De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1916 30 december pagina 6

30 december 1916 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 30 Dec. '16. No. 2062 l Hollandsche Kunst te Venetië Het is al jaren geleden, dat ik, op een studiereis aangeland in Venetië, rond wan delende in de zalen der internationale kunst tentoonstelling, mij liep te verbijten over de afwezigheid van inzendingen onzer eigen schilders. Ieder liefhebber van moderne kunst wist reeds toen, hoe buitengewoon telangrijk deze tweejaarlijksche tentoonstellingen, door de stad Venetië georganiseerd sinds 1893 (de viering van 25-jarig huwelijk van den koning en de koningin van Italië), waren en hoe schitterend de finantieele resultaten. Des te spijtiger was het, dat men er de onzen miste. Al waren ze niet geheel af wezig in dat jaar (1915), en al vond men er zeer goed werk van J. Maris, A. Mauve, (beiden toen reeds overleden), Therèse Schwartze, Willy Sluiter, Jan Toorop en Mevrouw Beets (beeldhouwwerk) toch gin gen die twaalf schilderijen, zes teekeningen en vier beeldhouwwerken onder in de massa van het andere. Iets krachtiger was de Hol landsche indruk in de afdeeling graphische kunst (153 werken). Maar toch was er in 't algemeen in Venetië toen geen krachtig genoeg Hollandsch accent; hoe goed de klank ook was, hij werd door de andere, deels zelfs minder goede, overstemd. Nu ik het smakelijke boekje, door de Hol landsche commissie voor de Venetiaansche tentoonstellingen uitgegeven,in handen krijg, bemerk ik, dat ik het in 1905 niet zoo on gelukkig heb getroffen, want dat ook vroeger en kort daarna, ondanks. Zilcken's initiatief,de Hollandsche inzendingen herhaaldelijk te klein waren om veel indruk te maken. In 1895 waren er 19 Hollandsche schilderijen en 82 grafische werken; in 189769schilderijen en 163 grafische werken; in 1899 respectie velijk 54 en 22; in 1901 niets; in 1903 8 en 13; 1905: 12 schilderijen, 6 teekeningen, 4 beeldhouwwerken, 153 werken v. grafische kunst; 1907: 38 aquarellen, 8 schilderijen; 1909: n werk: een ets van Jozef Israels; 1910: een Jozef-Israëls-keuze-tentoonstelling. Aan de tentoonstelling in 1912 en 1913 nam Holland op geenerlei wijze deel. Men ziet, het is een rijzen en dalen. Soms meer, soms minder: een tentoonstelling met Hollandsche ets gevolgd door en van de belangrijkste die er in jaren zijn gehouden: de Israëls-tentoonstelling. Ook de tentoon stelling van 1907, waarvan de aquarellen, een exquisiete collectie, waren uitgezocht door den heer Zilcken, was van beteekenis. Aan Zilcken, den door de stad Venetië be noemden specialen commissaris, is het te danken, dat dit alles geschiedde. Zoo nu en dan werd hij door een zoogenaamde patronage-commissie geholpen, die echter na 1900 niet meer optrad. Bovendien ondervond de Nederlandsche kunst te Venetië steeds veel steun van den organisator der tentoonstelling, den beken den prof. A. Fradeletto, secretaris-generaal van het organisatie-comité, die zeer veel ge voelt voor 1'art tres suggestif, tres pénétrant, qui refleurit d'une facon si brillante dans la patrie de Rembrandt." Zoo ging het, op en neer, maar geregeld met finantieel succes, omdat het internatio naal publiek, dat, de belangrijkheid dezer tentoonstellingen inziende, ze steeds in grooter getale kwam bezoeken en steeds meer Hollandsche kunst kocht. Er was echter een beletsel voor de vrije ontplooiing van onze kunstuitingen te Venetië, zoolang Nederland er niet een eigen ruimte had, waarmee het kon doen wat het wilde. Na 1913 aldus het boekje treedt een nieuwe toestand in. Gedurende de lente van dat jaar kwam de heer Hans Martin, die, als correspondent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant