologische
oorzaken overeenkomstige gevolgen hebben
opgeleverd. Verwantschap in de verschijnse
len beteekent niet immer afhankelijkheid".
Hij licht dit toe ten aanzien van ,kloosters'
van Boeddhisten en Therapeuten. Afzonder
lijke hoofdst. zijn gewijd aan Pachomius,
den aartskloosterling, Basilius, op zijne wijze
met al zijn ascese toch al (of nog ?) den
wereldschen abbc, Hiëronymus, Joh.
Cassianus, Columbanus (de naam Columba op
blz. 97 kan even verwarring stichten),
Benedictus. Dan volgen beschrijvingen van
de Cluniacensers, die .integrale',
hoogkerkelijke orde, der Karthuizers, der meer
wereldsche Premonstratensers, der militaire
orden bij de bespreking van de ophef
fing der Tempeliers-orde mag de schrijver
verwijzen naar zijn belangrijk art. in het
N. Arch. v. Kerkgesch.", jaarg. 1902 , der
innige Cisterciënsers, en der, voor Neder
landers zoo belangwekkende en sympathieke
Windesheimers. Uitvoerig is de schrijver over
Franciscus en Dominicus en hunne orden ;
hij stelt deze kloosterlingen als de demo
craten en de aristocraten tegenover elkaar;
inderdaad had de Predikheer iets van den
aristocraat onder de monniken". Gewezen
wordt op de onjuiste meeningals zou Domi
nicus de eerste inquisiteur zijn geweest en
de Dominicaners van den aanvang af de
geloofsrechters bij uitnemendheid; eerst in
'1531 werd hun door Gregorius IX de inqui
sitie opgedragen. Belangrijk is het hoofdstuk
aan de Jezuïeten gewijd. Hoe weinigen van
de velen, die het woord jezuïet te pas en
te onpas gebruiken, weten wat het inhoudt,
wie kennen Loyola's Exercitia spiritualia"
en Direcioriuni"! Prof. Pijper, die in de
twee f .-deelen van het groote Institutum
societatis Jesu" thuis is, moge denzulken
voortaan tot een leidsman strekken. Hier
wordt meegedeeld, wat voor Roomsch en
on-Roomsch de veelbesproken orde aantrek
kelijk maakt, wat aanleiding is geweest voor
moreele depressies. Er is een hemelsbreed
verschil tusschen het evangelie en een wet
boek. Dit laatste is door de hoofden der
dammen, gezelschapsspelen zooals b.v.
slofjeonder, dansen enz. zijn voorts nog drie
lezensen bezienswaardige hoofdstukken gewijd.
Het is een zeer goed geslaagde uitgave,
en een mooi begin van een nieuw plan der
Uitgevers Mij. Elsevier", die immers van
nu af aan twee malen 's jaars zulk een
extra-nummer zal geven.
W. M.
Sociëteit dikwijls voorbijgezien".
Als het voornaamste deel van zijn werk
wil de schrijver de hoofdst. XV?XXVIII
beschouwd zien. Daar wordt gehandeld over
den strijd van den kloosterling en over het
novitiaat, over de eigenaardigheden van
vrouwenkloosters; wij zien er de klooster
lingen aan den arbeid, in land en tuinbouw,
in den kruidtuin, bij het bouwen en bij het
afschrijven van boeken; in hunne zorg voor
bibliotheken en de samenstelling van deze,
in hunne beteekenis voor het onderwijs
hier groot, ginds zeer, zeer klein ; in
hunne werkzaamheid der vórbidding, enz.
Een hoofdstuk handelt over de algemeene
beschaving der kloosterlingen veel licht,
veel duister, ongeletterde abten naast andere,
die in wetenschap uitblonken. Een ander
over het internationale karakter der kloos
ters hun bevorderen van internationalen
zin levert eene allerbelangrijkste bladzijde
in de beschavingsgeschiedenis. Waardevol
is het interessante hoofdstuk over de erken
ning der waarde van het individu". Hoe
bijzonder is in dezen de rol der kloosters,
republikeinsch, democratisch, stand en ge
boorte nivelleerend in een veel scheidings
lijnen trekkenden tijd. Dat zij in het klooster
werden uitgewischt, dat iedere sterveling
daar in zijne volle waarde werd erkend als
mensch, zal menigeen naar het klooster heb
ben getrokken. Adalhardus, broeder van
Karel den GrootCj was tuinman in het klooster
Corvey; ieders naam stond op de
kloosterlijsten, ieder kon abt worden, voor iederen
doode had men gelijke -- en welk eene!
zorg. Maar: in vele kloosters werden slaven
gehouden en slavinnen, de eersten wel in
vrouwen-, de tweeden wel in mannenkloos
ters. Ze werden geruild, geschonken!
Veel licht, veel schaduw. Het is niet een
der minste verdiensten van dit rijke boek,
dat ze ons geen van beide verborgen wor
den gehouden. Hier spreken de bronnen
alleen, een pleidooi wordt niet gehouden.
Wie oordeelen wil leze eerst dit boek
misschien dat hemde lust en de moed om
te oordcelen wel ontgaat. Maar wie zonder
vooringenomenheid dit boek leest zal
dank| baar zijn voor vee! zuivering van oordeel,
voor veel kennis over de wondere klooster
wereld, een wereld waar honderdjarige
tandelooze asceten nog strijden tegen de dui velsche
aanvechtingen, en abten reisden met zestig
paarden, waar de gezinsband wreed werd ver
scheurd, en deze onnatuurlijke verscheuring
werd verheerlijkt, en waar de liefelijkste
deugden bloeiden naast het woekeren van
donkere immoraliteit. Een wereld waarin
arme menschenkinderen, behebt met zwak
heden en gebreken, dan toch maar gestreefd
hebben naar hooge idealen".
Groningen
Prof. J. LINDEBOOM