te Rome, een aantal zeer belangrijke artikelen over de Israëls-tentoonstelling van 1910 had geschre ven, en daardoor in aanraking was gekomen met de Directie der Venetiaansche tentoon stellingen, den gewezen specialen com missaris mededeelen, dat er voortaan voor Nederlandsche kunstenaars geen gelegenheid meer zou zijn om in Venetië ten toon te stellen, omdat de beperkte ruimte niet meer toeliet, afzonderlijke zalen af te staan aan buitenlandsche artisten." Tevens wees de heer Martin erop, dat een der paviljoens op het tentoonstellingsterrein te koop was. De heer Zilcken wendde zich toen tot den heer Blommers, terwijl onze consul-generaal te Venetië, de heer Bizio Gradenigo, aan onze regeering Het Hollandsche Kunst-Paviljoen te Venetië J Ut MMMIftMMnillMIIIMlMllllMIIIUIIIIMHIIIIIIimUllllltMIIIIIlUHIItmMIHtmitmmiUmi Illltl IUIH 111 !?:?»)? UI 11 « l (-»?>.'»! DE KLOOSTERS. Dr. F. PIJPER, De Kloosters. 's-Gravenh., Mart. Nyhoff, 1916. VIII - 379 blz. Het gaat ons inderdaad bij het doordrin gen in de toestanden en gebeurtenissen van weleer gelijk bij onzen omgang met de natuur. Beide het verleden en de natuur geven zich niet aan den flaneur. Zij willen met liefde worden opgezocht en nagegaan in kleinigheden." Deze woorden werden voor jaren door prof. Van der Vlugt geschreven naar aanleiding van eene uiteenzetting van de beteekenis der kerkhistorische school, door W. Moll gesticht, door Acquoy voort gezet. Zij kwamen mij in de gedachte bij het lezen van dit boek, geschreven door den Leidschen hoogleeraar, die thans de tradities dier school als haar voornaamste vertegen woordiger hoog houdt. Zijn kloosters" geeft er het laatste, en niet het minste, getui genis van. Flaneeren langs de historie is aantrekkelijk, maar gevaarlijk, vooral wanneer men tot voorlichting schrijft. Het is dit in dubbele mate, wanneer het de geschiedenis van het Christendom betreft, waar de gevaren der subjectieviteit, onder den invloed van dog matische vooringenomenheid, tot grooten om vang kunnen uitzetten. Verschillen in gods dienstige richtingen, geestelijke stroomingen en tegenstroomingen beheerschen niet alleen het verleden, maar ook, soms maar zeer weinig gewijzigd, het heden. Daarbij geldt die strijd der meeningen het gebied van den godsdienst, de sfeer, die mee het diepste der persoonlijkheid raakt. Een kerkhistorisch boek kan licht een hartstochtelijk eenzijdig pleidooi worden. k wel stichtelijke rhetoriek of weeïge didactiek. In beide gevallen wordt de wetenschap der kerkgeschiedenis niet alleen niet gebaat, maar ernstig geschaad. Van die schade liggen de voorbeelden voor het grijpen. Het beginsel waardoor indertijd de Amsterdamsche hoogleeraar Moll voor altijd aan de kerkgeschiedenis mits bij goede toe passing eene onaanvechtbare positie in de encyclopaedie der wetenschappen heeft verzekerd, heeft voor den buitenstaander die van die schade weinig bemerkt den eenvoud der vanzelfsprekendheid. Voor wie weet, hoe er soms door kleurige, subjectieve groote-lijnen-trekkende", ideeëngeschichtliche" historieschrijving gezondigd wordt, is het veelzeggend. Het luidt naar de posi tieve zijde: bronnenstudie; naar de nega tieve: geen dienstbaarheid aan partij, meening of stichtelijkheid. Het is niet wat men zou kunnen noemen een dankbaar beginsel. Het kan hem, die het in toepassing brengt, eenige verwijten op den hals te halen. Het zijn die van kleurloosheid, dorheid, onpersoonlijkheid. En zoo kan ik mij voorstellen, dat dit oor deel door sommigen zal worden uitgesproken over prof. Pijper's jongste boek. Door hen namelijk, die, afgaande op den titel, het boek zullen opslaan in de hoop er veel pikants, veel geheimzinnigs, veel .chronique scandaleuse' te zullen vinden over die inderdaad geheimzinnige kloosterwereld, waar zeer zeker wel wat chronique scandaleuse over te schrijven valt. Die lezers zullen onge twijfeld worden teleurgesteld. Maar teleur stelling kunnen ook gevoelen zij, die met dilettanterige gewichtigheid over cultuur problemen willen redeneeren zonder de basis van historische feitenkennis in ruimen zin te hebben gelegd. Het is te wenschen, dat die teleurstelling bij hen dan gepaard moge gaan met eenige beschamende verwondering, dat er, historisch gesproken, zooveel aan de kloosters vastzit, Maar wie de historiewetenschap liefhebben om haarszelfs wil, wie ingelicht begeeren te worden over het exacte verleden der kloosters en kloosterorden, en wie die inlich ting niet wenschen naar aanleiding van wat de essayist A en de dilettant B en de causeur C er over gezegd hebben, maar volgens wat de eigen bronnen van kloosters en kloosterleven mededeelen, zij zullen Dr. Pijpers boek met blijdschap begroeten, met dankbaarheid lezen en met vertrouwen ge bruiken. Met blijdschap begroeten, want wie eenigszins weet wat de vaderlandsche markt aan werken over de geschiedenis des Christendoms aanbiedt, weten wat voor goeds zij te wachten hebben van den schrijver der twee deelen. ..Geschiedenis der boete en biecht in de Christelijke kerk" ('s-Gravenh. 1891 1908), der twee deelen Middeleen wsch Christendom" ('s-Gravenh. 1907?11), van den bezorger van acht van de tien deelen der Bibliotheca reformatoria Neerlandica". Met dankbaarheid lezen, want eene omvang rijke bronnenstudie verlicht den arbeid van wie zich verder tot deze stof wendt. Daarbij doet de rustige, zakelijke, onderhoudende toon weldadig aan. Want droog en kleurloos kunnen ten slotte dit boek alleen zij noemen, die volslagen onbekend zijn met de eischen aan een geschiedwerk te stellen. Wie die eischen kennen zullen de dispositie en com positie, het evenwicht tusschen de deelen, de wijze waarop sprekende uitingen naar voren zijn gebracht, waardeeren; zij zullen hulde brengen aan des schrijvers stuurmanskunst, die anecdotisciie geschiedschrijving ter eener-. dor annalisme ter anderer zijde weet te ver mijden. Met vertrouwen gebruiken, want wie voortaan eene min of meer bespiegelende, postuleerende, typeerende beschouwing over kloosters en kloosterwezen wil schrijven, wie de klooster wil plaatsen in en gebrui ken ter bestudeering van een grooter ge heel, hij heeft in dit boek een betrouwbaren gids. schreef, om te werken voor het verkrijgen van een eigen gebouw. De heeren Blommers en Zilcken verkregen van Minister Heems kerk aanvankelijk toezegging, dat een som voor aankoop van een paviljoen zou worden uitgetrokken, maar eerst onder het ministerie Cort van der Linden is deze aankoop, in 1914, tot stand gekomen, dank zij een steun van onzen Minister van Buitenl. Zaken, onzen gezant te Rome, Baron v. Weideren Rengers, het Kamerlid Knobel en Mr. Duparc, referen daris van Kunsten en Wetenschappen. Intusschen vormden, op verzoek der Re geering, de heeren Blommers en Zilcken een Commissie ter behartiging der belangen van de Nederlandsche kunstenaars te Venetic. Deze commissie, een Rijkscommissie dus, is ingesteld 16 Febr. 1914. Er moest zeer vlug worden gewerkt om voor dat jaar nog een expositie bijeen te krijgen, zoodat de inzending van 1914 niet het homogene ka rakter droeg, dat andere Nederlandsche in zendingen te Venetië onderscheidde. Maar... de tentoonstelling had plaats in het Neder landsche paviljoen.' Dat was de grootste gebeurtenis! En al moge de oorlog zijn ge komen, al moge daardoor al wat ingezon den werd nog steeds te vergeefs, in kelders opgeborgen, op terugzending wachten, toch is dat bereikt, dat Nederland, in het sedert zijn eigendom geworden paviljoen, vlak bij den ingang van het hoofdgebouw, zich een zeer smaakvol tehuis heeft ingericht daar in den vreemde, waar eerlang, naar wij hopen mogen, opnieuw weer de stroom van kunst vrienden en verzamelaars zal komen genieten van de indrukwekkende tentoonstellingen en waar dan, afzonderlijk, naast het Engelsche, Fransche, Belgische en andere, ook het pa viljoen van Olanda" zal getuigen van den steeds wakkeren schildergeest der laghe landen bi der zee." De commissie, aan wie thans de behar tiging dezer voor onze beeldende kunstenaars zoo groote belangen 2) is opgedragen, be staat uit Ph. Zilcken, voorzitter; Ch. v. Wijk, penningmeester; mr. E. v. d. Minne, secre taris ; N. Bastert, H. P. Berlage, W. Maris Jbzn, Jan Toorop. W. MARTIN 1) Overzicht der deelneming van Neder!. kunstenaars aan de Intern. Tentoonstelling der Gemeente Venetië en van het tot stand komen van het Nederlandsche Paviljoen aldaar. Den Haag, Mouton & Co. 1916. 2) Van 1895 tot 1915 stelden te Venetië 114 Nederl. kunstenaars ten toon en werd er verkocht voor een bedrag van 348.486 Lire. Sport en Spel in de Kunst De bekende schrijver Cornelis Veth heeft voor de Uitgevers Mij. Elsevier" een aller aardigst boek samengesteld, dat als winter nummer van Elsevier's Geïllustreerd Maand schrift is verschenen en ook verkrijgbaar is voor niet op dit tijdschrift geabonneerden. De schrijver behandelt, in woord en beeld, de verschillende wintervermaken. Hierbij neemt, gelijk vanzelf spreekt, het ijs- en sneeuwvermaak een groote plaats in. Bij talrijke afbeeldingen na vaak zeer curieuse afbeeldingen (o a. naar een Holl. houtsnede met schaatsenrijdr:rs van 1498) vertelt Veth op onderhoudende wijze van schaatsenrijden, kolven, arren en andere ijsvennaken. Het sneeuwballen gooien, het maken van sneeuwpoppen, zelfs bij de Japanners, wordt niet vergeten. Een paar mooie Japansche prenten met sneeuwpoppen (met ingeschilderde oogen) zijn om. afgebeeld en een Japansch sneeuwgezicht, in kleuren naar een houtsnede gereproduceerd, dient als titelplaat. Na de ijs- en sneeuwvermaken volgen de athletische spelen en het voetbalspel. Hierbij imiiiiMiiiiiiiii Sedert lang" zegt de schrijver, stond mij een boek voor den geest, waarin de cultuurhistorische beteekenis der kloosters in het licht zou worden gesteld. Ik heb eene poging gedaan om zulk een boek te schrijven. De behandeling strekt zich uit van den oor sprong der kloosters tot een tijd der Her vorming". Ziehier in korte woorden het pro gram ; deze eerste woorden van de voorrede mogen als toelichting tot den misschien wel wat korten en onvolledigen, maar in ieder geval sprekenden titel gelden. Bedoeld is dus niet eene doorloopende geschiedenis der verschillende orden te geven, wel is getracht het eigen karakter van iedere orde afzon derlijk aan te wijzen". Eene nieuwe zelf standige bestudeering van de bronnen leverde daartoe de bouwstoffen" na wat ik boven opmerkte behoeft de groote beteekenis van deze mededeeling geen toelichting. Zij be looft ons wat in het boek vervuld wordt, dat de Kerkvaders, dat Ambrosius', De Virginibus" enRuh'nus' Historia monachorum" -- om een paar bronnen te noemen tot grondslag liggen aan de mededeeling over de oudste tijden van onthouding en kluize naarsleven, dat Mabillon in zijne Annales" en d'Achery in zijn Specilegium" zelf aan het woord komen, dat de Acta sanctorum ord^ S . Benedicti" over de Benedictijnen, dat de Exercitia Spiritualia" over de Jezuieten, dat Consalvus en Ribadeneira over Loyola getuigenis geven. Heel wat stof uit Mi'gne's Patrologia", uit de Monumenta Germaniae" en uit zooveel andere primaire bronnen is in de duizenden voetnoten, alle volgens streng er. duidelijk systeem ingekleed, aangegeven. Déze noten wijzen den v/eg voor verdere studie waarom zijn ze toch in zoo menig overigens inhoudsrijk geschied werk zooveel duizenden puzzles? De eerste hoofdstukken over Onthouding" en Kluizenaars" wijzen op de twee motieven van ascese-in-'t-algemeen en huwelijksmijding, welke reeds in het oudste Christen dom te vinden zijn. De kluizenaars voeren ons naar Egypte, waar wij ze vereenigd zien in groepen (de laura), k reeds aan dacht wijdend aan sociale werkzaamheid. Weinig algemeen bekend zal de mededee ling zijn, dat de befaamde zuilheiligen ook in het Westen zijn voorgekomen, o. a. in de Ardennen. Trouwens, kluizenaars zijn er in het Westen altijd gebleven; hoe weinig aantrekkelijk zij vaak waren bij meestal hoogst eerbiedwekkende motieven wordt met treffende voorbeelden verdui delijkt: vreemden zagen de ketendragers soms voor misdadigers aan ! Het hoofdst, dat over den oorsprong der kloosters han delt wijst er op, hoe behalve de gewone ascetische ook andere praktische religieuze factoren hebben medegewerkt het beginsel van gemeenschap van geestelijke zoowel als Wie den vrede niet wenscht... ? Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaan De Amerikaansche O-W-er o.m. japansche worstelaars naar Hokusaï, Bandyspelers naar O. v. Tussenbroek, een pracht-kegelaar naar Erler, voetbalspelers naar Willy Sluiter enz. Ook aan de jacht is een hoofdstuk gewijd, dat o.m. verlucht is met een 7eer goed geslaagde reproductie naar een der bekende houtsneden van den kranigen Engelschman William Nicholson. Aan de spelen binnenshuis: schaken en van wereldlijke goederen, de behoefte aan godsdienstigen omgang en vórbidding. In dit hoofdst. wordt even de vraag aangeroerd over buiten-christelijken oorsprong der^kloosters; eene behandeling ervan meent de schrij ver opzettelijk te moeten nalaten, omdat z. i. het ontstaan der kloosters verstaan moet worden uit wat van den aanvang af in het Christendom zelf aanwezig was. Men zou hier kunnen vragen naar een naderen oor sprong van dit van den aanvang af aan wezige. Evenwel spreekt prof. Pijper hier een uitnemend beginsel uit, dat in zijn nuchteren eenvoud opweegt tegen veel fan tastische, van her en der bijgehaalde, ,religionsgeschichtliche' verklaringswijzen: dat nam. elders overeenkomstige psychologische oorzaken overeenkomstige gevolgen hebben opgeleverd. Verwantschap in de verschijnse len beteekent niet immer afhankelijkheid". Hij licht dit toe ten aanzien van ,kloosters' van Boeddhisten en Therapeuten. Afzonder lijke hoofdst. zijn gewijd aan Pachomius, den aartskloosterling, Basilius, op zijne wijze met al zijn ascese toch al (of nog ?) den wereldschen abbc, Hiëronymus, Joh. Cassianus, Columbanus (de naam Columba op blz. 97 kan even verwarring stichten), Benedictus. Dan volgen beschrijvingen van de Cluniacensers, die .integrale', hoogkerkelijke orde, der Karthuizers, der meer wereldsche Premonstratensers, der militaire orden bij de bespreking van de ophef fing der Tempeliers-orde mag de schrijver verwijzen naar zijn belangrijk art. in het N. Arch. v. Kerkgesch.", jaarg. 1902 , der innige Cisterciënsers, en der, voor Neder landers zoo belangwekkende en sympathieke Windesheimers. Uitvoerig is de schrijver over Franciscus en Dominicus en hunne orden ; hij stelt deze kloosterlingen als de demo craten en de aristocraten tegenover elkaar; inderdaad had de Predikheer iets van den aristocraat onder de monniken". Gewezen wordt op de onjuiste meeningals zou Domi nicus de eerste inquisiteur zijn geweest en de Dominicaners van den aanvang af de geloofsrechters bij uitnemendheid; eerst in '1531 werd hun door Gregorius IX de inqui sitie opgedragen. Belangrijk is het hoofdstuk aan de Jezuïeten gewijd. Hoe weinigen van de velen, die het woord jezuïet te pas en te onpas gebruiken, weten wat het inhoudt, wie kennen Loyola's Exercitia spiritualia" en Direcioriuni"! Prof. Pijper, die in de twee f .-deelen van het groote Institutum societatis Jesu" thuis is, moge denzulken voortaan tot een leidsman strekken. Hier wordt meegedeeld, wat voor Roomsch en on-Roomsch de veelbesproken orde aantrek kelijk maakt, wat aanleiding is geweest voor moreele depressies. Er is een hemelsbreed verschil tusschen het evangelie en een wet boek. Dit laatste is door de hoofden der dammen, gezelschapsspelen zooals b.v. slofjeonder, dansen enz. zijn voorts nog drie lezensen bezienswaardige hoofdstukken gewijd. Het is een zeer goed geslaagde uitgave, en een mooi begin van een nieuw plan der Uitgevers Mij. Elsevier", die immers van nu af aan twee malen 's jaars zulk een extra-nummer zal geven. W. M. Sociëteit dikwijls voorbijgezien". Als het voornaamste deel van zijn werk wil de schrijver de hoofdst. XV?XXVIII beschouwd zien. Daar wordt gehandeld over den strijd van den kloosterling en over het novitiaat, over de eigenaardigheden van vrouwenkloosters; wij zien er de klooster lingen aan den arbeid, in land en tuinbouw, in den kruidtuin, bij het bouwen en bij het afschrijven van boeken; in hunne zorg voor bibliotheken en de samenstelling van deze, in hunne beteekenis voor het onderwijs hier groot, ginds zeer, zeer klein ; in hunne werkzaamheid der vórbidding, enz. Een hoofdstuk handelt over de algemeene beschaving der kloosterlingen veel licht, veel duister, ongeletterde abten naast andere, die in wetenschap uitblonken. Een ander over het internationale karakter der kloos ters hun bevorderen van internationalen zin levert eene allerbelangrijkste bladzijde in de beschavingsgeschiedenis. Waardevol is het interessante hoofdstuk over de erken ning der waarde van het individu". Hoe bijzonder is in dezen de rol der kloosters, republikeinsch, democratisch, stand en ge boorte nivelleerend in een veel scheidings lijnen trekkenden tijd. Dat zij in het klooster werden uitgewischt, dat iedere sterveling daar in zijne volle waarde werd erkend als mensch, zal menigeen naar het klooster heb ben getrokken. Adalhardus, broeder van Karel den GrootCj was tuinman in het klooster Corvey; ieders naam stond op de kloosterlijsten, ieder kon abt worden, voor iederen doode had men gelijke -- en welk eene! zorg. Maar: in vele kloosters werden slaven gehouden en slavinnen, de eersten wel in vrouwen-, de tweeden wel in mannenkloos ters. Ze werden geruild, geschonken! Veel licht, veel schaduw. Het is niet een der minste verdiensten van dit rijke boek, dat ze ons geen van beide verborgen wor den gehouden. Hier spreken de bronnen alleen, een pleidooi wordt niet gehouden. Wie oordeelen wil leze eerst dit boek misschien dat hemde lust en de moed om te oordcelen wel ontgaat. Maar wie zonder vooringenomenheid dit boek leest zal dank| baar zijn voor vee! zuivering van oordeel, voor veel kennis over de wondere klooster wereld, een wereld waar honderdjarige tandelooze asceten nog strijden tegen de dui velsche aanvechtingen, en abten reisden met zestig paarden, waar de gezinsband wreed werd ver scheurd, en deze onnatuurlijke verscheuring werd verheerlijkt, en waar de liefelijkste deugden bloeiden naast het woekeren van donkere immoraliteit. Een wereld waarin arme menschenkinderen, behebt met zwak heden en gebreken, dan toch maar gestreefd hebben naar hooge idealen". Groningen Prof. J. LINDEBOOM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl